4-1689/1

4-1689/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

3 MAART 2010


Wetsvoorstel betreffende de uitoefening van de vrijheid van gaan en staan op de openbare weg

(Ingediend door de heer Francis Delpérée c.s.)


TOELICHTING


De vrijheid van gaan en staan is een wezenlijk bestanddeel van de individuele vrijheid zoals bedoeld in artikel 12 van de Grondwet (1) .

Om die vrijheid moet niet worden gebedeld, net zomin als er een voorafgaande toestemming moet voor worden verleend.

Geen enkele vrijheid is echter absoluut.

Er mag immers geen afbreuk worden gedaan aan andermans rechten en vrijheden. De Staat en meer in het bijzonder de wetgever moet er dus voor zorgen dat die rechten onderling tot elkaar worden gebracht (2) .

Even belangrijk is dat ook de samenleving niet wordt geschaad. Daarom moet de wetgever bepaalde waarden en maatschappelijke vereisten beschermen. Zo wordt de vrijheid van komen en gaan met de wagen bijvoorbeeld beperkt door een aantal verkeersregels die ter wille van de veiligheid voor iedereen gelden. Zo ook heeft iedereen de vrijheid te gaan en te staan, gekleed volgens zijn voorkeuren en naar goeddunken, maar is het niettemin omwille van de openbare orde en van de goede zeden niet toegestaan helemaal naakt rond te wandelen.

Een « samenleving » vereist het bestaan van een maatschappelijke band die alle individuen samenhoudt. Om die band tot stand te brengen en nog meer om hem te versterken, moet er eerst een interactie mogelijk zijn tussen de individuen. De maatschappelijke band wordt mogelijk gemaakt door de sociabiliteit van de individuen. Aangezien de Staat zich tot taak stelt te zorgen voor de maatschappelijke samenhang en het « samen leven » te bevorderen en te verbeteren, moet hij ervoor zorgen dat die sociabiliteit van de individuen daadwerkelijk tot stand komt.

Voor dat socialisatieproces gelden een aantal absolute voorwaarden.

De interactie tussen personen vereist dat ze elkaar kunnen erkennen en identificeren. Wie zijn gezicht verbergt voor de anderen, zondert zich af voor hen en voor de hele samenleving.

Het gezicht is immers het eerste instrument voor socialisatie. Het geeft aan het individu ook zijn persoonlijkheid.

In dat opzicht staat de vrijheid het hoofd zo te bedekken dat het hele gezicht verborgen is haaks op het principe van het « samen leven ». Die vrijheid moet dan ook worden beperkt, ook al is ze de uitdrukking van een persoonlijke keuze of van een godsdienstige overtuiging.

Dit wetsvoorstel heeft meer in het bijzonder betrekking op de verschillende manieren waarop sommige vrouwen uit geloofsovertuiging, ideologie of traditie hun hele lichaam met kleren bedekken.

Zo kan bijvoorbeeld ook het dragen van de boerka worden gezien als een vorm van verloochening van de persoon die aldus van de samenleving wordt uitgesloten. Die persoon heeft geen enkel contact met de andere leden van de samenleving, noch lichamelijk, noch via de ogen en vaak ook niet via spraak. Die persoon heeft als het ware geen echte identiteit meer en wordt haar waardigheid en eigenheid als mens ontnomen. Het volledige isolement door middel van kleren is een feitelijke discriminatie van de vrouwen en een flagrante aantasting van hun waardigheid.

Voorts kan de gezichtsbedekking in sommige gevallen de openbare veiligheid in het gedrang brengen. Men denke bijvoorbeeld aan de identificatie van een kind dat door een van zijn ouders aan de school wordt afgehaald.

In een democratische samenleving is alleen de wetgever ertoe gemachtigd beperkingen op te leggen aan de vrijheid van beweging en bijgevolg om van een gedraging een strafbaar feit te maken. De veelheid aan reglementen of aan lokale maatregelen kan niet met dat principe in overeenstemming worden gebracht. Ze zou trouwens ook een aanfluiting zijn van het grondwettelijk beginsel dat allen, zowel Belgen als vreemdelingen, die in België verblijven gelijk zijn voor de wet.

De rechtsorde wijzigen aan de hand van een specifieke wet, veeleer dan via een wijziging van het Strafwetboek, maakt het mogelijk in dezelfde tekst op een positieve wijze een principe voor te stellen alvorens aan te geven wat het strafbaar feit en de daarmee gepaard gaande straf zijn.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Artikel 2 herinnert eraan dat eenieder fundamenteel vrij is om te gaan en te staan waar hij/zij wil.

Artikel 3

Artikel 3 formuleert de sociabiliteit als beginsel.

Artikel 4

Sommige mensen moeten zich in de openbare ruimte bewegen terwijl zij hun gezicht om beroeps- of veiligheidsredenen verbergen. Dat is het geval met een motorrijder die een integraalhelm draagt, een brandweerman die bij een brand optreedt, een lasser die leidingen onder het wegdek herstelt enzovoort.

Buiten die situaties moet op overtredingen van het in het vorige artikel bepaalde sociabiliteitsbeginsel een strafrechtelijke sanctie staan.

Artikel 5

Er zijn feestelijke gelegenheden of manifestaties tijdens welke de deelnemers zich verkleden alsook gezichtsmaskers en -grime dragen, zoals met carnaval of in stoeten. Dat zijn de uitzonderingen die het beginsel bevestigen dat de vigerende samenlevingsregels in acht moeten worden genomen zoals ze in concreto in het maatschappelijk leven gelden.

Francis DELPÉRÉE.
Vanessa MATZ.
Dimitri FOURNY.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Eenieder is vrij op de openbare weg te gaan en te staan waar hij of zij wil. Hij of zij oefent die vrijheid uit hetzij onder de voorwaarden die zijn vastgelegd bij de wet- en regelgeving, hetzij op grond daarvan.

Art. 3

Eenieder die zich bevindt op, dan wel verplaatst over de openbare weg moet kunnen worden herkend of geïdentificeerd.

Art. 4

Onder voorbehoud van een andersluidende wet- of regelgevende bepaling, wordt eenieder die zijn gezicht bedekt en niet toestaat dat hij/zij wordt herkend of geïdentificeerd terwijl hij/zij zich langs de openbare weg verplaatst, gestraft met geldboete van vijfentwintig euro of met gevangenisstraf van één tot zeven dagen.

Art. 5

De politieverordeningen die in bijzondere omstandigheden of tijdens een welbepaalde tijdspanne toestaan een vermomming te dragen, blijven van toepassing.

11 februari 2010.

Francis DELPÉRÉE.
Vanessa MATZ.
Dimitri FOURNY.

(1)  Zie ook artikel 2 van het Vierde Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. J. MORANGE, Droits de l'homme et libertés publiques, Parijs, PUF, 1995, blz. 135, nr. 75 e.v.

(2) F. DELPÉRÉE, « Le choc des libertés », in Mélanges en l'honneur de Slobodan Milacic. Démocratie et liberté : tension, dialogue, confrontation, Brussel, Bruylant, 2007, blz. 55-67.