4-1607/1

4-1607/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

11 MAART 2010


Belangenconflict tussen het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en de Kamer van volksvertegenwoordigers naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (stukken Kamer, nrs. 52-0037/1-22)

Belangenconflict tussen het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en de Kamer van volksvertegenwoordigers naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (2) (stukken Kamer, nrs. 52-0039/1-18)


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN SIQUET EN VAN DEN DRIESSCHE


I. PROCEDURE

Op 26 oktober 2009 heeft het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap een motie aangenomen waardoor een belangenconflict werd opgeworpen naar aanleiding van de in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanhangige wetsvoorstellen tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (stukken Kamer, nrs. 52-37/1-22 en 52-39/1-18). Die motie werd bij brief van 27 oktober 2009 aan de Kamer meegedeeld.

Dit is het vierde belangenconflict op rij over deze aangelegenheid.

De procedure werd dus reeds driemaal volledig doorlopen.

Dat betekent dat in de eerste fase van zestig dagen, de assemblee die de procedure had ingeleid, en de Kamer van volksvertegenwoordigers overleg pleegden, maar niet tot een oplossing kwamen. Dat bracht de Senaat aan zet. Met toepassing van artikel 32, § 1quater, eerste lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bracht deze assemblee binnen een termijn van dertig dagen een advies uit aan het Overlegcomité. Vervolgens beschikte deze instantie over dertig dagen om volgens de procedure van de consensus te beslissen. Die consensus bleek in de drie vorige gevallen echter niet voorhanden.

Hierna volgt een overzicht van de drie eerder aanhangig gemaakte belangenconflicten met de adviezen van de Senaat en de beslissingen van het Overlegcomité.

A. Parlement van de Franse Gemeenschap

Het eerste belangenconflict werd op 9 november 2007 opgeworpen door het Parlement van de Franse Gemeenschap, en dezelfde dag bij brief ter kennis gebracht van de Kamer (zie het verslag van de heren Vandenberghe en Delpérée, stuk Senaat, nr. 4-547/1).

Op 19 maart 2008 verstrekte de Senaat het volgende advies aan het Overlegcomité (zie stuk Senaat, nr. 4-547/2) :

« De Senaat neemt akte van de diverse standpunten.

De Senaat stelt vast dat het zoeken naar een oplossing van het probleem is geagendeerd in het kader van de lopende onderhandelingen, zoals weergegeven in het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen (stuk Senaat, nr. 4-602/1 - 2007/2008). »

Overeenkomstig artikel 32, § 1quater, eerste lid, van de voormelde wet van 9 augustus 1980 nam het Overlegcomité op 23 april 2008 de volgende beslissing (zie stuk Kamer van 8 mei 2008, nr. 52-37/11) :

« Het comité heeft akte genomen van het advies van de Senaat dat op 1 april 2008 aan de eerste minister werd meegedeeld, namelijk « dat het zoeken naar een oplossing van het probleem is geagendeerd in het kader van de lopende onderhandelingen, zoals weergegeven in het voorstel van bijzondere wet houdende institutionele maatregelen . »

B. Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie

Op 9 mei 2008 wierp de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie het tweede belangenconflict op waarvan de Kamer dezelfde dag bij brief in kennis werd gesteld (zie het verslag van de heer Van Den Driessche en mevrouw Lizin, stuk Senaat, nr. 4-856/1).

Op 20 november 2008 verstrekte de Senaat het volgende advies (zie stuk Senaat, nr. 4-856/2) :

« De Senaat neemt akte van de diverse standpunten.

De Senaat stelt vast dat het zoeken naar een oplossing van het probleem, waarvan de behandeling in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanleiding geeft tot een belangenconflict, samenloopt met de onderhandelingen tot institutionele hervormingen. »

Op 16 januari 2009 nam het Overlegcomité de volgende beslissing (zie stuk Kamer van 29 januari 2009, nr. 52-37/16) :

« 1. Het Comité heeft akte genomen van het advies van de Senaat.

2. Het Comité neemt eveneens akte van de federale regeringsverklaring van 31 december 2008, die voorziet in het belasten van een werkgroep met het uitwerken van voorstellen voor oplossingen, alsook van de ter zitting gedane mededeling door de eerste minister. »

C. Waals Parlement

Op 14 januari 2009 wierp het Waals Parlement op zijn beurt een belangenconflict op waarvan de Kamer bij brief van 15 januari 2009 in kennis werd gesteld (zie het verslag van de heren Delpérée en Van Den Driessche, stuk Senaat, nr. 4-1286/1).

Op 25 juni 2009 verstrekte de Senaat het volgende advies (zie stuk Senaat, nr. 4-1286/1) :

« In het licht van de discussie, zoals weergegeven in het commissieverslag nr. 4-1286/1, stelt de commissie voor om geen gemotiveerd advies uit te brengen aan het Overlegcomité bedoeld in artikel 31, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gegeven de institutionele initiatieven en onderhandelingen die na de regionale regeringsvormingen zullen plaatsvinden.

De Senaat is van oordeel dat daartoe een geëigend dialogerend kader moet gevormd worden dat tot een constructief resultaat moet leiden. »

Op 14 oktober 2009 stelde het Overlegcomité vast dat « met betrekking tot huidige aangelegenheid geen overeenstemming kan worden bereikt. » (stuk Kamer van 29 oktober 2009, nr. 52-37/21).

D. Parlement van de Duitstalige Gemeenschap

Op 26 oktober 2009 heeft het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap dan het vierde belangenconflict opgeworpen waarvan de Kamer bij brief van 27 oktober 2009 in kennis werd gesteld. Aangezien het overleg tussen deze twee assemblees niet tot een oplossing leidde (stukken Kamer, nrs. 52-37/22 en 52-39/18), heeft de voorzitter van de Kamer, bij brief van 21 januari 2010, ter griffie van de Senaat ontvangen op 22 januari 2010, het belangenconflict voor advies aan de Senaat overgezonden.

De termijn van dertig dagen waarbinnen de Senaat advies moet uitbrengen is dus ingegaan op zaterdag 23 januari 2010 en verstreek normaal gezien op zondag 21 februari 2010. Aangezien de evocatie- en onderzoekstermijnen door de Parlementaire Overlegcommissie werden geschorst tijdens de krokusvakantie van zaterdag 13 februari tot zondag 21 februari 2010 (9 dagen), verstreek de termijn voor de Senaat op dinsdag 2 maart 2010.

Het is evenwel vaste praktijk dat de voormelde termijn als een termijn van orde wordt beschouwd.

De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft twee vergaderingen gewijd aan het uitwerken van een voorstel van gemotiveerd advies op 25 februari en 4 maart 2010.

Dit verslag werd op 11 maart 2010 ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd.

II. BESPREKING

De heer Louis Siquet, voorzitter van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap toen dit belangenconflict er op 26 oktober 2009 werd ingeleid, verwijst naar de consideransen van de motie die onder meer bepalen dat « de Belgische staatsstructuur tot nu toe op grond van eensgezinde compromissen tussen de bevolkingsgroepen en de deze groepen vertegenwoordigende deelstaten is opgebouwd en in het kader van de verscheidene staatshervormingen verder is ontwikkeld;

(...) het correct functioneren van de Belgische Federale Staat vereist dat in institutionele aangelegenheden beslissingen in de grootst mogelijke consensus tussen de Gemeenschappen en de Gewesten van ons land worden genomen en (...) er een evenwicht tussen de belangen van de verscheidene gemeenschappen en gewesten binnen de Belgische Staat moet worden tot stand gebracht en gehandhaafd; » (zie de motie van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap van 26 oktober 2009, stuk Kamer, nr. 52-37/20, blz. 9-11).

De Duitstalige Gemeenschap heeft een wezenlijk belang bij het streven naar een consensus. Het volstaat om « Brussel-Halle-Vilvoorde » te vervangen door Duitstalige Gemeenschap om duidelijk te maken wat hier voor die Gemeenschap op het spel staat.

Met betrekking tot de grond van de zaak acht de heer Joris Van Hauthem het niet langer nodig nog eens alle argumenten pro en contra op een rij te zetten.

Drie bedenkingen zijn hier echter op hun plaats.

1. Dit belangenconflict toont opnieuw aan dat er misbruik wordt gemaakt van de procedure. Spreker deelt de stelling dat het aan de assemblee die het belangenconflict opwerpt, toekomt om te bepalen dat haar belang is geschaad. Maar soms worden de grenzen te ver uitgerokken. Zo heeft de voorzitter van het Waals Parlement naar aanleiding van het vorige belangenconflict dat zijn assemblee aanhangig had gemaakt, publiekelijk verklaard dat het Waals Gewest in wezen geen belang had bij de problematiek van de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Daarmee gaf hij aan dat er van deze procedure een oneigenlijk gebruik werd gemaakt. Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap roept nu ter rechtvaardiging van zijn motie de eenheid van het land in. In de motie wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat « met de inleiding van een ander belangenconflict door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap belangrijke bijkomende tijdelijke speelruimte wordt geschapen voor onderhandelingen met het oog op een mogelijke compromisoplossing » (stuk Kamer, nr. 52-37/20, blz. 10). Die overweging staat volkomen los van de vraag of de belangen van de Duitstalige Gemeenschap al dan niet zijn geschaad. Het Parlement van deze Gemeenschap geeft hiermee openlijk toe dat er van een belangenconflict geen sprake is, maar dat deze procedure louter en alleen wordt aangewend om tijd te winnen. Daarmee wordt dit rechtsinstrument volledig uitgehold.

Indien een assemblee aangeeft welk belang geschaad is, dan zal in een politieke discussie worden uitgemaakt of dat zo is. Maar indien een parlement deze procedure gebruikt in een partijpolitiek spel of zich daartoe laat misbruiken, dan is men ver van huis.

2. Het argument dat het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap aanvoert ter staving van het belangenconflict, is dat bepaalde kwesties in consensus tussen Franstaligen en Nederlandstaligen moeten worden opgelost. De Grondwet bevat daartoe de vereiste sleutels. Zo kunnen bepaalde materies slechts bij bijzondere meerderheid worden geregeld, dat wil zeggen bij wet aangenomen met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt (art. 4, laatste lid, van de Grondwet). De kieswetgeving behoort niet tot die categorie van aangelegenheden. Zij kan bijgevolg bij gewone meerderheid worden gewijzigd.

3. Aangezien het verslag over het mislukte overleg tussen de delegaties van de Kamer van volksvertegenwoordigers en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap op 18 januari 2010 is ingediend (stuk Kamer, nr. 52-37/22), is de termijn van 30 dagen binnen welke de Senaat een gemotiveerd advies moet verstrekken aan het Overlegcomité, verstreken. Ondanks zijn herhaaldelijk aandringen in het Bureau en de plenaire vergadering moet spreker vaststellen dat de behandeling van dit belangenconflict in de Senaat systematisch werd uitgesteld. De Senaat heeft bijgevolg zijn wettelijke opdracht niet binnen de wettelijke termijn vervuld. Wanneer een parlementaire instelling zich voor politieke doeleinden laat misbruiken en de ter zake geldende wetgeving naast zich neerlegt, dan stelt zij zichzelf in vraag. Dat is bedroevend.

De heer Pol Van Den Driessche verklaart dat men zich inderdaad vragen kan stellen bij de constructie die het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap ertoe heeft gebracht een belangenconflict op te werpen. Maar de Grondwet en de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bieden nu eenmaal die mogelijkheid. Dus valt het in de huidige politieke context te begrijpen dat verschillende assemblees zich van deze procedure hebben bediend met het doel tijd en ruimte te creëren waardoor de kwestie « BHV » na 50 jaar eindelijk kan worden opgelost. Net zoals alle mensen van goede wil hoopt spreker dat er tegen Pasen een doorbraak wordt gerealiseerd die een einde maakt aan de huidige politieke verlamming.

De heer Francis Delpérée wijst erop dat het belangenconflict tegemoet komt aan een tweevoudige bezorgdheid :

1. ‏om te beginnen het voortbestaan van de regering en de stabiliteit en continuïteit die nodig zijn voor de politiek. De partij van spreker wenst geen crisis, zeker niet aan de vooravond van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie;

2. ‏ten tweede moeten de staatsbelangen worden gediend en moeten oplossingen worden uitgewerkt die een compromis inhouden, waarover onderhandeld werd, die genuanceeerd zijn en waarin de rechten van alle burgers worden gerespecteerd.

In die context trekt spreker twee conclusies :

1. ‏zijn partij blijft meer dan ooit trouw aan de regeringsverklaring van 25 november 2009 die met betrekking tot de institutionele problematiek bepaalt dat « Jean-Luc Dehaene werd belast met het maken van een voorstel ten gronde voor de eerste minister en de voorzitters van de meerderheidspartijen, die de onderhandelingen zullen voeren inzake institutionele problemen en in het bijzonder Brussel-Halle-Vilvoorde. (...) Het is de wil van de regering dat in de lente van 2010 een akkoord wordt gesloten dat dan aansluitend geïmplementeerd kan worden. »;

2. ‏de te volgen methode moet absoluut zijn : laat Jean-Luc Dehaene en zijn groep hun werk doen.

In het licht van wat voorafgaat, kan de Senaat zich volgens de heer Delpérée voor zijn advies laten inspireren door de beslissing van het Overlegcomité van 16 januari 2009 dat stelt : « Het Comité neemt (...) akte van de federale regeringsverklaring van 31 december 2008, die voorziet in het belasten van een werkgroep met het uitwerken van voorstellen voor oplossingen, alsook van de ter zitting gedane mededeling door de eerste minister. (zie supra en stuk Kamer, nr. 52-37/16).

De heer Philippe Monfils heeft alle begrip voor de motivatie van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap om dit belangenconflict in te leiden. De basiswet inzake de samenstelling en werking van het Parlement en de regering van deze Gemeenschap, die tevens haar bevoegdheden preciseert, is geen bijzondere maar een gewone wet, namelijk de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap (zie art. 115, § 1, 121, § 1 en 130, § 1, van de Grondwet). Het spreekt vanzelf dat de Duitstalige Gemeenschap zich zorgen maakt over het feit dat met een gewone parlementaire meerderheid zou worden geraakt aan een basisaspect van het federale evenwicht. Welke garantie heeft de Duitstalige Gemeenschap dat er geen eenzijdige hervorming komt die de fundamenten van haar instellingen en bevoegdheden aantast ? Er is geen bijzondere wet die bescherming biedt.

In het licht van wat voorafgaat is het zeer begrijpelijk dat het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap gealarmeerd werd en pleit voor het behoud van het sinds geruime tijd bestaande institutioneel evenwicht. Aangezien dit evenwicht in het gedrang dreigt te komen, heeft het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap zijn bezorgdheid willen uitdrukken met het indienen van een motie van belangenconflict. Met deze alarmbel — niet die van artikel 54 van de Grondwet — heeft de Duitstalige Gemeenschap willen wijzen op het belang van de federale loyauteit, los van het streven naar een « onderhandelde oplossing » voor de institutionele problemen, als bepaald in de regeringsverklaring van 25 november 2009.

De heer José Daras schaart zich achter beide voorgaande sprekers. Hij begrijpt niet hoe eraan kan worden getwijfeld dat de Duitstalige Gemeenschap er belang bij heeft dat de mechanismen die het institutioneel evenwicht van ons land vormen, worden gewaarborgd.

Als oppositielid kan spreker natuurlijk het argument van de heer Delpérée inzake de trouw aan de regering, niet bijtreden. Maar zowel Ecolo als Groen ! zijn steeds voorstander geweest van een onderhandelde oplossing voor BHV.

Het valt onmogelijk te voorspellen of de heer Dehaene een mirakel kan verrichten. Hij heeft een erg moeilijke en delicate opdracht. Aan de vooravond van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie moeten de onderhandelingen leiden tot concrete oplossingen waardoor de twee grote gemeenschappen samen voorwaarts kunnen. Deze opeenvolgende belangenconflicten waren dan ook bedoeld om meer tijd te bieden voor de onderhandelingen.

Daarom steunt spreker ieder voorstel van advies dat in de lijn ligt van de reeds door de Senaat uitgebrachte adviezen.

De heer Hugo Vandenberghe betoogt dat het historisch verhaal van de opeenvolgende belangenconflicten over de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde stof biedt tot interessante beschouwingen over het begrip belangenconflct.

Het theoretisch voordeel van dit belangenconflict is dat er consensus heerst over het feit dat het geen bevoegdheidsconflict inhoudt. In het verleden zijn er immers reeds verschillende belangenconflicten opgeworpen die eigenlijk bevoegdheidsconflicten waren.

Indien de Senaat zich de bevoegdheid had toegemeten om na te gaan of een belangenconflict al dan niet een bevoegdheidsconflict betrof, dan had hij daar eventueel op kunnen wijzen. In zijn gemotiveerd advies zou hij daar dan opmerkingen over kunnen maken, bijvoorbeeld dat het juridisch om een bevoegdheidsconflict gaat, maar dat de betrokken assemblee het gewild of ongewild als belangenconflict heeft voorgesteld. Die discussie is onder andere gevoerd naar aanleiding van de belangenconflicten over de onderwijsinspectie in de Vlaamse Rand (zie stukken Senaat, nrs. 4-643/1-3, 4-937/1-2 en 4-1212/1-2).

Uiteindelijk heeft de Senaat echter steeds de soevereine appreciatiebevoegdheid aanvaardt van de assemblee die het belangenconflict aanhangig heeft gemaakt. Die assemblee dient de motie met betrekking tot dat conflict immers goed te keuren met een bijzondere meerderheid van drie vierde van de stemmen (art. 32, § 1bis, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen). De waarborg dat deze procedure niet willekeurig wordt ingeleid, is dus verankerd in de bijzondere-meerderheidsvereiste. Het komt de Senaat juridisch niet toe om bij gewone meerderheid te beslissen dat er bijvoorbeeld bij gebreke van belang geen belangenconflict voorhanden is. De institutionele coherentie van de procedure moet worden gerespecteerd. Het komt de Senaat toe daar in zijn advies oog voor te hebben, zelfs wanneer hij van oordeel is dat het een bevoegdheidsconflict betreft. Een bevoegdheidsconflict kan immers ook elementen van een belangenconflict inhouden. De scheidingslijn tussen de twee valt niet altijd duidelijk te trekken.

Sommigen hebben de stelling verdedigd dat over één enkele tekst slechts één belangenconflict kan worden opgeworpen. In de huidige stand van de wetgeving is een opeenvolging van belangenconflicten over dezelfde tekst echter niet uitgesloten. Indien men aan die opeenvolging een einde wil maken, dan dient eerst de betrokken wet te worden gewijzigd.

Conclusie is derhalve dat in de coherentie van het systeem het de Senaat niet toekomt een andere assemblee tegen te werpen dat zij ten onrechte een belangenconflict aanhangig heeft gemaakt.

Het belangenconflict dat door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is opgeworpen, betreft een probleem dat volgens CD&V tijdig moet worden geregeld omdat het anders de wettelijkheid en de regelmatigheid van de volgende federale parlementsverkiezingen zal beïnvloeden.

Dat veronderstelt dat de voorwaarden worden gecreëerd die tot een oplossing kunnen leiden die zowel in Kamer als in Senaat op een voldoende meerderheid kan bogen en het akkoord wegdraagt van de regering. De opeenvolging van belangenconflicten had tot doel daarvoor de nodige onderhandelingsruimte en -tijd te creëren.

Bij het aantreden van de regering-Leterme II heeft de Koning een initiatief genomen door de heer Jean-Luc Dehaene, minister van Staat, ermee te belasten voor de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde een oplossing ten gronde te zoeken.

Spreker is van oordeel dat de commissie in haar voorstel van advies niet moet verwijzen naar de beslissing van het Overlegcomité van 16 januari 2009 om de eenvoudige reden dat de werkgroep die door de regering-Van Rompuy was geïnstalleerd, niet meer bestaat.

Daarom stelt de heer Vandenberghe voor zich te inspireren op het advies dat de Senaat op 25 juni 2009 heeft uitgebracht (zie supra en stuk Senaat, nr. 4-1286/1). Zijn voorstel (nr. 1) luidt bijgevolg als volgt :

« In het licht van de discussie, zoals weergegeven in het commissieverslag nr. 4-1607/1, stelt de commissie voor om geen gemotiveerd advies uit te brengen aan het Overlegcomité bedoeld in artikel 31, § 1, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gegeven de koninklijke opdracht aan de heer Jean-Luc Dehaene, minister van Staat, als omschreven in de regeringsverklaring van 25 november 2009. ».

Elk ander advies dreigt de onderhandelingsopdracht van de heer Dehaene te doorkruisen.

De heer Vandenberghe sluit af met de bedenking dat ons land een bijzonder complex institutioneel stelsel kent waarop wel een en ander aan te merken valt. Maar wanneer men onze staatsstructuur met die van Nederland vergelijkt, een unitaire staat zonder communautaire spanningen, dan moet men vaststellen dat Nederland op acht jaar tijd vier algemene verkiezingen zal hebben gekend. Onze verbeelding mag dan byzantijns zijn, onze volzinnen langdradig en onze punten slecht geplaatst, het is beter de politieke stabiliteit te garanderen dan om de twee jaar naar de kiezer te moeten trekken.

Daarom pleit hij ervoor dat zij die een oplossing wensen voor de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde, daartoe de nodige inspanningen leveren. De goedkeuring van het door hem gedane voorstel van advies zou daartoe een kleine bijdrage kunnen zijn.

De heer Van Hauthem komt terug op de opmerking van de heer Vandenberghe dat een oplossing voor de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde niet alleen een parlementaire meerderheid behoeft in Kamer en Senaat, maar ook de goedkeuring van de Koning. Het is niet de eerste keer dat dit argument in dit dossier wordt aangevoerd. Reeds vroeger is ervoor gewaarschuwd dat een parlementaire goedkeuring op zich niet volstaat opdat een tekst wet zou worden. De Koning, zijnde de regering, moet die tekst eveneens bekrachtigen. Spreker heeft dat argument nog in geen enkel ander dossier gehoord, maar met betrekking tot Brussel-Halle-Vilvoorde is reeds meermaals geopperd dat het niet uitgesloten is dat een dergelijke tekst geen koninklijke handtekening zou ontvangen.

Spreker weet niet of dat een realistisch scenario is, maar de piste is blijkbaar al verkend. Dat is in een democratie een angstaanjagende gedachte.

De voorzitter, de heer Armand De Decker, repliceert dat dat argument in dit dossier nog nooit te berde is gebracht.

De heer Louis Ide toont zich verrast door de originele invulling die de heren Siquet en Monfils aan de motivering hebben gegeven die het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangevoerd ter staving van de motie dat zijn belangen zijn geschaad. Maar in die logica had spreker verwacht dat die assemblee niet als vierde, maar als eerste een belangenconflict aanhangig zou hebben gemaakt.

Spreker ziet niet in op welke wijze de belangen van de Duitstalige Gemeenschap in het gedrang zouden worden gebracht door de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

De institutionele realiteit is dat ons systeem wordt gekenmerkt door in de Grondwet en de bijzondere wetten verankerde grendels die ertoe leiden dat de Franse Gemeenschap de Vlaamse overheerst. De samenstelling van de huidige regering vormt daarvan de beste illustratie. Zij beschikt aan Vlaamse kant niet over een meerderheid.

Voorts is het frappant dat langs Franstalige kant met de regelmaat van de klok belangenconflicten worden opgeworpen, maar dat vanuit die hoek steevast met grote verontwaardiging wordt gereageerd wanneer het Vlaams Parlement uitzonderlijk nog maar overweegt die stap te doen.

Gelet op het voorgaande stelt hij voor deze vaudeville snel te beëindigen en het door de heer Vandenberghe gedane voorstel van advies goed te keuren zodat het dossier aan het Overlegcomité kan worden overgezonden.

De heer Van Hauthem dringt er eveneens op aan dat het voorstel van de heer Vandenberghe in stemming wordt gebracht. De termijn van 30 dagen is immers (op dit ogenblik 25 februari 2010) verstreken. Een week uitstel betekent dat de Senaat zich niet aan het wettelijk tijdschema houdt.

De voorzitter, de heer Armand De Decker, wijst erop dat de termijn van 30 dagen is ingegaan op 23 januari 2010 en ingevolge de schorsing tijdens het krokusverlof met 9 dagen is verlengd tot 2 maart 2010.

In aansluiting op deze gedachtewisseling dient hij het volgende voorstel van advies in (nr. 2) :

« De Senaat neemt akte van de motivering van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en van de diverse uiteengezette standpunten.

De Senaat stelt vast dat het zoeken naar een oplossing van het probleem waarvan de behandeling in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanleiding heeft gegeven tot het belangenconflict, samenloopt met de institutionele onderhandelingen die worden voortgezet in het kader van de opdracht die aan de heer Jean-Luc Dehaene, minister van Staat, werd gegeven, overeenkomstig de regeringsverklaring van 25 november 2009. »

De heer Delpérée stelt het volgende alternatief voor (nr. 3) :

« De Senaat neemt akte van de diverse standpunten.

De Senaat herinnert aan de regeringsverklaring van 25 november 2009 die naar de opdracht verwijst die aan de heer Jean-Luc Dehaene is toevertrouwd om « een voorstel ten gronde te maken inzake de institutionele problemen en in het bijzonder Brussel-Halle-Vilvoorde ».

De Senaat neemt er akte van dat op dat ogenblik de wil werd geuit om « in de lente van 2010 » een akkoord te sluiten. »

Vervolgens doen de heren Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Jan Durnez, Francis Delpérée, Armand De Decker, Marcel Cheron en Philippe Mahoux op 4 maart 2010 het volgende voorstel van gemotiveerd advies (nr. 4) :

« Met toepassing van artikel 32, § 1quater, eerste lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en in het licht van de discussie zoals weergegeven in het verslag van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden (stuk Senaat, nr. 4-1607/1), brengt de Senaat advies uit aan het Overlegcomité bedoeld in artikel 31, § 1, van dezelfde wet.

De Senaat neemt akte van de opdracht die de Koning aan de heer Jean-Luc Dehaene, minister van Staat, heeft verleend, zoals omschreven in de regeringsverklaring van 25 november 2009, namelijk « het maken van een voorstel ten gronde voor de eerste minister en de voorzitters van de meerderheidspartijen, die de onderhandelingen zullen voeren inzake institutionele problemen en in het bijzonder Brussel-Halle-Vilvoorde ».

De Senaat bevestigt zijn vroeger standpunt dat voor de regeling van de institutionele problemen een geëigend kader moet worden gevormd dat tot een constructief resultaat moet leiden.

In dit licht is het aangewezen het resultaat van de werkzaamheden van minister van Staat Jean-Luc Dehaene af te wachten. ».

III. STEMMING

Na een korte gedachtewisseling wordt het voorstel van gemotiveerd advies nr. 4 van de heer Vandenberghe c.s. aangenomen met 13 stemmen tegen 1 stem.

Dientengevolge vervallen de voorstellen nrs. 1, 2 en 3 van respectievelijk de heren Vandenberghe, De Decker en Delpérée.


Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Louis SIQUET. Pol VAN DEN DRIESSCHE. Armand DE DECKER.