4-1484/1 (Senaat)
52-2290/1 (Kamer)

4-1484/1 (Senaat)
52-2290/1 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van volksvertegenwoordigers

ZITTING 2009-2010

17 NOVEMBER 2009


Europese Raad van Staatshoofden en regeringsleiders van 29 en 30 oktober 2009


VERSLAG NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR DE EUROPESE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW MATZ (S) EN DE HEER DE CROO (K)


I. INLEIDING

Het is gebruikelijk dat bij elke vergadering van de Europese Raad de leden van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden van gedachten wisselen met de eerste minister en/of met een ander lid van de Belgische regering oover de voorbereiding en de resultaten van de Europese Raad.

Het adviescomité heeft twee vergaderingen (woensdag 28 oktober en maandag 16 november 2009) gewijd aan de Europese Top van Brussel van 29 en 30 oktober 2009.

Dit verslag geeft een kort overzicht van de gedachtewisseling met de eerste minister, de heer Herman Van Rompuy, waaraan ook de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer en de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en de Landsverdediging van de Senaat hebben deelgenomen.

II. BRIEFING VAN WOENSDAG 28 OKTOBER 2009

1. Uiteenzetting door de eerste minister, de heer Herman Van Rompuy

Deze tweede Europese Raad onder het Zweedse voorzitterschap zal hoofdzakelijk institutionele en klimaatkwesties bespreken. De inleidende voorbeschouwing van de eerste minister is dan ook in de eerste plaats daaraan gewijd, zonder evenwel de overige agendapunten te vergeten.

a. Institutionele kwesties

Met institutionele kwesties wordt in de eerste plaats gedoeld op de definitieve afronding van het ratificatieproces van het Verdrag van Lissabon, in de tweede plaats op de eerste werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van genoemd Verdrag, en ten slotte ook op de hernieuwing van de Commissie en de benoemingen, hoewel deze laatste dimensie veel minder prominent aanwezig zal zijn in het debat onder regeringsleiders, of zelfs helemaal niet, in vergelijking met de oorspronkelijke planning van het Zweedse voorzitterschap.

Ratificatie

Dit laatste heeft uiteraard alles te maken met de spijtige vaststelling dat de Tsjechische Republiek de enige lidstaat is die het ratificatieproces van het Lissabonverdrag nog moet afronden. Sedert de laatste gedachtewisseling over Europese vraagstukken in het Parlement in juni jongstleden, hebben inderdaad een aantal Europese lidstaten hun ratificatie-instrumenten definitief neergelegd. Dit is het geval voor Duitsland, voor Polen en ook voor Ierland, na een zeer succesvol tweede referendum over het Verdrag van Lissabon.

De heer Van Rompuy heeft daar trouwens zijn Ierse collega persoonlijk kunnen voor feliciteren tijdens een onderhoud vorige woensdag in Dublin. Maar op de neerlegging van het 27e ratificatie-instrument blijft het wachten. Terwijl de Tsjechische regering van voormalig eerste minister Topolanek en het Tsjechische Parlement reeds voor de zomer hun werk hadden afgerond, verklaarde de Tsjechische President te willen wachten met de ondertekening van het ratificatie-instrument, tot aan de uitspraak van het Grondwettelijk Hof in Praag over de verenigbaarheid van het Verdrag van Lissabon met de Grondwet van Tsjechië. Daarna volgde een bijkomende vraag van President Vaclav Klaus, welke de Tsjechische regering zich verplicht voelde over te maken aan de Europese partners. Hij wilde de verzekering bekomen dat het Handvest van de grondrechten, dat via de opname in het Verdrag van Lissabon, juridische kracht had gekregen, de zogenaamde Benes-decreten niet zou ondermijnen. Deze Benes decreten bevolen na de tweede wereldoorlog de verbeurdverklaring van de eigendommen van de Sudeten.

De afgelopen dagen heeft het Zweedse voorzitterschap koortsachtig gezocht naar een oplossing. De Premier verwacht dan ook op de Europese Raad een voorstel van de Zweedse eerste minister, de heer Reinfeldt. Het is vervolgens aan de 27 lidstaten om te zien welk type van oplossing en van tekst aanvaardbaar is voor iedereen en welk type van waarborg het voor President Klaus aanvaardbaar maakt om zijn handtekening te plaatsen onder de ratificatie van het Verdrag van Lissabon.

De Belgische regering zal zich bij de beoordeling van deze vraag laten inspireren door de drie volgende overwegingen.

Ten eerste moet het gaan om een tekst en een oplossing die voor iedereen aanvaardbaar is en in de eerste plaats voor die lidstaten van de Europese Unie die om historische redenen dichter bij deze uiterst gevoelige kwestie van onteigening van eigendommen betrokken zijn. De heer Van Rompuy vermeldt landen zoals Oostenrijk en Duistland, maar ook Slowakije waar in de publieke opinie maar ook binnen de regering dezelfde gevoeligheden leven als in Tsjechië, vermits dit land evenzeer erfgenaam is van de Benes-dekreten, welke onder het voormalige Tsjecho-Slowakije werden uitgevaardigd.

Ten tweede mag er geen sprake zijn van het heropenen van de onderhandelingen van het Verdrag van Lissabon. Dit Verdrag moet bovendien in werking kunnen treden voor het einde van 2009, conform de afspraak die de regeringsleiders hebben gemaakt op de Europese Raad van juni .... onder Tsjechisch voorzitterschap !

Ten derde moeten we de verzekering vragen dat President Klaus effectief het Verdrag zal ondertekenen en dat hij geen nieuwe hinderpalen opwerpt op weg naar de definitieve inwerkingtreding van ons nieuw Europese Verdrag, waartoe de eerste aanzet werd gegeven nu al bijna tien jaar geleden.

Uitvoering van het Verdrag van Lissabon

Daarnaast zijn op het niveau van de Ambassadeurs van de 27 lidstaten bij de Europese Unie ook werkzaamheden opgestart om te zien op welke manier het Verdrag van Lissabon zou kunnen worden uitgevoerd. Zo zullen de Staatshoofden en Regeringsleiders kennis nemen van twee vooruitgangsvoorslagen.

Een eerste verslag over meerdere aspecten met betrekking tot de genoemde tenuitvoerlegging van het Verdrag, zoals het interne reglement van de Europese Raad en van de Europese Ministerraad, de overgang naar de procedure van medebeslissing, de oprichting van een comité voor de binnenlandse veiligheid, de wijziging van de begrotingsprocedure enzovoort. Het gaat hier vooral om huishoudelijke aangelegenheden. Een tweede verslag zal gaan over de oprichting van de Europese Dienst voor externe actie.

België heeft zich op de bespreking van dit soort aangelegenheden tijdig en goed voorbereid niet alleen voor zichzelf, maar ook in Benelux verband. Een schriftelijke bijdrage tot deze discussies werd trouwens in september aan alle Europese partners overgemaakt onder de vorm van een memorandum van de Benelux.

De grote krachtlijnen van dit document en dus van onze filosofie inzake de uitvoering van het Verdrag van Lissabon, zijn de volgende :

— Voor de Benelux moet de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon gebeuren met naleving van de communautaire methode.

— De voorzitter van de Europese Raad moet de stuwende kracht en facilitator van de werkzaamheden zijn, maar zich niet in de plaats stellen van de andere Europese Instellingen. De voorbereiding en opvolging van de werkzaamheden van de Europese Raad wordt in die optiek een collectief werk van de permanente voorzitter van de Europese Raad, van het roterende voorzitterschap, van de voorzitter van de Commissie en, waar het gaat om de externe betrekkingen van de Unie, van de Hoge Vertegenwoordiger.

— De Hoge Vertegenwoordiger moet instaan voor de globale coherentie van het externe optreden van de Unie.

— België en de Benelux steunen de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden. Deze diplomatieke dienst moet expertise ontwikkelen over alle regio's in de wereld en ten dienste staan van de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands Beleid en Veiligheidsbeleid, van de Europese Instellingen en van de lidstaten. Hij moet beschikken over een statuut sui generis dat de weerspiegeling is van het dubbelmandaat van de Hoge Vertegenwoordiger : mandataris van de Raad voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid en Lid van de Europese Commissie. Hij moet ook genieten van voldoende autonomie inzake budget en personeel.

Volgens de meest recente informatie zullen deze aangelegenheden niet uitvoerig besproken worden. Het belangrijkste institutionele vraagstuk betref het Tsjechische vraagstuk. Maar het is wel mogelijk dat één van de aspecten van de tenuitvoerlegging van het Verdrag, zoals de verhouding tussen het roterend voorzitterschap en de Permanente voorzitter van de Raad, op het diner van Staatshoofden en regeringsleiders op donderdagavond ter discussie wordt gesteld.

De ministers van Buitenlandse Zaken zullen over de Externe Actie dienst en het verslag dienaangaande spreken. Maar het komt uiteindelijk de Hoge Vertegenwoordiger toe om een voorstel te doen voor de oprichting van deze belangrijke nieuwe dienst.

Hernieuwing van de Europese Commissie

Het mandaat van de huidige Commissie loopt af op 31 oktober. Na deze datum gaat de Commissie automatisch over op « lopende zaken ». Twee scenario's bestaan voor de hernieuwing :

— Volgens het eerste scenario treedt het Verdrag van Lissabon snel in werking. Dan kan de hernieuwing van de Commissie op basis van het Verdrag van Lissabon en komt men in de toestand van één commissaris per lidstaat. De Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid wordt tevens Vicevoorzitter van de Commissie en ook de toekomstige voorzitter van de Europese Raad kan worden aangesteld. Dit is het meest waarschijnlijke scenario. Maar concrete beslissingen over benoemingen zijn niet voor deze Europese Raad.

— Volgens een ander scenario wordt dit perspectief niet gesteld. De druk zal dan toenemen om de Commissie te hernieuwen op basis van het Verdrag van Nice. Het aantal commissarissen moet dan dalen. Een formule die vaak wordt aangehaald is het aantal commissarissen te verminderen tot 26 en het mandaat van Secretaris-generaal/Hoge Vertegenwoordiger toe te kennen aan de lidstaat die geen commissaris heeft. Dit scenario geeft aanleiding tot een spreiding in de tijd van de benoemingen van de Hoge Vertegenwoordiger en van de voorzitter van de Europese Raad terwijl beide een pakket vormen. Maar dit is het onwaarschijnlijke scenario.

Voor België is het van belang dat de Commissie zonder dralen gevormd kan worden. Een toestand van een « Commissie in lopende zaken » zou niet langer dan enkele weken mogen aanslepen.

b. De klimaatagenda : voorbereiding van de Top van Kopenhagen

Het tweede grote thema voor deze Europese Raad wordt het klimaat en de voorbereiding van een Europese positie voor de Klimaattop van Kopenhagen in december van dit jaar. Deze bijeenkomst moet in beginsel voor de opvolger van het Kyoto Verdrag zorgen.

Het zal de derde maal zijn dat de eerste minister op een Europese Raad aan een klimaatdebat deelneemt. (Europese Raden van maart en juni 2009). Die discussies bleven vrij algemeen. Ditmaal verwacht de heer Van Rompuy mede op initiatief van het Zweedse voorzitterschap een meer concrete discussie.

Er zijn twee aspecten aan het debat : de eigenlijke klimaataspecten en de financiële of beter financieringsaspecten.

Wat betreft de klimaataspecten

De discussie slaat op de volgende vier punten.

— Ten eerste de vraag van de voorwaarden die Europa toelaten om de eigen ambitie op te trekken van 20 % emissiereductie naar 30 % emissiereductie. Dit stelt het probleem van de « vergelijkbaarheid » van de inspanningen.

— Ten tweede de vraag van het doorschuiven van ongebruikte emissie-eenheden door nieuwe lidstaten naar de post-2012 periode, waardoor men het financieringsvraagstuk kan ontlasten, maar de emissievermindering verstoren.

— Ten derde de noodzaak tot het formuleren van een lange termijndoelstelling van de Europese Unie met als horizon het jaar 2050.

— Ten slotte, de behandeling van maritiem transport in een toekomstig klimaatregime.

Dit zijn de belangrijkste discussiepunten in het debat dat goed werd voorbereid door de Europese ministers van Leefmilieu.

Wat betreft het financieringsvraagstuk

Hier zijn twee aspecten aan verbonden.

— een extern aspect, dat slaat op de financiële bijdrage van de Europese Unie tot de inspanningen van de ontwikkelingslanden in de klimaatbestrijding;

— een intern aspect, dat slaat op de lastenverdeling onder de 27 lidstaten.

Sommige lidstaten maken trouwens een band tussen beide aspecten, in de zin dat zij geen akkoord willen over de financiële bijdrage van de Europese Unie, zonder een akkoord over de interne lastenverdeling.

Het vertrekpunt in dit debat is een mededeling van de Commissie van 10 september waarin zij een « globaal uniek aanbod » voorstelt inzake de financiering voor de periode na 2012, met inbegrip van concrete cijfers over de bijdrage van ontwikkelingslanden zelf, van de internationale koolstofmarkt en van internationale overheidsfinanciering, waarvan een deel door de Europese Unie. Volgens de Commissie zou het aandeel van de Europese Unie in de steun voor de kosten voor mitigatie en adaptatie van de ontwikkelingslanden, variëren tussen 2 en 15 miljard euro per jaar in 2020, op een totaal van ongeveer 100 miljard euro. Drie financieringsopties zijn mogelijk voor de Europese bijdrage : een financiering uit de Europese begroting, uit een speciaal op te richten fonds buiten begroting of uit nationale bijdragen.

Voor de periode van 2010 tot 2012 stelt de Commissie een « fast start financiering » voor ten gunste van ontwikkelingslanden, ten belope van jaarlijks 5 à 7 miljard euro gedurende deze drie jaar. Voorgesteld wordt om het Europees aandeel in dit globale, internationale bedrag gedeeltelijk uit het Europees budget te financieren.

Het al dan niet vermelden van concrete cijfers voor de bijdrage van de Europese Unie, in deze fase van de internationale onderhandelingen, blijft een discussiepunt onder de 27 Lidstaten.

Hetzelfde geldt voor de verdeling van de lasten binnen de Europese Unie. Zo dringt Polen bijvoorbeeld aan op een akkoord over interne lastenverdeling, en ook op compensaties, voor de bijeenkomst in Kopenhagen.

De Europese ministers van Financiën hebben op hun Ministerraad van 20 oktober geen akkoord kunnen vinden en het is aan de Europese Raad om een nieuwe poging te ondernemen.

Wat is de benadering van de Belgische regering in deze zaak ?

In het algemeen zijn we er sterk voorstander van dat de Europese Unie de leidende rol blijft spelen inzake de strijd tegen de klimaatopwarming en hopen op succes in Kopenhagen. De Unie moet de gepaste onderhandelingsstrategie volgen teneinde de kansen op een positieve uitkomst te maximaliseren.

Wij menen dat concrete cijfers op tafel kunnen komen maar best als indicatieve cijfers worden geduid. Dit moet vermijden dat de Unie zich verbindt vooraleer andere betrokken partners de nodige stappen hebben gezet. België kan leven met de Mededeling van de Commissie en de erin vervatte cijfers. Wij hebben geen bezwaar tegen een « globaal uniek aanbod » vanwege de EU.

Het voorstel voor een snelle financiering voor de periode 2010-2012 is aanvaardbaar en die middelen komen bij voorkeur uit de Europese begroting. Voor de periode na 2012 pleiten we voor financiering via een geëigend kanaal.

Indien zich nog vóór Kopenhagen — wat wij NIET hopen — een Europese discussie zou ontspinnen over de interne financiële lastenverdeling binnen de EU, blijft de bezorgdheid van België dat men op Europees niveau rekening zou houden met specifieke omstandigheden voor energie-intensieve lidstaten, bovenop de al afgesproken parameters. Die afgesproken parameters betreffen het vermogen om te betalen en de emissieniveaus.

Ten slotte wat betreft het algemene ambitieniveau van de Europese Unie inzake klimaatinspanningen, blijft België voorstander van de overgang naar een CO2 emissiereductie van -30 %, op voorwaarde dat andere landen een vergelijkbare inspanning doen. Wat een vergelijkbare inspanning is, moet objectief geverifieerd worden door de Commissie en het voorwerp uitmaken van een tijdig overleg door de Raad.

c. Overige vraagstukken

— Economische, financiële, sociale en werkgelegenheidsagenda

In dit verband deelt de eerste minister mee dat hij morgenvroeg samen met mevrouw Milquet, ons land zal vertegenwoordigen op het sociaal overleg met de Europese sociale partners. Door het voortschrijden van de kalender is ons land lid geworden van de zogenaamde sociale Trojka, dit is het Zweedse voorzitterschap, en de twee volgende voorzitterschappen, Spanje en België.

Op de Europese Raad zelf kan ook de exit-strategie aan bod komen en dat zal zeker niet voor de laatste keer zijn. De begrotingstekorten in Europa blijven inderdaad zeer belangrijk en kunnen niet enkel met economische groei worden weggewerkt. Daarmee bedoel ik niet dat we niet trouw moeten blijven aan het Pact voor Stabiliteit en Groei. Dat Pact moet gerespecteerd worden en de tekorten moeten teruggebracht worden als het economisch herstel dit toelaat en zonder de werkgelegenheidsschepping in het gedrang te brengen. Dat betekent een budgettaire consolidatie van minstens 0,5 % van het Bruto Nationaal Produkt per jaar in structurele termen, startend als we uit de recessie zijn. Van groot belang is dat deze exitstrategie hand in hand gaat met strucrurele hervomingen, inzonderheid het verhogen van de participatiegraad, ondermeer via actieve integratie van werklozen in het arbeidsproces.

In verband met het financieel toezicht beklemtoont de heer Van Rompuy dat de Europese Raad van 18 en 19 juni reeds op grond van het rapport-de Larosière conclusies had aangenomen over het raamwerk waarbinnen het Europees financieel toezicht organisatorisch moest worden uitgebouwd.

De Commissie heeft haar voorstellen op 23 september 2009 bekendgemaakt in de vorm van een financieel pakket, dat in eerste instantie de oprichting omvat van een zogenaamde « Raad voor Systemische Risico's » (« European Systemic Risk Board »), die tot taak krijgt de eventuele macro-economische gevaren voor de financiële stabiliteit op te sporen en te evalueren. De Europese Centrale Bank zal een sleutelrol spelen bij de goede werking van die Raad. In tweede instantie heeft de Commissie drie verordeningen voorgesteld om op microprudentieel vlak een zogenaamd « Europees Systeem van Financiële Toezichthouders » (« European System of Financial Supervisors ») op te zetten, dat drie Europese toezichthoudende Autoriteiten (« European Financial Authorities ») telt.

De eerste Autoriteit zal toezicht uitoefenen over de banken, de tweede over de verzekeringsmaatschappijen en de pensioenfondsen, en de derde over de markten.

Het Zweedse voorzitterschap wil in december 2009 tot een alomvattende overeenkomst komen. Met dat doel wenst het voorzitterschap al in oktober 2009 een overeenkomst te bereiken over het macroprudentiële aspect. Voor het microprudentiële facet wordt gemikt op een overeenkomst tegen december 2009. Het is de bedoeling de conclusies van de Europese Raad van juni 2009 te honoreren en erop toe te zien dat die twee aspecten in de loop van 2010 operationeel zijn.

Aangezien de financiële crisis nog niet bedwongen is, heeft de Europese Unie er volgens België alle belang bij naar de buitenwereld positieve en vertrouwenwekkende signalen uit te sturen in verband met de over dat financieel pakket bereikte deelovereenkomsten.

De Commissie heeft op 20 oktober 2009 een mededeling bekendgemaakt over de uitbouw van een ruim grensoverschrijdend raamwerk om financiële crisissen te voorkomen en in de hand te houden.

België is altijd vragende partij geweest om tot betere afspraken te komen over de procedures die moeten worden gevolgd bij een reddingsoperatie voor grensoverschrijdende banken. Ons land is opgetogen dat de routekaart van de Commissie een plaats inruimt voor het Belgische voorstel (van het comité-Lamfalussy) dat ertoe strekt een Europees depositowaarborgsysteem op te zetten, waarbij via financiering door de banken mettertijd toereikende reserves beschikbaar zullen zijn om de depositohouders te vergoeden, mocht een grensoverschrijdende bank failliet gaan.

— Illegale immigratie

In verband met de clandestiene immigratie zal de Europese Raad kennis nemen van de nieuwe voorstellen van de Commissie over verscheidene aspecten zoals de vrijwillige relocatie van mensen die internationale bescherming genieten, de spoedige oprichting van een zogenaamd « Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken », meer geld en meer actiemiddelen voor het Frontex-agentschap, nauwere samenwerking met de landen van herkomst, de sluiting van overnameovereenkomsten, alsmede andere facetten zoals doeltreffender operaties op zee en meer gezamenlijke repatriëringsvluchten.

België acht een versterking van Frontex wenselijk. In verband met de relocatie van de mensen die in Malta om internationale bescherming verzoeken, rijst de vraag of een relocatie geen aanzuigeffect teweeg zal brengen.. Voor het overige steunt ons land actief de spoedige oprichting van het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken.

— Strategie voor het Baltische Zeegebied

Tot slot zal de Europese Raad de Europese strategie voor het Baltische Zeegebied aannemen. Het betreft een macroregionaal project met acht EU-lidstaten (Denemarken, Estland, Finland, Duitsland, Letland, Litouwen, Polen en Zweden), dat ertoe strekt betere coördinatie en meer territoriale samenhang te bevorderen. België kan zich in die Strategie terugvinden.

2. Gedachtewisseling

Mevrouw Isabelle Durant, ondervoorzitter van het Europees Parlement, is bijzonder geïnteresseerd in deze Europese Raad, omdat die de laatste aanloop vormt naar de Top van Kopenhagen en naar het debat over alle hangende institutionele vraagstukken.

In verband met het institutionele pakket heeft de Belgische eerste minister toegelicht wat de visie is van de Benelux op de functie van voorzitter van de Raad, op de rol van facilitator die hij of zij moet spelen enzovoort.

De spreekster onderstreept dat het Verdrag van Lissabon dusdanig is opgesteld dat er een zekere concurrentie kan ontstaan tussen de verschillende functies (voorzitter van de Raad, Hoge Vertegenwoordiger, voorzitter van de Europese Commissie, vaste voorzitter van de Raad).

Voormalig Commissievoorzitter Jacques Delors deed onlangs ten aanzien van de Europese parlementsleden lacherig over die gang van zaken, door op te merken dat, bij een bezoek van de leiders van de EU-instellingen aan bijvoorbeeld de president van de Verenigde Staten, de delegatie uit zes à zeven mensen zou bestaan, wat het niet eenvoudig maakt om met één stem te spreken.

Mevrouw Durant deelt het standpunt van de Benelux en vraagt de eerste minister of hij gewonnen is voor een vast voorzitter van de Raad die veeleer als een chairperson zou optreden, dan wel voor een voorzitter die de Europese Unie zou vertegenwoordigen en uit naam van de Unie zou spreken. Naar gelang van de invulling van de functie van vaste voorzitter van de Raad ontstaan volkomen verschillende mogelijkheden op het stuk van de algemene coherentie.

Wat de Verdragen van Nice en Lissabon betreft, alsook het vraagstuk van de samenstelling van de Europese Commissie en de aanwijzing van de commissarissen, heeft de eerste minister onderstreept dat beter wordt gewacht op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, alvorens de heer Barroso tot voorzitter van de Europese Commissie aan te wijzen. Zijn inschatting is dat men bij wijze van compromis heeft willen doen alsof het Verdrag van Lissabon al in werking was getreden, terwijl eigenlijk nog steeds het Verdrag van Nice van toepassing was. Hoe zal alles verlopen wanneer het Verdrag van Lissabon van kracht wordt ?

In verband met het klimaat ziet mevrouw Durant de Top van Kopenhagen als een unieke kans. Niet alleen de toekomst van de planeet staat er op het spel, maar ook die van de Europese Unie. Het klimaatdossier is wellicht het enige waarin de Europese Unie internationaal nog kan wegen. Als de EU erin slaagt inzake klimaatbeleid een stevig standpunt in te nemen, zal ze een grote invloed uitoefenen op de houding van de andere landen in dat dossier.

De spreekster is het eens met de eerste minister, die niet wil dat België zich achter een aanpak schaart waarbij men eerst de financieringsverdeelsleutel tussen de Europese landen wil regelen, vooraleer te praten over maatregelen. Allereerst moet een algemeen beleid worden uitgestippeld, pas daarna moeten de taken onder de verschillende landen worden verdeeld.

Zal de eerste minister weerstaan aan de druk van Polen en van andere landen, die eerst willen onderhandelen over de verdeling van de financiële middelen onder de Europese landen ?

Wat het financiële aspect van de strijd tegen de klimaatverandering betreft, kunnen we het ons niet veroorloven onder het aangekondigde bedrag te zakken. Er wordt gewag gemaakt van 30 miljard euro, wat mevrouw Durant een onderschatting lijkt.

Zal de eerste minister, samen met de twee andere regeringsleiders van de Benelux, vasthouden aan een bedrag dat niet onder dat cijfer gaat, ondanks de nog steeds aan de gang zijnde besprekingen ?

Zal de doelstelling van een reductie van de broeikasgasuitstoot met 30 % overeind blijven ? Eerst was er sprake van een reductie met 20 %, daarna met 30 % als andere landen zouden meedoen. Sommige landen, zoals Noorwegen en Japan, hebben ambitieuzere reductiedoelstellingen. Het is dus van belang dat België en de andere lidstaten tijdens de Top van Kopenhagen bewerkstelligen dat niet onder een uitstootreductie met 30 % wordt gegaan, zo de andere landen zich daartoe verbinden.

Als een beslissing tijdens de Top van Kopenhagen uitblijft, dan moet België inzake klimaatbeleid streng en coherent blijven, want het vraagstuk zou wel eens opnieuw op tafel kunnen komen tijdens het toekomstige Belgische voorzitterschap van de Europese Unie. België heeft er dus alle belang bij tijdens deze Europese Raad een krachtig, ambitieus en moedig standpunt te verdedigen, zowel inzake de financiering als de vermindering van de broeikasgasemissies. Aldus staat ons land, mocht het vraagstuk tijdens het Belgische voorzitterschap tóch opnieuw aan bod komen, stevig in zijn schoenen om zijn standpunt te verdedigen. Voorts herinnert mevrouw Durant eraan dat tijdens het Belgische EU-voorzitterschap in 2001, ons land, met de hulp van de Europese Commissie, het Kyotoprotocol heeft moeten redden na moeilijke onderhandelingen.

Mevrouw Kathleen Van Brempt, lid van het Europees Parlement, bestempelt de ambities van België in het raam van de voorbereiding van de Top van Kopenhagen als te weinig ambitieus. Zo is — mede in het licht van het langer openhouden van de kerncentrales — de positionering van ons land inzake het optrekken van de CO2-emissiereductie van 20 % tot 30 % te zwak. Daarnaast dienen inzake de financiële bijdrage van de EU tot de inspanning van de ontwikkelingslanden in de klimaatbestrijding nu — en in ieder geval vóór de goedkeuring van de lijst met sectoren die ingevolge de « carbon leakage » in gevaar komen — duidelijke bedragen op tafel te komen, enerzijds, en dienen de Belgische regering en de deelregeringen ook duidelijk hun doelstellingen inzake de burden sharing tussen de EU-lidstaten te formuleren, anderzijds.

Met betrekking tot de institutionele vraagstukken dringt mevrouw Van Brempt erop aan dat bij de samenstelling van de nieuwe Europese Commissie niet alleen rekening zou worden gehouden met de politieke vertegenwoordiging in het Europees Parlement maar ook met — bijvoorbeeld — de gender-evenwichten.

De heer François-Xavier de Donnea, lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, gaat dieper in op het specifieke vraagstuk van de aanwijzing van de voorzitter van de Europese Raad. De spreker was behoorlijk verbaasd, toen hij hoorde over een Benelux-memorandum met daarin een soort van robotfoto van de ideale voorzitter van de Europese Raad.

Volgens de heer de Donnea was de publicatie van dat memorandum een misstap, omdat als iemand met een tegengesteld profiel aan het hoofd van de Europese Raad zou komen, dat de betrekkingen tussen België en die persoon niet zal vergemakkelijken.

Bovendien is dat memorandum in Groot-Brittannië slecht aangekomen. De heer Donnea was toevallig in Londen toen het werd uitgebracht en heeft er gelezen hoe de Britse pers, die de heer Tony Blair onverkort steunt, de drie Beneluxlanden als « Europygmeeën » afschilderde.

De publicatie van dat memorandum is een bijkomende knauw in de betrekkingen tussen België en Groot-Brittannië — een domein waarin, volgens de heer de Donnea, het Belgische buitenlandse beleid sinds 1980 zijn grootste mislukking heeft opgelopen.

Sinds 1980 hebben de opeenvolgende Belgische regeringen, waarin alle min of meer grote partijen hebben gezeten, zich vergist in hun strategie ten aanzien van Groot-Brittannië. Gedacht werd dat het volstond zich aan de Frans-Duitse tandem te koppelen en dat alles wel op wieltjes zou lopen zolang men goede betrekkingen met Bonn en Parijs onderhield, omdat het centrum van de macht in die hoofdsteden lag. Die foute strategie heeft België al twee voorzitterschappen van de Europese Commissie gekost.

De spreker vindt het zaak dergelijke misstappen in de toekomst te voorkomen. Het Belgische buitenlandse beleid moet opnieuw en prioritair bevoorrechten betrekkingen aanknopen met Groot-Brittannië, zonder daarom de betrekkingen met de andere EU-landen op het spel te zetten.

Groot-Brittannië heeft zijn Europese partners vaak op de zenuwen gewerkt. De heer Fernand Herman, voormalig Europees parlementslid voor België, ging vaak met verve en vuur tekeer tegen Groot-Brittannië, wanneer hij in het Europese halfrond het woord nam. Vaak heeft de heer de Donnea gepoogd het standpunt van de heer Herman over Groot-Brittannië te temperen, door eraan te herinneren dat het land een rijke democratische traditie heeft en een schakel vormt tussen de Europese Unie enerzijds, en de Verenigde Staten en Canada anderzijds. Groot-Brittannië maakt deel uit van Europa's Altantic Wall, waartoe ook België, Nederland en het Groothertogdom Luxemburg behoren.

De heer de Donnea is ervan overtuigd dat de eerste minister bij de opmaak van dit memorandum enigszins is misleid. Het is echter hoog tijd ten aanzien van Groot-Brittannië een aantal goede voornemens te maken voor de toekomst.

Volgens de spreker zou Tony Blair als voorzitter van de Europese Raad niet noodzakelijk een slechte keuze zijn. De keuze voor Blair zou de partijleider van de Britse conservatieven, de heer David Cameron, er immers van kunnen weerhouden een té anti-Europees beleid te voeren. Bovendien zou die keuze ook positief kunnen zijn voor de betrekkingen met de Verenigde Staten én met de Commonwealth, die nog steeds belangrijker is dan men soms denkt.

De kandidatuur van Tony Blair stuit op pro's en contra's, maar men mag er zich niet te snel tegen verzetten; de ideale kandidaat blijft immers altijd een illustere onbekende. In dat opzicht twijfelt de spreker eraan dat het door de Benelux geschetste profiel beantwoordt aan dat van de ideale kandidaat.

Men moet voorzichtig blijven. Afgezien van de heren Junker en Balkenende, die zich openlijk kandidaat hebben gesteld, blijven de andere landen terzake terughoudend.

Mevrouw Tinne Van der Straeten, lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, is verontrust door de verklaring van de eerste minister inzake de interne lastenverdeling binnen de EU van de financiering van de klimaatagenda. Tot dusver was zij er immers van overtuigd dat de Belgische stelling erin bestond dat deze problematiek helemaal niet aan de orde is. De premier poneert nu evenwel dat — indien deze problematiek toch te berde zou worden gebracht — België bezorgd zou blijven dat men op Europees niveau rekening zou houden met zijn specifieke omstandigheid als energie-intensieve lidstaat. Een front België-Polen hierover lijkt haar dan ook niet ondenkbeeldig.

Verder is mevrouw Van der Straeten van oordeel dat de overdracht van de Assigned Amount Units-overschotten de ambities tijdens het post-Kyoto-tijdperk gevoelig zou doen afnemen. Toch verneemt zij dat het Zweeds voorzitterschap zich veel moeite getroost om landen met dergelijke overschotten de verzekering te geven dat zij deze zouden kunnen behouden ten einde hen zodoende over de streep te halen inzake de financiering van de klimaatagenda.

Mevrouw Camille Dieu, lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, herinnert er in verband met het Europese institutionele pakket aan hoezeer de PS gehecht is aan de opbouw van Europa, maar onderstreept ook dat men zo snel mogelijk moet weg raken uit een soort institutionele verzanding, die belet dat voor de problemen van de Europese burgers echt knopen worden doorgehakt. Ze denkt met name aan werkgelegenheid, het sociale, de vermindering van de nationale budgettaire tekorten enzovoort.

Sommige landen bevinden zich in een bijzonder moeilijke situatie. Estland bijvoorbeeld staat aan de rand van het faillissement. De ongerustheid die in die landen heerst, brengt de spreekster ertoe een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding te eisen van het Verdrag van Lissabon dat voor alle Europese burgers geldt.

Op institutioneel vlak heeft de eerste minister Ierland, Polen, Tsjechië en Slovakije te berde gebracht. Hij heeft erop gewezen dat de eerste twee landen in verband met het Handvest van de Grondrechten de « opting out »-mogelijkheid willen. De eerste minister heeft opgemerkt dat als men voor die twee landen een gebaar wil stellen, men zeker moet zijn dat Václav Klaus, de president van Tsjechië, het Verdrag van Lissabon zal ondertekenen. De spreekster vindt dat het om een valkuil gaat en wil weten wat er schuil gaat achter het « gebaar « dat men ten opzichte van Tsjechië wil stellen. Zou dat gebaar president Klaus ook in de positie brengen dat hij het Handvest van de Grondrechten niet aanneemt, wat onaanvaardbaar zou zijn ?

Aangaande de toekomstige institutionele werking van de Europese Unie na de aanneming van het Verdrag van Lissabon geeft de spreekster uiting aan haar bezorgdheid over de aard van de verhouding tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen. Die laatste zouden naar verluidt meer betrokken worden bij de controle van de Europese besluitvorming. De spreekster hoopt dat men het Europees Parlement niet in de doofpot stopt. De EU-lidstaten hebben te kennen gegeven dat het Europees Parlement met betrekking tot de codecisie in een hele reeks aangelegenheden meer zou doorwegen.

Men moet een evenwicht vinden. De eerste minister heeft daar trouwens op gewezen toen hij zijn voorkeur liet blijken voor de « communautaire methode » ten opzichte van de « intergouvernementele methode ». Wat zal na de aanneming van het Verdrag van Lissabon precies de rol zijn van de nationale parlementen ?

Inzake het klimaatbeleid is de situatie merkbaar delicaat. Het volstaat het resultaat van de jongste Raad Financiële Zaken te onderzoeken, die de Raad Milieu van 's anderendaags vleugellam heeft gemaakt. Federaal minister van Klimaat en Energie Paul Magnette heeft zelf toegegeven dat de vooruitgang blijvend maar bescheiden was. De spreekster vindt dat als in die aangelegenheid geen duidelijke boodschap wordt meegegeven, men er moeilijk zal toe komen groeilanden zoals China en India, die voor een aanzienlijke emissie van broeikasgassen verantwoordelijk zijn, van houding te doen veranderen.

De door de eerste minister bepleite ambitie om niet onder 30 % te gaan schenkt de PS-fractie voldoening. De fractie vindt dat een intern debat nodig is aangaande de landen die een aanzienlijke CO2-reserve hebben binnengerijfd, zoals België en vooral Wallonië, dat niet in staat is snel over te schakelen van zware en vervuilende industrie naar performante kmo's die technologieën gebruiken waarbij weinig CO2 vrijkomt. De spreekster wijst op de tijd die nodig is om van de ene situatie naar de andere te evolueren.

De spreekster constateert dat de banken beginnen te speculeren door toxische financiële producten aan te wenden. Die toestand verontrust de burgers. Het is dus hoog tijd om met betrekking tot de verrichtingen van de financiële en beursinstellingen een gemeenschappelijke Europese wetgeving op te stellen.

De heer Bruno Tuybens, lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, informeert naar de rol van het Europees Parlement bij de benoeming van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid en naar de kansen van mevrouw Mary Robinson, de voormalige presidente van Ierland, voor dit ambt.

Met betrekking tot de economische vraagstukken wil hij weten of deze Europese Top zich nog zal buigen over de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken betreffende de arbeidsmarkt.

Ten slotte dringt hij er in diezelfde context bij de eerste minister op aan om het Zweeds voorzitterschap te herinneren aan de drie voorstellen van de Europese Commissie betreffende het microprudentiële niveau.

De heer Philip Claeys, lid van het Europees Parlement, wijst erop dat — ondanks het feit dat de voorzitter van de Europese Commissie in de eerste plaats de Europese Unie vertegenwoordigt — er een belangrijke kloof ontstaan is tussen het officiële Europa en de burgers van Europa.

Verder wenst hij enige toelichting over de verklaring van de heer De Gucht over de in het Verdrag van Lissabon ingebakken « systeemfout » in verband met de taakverdeling tussen het voorzitterschap van de EU, de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid en de voorzitter van de Europese Commissie.

Ook wil hij vernemen of de nieuwe « Europese dienst voor Externe Actie » onder de Europese Commissie of onder de Raad zal ressorteren.

Mevrouw Vanessa Matz, Senator voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, wijst op de bereidheid van België om met Tsjechië tot een akkoord te komen, maar vraagt zich ook af welke compensaties dat land zal krijgen in ruil voor zijn handtekening. Men mag niet belanden in een Europa met variabele geometrie dat niet langer beantwoordt aan de opvatting die de stichters ervan hadden.

De spreekster legt voorts de nadruk op de beslissende rol van de persoon die de Europese Raad zal voorzitten. In dat opzicht deelt zij niet de mening van de heer de Donnea ten aanzien van de persoon van de heer Tony Blair. In het Benelux-memorandum werd het profiel van de functie van voorzitter van de Europese Raad gewikt en gewogen. Kan de eerste minister preciseren of dat profiel wel degelijk beantwoordt aan wat België voor die functie van president voor ogen ziet ?

Wat de Europese Dienst voor Extern Optreden betreft, heeft de eerste minister gesproken over een orgaan sui generis. Er is echter een soort tweespalt op het vlak van de inschatting : als het effectief gaat om een organisatie sui generis, welke democratische controle zal men dan op dat nieuwe orgaan kunnen uitoefenen ?

In verband met het klimaatbeleid vraagt de spreekster zich af of de hulp aan de ontwikkelingslanden in het kader van de klimaatverandering, op het vlak van de additionaliteit al dan niet deel zal uitmaken van de 0,7 % van het BNP in vergelijking met de traditionele ontwikkelingshulp.

De heer Herman De Croo, lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers en co-voorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, herinnert eraan dat het Belgisch voorzitterschap waarschijnlijk het eerste zal zijn dat onder het nieuwe stelsel van het Verdrag van Lissabon zal doorgaan.

Tevens dringt hij erop aan dat de eerste minister de betrokkenheid van de nationale parlementen zou vertolken in de Europese Raad.

3. Antwoord van de eerste minister

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, benadrukt dat de bezorgdheid van België inzake de mate waarin het Europees niveau met zijn specifieke omstandigheid als energie-intensieve lidstaat rekening zal houden, enkel een rol zal spelen indien op de Top van Kopenhagen overeengekomen wordt om de CO2-emissiereductie van 20 % tot 30 % op te trekken. De discussie betreffende de interne burden sharing zal echter sowieso aan de orde komen. Dit neemt niet weg dat België van oordeel is dat de kansen op het bereiken van een consensus tijdens de Europese Top om op de Top van Kopenhagen met één stem te spreken, hoger liggen indien de interne lastenverdeling vooralsnog niet aan bod komt

De eerste minister verzekert in verband met de klimaatagenda dat België alles zal doen om van de Top van Kopenhagen een succes te maken. Dit is momenteel verre van zeker. De EU zal hierbij alleen een belangrijke rol kunnen spelen indien zij een consensus kan verdedigen. Een dergelijke consensus is het meest realistisch indien men zich tot de externe financiering beperkt. Dit neemt niet weg dat men ook tot een consensus over de interne financiering zou kunnen komen. Het ontbreken van dit laatste luik mag evenwel niet verhinderen dat de EU op de Top van Kopenhagen met één stem zou spreken. Indien men vóór deze Top over de interne burden sharing binnen de EU zou willen praten, heeft de Ministerraad van 23 oktober 2009 de premier gemachtigd om te stellen dat de bezorgdheid van België blijft dat men op het Europees niveau rekening houdt met zijn specifieke omstandigheid als energie-intensieve lidstaat boven de reeds overeengekomen parameters. In concreto heeft België geenszins de intentie om in deze context met Polen scheep te gaan.

In verband met de institutionele aangelegenheden roept hij op het profiel van de voorzitter van EU complexloos te benaderen. De Belgische kandidaten voor het ambt van voorzitter van de Europese Commissie werden in 1994 en 2004 immers niet weerhouden omwille van hun Europese overtuigingen en niet wegens de eventueel slechte verhoudingen tussen België en het Verenigd Koninkrijk. De in het Benelux-memorandum omschreven functiebeschrijving is daarenboven uiterst genuanceerd : zij stelt immers dat de voorzitter van EU niet alleen over voldoende leiderschapskwaliteiten dient te beschikken maar dat hij ook bereid moet zijn om — met het nodige respect voor het evenwicht tussen de verschillende Europese actoren — telkens weer een consensus na te streven. De uitlating van de heer De Gucht over de in het Verdrag van Lissabon ingebakken « systeemfout » is terecht omdat de in dit verdrag uitgetekende taakverdeling het risico inhoudt betreffende het behoud van het institutioneel evenwicht. Dit zal ongetwijfeld een oefening met trial and error worden. Ten slotte wordt inzake de nieuwe « Europese dienst voor Externe Actie » gewacht op de definitieve voorstellen van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid.

In verband met de economische vraagstukken herinnert de spreker eraan dat de grote lijnen van zowel het macroprudentieel als het microprudentieel toezicht reeds op de Europese Top van juni 2009 werden uitgetekend. Het eerste zal echter onverwijld en het tweede vóór het einde van het jaar geïmplementeerd worden.

In verband met de socio-economische aspecten betreurt de eerste minister dat de ontwerpresoluties van de Europese Raad zich al te zeer toespitsen op het bepalen van de exit strategy. De arbeidsmarkt, die een nationale (en in België zelfs een regionale) aangelegenheid is, bevindt zich immers nog in volle crisis.

Ten slotte antwoordt de heer Van Rompuy nog op een aantal punctuele vragen :

— het gender-evenwicht is voor de heer Barosso weliswaar van zeer groot belang maar men mag niet uit het oog verliezen dat hij bij de samenstelling van zijn ploeg in grote mate schatplichtig is aan de lidstaten;

— de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid zal tevens ondervoorzitter van de Europese Commissie zijn. Aangezien deze laatste als één geheel door het Europees Parlement moet worden aangenomen, zal het Parlement de facto ook inspraak hebben in de aanwijzing van deze personaliteit;

— dat de Assigned Amount Units-overschotten een rol spelen in de inspanningen van het Zweeds voorzitterschap om Polen over de streep te trekken bij de financiering van de klimaatagenda is momenteel niet meer dan een gerucht;

— de opting out-optie uit het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bestaat nu reeds voor Polen en het Verenigd Koninkrijk. Belangrijk bij om het even welke toegave is evenwel dat de inspanningen leiden tot de daadwerkelijke ratificatie van Verdrag van Lissabon door Tsjechië.

DEBRIEFING VAN MAANDAG 16 NOVEMBER 2009

1. Uiteenzetting door de eerste minister, de heer Herman Van Rompuy

a. Inleiding

Traditioneel begon de Top met een uiteenzetting door de voorzitter van het Europees parlement, de heer Jerzy Buzek. Inzake klimaatfinanciering pleitte hij voor een verdeling van de lasten op basis van het BNP, een eis die later op de Europese Raad ook werd geformuleerd door een groep van 9 nieuwe lidstaten onder leiding van Polen. Tevens hechtte de voorzitter groot belang aan energiezekerheid, een terechte prioriteit voor vele centraaleuropese lidstaten, inzonderheid Polen. Hij pleitte ervoor de volgende G20 Tops goed voor te bereiden op EU-vlak om er toe te komen dat de aanwezige EU-leden op de G20 met één stem spreken, met name een stem die het standpunt van gans de EU vertegenwoordigt.

Er waren twee hoofdpunten op de Europese Raad : de institutionele kwesties, behandeld tijdens het diner van donderdagavond 29 oktober, en de klimaatkwesties in functie van de klimaatconferentie van Kopenhagen van december dit jaar, behandeld donderdag en vrijdag.

b. Institutionele aangelegenheden

De eerste kwestie op de Europese Raad was de ratificatie van het Verdrag van Lissabon door de Tsjechische Republiek. De Tsjechische President Vaclav Klaus had immers verklaard te willen wachten met de ondertekening van het ratificatie-instrument tot aan de uitspraak van het Grondwettelijk Hof in Praag over de verenigbaarheid van het Verdrag van Lissabon met de Grondwet van Tsjechië. Daarna volgde de vraag van de President om de verzekering te bekomen dat het Handvest van de Grondrechten, dat via de opname in het Verdrag van Lissabon, juridische kracht had gekregen, de zogenaamde Benes-decreten niet zou ondermijnen. De Benes-decreten bevolen na de Tweede Wereldoorlog de verbeurdverklaring van de eigendommen van de Sudeten.

Deze vraag werd door de Staats- en regeringsleiders opgelost door een zogeheten opting out inzake het Handvest van de Grondrechten toe te kennen aan Tsjechië. Hierdoor wordt protocol nummer 30 betreffende de toepassing van het Handvest van de Grondrechten van de Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk, ook van toepassing op de Tsjechische Republiek.

Deze oplossing was ook voor België aanvaardbaar aangezien ze niet leidde tot het heropenen van de onderhandelingen over het Verdrag van Lissabon en het Verdrag op die manier conform de afspraken in werking kon treden voor het einde van 2009.

Intussen had het Tsjechisch Grondwettelijk Hof zijn uitspraak verdaagd tot 3 november, dus tot na de Europese Top. Op die dag besliste het Hof dat het Verdrag van Lissabon niet in strijd is met de Tsjechische Grondwet. President Klaus heeft daarop dezelfde dag het Verdrag getekend. Ondertussen is het laatste ratificatie-instrument neergelegd in Rome. Dat gebeurde afgelopen vrijdag.

Hierdoor is een lijdensweg afgesloten die in 2001 onder Belgisch EU-voorzitterschap begon met de verklaring van Laken, die leidde tot een Conventie die een Grondwettelijk Verdrag moest voorbereiden. Een Frans en Nederlands referendum wezen het Europees Grondwettelijk Verdrag af. Het Verdrag van Lissabon van 2007 kwam in de plaats en houdt de nodige hervormingen in om de uitgebreide Unie slagvaardiger en democratischer te maken. Het kan vanaf 1 december van dit jaar starten.

Het uitstel veroorzaakt door de Tsjechische President had wel tot gevolg dat de Europese Raad geen vooruitgang kon boeken inzake het aanstellen van een nieuwe Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger en de President van de Europese Unie. Een informele Raad komende donderdag zal zich over de laatste twee punten buigen en over de aanstelling van een Secretaris-Generaal van de Raad.

c. De klimaatagenda : voorbereiding van de Top van Kopenhagen

Voorafgaand aan de Europese Raad waren er belangrijke discussiepunten tussen de lidstaten. Deze betroffen :

1. het al dan niet vermelden van concrete cijfers voor de bijdrage van de Europese Unie;

2. de verdeling van de jaarlijkse bijdrage voor de snelle-start-financiering voor de periode 2010-2012;

3. de externe en de interne lastenverdeling inzake het globaal uniek aanbod van de Europese Unie vanaf 2012;

4. de behandeling van de AAU's (« Assigned Amount Units »), emissierechten die een aantal nieuwe lidstaten, alsook landen zoals de Russische federatie en Oekraïne, nog op overschot hebben gelet op de drastische industriële transformatie die ze gedurende de jaren negentig ondergingen.

België is voorstander van het feit dat de Europese Unie de leidende rol blijft spelen inzake de strijd tegen de klimaatopwarming en dat alles in het werk moet worden gesteld om van Kopenhagen een succes te maken. Daartoe moet de Unie de gepaste onderhandelingsstrategie volgen.

Denemarken, dat de Kopenhagen klimaatconferentie in december van dit jaar voorzit, stuurde aan op zo concreet mogelijke engagementen vanwege de Europese Unie. Het land volgde daarbij de Commissie. Ook het Verenigd Koninkrijk toonde zich voluntaristisch inzake dit hoofdstuk van het Europees beleid.

Ondermeer Duitsland was er geen voorstander van om de Europese cijfers over de financiering die nodig is om ontwikkelingslanden te helpen bij het bestrijden van de opwarming van de aarde (het zogenaamd globaal uniek aanbod) nu reeds op tafel te leggen. De anderen doen dat ook niet, werd geargumenteerd. De Europese Raad onderschreef toch de schatting van de Commissie dat de netto incrementele kosten van mitigatie en adaptatie in ontwikkelingslanden in 2020 circa 100 miljard euro per jaar zal bedragen. De financiering daarvan moet komen van een bijdrage van de ontwikkelingslanden zelf, van de internationale koolstofmarkt en van internationale overheidsfinanciering, waarvan een deel door de Europese Unie. Deze internationale overheidsfinanciering zou tussen 22 en 50 miljard liggen, afhankelijk van de opbrengst van de veiling van de emissierechten. Het deel dat de Europese Unie ten haren laste zal nemen hangt af van de nog af te spreken mondiale formule, maar zou tussen 20 en 30 % kunnen liggen.

Inzake de laatste drie punten was er een blok van 9 nieuwe lidstaten (Bulgarije, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Roemenië, Slovenië en Slowakije) die een akkoord eisten binnen de Europese Unie voorafgaand aan de conferentie van Kopenhagen. Hun vragen werden als volgt beantwoord.

Inzake de « snelle start financiering » voor de periode 2010-2012 nam de Europese Raad nota van de schattingen van de Commissie, met name 5 tot 7 miljard euro per jaar. Het exacte cijfer zal in het licht van de uitkomst in Kopenhagen worden vastgesteld. Het geld zal dienen om ontwikkelingslanden te helpen maatregelen voor de middellange en de langere termijn voor te bereiden en om te vermijden dat ambitieuze maatregelen vertraging oplopen. Financiering zal gedeeltelijk uit de Europese begroting komen en gedeeltelijk van de lidstaten. België zal, indien nodig, een fair deel van dit bedrag bijdragen. Dit zal ongeveer 50 miljoen euro bedragen. Deze berekening is gebeurd op basis van de veronderstelling dat de Europese Unie 30 % betaalt en België 3 % in het Europese aandeel participeert. 3 % is het aandeel van België in het Europese BBP. Momenteel beschikt België over een lijst van concrete projecten ten belope van dit bedrag. De Europese Raad heeft echter nogmaals benadrukt dat de snelle-start-financiering er pas zal komen op voorwaarde dat andere belangrijke actoren vergelijkbare inspanningen leveren.

Het moeilijkste debat ging over het globaal uniek aanbod. De conclusies van de Europese Raad onderschrijven de ramingen van de Commissie volgens welke de kosten inzake beperking en aanpassing in de ontwikkelingslanden ongeveer 100 miljard euro per jaar zullen bedragen in 2020 en het vereiste totale bedrag van internationale hulp in 2020 schommelt tussen 22 en 50 miljard euro per jaar. Wat de wereldwijde verdeling van de last betreft, besluit de Europese Raad dat alle lidstaten een bijdrage moeten leveren, behalve de minst ontwikkelde landen.

De Raad heeft zijn standpunt van juni bevestigd door te verklaren dat de bijdragen moeten worden vastgesteld met behulp van een algemene verdeelsleutel op grond van twee parameters, namelijk het aandeel inzake emissies en inzake BBP. In de conclusies gaf de Raad tevens aan dat de emissieparameter een aanzienlijk gewicht zal moeten hebben dat toeneemt met de tijd. De Europese Unie heeft er als entiteit alle belang bij op mondiaal niveau het emissieaandeel te verdedigen als voornaamste parameter van de verdeelsleutel. Dat vormt niet alleen een stimulans om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, maar zou tevens een vrij gunstige benadering zijn voor Europa, aangezien de Europese economie in verhouding tot het BBP zuiniger omspringt met fossiele brandstoffen dan andere landen zoals China, wat tot uiting komt in een gunstige CO2/BBP-verhouding. De geloofwaardigheid van Europa zou er baat bij hebben indien die verdeelsleutel ook wordt toegepast op het niveau van de interne verdeling van de last.

Wat de interne verdeling van de last van de Europese Unie betreft, is de Europese Raad van juni 2009 overeengekomen dat de verdeling van de mondiale last de verdeling van de last binnen de Europese Unie, die tijdig vóór de conferentie van Kopenhagen zal worden bepaald, onverlet laat. De ECOFIN-Raad was er niet in geslaagd een akkoord te bezegelen vóór de Europese Raad.

De bovengenoemde groep van 9 nieuwe lidstaten heeft echter de CO2-emissie als criterium voor de interne verdeling van de last verworpen, voornamelijk wegens de hoge CO2-emissies van hun energie- en industriesectoren. Deze landen willen dat het enige gebruikte criterium de koopkracht of de draagkracht (ability to pay) zou zijn, met name het aandeel van elke lidstaat in het BNI van de Unie. Een van de argumenten was dat een armer land zoals Polen toch niet meer kon betalen dan landen met een vergelijkbaar potentieel buiten de Europese Unie.

Met name om de onderhandelingspositie van de Unie in Kopenhagen niet te verzwakken, heeft de Europese Raad beslist om een werkgroep een formule voor de interne verdeling van de last te laten uitdokteren. Wat de minder welvarende lidstaten betreft, zal een intern aanpassingsmechanisme worden ingevoerd dat de draagkracht in aanmerking neemt.

Deze werkgroep zal voorstellen voorleggen aan de Europese Raad, die bij consensus beslist. Hopelijk komt men tot een interne verdeling van de last die geen scheidingslijn trekt tussen de « oude » en de « nieuwe » lidstaten.

Tot besluit heeft de Raad benadrukt dat alle betrokken partijen erop moeten toezien dat de financiering van een klimaatakkoord de strijd tegen armoede of de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling niet in het gedrang brengt.

Wat het probleem betreft van de aanzienlijke hoeveelheid ongebruikte emissierechten, de AAU's, heeft de Raad beslist dat deze kwestie op een niet-discriminerende manier moest worden aangekaart : de Europese en niet-Europese landen moeten gelijk worden behandeld. Tegelijkertijd mag het wegwerken van de AAU-surplussen geen afbreuk doen aan de milieu-integriteit van een eventueel akkoord van Kopenhagen.

De nieuwe lidstaten zijn tevreden met deze opmerking, aangezien op die manier het gebruik van hun AAU's niet beperkender wordt behandeld dan wat het geval zou kunnen zijn voor de Russische Federatie en Oekraïne, die over veel grotere AAU-voorraden beschikken dan zij. Voor Rusland gaat het om +/-10 miljard AAU's, wat overeenstemt met een bedrag van zo'n 200 miljard euro. Samen zouden de landen van Centraal- en West-Europa grosso modo 3 miljard overtollige quota boeken, wat in totaal een bedrag van 60 miljard euro betekent.

Op het vlak van emissiebeperking heeft de Raad een duidelijk signaal gegeven door aan te geven dat hij verwachtte dat de andere ontwikkelde landen de tot op heden vooropgestelde doelstellingen zouden optrekken.

Bovendien heeft de Europese Raad de ambitie herhaald om de emissies wereldwijd te verlagen met minstens 50 % in 2050 ten opzichte van 1990 en met minstens 80 tot 95 % in 2050 in de ontwikkelde landen.

De Europese Unie is bereid om haar emissies uiterlijk in 2020 te verlagen met 30 % ten opzichte van 1990 op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich engageren tot vergelijkbare emissiebeperkingen en dat ontwikkelingslanden een bijdrage leveren in verhouding tot hun respectieve verantwoordelijkheden en vermogens.

België pleit voor de overgang naar een beperking van de CO2-emissies met 30 % op voorwaarde dat andere landen een vergelijkbare inspanning leveren. De vergelijkbare aard moet objectief door de Commissie worden gecontroleerd en tijdig voor overleg worden voorgelegd aan de Raad.

Op dit moment zou Kopenhagen enkel uitlopen op een politiek engagement en niet op een juridisch akkoord.

Vorig weekend hebben de APEC-landen (Asia-Pacific Economic Cooperation), die ongeveer twee derde van de emissies vertegenwoordigen, zich in die zin uitgesproken in Singapore, met de instemming van de voorzitter van de Conferentie van Kopenhagen, de Deense eerste minister Lars Rasmussen.

Men zou werken in twee fasen. De bedoeling van Kopenhagen zou zijn om een politiek akkoord over de grond van de zaak te bezegelen; vervolgens zou men zich wijden aan een wettelijk bindende overeenkomst, de opvolger van het Protocol van Kyoto. Die kan dan worden ondertekend tijdens de VN-conferentie in Bonn in juni 2010 of tijdens de volgende COP (Conferentie van de Partijen) in Mexico-stad in december 2010.

d. De economische, financiële, sociale en werkgelegenheidsagenda

Wat de economische, financiële, sociale en werkgelegenheidsagenda betreft, heeft de Europese Raad benadrukt dat de steunmaatregelen niet konden worden ingetrokken alvorens het herstel volledig verzekerd is, ook al merkt men tekens van een beginnend herstel.

Zodra het gepaste ogenblik zich aandient, moet er een gecoördineerde strategie worden uitgewerkt, de zogenaamde exitstrategie, wat de afschaffing van de stimulerende maatregelen betreft. Wat de budgettaire exitstrategie betreft, blijft het stabiliteits- en groeipact het referentiekader, iets waarvoor België steeds sterk heeft gepleit. Het is zeer belangrijk om die exitstrategie te koppelen aan structurele hervormingen die de potentiële groei verhogen.

Het valt tevens toe te juichen dat de Europese Raad de ontwerpconclusies heeft aangevuld en verfijnd en dat de nadruk voortaan meer wordt gelegd op de noodzaak om een actief beleid op de arbeidsmarkt en een actief beleid voor sociale inclusie te voeren als reactie op de werkloosheid, een parameter die volgens de ramingen verder zal stijgen.

Bij wijze van informatie werd de toespraak van de eerste minister op de tripartiete sociale top over groei en werkgelegenheid van 29 oktober 2009 toegevoegd als bijlage.

Wat de activiteiten ter versterking van het financiële toezicht in Europa betreft, heeft de top gevraagd dat tegen december een akkoord zou resulteren in een reeks voorstellen voor een nieuwe toezichtstructuur voor de Europese Unie. Wat het macro-economische aspect betreft, wordt de oprichting van een Europees Comité voor Systeemrisico's als een akkoordbevinding beschouwd. Wat het belangrijker micro-economische niveau aangaat, namelijk de oprichting van drie Europese toezichthoudende autoriteiten, dient men helaas vast te stellen dat de meeste lidstaten momenteel het overleg binnen de werkgroep van de Raad ombuigen naar een afzwakking van de voorstellen van de Larosière-groep.

e. Strategie met betrekking tot het Oostzeegebied

De Europese Raad heeft de Europese strategie voor het Oostzeegebied (Denemarken, Estland, Finland, Duitsland, Letland, Litouwen, Polen en Zweden) goedgekeurd. Het is de bedoeling een betere oplossing te bieden voor de ecologische problemen en bij te dragen tot het economische succes van de regio.

f. Illegale immigratie

Wat tot slot de illegale immigratie in het Middellandse Zeegebied betreft, pleit de Europese Raad ervoor om door te gaan met het gezamenlijke optreden om dit probleem volgens een algemene aanpak te bestrijden en om nieuwe drama's op zee te voorkomen.

De Europese Raad heeft tevens opgemerkt dat de werkzaamheden met betrekking tot de oprichting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken goed zijn opgeschoten en vraagt om hierover een akkoord te bereiken vóór eind 2009.

Men heeft een versterking van de operationele capaciteiten van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen gevraagd; de Commissie moet hierover begin 2010 voorstellen indienen.

Men heeft kennis genomen van de nieuwe voorstellen van de Commissie over aspecten zoals de vrijwillige relocatie van de begunstigden van internationale bescherming, de versterking van de samenwerking met de landen van herkomst, het sluiten van overnameovereenkomsten en andere aspecten zoals de verhoogde efficiëntie van de operaties op zee en het toegenomen beroep op gemeenschappelijke terugvluchten.

2. Gedachtewisseling

a. Kandidatuur voorzitterschap Europese Raad

De heer Gerolf Annemans, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, had graag willen weten wat de eerste minister juist heeft bedoeld met zijn tussenkomst tijdens de laatste vergadering van de Bilderberg-groep aangaande een mogelijke nieuwe eigen Europese inkomstenbron. Denkt hij dat de groene fiscaliteit in Europa zal verdwijnen, en daarmee ook constructies als de handel in emissierechten in de Europese Unie, of gaat het eerder om een belasting op financiële verrichtingen, waar de Verenigde Staten tegen zijn.

De heer Bruno Tuybens, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, drukt in dit kader zijn bezorgdheid uit over de mogelijke sociale gevolgen van de creatie van een nieuwe eigen Europese inkomstenbron. Dit moet nauwgezet worden opgevolgd.

Meer algemeen zou er kunnen worden gesteld dat de mogelijke kandidatuur van de eerste minister voor de functie van voorzitter van de Europese Raad, eventuele nuttige tussenkomsten van België in het klimaatdebat of aangaande de financiële crisis heeft tegengehouden, uit vrees sommige landen op de tenen te trappen.

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, antwoordt dat de vergadering met de Bilderberg-groep reeds vele maanden vastligt, en dus geen enkel verband houdt met de mogelijke kandidatuur voor een of andere Europese toppositie. De gegeven uiteenzetting had betrekking op een aantal Europese dossiers. Één van de punten betrof de manier waarop structurele begrotingstekorten in de toekomst zouden kunnen worden gefinancierd. Hiervoor zijn drie voorwaarden te vervullen :

— de economische groei moet verder vergroot worden,

— de uitgaven moeten worden gesponsabiliseerd,

— nieuwe inkomsten zijn onvermijdelijk.

Bij dit laatste werden twee voorbeelden aangehaald : de invoering van de groene fiscaliteit en de taxatie van financiële verrichtingen. Gordon Brown heeft als Brits eerste minister tijdens de laatste G20-vergadering uitgebreid deze laatste piste verdedigd. En ook in het Belgische parlement werd een baanbrekend wetsvoorstel aangenomen omtrent de Tobin-taks.

b. Institutionele opmerkingen

Mevrouw Olga Zrihen, Senator, is niet enthousiast over de nieuwe opt-out toegekend aan Tsjechië, ook al was het met de nobele bedoeling om de ratificatie van het Verdrag van Lissabon af te ronden. Dit is eens te meer een signaal dat het Europa van de twee snelheden nog steeds bestaat. Dit is een reëel gevaar voor de Europese cohesie, daar waar het thans van groot belang is om met één stem te spreken.

Mevrouw Marie Arena, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, meent dat de drie huidige crisissen (financieel, klimaat en migratie) versterkt worden door de huidige institutionele crisis in Europa en de wereld. Om deze problemen te counteren heeft men een werelddemocratie nodig waarin de Europese Unie een voortrekkersrol in moet spelen.

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, benadrukt dat geen enkel land rond de tafel verheugd was over de toepassing van de opting-outs. Maar het resultaat heiligde de middelen. Het Lissabonverdrag is een feit na een negenjarige lijdensweg die startte in 2001 met de Verklaring van Laken.

c. buitenlandse aangelegenheden

Mevrouw Olga Zrihen, Senator, merkt op dat de Europese Unie zichzelf een rol als echte wereldspeler toedicht. In het licht van de onderhandelingen over het nieuwe strategische concept van de NAVO moet bekeken worden wat de rol van Europa in de toekomst zou moeten zijn.

De heer Paul Wille, Senator, had graag meer verduidelijking gekregen omtrent de toekomst van de Assemblee van de West-Europese Unie na 1 december 2009, wanneer het Verdrag van Lissabon in werking treedt en de heer Solana zijn mandaat als secretaris-generaal van de WEU beëindigd. Het valt te betwijfelen dat de nationale parlementen zullen toestaan dat het Europees Parlement zich uitsluitend zal bezighouden met veiligheids- en defensievraagstukken. Het enige alternatief lijkt dus op interparlementair niveau de Assemblee van de WEU te blijven. Wat is de positie van België in dit opzicht ?

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, bevestigt dat er noch over de NAVO noch over de WEU is gesproken.

d. Klimaatagenda

Mevrouw Olga Zrihen, Senator, benadrukt dat het ook hier van groot belang is dat Europa met één stem spreekt. Men moet echter eerst duidelijk de eigen positie bepalen. Daarenboven draagt de geïndustrialiseerde wereld een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de armere landen die het grootste slachtoffer zullen worden van de klimaatwijzigingen.

Het engagement om jaarlijks tot 2020 100 miljard euro te investeren, is enorm. Men moet echter in dit kader ook durven nadenken over een hervorming van de handel in emissierechten die wereldwijd moet worden georganiseerd.

Mevrouw Inge Vervotte, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, is zich terdege bewust van het engagement dat genomen moet worden ten aanzien van de ontwikkelingslanden. Is er al gesproken over controlemechanismen om deze enorme steun in goede banen te leiden ? Heeft men weet van de graad van participatie van landen als China of Brazilië in deze steun ?

Ten slotte is er nog de vraag wat er zal gebeuren indien men in Kopenhagen niet tot een verdrag komt. Zal Europa dan eenzijdig een aantal maatregelen nemen ? Is dit mogelijk en realistisch ?

De heer Bruno Tuybens, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, is eveneens van oordeel dat het jaarlijkse engagement van 100 miljard euro cruciaal is voor het welslagen van het klimaatplan. Als het echter over de financiering van dit bedrag gaat, blijft men enorm vaag. Dit staat in schril contrast met de voortrekkersrol die Europa moet spelen in dit debat. Hiervoor is eerst duidelijkheid over de eigen standpunten vereist.

De heer François-Xavier de Donnéa, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, heeft drie bedenkingen bij de huidige klimaatdiscussie. De uitdagingen zijn enorm, en de kosten zullen voornamelijk gedragen worden door de middenklasse in de rijkere landen. Het risico is echter reëel dat de rijken in de arme landen op geen enkele wijze zullen moeten bijdragen aan deze oplossing.

Daarenboven wordt er al te weinig ingegaan op de demografische explosie in sommige delen van de wereld en de gevolgen daarvan op het milieu. Ook omgekeerd heeft de evolutie van het klimaat een duidelijke impact op de demografische evolutie.

Ten slotte is er een heel concreet probleem rond de vele occasievoertuigen die naar de ontwikkelingslanden worden verscheept en in grote mate bijdragen tot de pollutie. Moet er op wereldvlak niet worden nagedacht over een betere reglementering om alvast de echte wrakken uit dit circuit te halen ?

Mevrouw Marie Arena, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, betreurt het dat men, als gevolg van de verklaringen van de Amerikaanse President na de Aziatische Top, nu reeds in Europa de handdoek in de ring lijkt te gooien en zich heeft neergelegd bij het feit dat er geen juridisch akkoord zal zijn in Kopenhagen, maar in het beste geval een politiek akkoord om verder te doen. Dit zal enkel leiden tot nieuw uitstel.

Wat de steun aan de ontwikkelingslanden betreft, ziet men dat Europa vele maatregelen heeft genomen, ondermeer inzake de bescherming van de bosgebieden in deze landen. Aan de andere kant ziet men echter dat bijvoorbeeld China massaal gronden in Afrika opkoopt om deze te ontginnen en te exploiteren. Kan Europa op tegen deze concurrentie ?

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, benandrukt het feit dat er één gemeenschappelijk standpunt van de Europese Unie bestaat, dat zeer concreet is en met reële cijfers werkt. In vergelijking met wat andere landen doen of zeggen, kan Europa gerust zijn leidende rol blijven opeisen.

De regulering van de emissiehandel op wereldwijd niveau is noodzakelijk om de effecten te garanderen. Dit lijdt geen twijfel.

Wat Brazilië en China plannen aan maatregelen en bijdragen, is onbekend. Beide landen hebben zich hier nog niet over uitgesproken.

België zal in 2010 eindelijk de norm van 0,7 % van het BNP halen voor wat ontwikkelingshulp betreft. Dit zal het land toelaten om een substantiële bijdrage te leveren aan de steun aan de ontwikkelingslanden in deze context in de vorm van concrete projectfinanciering.

Men heeft tijdens de Europese Raad niet willen vooroplopen op hetgeen in Kopenhagen niet zou kunnen gebeuren. Indien er geen verdrag komt in december, zal dit echter niemand tegenhouden om, zoals met Kyoto is gebeurd, toch unilateraal of met een aantal landen concrete maatregelen te nemen.

Het is wel zo dat na de recente Aziatische Top duidelijk is geworden dat een besluitvorming in 2 fasen (eerst politiek, later juridisch) de meest realistische optie is. Ook de Deense eerste minister, gastheer voor de volgende Klimaattop, gaat uit van deze piste.

Men mag ook niet uit het oog verliezen dat sommige landen op dit ogenblik niet veel manoeuvreerruimte meer hebben. De Verenigde Staten zijn geëngageerd, hetgeen bewezen wordt door de bevestigde aanwezigheid van President Obama in Kopenhagen in december. Maar de interne politieke besluitvorming heeft vertraging opgelopen omwille van de discussies over de hervorming van de Amerikaanse gezondheidszorg.

Het is evident dat er serieuze controlemechanismen zullen moeten worden in het leven geroepen om deze massa aan steun naar de ontwikkelingslanden toe te controleren.

e. Asiel en migratie

Mevrouw Olga Zrihen, Senator, hoopt om snel een discussie te kunnen organiseren rond Frontex dat een hoogst discutabele rol speelt, ondermeer met de organisatie van collectieve repatriëringsvluchten. Daarenboven moet er dringend werk worden gemaakt van een gefundeerd preventieprogramma om de oorzaken van illegale migratie en de vluchtelingenproblematiek aan te pakken. In het voorgestelde Stockholm-programma wordt hier amper op ingegaan.

De heer Bruno Tuybens, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, vraagt of België zal meewerken aan het vrijwillige modelproject dat in Malta zal worden georganiseerd.

Mevrouw Marie Arena, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, wijst erop dat er een grote migratiebeweging aan de gang is in de ontwikkelingslanden zelf. Hoe kan Europa hier helpen ? En wat met de vele akkoorden die de Europese landen hebben gesloten met staatshoofden die het niet zo nauw nemen met mensenrechten en het welzijn van de eigen bevolking ?

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, is het volmondig eens met de vorige sprekers. Men mag overigens niet uit het oog verliezen dat vluchtelingenstromen meermaals het gevolg zijn van bloedige oorlogen, naast klimaatcatastrofes en andere crisissen. Er is een grote rol weggelegd in dit opzicht voor de wereldgemeenschap via onder andere de Verenigde Naties, maar ook de Europese Unie.

België heeft zich niet geëngageerd ten opzichte van het project te Malta. In eigen land zijn er genoeg problemen op te lossen in dit opzicht. Daarenboven is asiel als thema niet behandeld tijdens deze Europese Raad.

f. Financiële politiek

Mevrouw Olga Zrihen, Senator, wil meer informatie over de taken, het concept enz. van de voorgestelde controlecomités die in Europa zouden worden opgericht. Verder is dit allemaal hoogst onzeker, aangezien vele lidstaten zich niet geroepen voelen om de betrokken bevoegdheden zondermeer af te staan.

De heer Bruno Tuybens, Lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, meent dat de financiële crisis is geëvolueerd over een economische crisis naar een echte werkgelegenheidscrisis. Om die reden is het bijzonder jammer dat de conclusies van de minitop inzake werkgelegenheid die in mei 2009 werd georganiseerd, nog steeds niet werden overgenomen door de Europese Raad.

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, herinnert eraan dat tijdens de Europese Raad van juni 2009 een kaderovereenkomst is gesloten over een controle op micro- en macroniveau. Het engagement is aangegaan om tijdens de Europese Raad in december 2009 deze overeenkomst om te zetten en te concretiseren. De vergadering van de Tripartite, waarvan de bijdrage die België daarin heeft gedaan, als bijlage aan dit verslag is opgenomen, was enigszins een teleurstelling. Het is echter wel hoopvol dat de Europese Commissie zich heeft geëngageerd om de hervorming van de Lissabonstrategie voorop op de agenda te plaatsen. Nu de relancemaatregelen niet veel langer nodig meer zullen zijn, kan men deze conjuncturele maatregelen vervangen door een structureel plan van maatregelen.

De heer Herman Van Rompuy, eerste minister, benadrukt nogmaals dat in het korte tijdsbestek van de Europese Raad, slechts twee onderwerpen echt besproken zijn geweest : de Tsjechische ratificatie van het Lissabonverdrag en de klimaatagenda. De andere conclusies van de Raad werden voorgesteld door de Raad algemene Zaken, en kort besproken en aangenomen.

Deze Raad is niettemin van het grootste belang geweest. Er is één standpunt ingenomen door de 27 lidstaten inzake de klimaatproblematiek dat zeer nauw aanleunt bij hetgeen in de ontwerpconclusies stond en hetgeen de Europese Commissie voorstaat.

BIJLAGEN

Bijlage 1 : Benelux-memorandum — 7 oktober 2009

Bijlage 2 : Interventie van de heer Herman Van Rompuy tijdens de Tripartite sociale top voor groei en werkgelegenheid — 29 oktober 2009

De voorzitters-rapporteurs,
Vanessa MATZ (S).
Herman DE CROO (K).

BIJLAGEN — ANNEXES

Bijlage 1 — Annexe 1

BENELUX memorandum : Implementation of the Lisbon Treaty

7 oktober 2009

Introduction

The Treaty of Lisbon will make the European Union (EU) more effective, more democratic and more transparent. It will endow the EU with a single institutional framework, which provides for the creation of a permanent President of the European Council, a High Representative (HR) who will preside over the Foreign Affairs Council and be Vice-President of the European Commission, and of a European External Action Service (EEAS).

Anticipating the entry into force of the Treaty of Lisbon, we will have to adapt the rules governing the functioning of the new legal framework with a view to ensuring that it functions well. These new rules will be reflected in the Rules of Procedure of the European Council, the amended Rules of Procedure of the Council. In addition, the decision establishing the EEAS should be prepared.

In the view of the BENELUX countries, it is more necessary than ever to ensure, once the Treaty of Lisbon has entered into force, the inclusive, orderly and transparent nature of the decision-making process, and to guarantee the maintenance of the Community method and the institutional balance of the Union that have been the basis of the success of European integration. To this end, the BENELUX countries believe that the implementation of the new measures should be based on the principles set out below.

The European Council and its President

The European Council shall provide the impetus for the Union's development and shall define general political directions and priorities, whose transposition into legislation takes place in the Council. Despite the fact that the Treaty of Lisbon endows the European Council with the status of an institution, the legislative power remains the prerogative of the Council and the European Parliament (EP). Nor does this institutionalisation affect the Council's capacity to take decisions on non-legislative questions.

Internal role

The Rules of Procedure of the European Council will determine how its agenda is set and how its Conclusions are adopted.

The European Council meetings will continue to be prepared by the General Affairs Council and the other Council configurations through the usual preparatory bodies, so as to ensure a transparent and inclusive preparation of EU policies. The rotating six-month presidency will thus play a primary role in helping to ensure the coherence of the Union's policies.

To this end :

— The rotating presidency will report at the opening of each European Council on the preparatory activities that have taken place in the different Council formations.

— After consultations with the President of the Commission, with the head of state or government of the rotating presidency, and with the High Representative, the President of the European Council will draw up a draft annotated agenda.

— After consultations with the President of the Commission, with the head of state or government of the rotating presidency, and with the High Representative, the President of the European Council will draw up draft Conclusions and, as necessary, draft decisions of the European Council.

— The meetings of the European Council will continue to be prepared by the General Affairs Council; the annotated agenda, the draft Conclusions and, as necessary, decisions of the European Council will thus be submitted to the General Affairs Council (see below).

— If prevented from being present, the President of the European Council will be replaced by the head of state or government of the rotating presidency.

— The President of the European Council will be consulted by the three member states that hold the presidency during this period in drafting the Council's 18-month programme.

— Regular meetings will take place between the President of the European Council, the President of the Commission and the head of state or government of the rotating presidency, or their representatives, so as to ensure the proper preparation of decisions and the continuity of the Union's work.

External role

The President of the European Council will also play a role in representing the Union abroad. He will represent the Union at the level and in the capacity that correspond to his position, without prejudice to the prerogatives of the High Representative, who will be responsible for ensuring the coherence of the Union's external action in matters falling under the CFSP, and during bilateral and multilateral summits with third countries (accompanied by the President of the Commission in matters concerning the Commission). In representing the Union, the President of the European Council will put forward the priorities and general political directions adopted by the European Council and the decisions adopted to attain those objectives or implement those orientations.

The person

The President of the European Council must have the stature of a head of state or government. He must be someone who has demonstrated his commitment to the European project and has developed a global vision of the Union's policies, who listens to the member states and the institutions, and who is sensitive to the institutional balance that corresponds to the Community method.

The General Affairs Council

The current General Affairs and External Relations Council (GAERC) will be divided into two Council configurations : the General Affairs Council (GAC) and the Foreign Affairs Council (FAC).

The GAC's task is laid out in the Treaty : it ensures consistency in the work of the different Council configurations and prepares and ensures the follow-up to meetings of the European Council, in liaison with the President of the European Council and the President of the Commission.

To this end :

— It is responsible for the overall coordination policies; for institutional matters in a broad sense (i.e. including any questions that arise concerning subsidiarity, Better Regulation, relations with other institutions, etc.); for the financial perspectives; for multilateral trade policies (for instance, the WTO); for enlargement (although certain decisions can be dealt with in the Foreign Affairs Council see below); and for all horizontal dossiers.

— It shall draw up the annotated agenda of the European Council on the basis of a proposal submitted to it by the President of the European Council, after consultation with the President of the Commission, with the head of state or government of the rotating presidency, and with the High Representative (see above).

— It examines draft Conclusions and other draft decisions of the European Council.

— The Council's 18-month work programme is submitted to it for approval.

Presence at/representation on the GAC

Each member state designates its own representative on the GAC. Preferably the representative will be someone whose position in its government will enable him/her to fulfil the policy coordination task of GAC.

The Foreign Affairs Council (FAC) and the High Representative for Foreign Affairs and Security Policy (HR)

The FAC shall elaborate the Union's external action on the basis of strategic guidelines laid down by the European Council and ensure that the Union's action is consistent. The HR is Vice-President of the Commission and chairs the FAC. He conducts the Union's common foreign and security policy. Through his proposals he contributes to the development of the CFSP and CSDP (common security and defence policy). He is assisted by the EEAS. In addition, he conducts political dialogue with third countries on the Union's behalf and puts forward the Union's positions in international organisations and at international conferences. Nevertheless, to ensure broad support for the CFSP it is important to guarantee the responsibility, involvement and visibility of the member states » foreign ministers.

So as to guarantee the overall coherence of the Union's action, the HR is responsible for acting in concert with the Union's six-month rotating presidency, notably in drafting the FAC's provisional agenda. It should be recalled in this connection that under article 30 of the Treaty on European Union, any member state may refer to the Council any matter relevant to the CFSP.

The HR may propose to the FAC that it appoints and mandates a special representative.

With regard to the FAC's agenda :

— The FAC is responsible for the whole of the European Union's external action namely CFSP/CSDP;

— Trade issues with regard to third countries shall be discussed and decided in the FAC (while trade matters related to the WTO shall be treated the GAC : see above).

— Decisions with important foreign policy implications, for instance the opening or suspension of accession negotiations, can be dealt with in the FAC at the request of a member state.

— The FAC also deals with development cooperation and humanitarian aid. If the HR is not able to attend the FAC, the FAC will be presided over at the HR's request by a member of the Council.

The person

In addition to presiding over the FAC, the HR wears two other hats. He is mandated by the Council to carry out the CFSP/CSDP; and as Vice-President of the Commission, he is responsible, within the Commission for external relations and for the coordination of other aspects of the Union's external action. Finally, he is in charge of the EEAS. To ensure that the Union speaks with a single voice through the HR the HR, the President of the European Commission and the rotating presidency will consult regularly, especially in times of crisis. The HR must therefore have not only vast experience of Community action in the framework of the CFSP/CSDP and of the Union's external policy, but also consensus-building skills.

The European External Action Service (EEAS)

The EEAS should enable the HR to successfully carry out his chief mandates : conducting the CFSP/CSDP, conducting (from his position in the Commission) the Union's external relations, and ensuring the coherence of the Union's external action. To this end, certain services should be transferred from the Council Secretariat and the Commission to the EEAS, and effective coordination mechanisms should be established for those services that remain under the authority of the Commission or Council Secretariat.

Composition and mandate

The EEAS should be established step-by-step. At the same time, its mandate should be clearly defined from the outset and should indicate the final objective to be attained at the end of the transition period, as quickly as possible. It will also be necessary to agree the different steps and the corresponding calendar. It will be up to the HR to present a proposal for this purpose. As part of the HR's proposal, measures should be outlined from the beginning to foster the unity, coherence and effectiveness of the Union's action.

With regard to the EU Delegations, we should begin with several pilot projects, for example in Kabul, Addis Ababa and New York, where there are currently two separate Delegations (of the Council and the Commission) existing alongside each other.

The decision establishing the EEAS should also include a rendez-vous clause providing for an evaluation after several years of the EEAS's functioning. It should be possible to modify the EEAS's mandate if necessary on the basis of this evaluation.

The EEAS's mandate should be defined on the basis of the following principles :

— The EEAS's geographical scope is global. All the country desks of the Council Secretariat and the Commission should be incorporated into the EEAS, which will thus become a decompartmentalised service (no duplication of Council Secretariat and Commission country desks).

— In the interests of the coherence of external policy, some aspects of development cooperation policy the country desks that currently fall under DG Development should also be incorporated into the EEAS, as the EEAS provides more opportunities to carry out a better integrated European policy (as in the case of the 3D approach). It should be noted nevertheless that the specific goals of European development cooperation policy, such as the eradication of poverty, have been included in the Treaty, where they are presented as objectives of the Union.

— Finally, a certain number of themes such as civilian missions, human rights and non-proliferation should be part of the mandate of the EEAS.

— It is not expedient to include enlargement (and the programme planning of the Instrument for Pre-Accession Assistance (IPA)) in the EEAS's remit, as accession negotiations are conducted exclusively by the Commission.

— The same applies to trade policy. Cooperation between the EEAS and DG Trade should however be systematised.

With regard to responsibility for Community funds and programmes, a mixed model may be advisable :

— The HR is responsible for planning the financing of the Neighbourhood Programme, the Instrument for Stability, the European Instrument for Democracy and Human Rights, and the CFSP budget.

— The Commissioner for Development (and DG Development), working closely with the HR, will be responsible for the European Development Funds and Development Cooperation Instrument. AidCo/EuropeAid and ECHO will be charged with implementation.

— The EEAS will support programme planning by the HR and Commissioner for Development.

Legal status of the EEAS

As the HR, and thus the EEAS, will be responsible for budgetary and personnel matters, the EEAS will need a legal status providing it with functional legal personality so that it has sufficient autonomy. This legal personality should also give it the capacity to act as necessary to carry out the tasks included in its mandate. Ideally the EEAS should be financed from the EU budget, within the ceiling set by the financial perspectives for 2007-2013, by means of a separate budget line (under administration, category 5) that underlines the EEAS's sui generis character in relation to the Commission and the Council. The EEAS should in fact be a sui generis service, linked to both the Council Secretariat and the Commission without falling under either of these institutions.

EEAS staffing

As soon as the HR begins work, he should have a support team made up of officials from the Council Secretariat and the Commission as well as a limited number of diplomats of the member states. This team will see to the establishment of the EEAS. A specially designated individual should be in charge of the organisational and financial aspects of the EEAS's creation.

At the end of the transition period, the EEAS should consist in equivalent parts of officials of the Council Secretariat, officials of the Commission, and staff seconded from the national diplomatic services of the member states.

Bijlage 2 — Annexe 2

Tripartite sociale top voor groei en werkgelegenheid 29 oktober 2009

Mr. H. Van Rompuy, eerste minister van België

De crisis van economie en werkgelegenheid kan alleen bedwongen worden door samenwerking. De financieel-economische crisis heeft landen wereldwijd zwaar getroffen en heeft het belang van een gecoördineerd Europees beleid aangetoond. Dit zowel tijdens de interventies om het financiële systeem te redden als bij de uittekening van economische herstelplannen. Ook bij het tot stand brengen van de exitstrategie is een gecoördineerde aanpak wenselijk. Het is makkelijker wellicht bij het voeren van een relancebeleid.

De rol van de Europese Centrale Bank en van de euro is cruciaal gebleken om ons financiële bestel te redden van een volledige meltdown. De gecoördineerde acties van diverse nationale overheden bij de reddingsoperaties van systeeminstellingen is onontbeerlijk gebleken. Recent werd het licht op groen gezet voor de oprichting van een slagkrachtig Europees systeem van toezicht op de financiële markten en instellingen. Zonder de crisis was zulke belangrijke stap in een verdere integratie van het financiële toezicht allicht moeilijker geweest.

Les gouvernements ont d'abord tout mis en œuvre pour pallier les conséquences de la crise économique. Le retour d'une croissance positive en 2010 permettra de réorienter la politique budgétaire vers plus de consolidation. Cette réorientation est nécessaire pour sauvegarder l'état de bien être.

Il y a donc deux axes d'action :

— Un retour approprié à l'équilibre budgétaire dans une perspective pluriannuelle;

— La substitution graduelle des mesures conjoncturelles de relance par des mesures structurelles renforçant les structures économiques et le marché du travail.

Il va sans dire que le rythme de l'assainissement doit tenir compte du volume de la croissance pour ne pas créer un effet déflatoire. Il s'agit donc d'une approche équilibrée et judicieuse. La croissance économique détermine le rythme de la politique budgétaire. Par ailleurs, ceci n'empêche pas les gouvernements de prendre des mesures sectorielles et bien orientées vers certains secteurs et vers certains groupes de chômeurs. Cette approche nous a permis en Belgique d'avoir une augmentation du chômage, bien en dessins de la moyenne européenne, mais encore beaucoup trop élevé.

De exit-strategie kan niet los worden gezien van de lange termijndoelstellingen vervat in het Lissabonproces. De budgettaire sanering en het verhogen van de potentiële groei en de werkgelegenheid zijn complementair en moeten op een gecoördineerde wijze worden uitgevoerd om succesvol te zijn. Tijdens de komende lentetop zal de huidige Lissabon-strategie worden aangepast. We moeten die gelegenheid te baat nemen om de lessen te trekken uit de crisis. We kunnen niet doorgaan alsof er niets is gebeurd. De conjuncturele relancemaatregelen moeten worden vervangen door structurele maatregelen in het kader van het Lissabonproces inzake arbeidsmarkt, concurrentievermogen, innovatie, opleidingen vormen, e.a.. Het klimaatprobleem is nog urgenter geworden. De budgettaire middelen zijn schaarser. In deze tijden van crisis moeten we ook er tevens over waken dat het protectionisme niet de kop zal opsteken en moeten we een scheeftrekking van de concurrentie vermijden.

Het monetaire beleid, het begrotingsbeleid en het beleid met betrekking tot de concurrentiekracht en de koopkracht, die laatste is in vele landen het voorwerp van onderhandelingen tussen vakbonden en werkgevers, vergen een gecoördineerde aanpak.

Er moet coördinatie zijn van beleid en samenwerking tussen actoren in Europa.

Alors que sévissait la crise économico-financière, les partenaires sociaux furent non seulement des interlocuteurs importants, mais encore des acteurs majeurs. Grâce à ces structures de concertation la crise actuelle n'a pas criée les tensions dans la société et la démocratie comme dans les années trente. Cohésion sociale et stabilité sont très importants. Après la crise, les partenaires sociaux devront également assumer leurs responsabilités afin de façonner notre modèle social de sorte à contribuer au renouvellement de la croissance et de l'emploi. Nous ne pouvons pas nous permettre une nouvelle hausse du chômage structurel comme ce fut souvent le cas après les précédentes périodes de crise. Ce qui entrave énormément l'augmentation de la croissance économique potentielle et constitue un drame humain.

On a vraiment besoin de plus de mesures européennes mieux coordonnées. On doit valoriser les nouvelles possibilités d'une économie verte ou plutôt de « greening » de tous les secteurs économiques. La crise doit aussi mener une politique de participation des groupes vulnérables sur le marché du travail (surtout les allochtones, des jeunes, les trop peu qualifiés) comme une partie intégrante de l'augmentation de la participation au travail. Un haut degré de participation est, avec une croissance potentielle plus élevé, extrêmement important pour le maintien de l'état providence, de notre bien-être. Tout cela doit mener à une stratégie Lisbonne actualisé à laquelle la présidence belge attachera en 2010 une toute grande priorité.

Bijlage 3

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 30 oktober 2009 (OR. en)
15265/09
CONCL 3

BEGELEIDENDE NOTA

van : het voorzitterschap
aan : de delegaties
Betreft : EUROPESE RAAD VAN BRUSSEL 29/30 OKTOBER 2009

CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP

Voor de delegaties gaan hierbij de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (29/30 oktober 2009).

De Europese Raad beklemtoont dat, wil de Unie doeltreffend kunnen werken, er snel duidelijkheid moet komen over haar institutionele structuur. Hij ziet uit naar een spoedige afronding van het bekrachtigingsproces, zodat het Verdrag eind dit jaar in werking kan treden. De Europese Raad heeft het standpunt van de EU voor de komende klimaatconferentie in Kopenhagen vastgesteld, waardoor de EU in de slotfase van de onderhandelingen een constructieve rol zal kunnen spelen, met name op essentiële punten zoals financiering, technologieoverdracht, adaptatie, mitigatie en governance. De Europese Raad heeft de balans opgemaakt van de economische, de financiële en de werkgelegenheidssituatie en heeft met name onderstreept dat er een gecoördineerde strategie voor de exit uit het breed opgezette stimuleringsbeleid moet worden uitgestippeld zodra het herstel een feit is. Hij heeft de EU-strategie voor het Oostzeegebied goedgekeurd, die een geïntegreerd kader vormt om gemeenschappelijke problemen aan te pakken. Hij heeft de stand opgemaakt van de vorderingen op het gebied van uitvoeringsmaatregelen inzake illegale immigratie en pleit voor verdere inspanningen, met name wat betreft de versterking van Frontex. Tot slot heeft de Europese Raad de situatie in Afghanistan/Pakistan besproken.


De bijeenkomst van de Europese Raad werd voorafgegaan door een uiteenzetting van de heer Jerzy Buzek, voorzitter van het Europees Parlement, na afloop waarvan een gedachtewisseling plaatsvond.


I. Institutionele aangelegenheden

1. De Europese Raad is verheugd over de bekrachtiging van het Verdrag van Lissabon door Duitsland, Ierland en Polen, waarmee het Verdrag door de burgers of het parlement van alle 27 lidstaten is goedgekeurd.

2. De Europese Raad herinnert eraan dat het Verdrag van Lissabon pas in werking kan treden als alle 27 lidstaten het Verdrag hebben bekrachtigd overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke bepalingen. Hij bevestigt dat er hem veel aan gelegen is dat het Verdrag eind 2009 in werking treedt, zodat het in de toekomst effect kan sorteren.

Op basis hiervan, en rekening houdend met het standpunt van de Tsjechische Republiek, zijn de staatshoofden en regeringsleiders overeengekomen dat zij, bij het sluiten van het volgende toetredingsverdrag en overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke bepalingen, het protocol (in bijlage I) aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zullen hechten.

In die context en wat betreft de toepassing in rechte van het Verdrag van Lissabon en het verband met de rechtsstelsels van de lidstaten, bevestigt de Europese Raad dat :

a) het Verdrag van Lissabon het volgende bepaalt : « Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie zijn toegedeeld, behoren toe aan de lidstaten » (art. 5, lid 2, VEU);

b) het Handvest is « gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. » (art. 51, lid 1, van het Handvest).

3. De Europese Raad neemt nota van de voorbereiding op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (doc. 14298/09). Hij onderschrijft het verslag van het voorzitterschap over richtsnoeren voor de Europese dienst voor extern optreden (doc. 14930/09) en verzoekt de toekomstige hoge vertegenwoordiger om zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een voorstel voor de organisatie en de werking van de EDEO te presenteren, dat uiterlijk eind april 2010 door de Raad zou moeten worden aangenomen. In dit verband onderkent hij ook, zoals dat door de Europese Veiligheidsstrategie wordt beklemtoond, dat de Europese Unie als wereldspeler coherenter en beter op haar taken berekend moet zijn en strategischer te werk moet gaan, ook in haar betrekkingen met strategische partners, in de omliggende landen en in conflictgebieden.

II. Klimaatverandering

4. Het klimaat verandert sneller dan verwacht, en de gevaren die daaraan verbonden zijn, worden reeds zichtbaar. De ijsmassa's smelten op grote schaal, de zeespiegel stijgt wereldwijd en overstromingen, perioden van droogte en hittegolven worden steeds heviger, duren langer en komen vaker voor.

5. Slechts een paar weken scheiden ons nog van de conferentie van Kopenhagen, en de Europese Unie is meer dan ooit vastbesloten een prominente rol te spelen en bij te dragen tot een ambitieus, wereldwijd, breed akkoord. Alle partijen die bij de onderhandelingen betrokken zijn, moeten een nieuw elan geven aan het proces, en het tempo van de onderhandelingen moet worden opgevoerd.

6. Het akkoord van Kopenhagen moet bepalingen bevatten over de 2º C-doelstelling, ambitieuze emissiereductietoezeggingen van de ontwikkelde landen, passende mitigatiemaatregelen van de ontwikkelingslanden, adaptatie, technologie en afspraken over de financiering, zoals hieronder wordt toegelicht. De Europese Raad beklemtoont dat er voor de periode vanaf 1 januari 2013 een juridisch bindend akkoord nodig is dat voortbouwt op het Protocol van Kyoto en alle essentiële elementen daarvan bevat. De Europese Raad onderkent ook dat alle landen, met inbegrip van de landen die momenteel niet onder het Protocol van Kyoto vallen, onmiddellijk tot actie moeten overgaan.

7. De Europese Raad roept alle partijen op om de 2º C-doelstelling over te nemen en in te stemmen met wereldwijde emissiereducties van ten minste 50 %, en, als onderdeel van deze wereldwijde emissiereducties, met een geaggregeerde emissiereductie in de ontwikkelde landen van ten minste 80 à 95 % in 2050 in vergelijking met de niveaus van 1990; deze doelstellingen vormen zowel het ambitieniveau als het ijkpunt voor de vaststelling van regelmatig wetenschappelijk te toetsen doelstellingen voor de middellange termijn. Hij steunt de EU-doelstelling om, in het kader van de reducties die de IPCC noodzakelijk acht voor de ontwikkelde landen als geheel, de emissies uiterlijk in 2050 met 80 à 95 % te reduceren in vergelijking met de niveaus van 1990.

8. De Europese Unie loopt voorop wat betreft de inspanningen ter bestrijding van klimaatverandering. De Europese Unie wil onder voorwaarden bijdragen tot een wereldwijd, breed akkoord voor de periode na 2012, door uiterlijk in 2020 haar emissies met 30 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Zij zal daartoe besluiten mits andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en mits ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en respectieve vermogens.

9. Maatregelen van de Europese Unie alleen zijn niet voldoende. Een breed en ambitieus akkoord kan uitsluitend tot stand komen indien alle partijen tot het proces bijdragen. Ook andere ontwikkelde landen moeten leiderschap tonen, zich vastleggen op ambitieuze emissiereducties en hun huidige toezeggingen naar boven bijstellen. De ontwikkelingslanden, in het bijzonder de meer gevorderde, moeten zich verbinden tot passende mitigatiemaatregelen die hun gemeenschappelijke, maar onderscheiden verantwoordelijkheden en respectieve vermogens weerspiegelen. De Europese Raad onderstreept dat de mitigatiemaatregelen in alle landen meetbaar, rapporteerbaar en verifieerbaar (MRV) moeten zijn.

10. Adaptatie is een noodzakelijk onderdeel en moet in een akkoord van Kopenhagen in al haar facetten aan bod komen. De Europese Raad memoreert het voorstel voor de totstandbrenging van een Actiekader voor adaptatie als onderdeel van dit akkoord. Hij onderstreept dat de steun voor adaptatie in ontwikkelingslanden in de periode tot 2012 en ook nadien moet worden verhoogd, en dat die vooral moet gaan naar landen en regio's die bijzonder kwetsbaar zijn voor de negatieve gevolgen van de klimaatverandering.

11. De Europese Raad onderstreept dat er prikkels moeten komen om de particuliere sector bij technologische samenwerking te betrekken. Onderzoek en ontwikkeling moeten aanzienlijk worden uitgebreid, er moeten mondiale technologiedoelstellingen worden vastgesteld en veilige en duurzame technologieën worden verspreid.

12. Afspraken over de financiering zullen een centraal onderdeel van een akkoord in Kopenhagen vormen. Er is een geleidelijke maar significante toename nodig van additionele publieke en particuliere financieringsstromen om de ontwikkelingslanden te helpen bij de uitvoering van ambitieuze mitigatie- en adaptatiestrategieën.

13. De EU is bereid een eerlijk deel van de mondiale inspanningen te leveren door ambitieuze mitigatiedoelen vast te stellen, compensaties toe te staan en in een eerlijk deel van de publieke financiering te voorzien. De Europese Raad onderschrijft de schatting van de Commissie dat de totale netto incrementele kosten van mitigatie en adaptatie in ontwikkelingslanden in 2020 circa 100 miljard euro per jaar zullen bedragen, en dat de financiering daarvoor moet worden gezocht in een combinatie van eigen inspanningen, de internationale koolstofmarkt en internationale publieke financiering.

14. Het benodigde totaalbedrag aan internationale publieke steun zou in 2020 naar schatting tussen 22 en 50 miljard euro per jaar liggen, afhankelijk van een eerlijke verdeling van de lasten op mondiaal niveau volgens de door de partijen overeengekomen verdeelsleutel, de instelling van een governanceregeling en concrete stappen naar specifieke mitigatiemaatregelen en specifieke ambitieuze strategieën voor koolstofarme ontwikkeling/plannen voor koolstofarme groei (LCDS/LCGP). De marge tussen die bedragen kan in de aanloop naar de top van Kopenhagen smaller worden.

15. Er moet een doeltreffend en doelmatig institutioneel kader voor governance worden ontwikkeld voorafgaand aan de financiering. De Europese Raad steunt de instelling, onder auspiciën van het UNFCCC, van een forum of orgaan op hoog niveau dat onder meer een overzicht van de internationale bronnen voor klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden zou opstellen.

16. Alle landen, de minst ontwikkelde uitgezonderd, zouden moeten bijdragen aan de internationale publieke financiering door middel van een alomvattende mondiale verdeelsleutel op basis van emissieniveaus en bbp, waarbij zowel het aandeel in de wereldwijde emissies als de financiële draagkracht in aanmerking worden genomen, en aan de emissieniveaus een aanzienlijk gewicht wordt toegekend. Dat gewicht moet geleidelijk toenemen naarmate economieën zich aanpassen. De EU en haar lidstaten zijn bereid het voor hen daaruit voortvloeiende eerlijke aandeel in de totale internationale publieke financiering op zich te nemen.

17. De Europese Raad benadrukt dat internationale publieke steun voor een snelle start van belang is in de context van een alomvattend, evenwichtig en ambitieus akkoord in Kopenhagen. Deze steun moet dienen om doeltreffende en doelmatige maatregelen voor de middellange en de langere termijn voor te bereiden en om te vermijden dat ambitieuze maatregelen vertraging oplopen; daarbij zal de nadruk in het bijzonder op de minst ontwikkelde landen liggen. De Europese Raad neemt er nota van dat volgens schattingen van de Commissie de algemene financieringsbehoefte voor de eerste drie jaar na een ambitieus akkoord in Kopenhagen 5 tot 7 miljard euro per jaar zal belopen, en onderstreept dat in het licht van het resultaat van de conferentie van Kopenhagen een cijfer zal worden vastgesteld. De EU en haar lidstaten zijn in deze context bereid een eerlijk deel van deze kosten te dragen. De Europese Raad onderstreept dat deze bijdrage er pas komt als andere belangrijke actoren vergelijkbare inspanningen leveren.

18. De Europese Raad neemt er nota van dat er tijdens de lopende verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto waarschijnlijk een grote hoeveelheid ongebruikte toegewezen eenheden (Assigned Amount Units — AAU's) zal worden opgebouwd. Deze kwestie moet op een niet-discriminerende manier worden aangepakt, waarbij Europese en niet-Europese landen gelijkelijk worden behandeld, zodat het verwerken van de overschotten aan AAU's de milieu-integriteit van een akkoord van Kopenhagen niet aantast.

19. Particuliere financiering zal gestimuleerd worden door in de ontwikkelde landen een brede, liquide koolstofmarkt te ontwikkelen die gebaseerd is op solide systemen voor handel onder een absoluut emissieplafond, een hervormd mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism — CDM) en sectorale crediterings- en verhandelingsmechanismen voor maatregelen in ontwikkelingslanden.

20. De Europese Raad onderstreept de rol van mitigatiemaatregelen op het gebied van landgebruik, verandering in landgebruik, en bosbouw, in het bijzonder door het creëren van prikkels voor het terugdringen van ontbossing en bosdegradatie en voor een duurzaam bosbeheer in ontwikkelingslanden. Er moet een prestatiegerelateerd mechanisme worden ingesteld voor de erkenning van geverifieerde emissiereducties.

21. Hij herinnert eraan dat het gevaar van koolstoflekkage in de nieuwe ETS-richtlijn (Richtlijn 2009/29/EG) op zodanige wijze wordt geanalyseerd en aangepakt dat, teneinde de milieu-integriteit van het EU-beleid te bewaren, in het licht van het resultaat van de internationale onderhandelingen en de mate waarin deze leiden tot wereldwijde broeikasgasreducties, er met inachtneming van de regels van de internationale handel passende maatregelen kunnen worden overwogen. Een ambitieuze internationale overeenkomst blijft de beste manier om dit probleem op te lossen.

22. De Europese Raad neemt nota van het ontwerp-besluit van de Commissie met een lijst van sectoren en subsectoren die volgens de criteria van de nieuwe ETS-richtlijn (Richtlijn 2009/29/EG) blootstaan aan een significant risico van koolstoflekkage. De Europese Raad neemt er nota van dat sectoren en subsectoren op basis van nieuwe informatie aan de lijst kunnen worden toegevoegd indien zij de toepasselijke criteria vervullen. De lijst zal worden geëvalueerd in het licht van de resultaten van de internationale onderhandelingen over klimaatverandering.

23. Tegelijk met de verstrekte financiering van klimaatmaatregelen moeten alle internationale partijen toezeggen dat die financiering de bestrijding van de armoede en het verder werken aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling niet zal ondermijnen of in gevaar brengen. Innoverende financiering kan een rol spelen bij het garanderen van voorspelbare financieringsstromen voor duurzame ontwikkeling, met name naar de armste en meest kwetsbare landen.

24. De Europese Raad onderschrijft de conclusies van de Raad van 21 oktober 2009 (doc. 14790/09), die samen met deze conclusies van de Europese Raad en de aangehechte richtsnoeren de Unie een sterke onderhandelingspositie bezorgen. Daardoor zal de Europese Unie tijdens de laatste fase van het onderhandelingsproces een constructieve rol kunnen spelen, in het bijzonder wat betreft cruciale aspecten zoals financiering, technologieoverdracht, adaptatie, mitigatie en behoorlijk bestuur.

25. De Europese Raad verzoekt het voorzitterschap het nodige te doen om gedurende het gehele proces een sterke onderhandelingspositie te behouden; hij zal de toestand opnieuw bezien tijdens de bijeenkomst in december en de nodige beslissingen nemen in het licht van de eerste fasen van de conferentie van Kopenhagen.

III. Economische, financiële en werkgelegenheidssituatie

26. De drastische terugval van de economische activiteit in de EU lijkt tot stilstand te komen, de financiële markten worden stabieler en het vertrouwen neemt toe. Dit mag evenwel niet tot zelfgenoegzaamheid leiden, zeker niet gelet op de stijgende werkloosheidcijfers. Het aarzelend herstel vergt waakzaamheid en het ondersteuningsbeleid mag niet worden ingetrokken voordat alle twijfels over het herstel weggenomen zijn.

27. Om grond te geven aan de verwachtingen en het vertrouwen te herstellen, moet er tegelijk in het kader van de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact een gecoördineerde strategie voor de exit uit het breed opgezette stimuleringsbeleid worden opgezet, zodra het herstel een feit is. In overeenstemming met punt 23 wordt de Commissie verzocht innoverende financiering op mondiaal niveau te bestuderen. De Europese Raad onderschrijft de conclusies van de Raad van 20 oktober 2009 en verzoekt de Raad en de Commissie hun werkzaamheden inzake exitstrategieën voort te zetten, en de Europese Raad in december 2009 verslag uit te brengen.

28. De Europese Raad heeft zich gebogen over de maatregelen die nodig zijn om een sterk en duurzaam economisch herstel te waarborgen. Hij is het erover eens dat een gecoördineerd optreden nodig is, binnen Europa en op internationaal niveau, om nieuwe bronnen van groei aan te boren en een hogere arbeidsdeelname in de toekomst te bewerkstelligen. Hij onderstreept het belang van hervormingen met het oog op het versterken van de interne markt, het realiseren van investeringen in de bedrijfstakken en banen van morgen, het stimuleren van het handelsverkeer en het robuuster maken van de financiële sector. De Europese Raad ziet uit naar de besprekingen over een nieuwe Europese strategie voor groei en werkgelegenheid als onderdeel van de komende evaluatie van de Lissabonstrategie.

29. Aangezien de werkgelegenheidssituatie in Europa naar verwacht nog zal verslechteren, blijft een politiek engagement tot het voeren van een actief arbeidsmarktbeleid noodzakelijk. Er moeten maatregelen worden genomen om de band met de arbeidsmarkt te ondersteunen en blijvend hoge werkloosheidcijfers te voorkomen, om op die manier een hoge arbeidsdeelname en houdbare overheidsfinanciën voor de lange termijn veilig te stellen. Arbeidsmarktparticipatie is een eerste vereiste voor economische groei en voor eenieders maatschappelijk en economisch welbevinden, alsook voor een betere sociale cohesie in Europa. In dat kader moet ook een actief beleid van sociale insluiting en bescherming gestimuleerd worden. De Europese Unie kan hiertoe bijdragen door samenwerking, coördinatie en wederzijds leren te bevorderen.

30. De Europese Raad herinnert aan zijn conclusies van juni 2009 met betrekking tot de versterking van het toezichtskader in de EU, en neemt er nota van dat de Raad van 20 oktober 2009 brede overeenstemming heeft bereikt over twee wetgevingsvoorstellen (een ontwerp-verordening en een beschikking van de Raad) inzake de oprichting van het Europees Comité voor systeemrisico's, dat belast wordt met het macroprudentiële toezicht. De Europese Raad dringt er bij het voorzitterschap op aan de besprekingen met het Europees Parlement over de ontwerp-verordening en de ontwerp-beschikking te beginnen. De Europese Raad neemt nota van de vorderingen tot dusverre en dringt er eens te meer op aan schot te brengen in de besprekingen over de Europese toezichthoudende autoriteiten die belast worden met het microprudentiële toezicht, teneinde tot een algemene oriëntatie betreffende de voorstellen in kwestie te komen. De Europese Raad verzoekt de Raad de politieke beraadslagingen voort te zetten, teneinde in december 2009 tot een akkoord over het volledige pakket inzake de invoering van een nieuw toezichtsbestel in de EU te komen. De Europese Raad zal deze aangelegenheid tijdens zijn volgende bijeenkomst bespreken.

31. De Europese Raad verlangt dat snel vooruitgang wordt geboekt met het aanscherpen van het bestaande reguleringskader voor crisispreventie, crisisbeheer en crisisoplossing in de financiële sector en het ontwikkelen van een alomvattend, EU-breed kader voor hechtere beleidscoördinatie inzake financiële stabiliteit, volgens de routekaart die de Raad op 20 oktober 2009 overeengekomen is.

32. In dit verband is de Europese Raad ingenomen met het resultaat van de G20-bijeenkomst te Pittsburgh, met name over de totstandbrenging van een raamwerk voor robuuste, duurzame en evenwichtige groei, alsook met de voortzetting van de werkzaamheden betreffende een handvest voor duurzaam economisch handelen. Hij is tevens ingenomen met de belofte dat maatregelen worden genomen tot versterking van het internationale toezicht op en de internationale regulering van het financiële stelsel, mede omvattende de hervorming van de internationale normen voor vergoedingen en de invoering van één enkel kwalitatief hoogwaardig stelsel van mondiale standaarden voor jaarrekeningen. De Europese Raad onderstreept dat het IMF en de G20 in de context van het raamwerk voor robuuste, duurzame en evenwichtige groei, terdege rekening dienen te houden met de institutionele opzet van het economische beleid van de Europese Unie en de eurozone als geheel. De Europese Raad dringt bij de Raad en de Commissie aan op een grondige voorbereiding van komende G20-bijeenkomsten door de Europese Unie.

33. De Europese Raad is ingenomen met de sedert januari 2009 geboekte vooruitgang inzake infrastructuren, interconnecties en crisismechanismen op energiegebied, als gerapporteerd door het voorzitterschap (doc. 13068/2/09). Hij verzoekt de betrokken actoren de in het voortgangsverslag vermelde volgende stappen met spoed te zetten, met name wat betreft de ontwerp-verordening inzake de continuïteit van de aardgasvoorziening, die zo spoedig mogelijk moet worden aangenomen.

34. De Europese Raad verwelkomt de initiatieven van de Commissie om de Europese zuivelmarkt te stabiliseren, waarmee zij gevolg geeft aan de oproep van de Europese Raad van juni 2009. In dit verband neemt hij nota van het voornemen van de Commissie om de meest dringende liquiditeitsproblemen in de sector te verlichten door 280 miljoen euro uit de begroting 2010 vrij te maken. De Europese Raad roept de Raad op oplossingen te blijven zoeken voor de problemen waarmee de zuivelsector te kampen heeft. Hij neemt er nota van dat de Commissie een groep op hoog niveau heeft ingesteld, die de belangrijke taak heeft gekregen zich over de perspectieven op middellange en lange termijn te buigen.

IV. Strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied

35. De Europese Raad hecht zijn goedkeuring aan de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied en onderschrijft de Raadsconclusies dienaangaande (doc. 13744/09). De strategie biedt een geïntegreerd kader om gemeenschappelijke problemen, zoals de urgente milieuproblematiek in het Oostzeegebied, aan te pakken en tot het economische succes en de economische, sociale en territoriale samenhang van de regio, alsook tot het concurrentievermogen van de Europese Unie bij te dragen.

36. De Europese Raad dringt er bij alle betrokken actoren op aan voortvarend te handelen en volledige uitvoering te geven aan de strategie, die een voorbeeld van een macroregionale strategie zou kunnen zijn. Hij verzoekt de Commissie om ten laatste in juni 2011 een voortgangsverslag aan de Raad voor te leggen.

V. Immigratie en asiel

37. De Europese Raad is ingenomen met de vooruitgang bij het uitvoeren van de tijdens zijn bijeenkomst in juni 2009 geformuleerde maatregelen met het oog op de illegale migratie in het gebied van de Middellandse Zee. Een vastberaden Europees antwoord gebaseerd op doortastendheid, solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid blijft essentieel, conform het Europees pact inzake immigratie en asiel en de totaalaanpak van migratie van de Europese Unie. Hij dringt aan op voortzetting van gecoördineerd gezamenlijk optreden om dit probleem in zijn geheel aan te pakken en te voorkomen dat er zich opnieuw tragische voorvallen op zee voordoen.

38. De Europese Raad neemt nota van de start van het modelproject voor het spreiden, op basis van vrijwilligheid, van op Malta aanwezige personen die internationale bescherming genieten, en doet een dringend beroep op andere lidstaten om aan het project deel te nemen. De Europese Raad ziet ook goede vorderingen bij de oprichting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken en dringt erop aan om nog in 2009 tot een akkoord te komen. Hij neemt voorts nota van de lopende besprekingen over het slagvaardiger maken van Frontex. Hij verwelkomt het aanvatten van de versterkte migratiedialoog met Turkije en dringt erop aan snel concrete stappen te nemen, met name wat overname en grenscontroles betreft, overeenkomstig zijn conclusies van juni 2009.

39. Een toekomstgericht, breed en integraal Europees migratiebeleid, conform het internationaal recht, vormt de grondslag voor maatregelen met het oog op een duurzaam migratiebeheer voor de middellange tot lange termijn. Een en ander zal vorm krijgen in het in december goed te keuren meerjarenprogramma van Stockholm.

40. In deze context vraagt de Europese Raad :

— extra inspanningen te doen om instrumenten aan te nemen, toe te passen en te evalueren en door te gaan met de verwezenlijking van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid, onder meer wat betreft de interne secundaire stromen en de behoefte aan tastbare en effectieve solidariteit met de lidstaten die onder bijzondere druk staan;

— de operationele capaciteit van Frontex te vergroten en vooruitgang te boeken bij de ontwikkeling van het agentschap; hij verzoekt de Commissie om begin 2010 daartoe strekkende voorstellen in te dienen. Deze zouden gebaseerd kunnen zijn op de volgende elementen :

i) het opstellen van duidelijke gemeenschappelijke operationele procedures met duidelijke inzetregels voor gezamenlijke operaties op zee, met bijzondere aandacht voor de bescherming van in gemengde stromen reizende personen die bescherming behoeven, overeenkomstig het internationaal recht;

ii) een betere operationele samenwerking tussen Frontex en de landen van herkomst en doorreis;

iii) het onderzoeken van de mogelijkheid om regelmatig vliegtuigen te charteren om door Frontex gefinancierde gezamenlijke terugkeervluchten te verrichten;

— de Commissie en de lidstaten de totaalaanpak van migratie in versneld tempo uit te voeren, met de nadruk op de strategische en effectieve uitvoering ervan, inclusief de regionale beschermingsprogramma's. In dit verband is het essentieel dat effectief gebruik wordt gemaakt van alle bestaande financiële instrumenten die daarvoor in aanmerking komen;

— het voorzitterschap en de Commissie de dialoog met Libië over migratiebeheer en de respons betreffende illegale immigratie — met inbegrip van samenwerking op zee, grenscontrole en overname — te intensiveren;

— en onderstreept hij het belang van overnameovereenkomsten als instrument ter bestrijding van illegale immigratie.

VI. Externe betrekkingen

41. De Europese Raad onderschrijft de conclusies van de Raad van 27 oktober over Afghanistan en Pakistan en verwelkomt de goedkeuring van het plan voor een versterkt optreden van de Europese Unie in de regio. Het actieplan zal de civiele capaciteit van de staatsinstellingen in Afghanistan en Pakistan versterken. De Europese Unie staat nu sterker om de uitdagingen waarmee de regio geconfronteerd wordt, aan te gaan.

42. De EU is tevreden over het werk dat de kiesorganen in Afghanistan verzet hebben om de geloofwaardigheid van de verkiezingen te vrijwaren. De Europese Raad beklemtoont dat de tweede ronde van de presidentsverkiezingen geloofwaardig, inclusief en veilig moet verlopen en de wil van het Afghaanse volk moet weerspiegelen. De Europese Raad benadrukt zijn vertrouwen in het leiderschap van de Verenigde Naties bij de coördinatie van de inspanningen van de internationale gemeenschap in Afghanistan.

43. De Europese Raad deelt de bezorgdheid over de verslechterende veiligheidssituatie in Pakistan en steunt de inspanningen van de Pakistaanse regering om controle te krijgen over alle regio's van het land. De Europese Unie is paraat om de getroffen bevolking bij te staan.

Bijlage I

PROTOCOL INZAKE DE TOEPASSING VAN HET HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE OP DE TSJECHISCHE REPUBLIEK

De staatshoofden en regeringsleiders van de 27 lidstaten van de Europese Unie, nota nemend van de wens van de Tsjechische Republiek,

Gelet op de conclusies van de Europese Raad,

Hebben ingestemd met het volgende protocol :

Artikel 1

Protocol nr. 30 betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk is van toepassing op de Tsjechische Republiek.

Artikel 2

De titel, de preambule en het dispositief van Protocol nr. 30 worden zodanig gewijzigd dat deze op dezelfde wijze betrekking hebben op de Tsjechische Republiek als op Polen en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 3

Dit protocol wordt gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Bijlage II

Richtsnoeren voor het EU-standpunt inzake de internationale klimaatfinanciering

1. De EU BEKLEMTOONT dat het aanpakken van de klimaatverandering door de totstandbrenging van broeikasgasefficiënte en uit klimaatoogpunt veerkrachtige economieën in het belang is van alle landen en dat zulks de duurzame ontwikkeling en de energiezekerheid zal schragen. Voor het welslagen daarvan zullen alle landen harde toezeggingen en forse inspanningen moeten doen.

2. De EU HERHAALT dat alle landen, uitgezonderd de minst ontwikkelde, een eerlijk deel van de kosten van het aanpakken van de klimaatverandering voor hun rekening moeten nemen. ZOALS VERMELD in de conclusies van de Raad van maart 2009, moeten de ontwikkelde landen leiderschap tonen, moeten zij zich vastleggen op ambitieuze emissiereducties en moeten zij hun huidige toezeggingen naar boven bijstellen. De ontwikkelingslanden, in het bijzonder de economisch meer gevorderde, moeten zich verbinden tot passende mitigatiemaatregelen die hun gemeenschappelijke, maar onderscheiden verantwoordelijkheden en respectieve vermogens weerspiegelen. Ter bevordering van additionele inspanningen moeten deze toezeggingen geflankeerd worden door een doeltreffende en doelmatige internationale architectuur voor samenwerking, en met passende ondersteuning. Ook adaptatiemaatregelen moeten op internationale steun kunnen rekenen.

Passende governance voor klimaatfinanciering

3. De EU HERINNERT eraan dat de financiering door de koolstofmarkt en met internationale publieke middelen tot doel heeft bij te dragen tot het onverkort verwezenlijken van de doelstelling van het akkoord van Kopenhagen, door met name te waarborgen dat er in de ontwikkelingslanden doeltreffende en doelmatige mitigatie- en adaptatiemaatregelen worden genomen. Zulks vergt een doeltreffend en doelmatig institutioneel kader voor de bestuurlijke aspecten dat voorafgaand aan de financiering moet worden ontwikkeld. De inspanningen moeten in het algemeen gebaseerd zijn op brede nationale strategieën.

4. De EU MEMOREERT de conclusies van de Raad van maart en juni en WIJST EROP dat de belangrijkste onderdelen van het bestuurlijk kader voor de financiering van de mitigatie de volgende moeten zijn :

— Indiening van ambitieuze en degelijke, onder eigen verantwoordelijkheid opgestelde koolstofarme groeiplannen (LCPG's) door alle landen behalve de minst ontwikkelde landen. Deze koolstofarme groeiplannen moeten een beschrijving geven van hun beleidskaders op mitigatie- en energiegebied, inclusief regulering en prijsstelling. De ontwikkelde landen moeten uiteenzetten welke plannen ze hebben voor het uitvoeren van reductiedoelstellingen in de gehele economie en het verlenen van internationale steun. De ontwikkelingslanden moeten een beschrijving geven van hun beoogde emissietrajecten en emissiereducties die lager liggen dan de waarden bij ongewijzigd beleid; zij moeten in grote lijnen aangeven op welke terreinen met dat doel actie kan worden ondernomen, en welke soorten actie, en verwachtingen formuleren voor binnenlandse en internationale financiering.

— Deze door de landen onder eigen verantwoordelijkheid opgestelde plannen moeten aan een onafhankelijke, internationale technische beoordeling worden onderworpen. Daardoor zou makkelijker toegang tot steun voor specifieke maatregelen worden verkregen.

— Steun voor specifieke op het land afgestemde mitigatiemaatregelen (NAMA's) op sectoraal of programmatisch niveau zou van meervoudige multilaterale en bilaterale kanalen afkomstig zijn. Voor samenhang en consequentie van het steunstelsel wordt gebouwd op het meten, rapporteren en verifiëren (MRV) van mitigatiemaatregelen en op de twee algemene functies, namelijk registratie en koppeling van steun en mitigatie :

* Niet-gesteunde maatregelen kunnen nationaal worden gemeten en geverifieerd aan de hand van internationale normen, en moeten internationaal worden gerapporteerd. Gesteunde en aan de koolstofmarkt gerelateerde maatregelen moeten internationaal worden gemeten, gerapporteerd en geverifieerd. Met MRV van gesteunde maatregelen wordt nagegaan of de financiering en de maatregelen volledig en concreet stroken met de toezeggingen.

* Alle mitigatiemaatregelen komen in een internationaal register. LCGP's en het register van alle NAMA's waarborgen volledige transparantie over de context van de steun voor afzonderlijke NAMA's.

* Een koppelingsfunctie, die overzicht en sturing biedt en de informatieverspreiding ondersteunt, zou beschikbaar worden gesteld aan landen die te ondersteunen NAMA's voorstellen en aan landen en instellingen die steun aanbieden. Aldus zouden deskundigheid en behoeften gemakkelijker aaneen kunnen worden gekoppeld en zouden de algemene prestaties verbeteren.

— De governance moet op globaal niveau gebaseerd zijn op de beginselen doeltreffendheid, doelmatigheid en eerlijkheid. Bij de institutionele verankering van de algemene functies moet worden uitgegaan van een duidelijke scheiding van het politieke en het operationele niveau, waarbij op politiek niveau sturing wordt gegeven en de besluitvorming en de uitvoering plaatsvinden op een uitermate professioneel, technisch niveau. Beide niveaus kunnen middels adviezen van internationaal erkende deskundigen van informatie worden voorzien. Op politiek niveau moet er een evenwichtige vertegenwoordiging zijn.

— Mogelijke lacunes en onevenwichtigheden bij de financiering van mitigatie- en adaptatiemaatregelen moeten in het oog worden gehouden en regelmatig op hoog niveau door een passend orgaan worden geëvalueerd.

5. Internationale trajectbewaking is een vereiste om de totale inspanningen volkomen transparant te maken. Daaronder vallen binnenlandse inspanningen, verworven compensaties en publieke steun in de ontwikkelde landen, alsmede niet-ondersteunde inspanningen, ondersteunde inspanningen en compensatiegerelateerde emissiereducties in de ontwikkelingslanden.

6. Er moeten voorzieningen worden getroffen voor een daadwerkelijke, ordelijke overgang van project- naar sectorgerelateerde koolstofmarktmechanismen, in het bijzonder in de meer gevorderde ontwikkelingslanden. Zulks is onontbeerlijk om een houdbaar beheer van de compenserende kredieten te waarborgen wanneer de van de koolstofmarkten afkomstige geldstromen naar de economieën van de ontwikkelingslanden toenemen. Het zou ook de milieu-integriteit vergroten en biedt de ontwikkelingslanden meer keuzemogelijkheden wat betreft technologieën en beleid voor concrete maatregelen om kredieten te verwerven. De crediteringsdrempels en -doelstellingen voor sectorale stelsels moeten zodanig worden vastgesteld dat zij voor elk land de weergave zijn van ambitieuze eigen inspanningen die op de respectieve vermogens van de landen zijn afgestemd. Internationale samenwerking en een regeling om het ambitieniveau van deze drempels en doelstellingen te verifiëren en te erkennen, zullen van cruciaal belang zijn.

7. De EU ONDERSTREEPT dat internationale publieke financiering ook moet dienen voor klimaatadaptatie in de ontwikkelingslanden, en met name in de armste en kwetsbaarste landen met beperkte nationale vermogens. Problemen bij de adaptatie moeten via door het land aangestuurde processen en coördinatie doeltreffend in ontwikkelingsstrategieën en nationale plannen worden meegenomen. De financiële steun voor adaptatie zou op deze nationale strategieën en plannen gebaseerd worden. Het internationale niveau dient te voorzien in algemene sturing, analyses en het delen van goede praktijken. De ontwikkelingssamenwerking en het verstrekken van op ODA gebaseerde investeringen moeten volledig in overeenstemming zijn met de totstandbrenging van uit klimaatoogpunt veerkrachtige economieën, en alle belangrijke actoren op het gebied van ontwikkelingssamenwerking moeten waar passend de klimaatproblematiek in hun maatregelen integreren. Bij de uitvoering van de internationale klimaatfinanciering en het verstrekken van andere bijstand in ontwikkelingslanden moeten de synergieën ten volle worden benut en moeten de overeengekomen normen inzake doeltreffendheid van hulp in acht worden genomen. De ervaring die de bestaande instellingen bij de steunverlening aan ontwikkelingslanden hebben opgedaan, moet volledig worden benut. Ook de voortgangsrapportage over adaptatie moet door het land zelf gebeuren, door middel van verbeterde nationale mededelingen.

Het dekken van de incrementele kosten en de particuliere financiering

8. De EU ONDERSTREEPT dat de beschikbare financiële steun geleidelijk moet worden verhoogd, in overeenstemming met het opnemingsvermogen, de omvang van de totale inspanningen en de ontwikkeling en uitvoering van het doeltreffend kader voor governance. De eigen inspanningen van de ontwikkelingslanden moeten toenemen naarmate hun ontwikkelingsniveau stijgt, en moeten tevens aansluiten bij het beschikbare mitigatiepotentieel. Mitigatiesteun wordt verstrekt als tegenprestatie voor specifieke maatregelen die verankerd zijn in een ambitieuze algemene strategie van het ontvangende land.

9. De Commissie gaat in haar schatting van de financieringsbehoeften inzake mitigatie uit van uitvoering met de meest kosteneffectieve maatregelen. De EU BEKLEMTOONT dat de keuze van andere dan de meest kosteneffectieve maatregelen niet tot minder ambitieuze mitigatie-inspanningen mag leiden, en dat de extra kosten moeten worden gedragen door de autoriteiten die deze keuzes maken. Van alle ontwikkelingslanden wordt verwacht dat zij op middellange termijn eigen mitigatiemaatregelen uitvoeren die directe economische baten opleveren en rechtstreeks duurzame ontwikkeling ondersteunen, onder meer door het afschaffen van subsidies voor fossiele brandstoffen en andere prikkels om voor buitensporig emissie-intensieve productie- en consumptiepatronen te kiezen. Om deze beleidswijzigingen in goede banen te leiden, zal de capaciteitsopbouw misschien moeten worden ondersteund.

10. Alle landen zullen particuliere financiering moeten genereren door passend beleid te voeren dat onder meer op investeringsprikkels is gericht. De EU IS ER ZICH in dit verband VAN BEWUST dat voor ontwikkelingslanden goed functionerende financiële markten en een passend bedrijfsklimaat belangrijk zijn om kredietverlening voor koolstofarme investeringen mogelijk te maken, en IS VAN OORDEEL dat ook kredietverlening door internationale instellingen als katalysator kan fungeren.

11. Particuliere financiering zal ook gestimuleerd worden door in de ontwikkelde landen een brede en liquide koolstofmarkt te ontwikkelen die gebaseerd is op solide regelingen voor het verhandelen onder een absoluut emissieplafond, een hervormd CDM en sectorale crediterings- en verhandelingsmechanismen voor maatregelen in ontwikkelingslanden.

12. De EU IS ZICH ERVAN BEWUST dat de ontwikkeling en de concrete resultaten van een solide koolstofmarkt afhankelijk zijn van het ambitieniveau van mitigatiedoelen en de respectieve emissiereductietrajecten van de ontwikkelde landen.

Internationale publieke financiering voor de middellange termijn

13. De financiering via de koolstofmarkt moet onder afzonderlijk toezicht staan, moet apart worden erkend en mag niet meetellen voor de nakoming van toezeggingen inzake publieke financieringssteun, behalve voor de verwerving van compensatiekredieten die niet worden gebruikt om te voldoen aan gekwantificeerde emissiedoelen.

14. Een mondiale verdeelsleutel zou het totale bedrag van de aangetrokken financiering doen stijgen, onder meer omdat er dan zekerheid is over een eerlijke verdeling van de financieringslasten; een verdeelsleutel zou voorts het mondiale ownership versterken en ontwikkelingen in de wereldeconomie in aanmerking nemen. Tegelijk zou die sleutel stabieler steunniveaus garanderen en een ijkpunt vormen voor het verifiëren van financieringsresultaten. De ontwikkelingslanden zouden netto-ontvangers worden, waarbij de omvang van de ontvangsten afhankelijk zou zijn van onder meer hun vermogens en hun mitigatiepotentieel.

15. De landen moeten hun bijdragen financieren op basis van hun nationale prioriteiten, overeenkomstig het begrotingskader en de nationale begrotingsbeginselen. Zij kunnen overwegen om gebruik te maken van inkomsten uit specifieke bronnen. Inkomsten uit specifieke bronnen moeten worden beschouwd als bijdragen uit hoofde van de mondiale verdeelsleutel, voor zover die bijdragen ondubbelzinnig kunnen worden getraceerd naar een land van oorsprong.

16. Solide MRV op mitigatiegebied en monitoring en evaluatie op het gebied van adaptatie, alsmede een regelmatige evaluatie, moeten de naleving van de op internationaal niveau gedane financieringstoezeggingen versterken.

17. De bijdragen uit mondiale bronnen kunnen andere bijdragen uit publieke financiering aanvullen en kunnen door middel van mondiale rekeningen worden gestuurd. De geldstromen uit mondiale rekeningen moeten via bestaande instellingen verlopen om de steun ten uitvoer te leggen, synergieën te maximaliseren en de administratieve kosten te beperken. Die financiering zou met name op het aanvullen van lacunes in de internationale financiering gericht kunnen zijn.

18. Om de mondiale mitigatie-inspanningen te maximaliseren en gelijke mededingingsvoorwaarden ten opzichte van andere emissiebronnen tot stand te brengen, BENADRUKT de EU dat er grote behoefte is aan passende mondiale regulering van overigens ongereguleerde emissies van de internationale lucht- en zeevaart. De Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), respectievelijk, zijn de geschikte fora om op basis van door het UNFCCC bepaalde mondiale sectorale streefcijfers wereldwijde kaders te ontwikkelen die, ter voorkoming van koolstoflekkage, moeten zorgen voor een vlagonafhankelijke, niet-verstorende dekking van elke sector, op basis van marktconforme instrumenten en met eerbiediging van de nationale budgettaire verantwoordelijkheden. Voorts zou een deel van de potentiële inkomsten, in afspiegeling van de verschillende omstandigheden en de respectieve vermogens, kunnen worden besteed aan klimaatveranderingdoelen in ontwikkelingslanden.

19. Er moet een alomvattende reeks statistieken voor klimaatfinanciering en klimaatondersteuning worden opgesteld, bij voorkeur voortbouwend op bestaande rapportagemechanismen zoals het OESO-DAC-systeem voor het toezicht op financiële stromen naar ontwikkelingslanden, inclusief ODA, waarbij de ontwikkelingslanden naar behoren moeten worden betrokken. De statistieken moeten volledig consistent en transparant zijn, zodat zij van nut zijn bij het in kaart brengen van de mogelijke risico's voor de inspanningen inzake armoedebestrijding en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen.

Bijlage III

VERKLARING OVER IRAN

De Europese Raad blijft vastbesloten om een diplomatieke oplossing te vinden voor de kwestie van het Iraanse kernprogramma en dringt er bij Iran op aan hieraan volledig mee te werken. De Europese Raad bevestigt dat hij diep bezorgd is over de ontwikkeling van dit programma en over het feit dat Iran nog steeds zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De recente ontdekking van een installatie voor de verrijking van uranium nabij Qom heeft deze bezorgdheid nog doen toenemen.

De Europese Raad roept Iran op om tegemoet te komen aan de eisen in de resoluties van de VN-Veiligheidsraad en volledig samen te werken met de IAEA bij de oplossing van alle openstaande kwesties, en ervoor te zorgen dat het vertrouwen in de louter vreedzame aard van het Iraanse kernprogramma wordt hersteld.

De Europese Raad roept Iran tevens op om het met de IAEA eens te worden over de regeling voor de levering van splijtstof voor de onderzoeksreactor in Teheran; dit zou mede voor vertrouwen zorgen en tegelijk tegemoetkomen aan de Iraanse behoefte aan medische radio-isotopen.

Vorderingen in de Iraanse nucleaire kwestie zouden de weg vrijmaken voor nauwere betrekkingen tussen de EU en Iran en voor samenwerking op politiek, economisch, veiligheids- en technisch gebied in het belang van beide partijen.

De Europese Raad zal alle aspecten van de Iraanse nucleaire kwestie blijven volgen en zal in het kader van de tweesporenaanpak een besluit nemen over zijn volgende stappen.

De Europese Raad betreurt de doorlopende schendingen van de mensenrechten in Iran. Hij is uitermate bezorgd over het gebruik van de doodstraf, de gewelddadige onderdrukking van afwijkende meningen en de massaprocessen na de Iraanse verkiezingen tegen journalisten, mensenrechtenverdedigers en politieke activisten.

De Europese Raad drukt zijn blijvende bezorgdheid uit over de situatie van personeelsleden van EU-missies en Europese burgers in Iran die onlangs hebben terechtgestaan, en roept op om hen snel en onvoorwaardelijk vrij te laten.

Bijlage IV

LIJST VAN AAN DE EUROPESE RAAD VOORGELEGDE DOCUMENTEN

— Voortgangsverslag van het voorzitterschap over de voorbereiding op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (doc. 14928/09)

— Verslag van het voorzitterschap aan de Europese Raad over de Europese dienst voor extern optreden (doc. 14930/09)

— Conclusies van de Raad van 21 oktober 2009 over het standpunt van de EU voor de klimaatconferentie van Kopenhagen (doc. 14790/09)

— Conclusies van de Raad van 20 oktober 2009 over een budgettaire exitstrategie (doc. 14765/09)

— Brief van de voorzitter van de Raad (ECOFIN) aan de voorzitter van de Europese Raad over de stand van zaken met betrekking tot financieel toezicht (doc. 15099/09)

— Verslag over de vooruitgang inzake de energievoorzieningszekerheid (doc. 13068/2/09 REV 2)

— Conclusies van de Raad van 26 oktober 2009 over de strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied (doc. 15018/09)

— Conclusies van de Raad van 27 oktober 2009 inzake Afghanistan en Pakistan (doc. 14576/09)

— Conclusies van de Raad van 27 oktober 2009 over versterking van het optreden van de EU in Afghanistan en Pakistan (doc. 14064/09)