4-1530/1 | 4-1530/1 |
7 DECEMBER 2009
Tot nu toe heeft ons gezondheidsstelsel een geneeskunde in stand gehouden die in Europa als uitstekend wordt beschouwd. Het specifieke kenmerk van dit stelsel blijft overleg en dialoog tussen de diverse actoren. Het berust op het solidariteitsprincipe, waardoor kwaliteitsvolle en toegankelijke gezondheidszorg voor alle burgers gewaarborgd is.
Dat stelsel moet de continuïteit en de toegankelijkheid van de eerstelijnszorg voor alle zieken waarborgen, dichtbij hun woon- of werkplaats, door middel van geneeskundige wachtdiensten.
We stellen echter vast dat er niet meer voldoende huisartsen zijn om die wachtdiensten te verzekeren.
Uit alle cijfers blijkt dat we de komende jaren een ernstig tekort aan huisartsen moeten verwachten. In een aantal landelijke gebieden is het probleem opvallend. Dat is onder andere het geval in de provincie Luxemburg (Martelange, Gouvy, Saint-Léger, ...), de provincie Namen (Willerzie, Bièvre, ...) en ook in de Duitstalige gemeenschap.
De toestand is om meer dan één reden zorgwekkend. Het beroep vergrijst. Meer dan de helft van de huisartsen in ons land is ouder dan 50 jaar. In 2016 zullen 2600 huisartsen ouder dan 60 jaar zijn, terwijl in alle gemeenschappen samen slechts 360 artsen de universiteit zullen verlaten ! Tegelijk zien we de behoeften als gevolg van de vergrijzing van de bevolking toenemen. Tevens vervrouwelijkt het beroep en de nieuwe generatie huisartsen ziet zijn beroep — terecht — anders en wenst een minder eenzame praktijk alsook meer harmonie tussen gezins- en beroepsleven. De administratieve verplichtingen worden steeds groter en leggen een hypotheek op de tijd die de arts aan de patiënt en aan zijn gezinsleven besteedt. De arbeidsomstandigheden veroorzaken stress.
Om al die redenen stapt 30 % van de huisartsen na vijf jaar uit het beroep en werkt slechts een derde van de artsen voltijds.
Het organiseren van de wachtdiensten, die de huisartsen bij toerbeurt 's nachts en in het weekend verzekeren, is in ons land dus een groot probleem, vooral in landelijke en halflandelijke gebieden. Daar moet immers een groot grondgebied met een lage bevolkingsdichtheid worden bestreken.
Tegelijk is de regering begaan met de problematiek van de dringende geneeskundige hulpverlening. In het huidige stelsel worden de spoedoproepen in het hele land samengebracht in tien centra van het eenvormige oproepstelsel. De aangestelde van het oproepcentrum die de oproep binnenkrijgt, bepaalt aan de hand van een geijkte procedure de dichtsbijzijnde beschikbare middelen, vordert ze op en zendt ze ter plaatse. Het is eveneens de aangestelde die het ziekenhuis aanwijst waarheen de gewonde (of de zieke) moet worden vervoerd.
Het verwerken van de oproepen is de eerste schakel in de dringende geneeskundige hulpverlening. De doelstellingen ervan moeten snelheid en doortastendheid bij een interventie zijn. Dat stelsel voor de verwerking van de oproepen zorgt ervoor dat patiënten die dringende geneeskundige hulpverlening wensen, worden doorverwezen naar de MUG, het PIT, een ambulance of de avond- of weekendwachtdienst van hun huisarts.
Wij denken dat in elk oproepteam een verwijzend huisarts en een verwijzend spoedarts moeten worden opgenomen, die niet lichamelijk in het oproepcentrum aanwezig moeten zijn, maar bereikbaar, zoals dat in andere Europese landen, in Frankrijk en in Zwitserland, het geval is.
We vinden het immers noodzakelijk dat degene die de oproepen beantwoordt alle patiënten die 's avonds of in het weekend een advies van een huisarts nodig hebben in contact brengt met één enkele verwijzende huisarts, om de oproepen een tweede keer te schiften. Dat zal de wachtdienst van de huisartsen, die nog slechts in medisch verantwoorde spoedsituaties op de oproepen van de verwijzende huisarts zal moeten reageren en niet meer op alle oproepen van het centrum, in hoge mate ontlasten.
Eveneens met de bedoeling de wachtdiensten van de spoedartsen te ontlasten en de kosten te beperken, kan een spoedarts de aangestelden die de oproepen beantwoorden bij twijfel bijstaan en beslissen over het al dan niet zenden van zwaar materieel.
Dominique TILMANS. Berni COLLAS. Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Alain DESTEXHE. Philippe FONTAINE. Caroline PERSOONS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening wordt een artikel 4ter ingevoegd, luidende :
« Art. 4ter. — § 1. Wanneer de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel meent dat het niet gaat om een geval dat dringende geneeskundige hulpverlening vergt, zoals gedefinieerd in artikel 1, verwittigt hij de huisarts die voor de provincie is aangewezen om de oproepen te beantwoorden van het centrum van het eenvormig oproepstelsel. Die laatste beslist of de arts van de wachtdienst van de interventiezone zich ter plaatse moet begeven. De Koning wijst, in overleg met de huisartsenkringen, per provincie de arts aan die bevoegd is om de oproepen van het centrum van het eenvormig oproepstelsel te beantwoorden.
§ 2. Wanneer de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel twijfelt over het geschiktste middel dat ter plaatse moet worden gezonden in gevallen die dringende geneeskundige hulpverlening vergen, zoals gedefinieerd in artikel 1, verwittigt hij de spoedarts die voor de provincie is aangewezen om de oproepen te beantwoorden van het centrum van het eenvormig oproepstelsel. Die laatste adviseert de aangestelde over het geschiktste middel dat ter plaatse moet worden gezonden. De Koning wijst, in overleg met de huisartsenkringen, per provincie de arts aan die bevoegd is om de oproepen van het centrum van het eenvormig oproepstelsel te beantwoorden. ».
4 november 2009.
Dominique TILMANS. Berni COLLAS. Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Alain DESTEXHE. Philippe FONTAINE. Caroline PERSOONS. |