4-1488/1

4-1488/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

29 OKTOBER 2009


Wetsvoorstel met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken

(Ingediend door de heer Hugo Vandenberghe c.s.)


TOELICHTING


Het huidige Wetboek van strafvordering bevat geen coherente regeling voor de procedure voor het Hof van Cassatie in strafzaken. De procedure wordt nu geregeld door een reeks artikelen verspreid in het Wetboek van strafvordering en verscheidene bijzondere wetten.

Het Hof van Cassatie heeft als essentiële opdracht te waken over de juiste interpretatie en toepassing van de wet. Het treedt niet in de beoordeling van de zaken zelf (artikel 147 G.W.).

In het belang van de proceseconomie bestaat er nochtans een noodzaak tot het creëren van een samenhangend geheel van artikelen in verband met de strafprocedure voor het Hof van Cassatie.

Een duidelijk geregelde procedure kan bovendien bijdragen tot het beter garanderen van de eenheid van de rechtspraak en — daaruit voortvloeiend — de rechtszekerheid voor de rechtzoekende.

De indieners van het voorstel wensen hieraan tegemoet te komen via dit wetsvoorstel met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken.

Als uitgangspunt werd gekozen de tekst te hernemen van de Titel V : « Rechtspleging in Cassatie », uit het wetsontwerp houdende het Wetboek van strafprocesrecht, aangenomen door de Senaat op 1 december 2005 (stuk Senaat, nr. 3-450/25). Dit wetsontwerp verviel door de ontbinding van de Kamers in mei 2007. Toch is de tekst die voorgesteld werd door een werkgroep, samengesteld uit leden van het parket en de zetel bij het Hof van Cassatie, nog steeds actueel. Er werd voor gekozen de tekst over te nemen, mits de nodige technische aanpassingen omwille van latere wetgevende initiatieven.

In het Jaarverslag 2008 van het Hof van Cassatie vestigde procureur-generaal Jean-François Leclercq de aandacht op dit deel van het ontwerp van Wetboek van Strafprocesrecht, omdat het tot doel heeft meer coherentie te brengen in de cassatieprocedure in strafzaken, door middel van meer moderne en duidelijkere regelen (1) .

In zijn uiteenzetting tijdens de behandeling van de tekst in de vorige zittingsperiode wees de heer de Jardin erop dat in de voorgestelde tekst de partijen beter betrokken worden bij het rechtsmiddel dat uitzonderlijk dient te blijven (2) . De partijen zijn niet enkel een toeschouwer bij hun proces. Ze dienen te weten dat cassatie geen derde kans is, maar dat ze met dit rechtsmiddel enkel om welbepaalde redenen kunnen opkomen tegen een eindbeslissing.

De belangrijkste innovaties van dit wetsvoorstel zijn :

— Een gelijke behandeling van de partijen die in cassatie gaan, wat betreft de vorm, de termijnen en de verplichting tot betekening, in overeenstemming met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.

Zo wordt een grotere rechtszekerheid geboden door een verplichting tot betekening met deurwaardersexploot, met een uitzondering voor de veroordeelde die in cassatie gaat tegen de beslissing op strafgebied.

— Het cassatieberoep kan enkel nog bij wijze van verklaring van cassatieberoep bij de griffie van de rechtbank of het hof dat de bestreden beslissing heeft gewezen. Deze verklaring wordt gevolgd door een verplichte betekening aan de partijen tegen wie het cassatieberoep is gericht.

De cassatiemiddelen zitten vervat in een memorie, die getekend wordt door een advocaat en ingediend op de griffie van het Hof van Cassatie binnen een termijn van drie maanden vanaf de verklaring van cassatieberoep. De handtekening van een advocaat is noodzakelijk gelet op de complexiteit van het cassatieberoep. Het gaat immers niet om een derde aanleg.

Het Hof heeft de verplichting van ambtswege een controle te doen naar de wettelijkheid van de beslissing en een controle uit te oefenen over de regelmatigheid van de procedure.

— De aanvaarding van de gedeeltelijke cassatie. Hierdoor wordt voorkomen dat het proces geheel dient te worden hernomen indien het Hof van Cassatie van oordeel is dat de onwettelijkheid slechts aanleiding geeft tot een gedeeltelijke cassatie.

Alhoewel een coherente regeling beoogd wordt zijn de voorgestelde regels enkel van toepassing voorzover daarvan niet wordt afgeweken door bijzondere bepalingen, zoals bijvoorbeeld, inzake de voorlopige hechtenis. De afwijkende bepalingen uit het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het beroepsverbod voor veroordeelden en gefailleerden (3) en uit de wetten van 25 juni 1998 betreffende de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de ministers (4) , alsook de afwijkende regeling uit de recente wetten van 17 mei 2006 (5) en 21 april 2007 (6) blijven onaangeroerd.

Daarentegen werd wel gekozen in het kader van de modernisering en het nastreven van meer coherentie, regelen op te nemen uit oudere wetgeving in het Wetboek van strafvordering (bijvoorbeeld de opname in het Wetboek van artikel 2 van de wet van 29 april 1806 waarbij maatregelen worden voorgeschreven met betrekking tot de procedure in criminele en correctionele zaken) of om bepaalde afwijkende regelingen af te schaffen, gelet op het sterk verminderde nut om af te wijken van de algemene regeling in het Wetboek van strafvordering. Zo lijkt het niet nodig een afwijkende regeling te behouden voor een cassatieberoep na een verwijzingsbeslissing naar het hof van assisen, in geval van een inbreuk, strafbaar volgens de wet van 6 april 1847 tot bestraffing van de beledigingen aan de Koning.

Het wetsvoorstel regelt achtereenvolgens :

• de beslissingen waartegen cassatieberoep openstaat in de verschillende stadia van de rechtspleging, en de personen die cassatieberoep kunnen instellen;

• de termijn om zich in cassatie te voorzien;

• de vormen van cassatieberoep;

• de schorsende werking van het cassatieberoep;

• de nietigheden die worden gedekt;

• het voordragen van de middelen;

• de cassatieprocedure;

• en de beslissingen van het Hof van Cassatie.

De nieuwe procedure vervangt grotendeels de bestaande artikelen van het hoofdstuk II « Beroep in Cassatie » van Titel III van Boek II van het Wetboek van strafvordering.

Door het inpassen van een meer coherente regeling kunnen verschillende artikelen die elders in het Wetboek van strafvordering en andere wetten voorkomen, worden opgeheven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK I — ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 83 van de Grondwet dient elk wetsvoorstel te vermelden of het een aangelegenheid regelt bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Artikelen 2-4

De huidige artikelen 292 tot en met 292ter betreffen de mogelijkheid om een cassatievoorziening in te stellen tegen de verwijzingsbeschikking van de kamer van inbeschuldigingstelling (K.I.) naar het hof van assisen. Deze procedure wordt opgenomen in het nieuwe artikel 421 Sv. wat betreft de artikelen 292, eerste zin, 292bis en 292ter. (cf. artikel 18 wetsvoorstel). Door het invoeren van een algemeen artikel 424 Sv. betreffende de termijnen, kan artikel 292, tweede zin, eveneens worden opgeheven (cf. artikel 21 wetsvoorstel).

Artikel 5

Het huidig artikel 373 Sv. kan worden opgeheven door de opname van een nieuw artikel 424 Sv. (cf. artikel 21 wetsvoorstel).

Artikel 6

Het huidig artikel 407 Sv. kan worden opgeheven met verwijzing naar de nieuwe artikelen 416, 429 en 430 Sv. (cf. artikelen 12, 26 en 27 van dit wetsvoorstel).

Artikel 7

In artikel 408, eerste lid in fine worden de woorden « van de oudste nietige akte af » geschrapt, met verwijzing naar het nieuwe tweede lid van artikel 436 Sv. (cf. artikel 33 wetsvoorstel)

Artikel 8

Artikel 409 wordt opgeheven, door de nieuwe tekst van artikel 422 Sv. (cf. artikel 19 wetsvoorstel).

Artikelen 9 en 10

De inhoud van de huidige artikelen 411 en 414 is opgenomen in een nieuw artikel 423 Sv., waardoor de genoemde artikelen kunnen worden opgeheven.

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 12

Het nieuwe artikel 416 van het Wetboek van strafvordering stelt dat cassatieberoep enkel kan worden aangetekend tegen gerechtelijke beslissingen in laatste aanleg gewezen.

De artikelen 407, eerste lid, en 413, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering maken momenteel enkel gewag van « arresten » of « vonnissen », die in laatste aanleg zijn gewezen. Het gebruik van de termen « arresten » en « vonnissen » werd als te beperkend ervaren door de toenmalige werkgroep, aangezien het cassatieberoep ook mogelijk is tegen de beslissingen van bijvoorbeeld de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij (artikel 19ter van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten). Daarom wordt gekozen voor de uitdrukking « gerechtelijke beslissingen in laatste aanleg gewezen ».

De vergelijking kan gemaakt worden met artikel 608 van het Gerechtelijk Wetboek, dat tevens spreekt van « beslissingen in laatste aanleg ».

Artikel 13

Het nieuwe artikel 417 eist dat de partijen hun hoedanigheid en belang aantonen om cassatieberoep aan te tekenen.

De partijen kunnen enkel cassatieberoep instellen tegen de beschikkingen die op hen betrekking hebben. Op dit moment behandelt het Wetboek van strafvordering die aangelegenheid slechts ten dele, namelijk in verband met de burgerlijke partij, in de artikelen 373 en 412.

Hoedanigheid en belang zijn vereisten voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De voorgestelde tekst moet in samenhang worden gelezen met artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de voorwaarden van de rechtsvordering.

Artikel 14

Het nieuwe artikel 418 heeft betrekking op de regel « cassation sur cassation ne vaut » (cassatieberoep na cassatieberoep is uitgesloten).

Deze regel wordt momenteel in te beperkende bewoordingen geformuleerd in artikel 438 van het Wetboek van strafvordering. Door de formulering in het voorgestelde artikel 418 wordt duidelijk dat de regel dat een tweede cassatieberoep dat door één der partijen tegen dezelfde beslissing wordt ingesteld niet ontvankelijk is, niet enkel van toepassing is « wanneer een eis tot cassatie verworpen wordt » (huidig artikel 438 Sv.).

Artikel 15

Het cassatieberoep tegen de arresten van buitenvervolgingstelling heeft een specifiek karakter, aangezien de burgerlijke partij, volgens de rechtspraak van het Hof, net zoals het openbaar ministerie, tegen dergelijke arresten een werkelijk cassatieberoep kan instellen dat zowel de strafvordering als de burgerlijke rechtsvordering betreft.

Artikel 16

Het nieuwe artikel 420 neemt de inhoud over van het huidige artikel 416 Sv., waarbij door de toenmalige werkgroep een betere leesbaarheid nagestreefd werd.

Voorliggend wetsvoorstel houdt rekening met de wijzigingen van het artikel 416 Sv. door de wet van 13 juni 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en de wet van 16 januari 2009 tot wijziging van de artikelen 189ter, 235ter, 335bis en 416 van het Wetboek van strafvordering.

Zo werd ten opzichte van het artikel 555 van het ontwerp van Wetboek van Strafprocesrecht, het 2º aangevuld met artikel 235ter ingevolge de wet van 16 januari 2009 en werd een nieuw 5º toegevoegd met verwijzing naar artikel 57bis van de wet van 8 april 1965.

Artikel 17

De inhoud van de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van strafvordering wordt in gewijzigde vorm respectievelijk opgenomen in de artikelen 431 en 434.

Artikel 18

Het nieuwe artikel 421 neemt de tekst over van de bestaande artikelen 292 en 292bis Sv. Zoals destijds door de werkgroep voorgesteld, worden beide artikelen ondergebracht in één artikel in het hoofdstuk dat de rechtspleging voor het Hof van Cassatie regelt. De tweede zin van artikel 292 Sv. wordt niet herhaald, vanwege de opname van een algemeen artikel betreffende de termijnen voor het instellen van een voorziening in cassatie (nieuw artikel 424 Sv.)

Vanwege de opname van de mogelijkheid om cassatieberoep aan te tekenen wegens het niet-naleven van de taalwetgeving in gerechtszaken, bij de algemene cassatiemogelijkheden tegen alle arresten of vonnissen (cf. nieuw artikel 420 Sv.), wordt ten opzichte van de huidige tekst van artikel 292bis Sv. deze mogelijkheid niet weerhouden in het nieuwe artikel 421 Sv.

Ten slotte werd ten opzichte van het wetsontwerp houdende het Wetboek van Strafprocesrecht de tekst van artikel 292ter Sv. ingevoegd in een laatste lid, waarbij vermeld is dat het Hof van Cassatie met voorrang boven alle andere zaken uitspraak moet doen over de ingestelde voorziening.

Artikel 19

De voorgestelde tekst van artikel 422 wil het huidige artikel 409 Sv. vervangen.

Artikel 20

De voorgestelde tekst van artikel 423 is een overname van artikel 411 van het Wetboek van strafvordering, dat door artikel 414 Sv. ook van toepassing was voor correctionele en politiezaken.

Artikel 21

Het nieuw artikel 424 neemt de termijnen op van de artikelen 373 en 292 van het Wetboek van strafvordering. Zij worden berekend vanaf de dag na die van de akten die hen doen ingaan overeenkomstig artikel 52 van het Gerechtelijk Wetboek.

Huidig artikel 373 Sv. is, ondanks het feit dat het voorkomt onder de artikelen van dat Wetboek met betrekking tot de zaken die aan de jury moeten worden voorgelegd, niet enkel van toepassing op de cassatieberoepen tegen de arresten van de hoven van assisen. Overigens is het te beperkend doordat het enkel betrekking heeft op de cassatieberoepen van de veroordeelde, de procureur-generaal en de burgerlijke partij. De nieuwe tekst komt hieraan tegemoet.

Artikel 22

Het Wetboek van strafvordering behandelt slechts zeer ten dele de cassatieberoepen die worden ingesteld tegen de bij verstek gewezen beslissingen. Momenteel wordt dit enkel geregeld voor de correctionele zaken en politiezaken, in artikel 413, derde lid, en heeft het enkel betrekking op het cassatieberoep van het openbaar ministerie en de burgerlijke partij.

De voorgestelde tekst van artikel 425 tracht deze gebreken te verhelpen en houdt ook rekening met de rechtspraak ter zake.

Het tweede lid van dit artikel maakt het mogelijk voor de bij verstek veroordeelde persoon om cassatieberoep in te stellen zonder verzet te doen. Principieel kan die persoon pas cassatieberoep instellen nadat de termijn voor verzet verstreken is, dus op een ogenblik dat verzet niet meer mogelijk is.

Artikel 23

Het huidige artikel 417 van het Wetboek van strafvordering preciseert niet op welke griffie de verklaring van cassatieberoep moet worden gedaan. Het is overigens te restrictief in zoverre het enkel doelt op de « veroordeelde partij ». Dit wordt verholpen in de tekst van voorgesteld artikel 426.

In het artikel 426 wordt ook ingeschreven dat de verklaring van voorziening in cassatie moet ondertekend worden door een advocaat, waarbij deze waakt over het niet lichtzinnig instellen van een cassatieberoep en waarbij de advocaat de partij kan wijzen op het specifieke karakter voor de voorziening in cassatie, dat namelijk geen derde aanleg inhoudt.

In de tweede paragraaf wordt de toestand vereenvoudigd van de persoon die tegelijk beroep wil instellen tegen de eindbeslissing én tegen de voorbereidende beslissingen en de beslissingen van onderzoek.

Ten opzichte van de oorspronkelijk in de Senaat aangenomen tekst, wordt in paragraaf 3 van dit artikel ook het derde lid opgenomen van artikel 417, dat stelt dat de registers waar de verklaringen worden bijgehouden openbaar zijn en dat een ieder zich hiervan een uittreksel kan laten afgeven.

Artikel 24

Het voorgestelde artikel 427 is gebaseerd op de tekst van de wet van 25 juli 1893 betreffende de verklaringen van hoger beroep of van voorziening in cassatie van de gedetineerde of geïnterneerde personen.

De door de Senaat aangenomen tekst van het ontwerp van Wetboek van Strafprocesrecht werd aangepast omwille van de recente wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Zo zal in de toekomst er geen sprake meer zijn van de inrichtingen bepaald in de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij, doch wel over inrichtingen bepaald in de wet van 21 april 2007. Gelet op het feit dat de inwerkingtreding van deze laatstgenoemde wet grotendeels is uitgesteld tot ten laatste begin 2012, moet er een overgangsperiode worden ingelast.

Ondanks het feit dat in de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en in de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis de tussenkomst van een advocaat vereist wordt, kan ook in deze gevallen het cassatieberoep worden ingesteld door een verklaring bij de gevangenisdirecteur of de bestuurder van de inrichting waar de persoon geïnterneerd is.

De verklaring die op deze wijze wordt afgelegd, heeft dezelfde uitwerking als de verklaring die ter griffie wordt gedaan. Men maakt een proces-verbaal op in een daartoe bestemd register, men bericht onmiddellijk de bevoegde griffier en stuurt binnen de 24 uur een uitgifte van het proces-verbaal. Daarop schrijft de griffier het bericht en het proces-verbaal over in het daartoe bestemde register. De griffier bericht hiervan de partijen tegen wie het cassatieberoep is gericht.

Artikel 25

Het voorgestelde artikel 428 Sv. werkt de discriminatie weg waarop gewezen werd in het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 120/2004 van 30 juni 2004, met betrekking tot artikel 418, eerste lid, Sv.

In zijn arrest stelde het Grondwettelijk Hof een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vast naar aanleiding van een prejudiciële vraag met betrekking tot het niet-bestaan van een verplichting voor de beklaagde of inverdenkinggestelde om de voorziening in cassatie te betekenen aan de burgerlijke partij, terwijl de burgerlijke partij daar wel toe verplicht is, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de voorziening :

« B.7. Het vormvoorschrift van de betekening, vervat in artikel 418 van het Wetboek van strafvordering, is voor het Hof van Cassatie een ontvankelijkheidsvoorwaarde, die ambtshalve wordt onderzocht en waarvan het bewijs van naleving binnen de termijn bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van strafvordering moet worden neergelegd.

De betekening strekt ertoe het cassatieberoep ter kennis te brengen van de partij tegen wie het is gericht, teneinde die partij toe te staan haar verdediging voor te bereiden.

Weliswaar zou die kennisgeving ook op andere wijzen kunnen geschieden, maar wanneer de wetgever in de betekening van het cassatieberoep voorziet, vermag hij niet, zonder objectieve en redelijke verantwoording, bepaalde partijen de waarborg van dat vormvoorschrift te ontzeggen. Het beginsel van de wapengelijkheid houdt immers de verplichting in om aan elke partij de mogelijkheid te bieden om haar argumenten te doen gelden in omstandigheden die haar niet kennelijk benadelen ten aanzien van de tegenpartij.

B.8. Ongetwijfeld zijn de mogelijke gevolgen van een cassatieberoep dat tegen een verdachte of inverdenkinggestelde is gericht van een andere aard dan die van een cassatieberoep dat tegen een burgerlijke partij is gericht en behartigen de verschillende partijen verschillende belangen, maar zulks staat niet eraan in de weg dat de rechten van de verdediging voor alle partijen op dezelfde wijze behoren te gelden.

Het verschil in behandeling inzake kennisgeving aan de burgerlijke partij, enerzijds, en de verdachte en inverdenkinggestelde, anderzijds, is derhalve niet pertinent ten aanzien van de doelstelling van de in het geding zijnde maatregel. ».

Door de nieuwe tekst is de vervolgde persoon voortaan verplicht om het cassatieberoep gericht tegen de beslissing over de tegen hem ingestelde burgerlijke rechtsvordering te betekenen aan de burgerlijke partij.

De bewoordingen « inrichting van sociaal verweer », die nog in het ontwerp van Wetboek van Strafprocesrecht voorkwamen, worden vervangen door de « inrichting waar de betrokkene geïnterneerd is », zodat de tekst geen wijziging zal moeten ondergaan op het ogenblik de wet van 21 april 2007 in werking zal treden.

De verplichting tot betekening is vergelijkbaar met die welke de wet inzake verzet oplegt (artikelen 187, 208, 382 en 383 van het Wetboek van strafvordering).

Het was volgens de leden van het Hof van Cassatie die deel uitmaakten van de werkgroep niet aangewezen de verplichting tot betekening van het cassatieberoep te vervangen door een regeling die de griffie van het Hof ertoe zou verplichten de verklaring van cassatieberoep ter kennis van de andere partijen te brengen, omdat dergelijke regeling haar taken aanzienlijk zou verzwaren en een banalisering zou inhouden van het cassatieberoep.

Aangezien het verzuimen van die kennisgeving door de griffie gestraft zou worden met de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, zou een dergelijke regeling bovendien ernstige nadelen vertonen voor de aansprakelijkheid van het griffiepersoneel dat niet bevoegd is om te bepalen tegen welke partijen het cassatieberoep is ingesteld.

Omdat er zolang er geen betekening is geweest, er geen zekerheid bestaat dat de partijen op de hoogte zijn dat er cassatieberoep werd ingesteld, bepaalt artikel 428 dat het exploot van betekening binnen de drie dagen die volgen op de dag waarop de verklaring van vorrziening in cassatie gedaan werd ter griffie, moet worden neergelegd bij dezelfde griffie. Zo krijgt de partij tegen wie enn voorziening in cassatie werd ingesteld vodoende tijd om de verdediging voor te bereiden.

Indien het cassatieberoep op de burgerlijke rechtsvordering ingesteld door de beklaagde, bijvoorbeeld niet betekend werd aan de burgerlijke partij, is dit cassatieberoep tegenover hem onontvankelijk.

Artikel 26

In het voorgestelde artikel 429 wordt het principe van de schorsende werking van het cassatieberoep ingeschreven, dat nu terug te vinden is in de artikelen 373 en 407, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering.

De tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing wordt geschorst eerst gedurende de vijftien dagen waarbinnen men cassatieberoep kan aantekenen, en verder, indien dit cassatieberoep effectief wordt ingesteld, tot de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie.

Op de algemene regel wordt — net zoals waarin momenteel het artikel 407, tweede lid, reeds voorziet — de mogelijkheid geboden om de beslissingen bij voorraad ten uitvoer te leggen, indien de rechters hiertoe een bijzonder gemotiveerde beslissing hebben uitgesproken.

Artikel 27

De voorgestelde tekst van artikel 430 neemt de bewoordingen over van artikel 407, derde lid, zoals toegevoegd door de wet van 22 juni 1976 betreffende de eed in strafzaken. De woorden « in strafzaken » lijken in de context van het Wetboek van strafvordering overbodig en werden weggelaten.

Artikel 28

De inhoud van artikel 2 van de wet van 29 april 1806 waarbij maatregelen worden voorgeschreven met betrekking tot de procedure in criminele en correctionele zaken, wordt ondergebracht in het nieuwe artikel 431 van het Wetboek van strafvordering in het streven om de algemene geldende procedure voor het Hof van Cassatie in strafzaken coherenter te maken.

Artikel 29

Het nieuw voorgestelde artikel 432 van het Wetboek van strafvordering, houdt in dat de middelen slechts op één wijze kunnen worden voorgedragen, namelijk via een memorie.

Nu bestaat overeenkomstig huidig artikel 422 Sv. de mogelijkheid voor de veroordeelde of de burgerlijke partij om hun middelen van cassatie bij wijze van verzoekschrift neer te leggen bij de rechtbank of het hof dat het bestreden vonnis of arrest heeft uitgesproken. Daarop voorziet het Wetboek van strafvordering in een hele procedure van het overzenden van het dossier naar de griffie van het Hof van Cassatie, dat leidt tot onnodige vertraging, gelet op het feit dat het akte nemen van de bezwaren van de eiser in cassatie of van diens advocaat in de verklaring van cassatieberoep, niet tot de taken van de griffie van de rechtbank of het hof behoort.

Net zoals in Nederland het geval is, moet de memorie voortaan ondertekend worden door een advocaat, behalve natuurlijk indien zij uitgaat van het openbaar ministerie. Dit moet betere garanties leveren voor de professionele deskundigheid waarmee de cassatiemiddelen worden opgesteld en zo wordt vermeden dat het Hof van Cassatie dient te antwoorden op irrelevante middelen die afkomstig zijn van de eisers zelf.

In tegenstelling tot de regeling van artikel 420bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, voorziet de voorgestelde tekst in een termijn van drie maanden voor de indiening van de memorie, welke volgen op de verklaring van cassatieberoep. Deze duur stemt overeen met de termijn in burgerlijke zaken, die vastgesteld wordt bij artikel 1073 van het Gerechtelijk Wetboek.

De oude regeling waarbij men twee maanden had, te rekenen van de inschrijving van de zaak op de algemene rol van het Hof, hield immers een belangrijk nadeel in, daar niemand op de hoogte wordt gebracht van de datum van die inschrijving, tenzij men informeert bij de griffie van het Hof.

Bovendien moet de memorie van de eiser in cassatie ten minste vijftien dagen vóór de terechtzitting ter griffie van het Hof toekomen. Dit is een afwijking van de bestaande termijn uit artikel 420bis van het Wetboek van strafvordering, omdat de verweerder ook nog de tijd dient te krijgen om het verweer op de argumenten van de eiser in cassatie voor te bereiden. De verweerder in cassatie kan zijn memorie van antwoord uiterlijk acht dagen vóór de terechtzitting ter griffie van het Hof van Cassatie doen toekomen. Deze memorie dient ook te worden ondertekend door een advocaat.

Miskenning van de vorm- en termijnvereisten wordt gestraft met de niet-ontvankelijkheid van de memorie, en niet met de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

Artikel 30

De voorgestelde tekst van artikel 433 van het Wetboek van strafvordering regelt de overzending van de processtukken en de uitgifte van de bestreden beslissing aan het openbaar ministerie met het oog op het doorzenden ervan naar de procureur-generaal van het Hof van Cassatie, zoals geregeld in nieuw voorgesteld artikel 434 Sv.

Het boetesysteem dat verbonden was aan het niet vooraf en kosteloos opmaken of het niet-bijvoegen van een inventaris, zoals voorzien in het tweede lid van huidig artikel 423 Sv., wordt niet weerhouden.

Artikel 31

Het voorgestelde artikel 434 Sv. neemt de inhoud over van het bestaande artikel 424 Sv., dat vervangen werd door de wet van 20 juni 1953.

Artikel 32

Het voorgestelde artikel 435 van het Wetboek van strafvordering regelt het verdere verloop van de procedure door te verwijzen naar de artikelen 1104 tot en met 1109 van het Gerechtelijk Wetboek.

In tegenstelling tot huidig artikel 420ter wordt ook verwezen naar het artikel 1104 Ger.W., waardoor de tekst van artikel 420 Sv. overbodig wordt.

Artikel 1106, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek stelt dat de dag van de zitting bepaald wordt door de eerste voorzitter van het Hof, in samenspraak met het openbaar ministerie. Het is niet wenselijk in afzonderlijke regelingen te voorzien, waarbij de ene zou gelden voor zogenaamd « dringende » zaken en de andere voor « niet-dringende » zaken.

Wanneer, in de praktijk, een zaak dringend is, wordt de dag van de zitting bepaald zodra de zaak ingeschreven is op de algemene rol, terwijl die dagbepaling voor niet-dringende zaken pas plaatsvindt na onderzoek van het dossier door de raadsheer-verslaggever en het openbaar ministerie. De rechtsdag van de dringende zaak wordt vastgesteld op een zitting die vaak anderhalve maand na de verklaring van cassatieberoep plaatsvindt, waarbij natuurlijk voor het neerleggen van de memorie alleen rekening wordt gehouden met de termijn in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, terwijl de rechtsdag van de niet-dringende zaak vastgesteld wordt op een zitting die plaatsvindt na het verstrijken van de termijn die in artikel 420bis, tweede lid, van dat Wetboek is bepaald.

Dat systeem werkt tot ieders tevredenheid, maar het is niet raadzaam om in een wettekst de « dringende » zaken te definiëren of zodoende een star systeem voor dagbepalingen in te voeren dat, in het belang van alle betrokken partijen, zijn soepel karakter moet kunnen behouden.

In het tweede lid van het artikel wordt een afwijking gemaakt van artikel 1106, tweede lid, met dien verstande dat de griffier ten minste één maand vóór de zitting kennis geeft van de dagbepaling aan de partijen met het oog op het respecteren van de termijnen bedoeld in artikel 432 Sv.

Artikel 33

De tekst van het voorgestelde artikel 436 vermeldt dat het Hof van Cassatie over de mogelijkheid beschikt het cassatieberoep te verwerpen of de bestreden beslissing, geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Het huidig artikel 426 van het Wetboek van strafvordering bepaalt alleen de verwerping of de vernietiging van de bestreden beslissing. Van de gedeeltelijke vernietiging wordt enkel gewag gemaakt in het derde lid van artikel 434 Sv., met betrekking tot de criminele zaken.

In het tweede lid van het artikel wordt bepaald dat de vernietiging kan worden uitgebreid tot de oudste nietige akte, zoals blijkt uit de artikelen 407, eerste lid, en 408, eerste lid, Sv.

Artikel 34

In het voorgestelde artikel 437 Sv. krijgt het Hof van Cassatie een ruime beoordelingsvrijheid met betrekking tot het gerecht waarnaar de zaak verwezen wordt, na een beslissing tot vernietiging van de bestreden beslissing. Dit ligt in de lijn van de evolutie van de rechtspraak.

De voorgestelde tekst wil de verouderde bepalingen van het Wetboek van strafvordering, die betrekking hebben op de verwijzing na vernietiging, vereenvoudigen.

Artikelen 35 en 36

De voorgestelde artikelen 437/1 en 437/2 Sv. nemen de tekst over van respectievelijk de huidige artikelen 434 en 435 van het Wetboek van strafvordering. Deze artikelen worden op deze plaats ingevoegd omwille van de coherentie van de tekst.

Artikel 37

Het voorgestelde artikel 438 Sv. stelt dat de partij wier cassatieberoep verworpen wordt, veroordeeld wordt in de kosten. Het nieuwe artikel vangt de te beperkende regeling van het huidig artikel 436 Sv. op, daar dat laatste artikel enkel de burgerlijke partij betreft.

Het tweede lid is gebaseerd op de tekst van het derde lid van artikel 1111 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op een eerlijke behandeling van de verweerder.

Artikel 38

De huidige tekst van artikel 440 Sv. wordt aangepast, in die zin dat hij nu verwijst naar de artikelen 1119 tot 1121 van het Gerechtelijk Wetboek en niet meer naar de « wet van 7 juli 1865 ».

Artikel 39

De tekst van het voorgesteld artikel 442 Sv. heeft dezelfde draagwijdte als huidig artikel 442 van het Wetboek van strafvordering.

HOOFDSTUK III — WIJZIGING VAN DE WET VAN 29 APRIL 1806 WAARBIJ MAATREGELEN WORDEN VOORGESCHREVEN MET BETREKKING TOT DE PROCEDURE IN CRIMINELE EN CORRECTIONELE ZAKEN

Artikel 40

Gelet op het onderbrengen van de inhoud van artikel 2 van de wet van 29 april 1806 in artikel 431 van het Wetboek van strafvordering, kan dat artikel worden opgeheven.

HOOFDSTUK IV — WIJZIGING VAN DE WET VAN 6 APRIL 1847 TOT BESTRAFFING VAN DE BELEDIGINGEN AAN DE KONING

Artikel 41

Aan het artikel 7 van de wet van 6 april 1847 tot bestraffing van de beledigingen aan de Koning worden twee wijzigingen aangebracht.

Enerzijds betreft het een technische wijziging, daar de verwijzing naar het artikel 261 van het Wetboek van strafvordering zonder voorwerp geworden is, naar aanleiding van de afschaffing van dat artikel door artikel 2 van de wet van 30 juni 2000.

Anderzijds wordt het tweede lid van artikel 7 opgeheven, waar voorzien wordt in een bijzondere regeling voor het aantekenen van een voorziening in cassatie tegen het arrest van verwijzing naar het vonnisgerecht. Het valt te verkiezen deze bijzondere regeling te doen vervallen en de procedure onder de algemene regeling van het Wetboek van strafvordering te laten vallen.

HOOFDSTUK V — WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 25 JULI 1893 BETREFFENDE DE AANTEKENING VAN BEROEP OF VAN VOORZIENING IN CASSATIE VAN GEVANGENZITTENDE OF GEÏNTERNEERDE PERSONEN

Artikel 42

Door het onderbrengen van de regelen voor het instellen van een cassatieberoep door gedetineerden en geïnterneerden in het nieuwe artikel 427 van het Wetboek van strafvordering, dient de wet van 25 juli 1893 enkel nog te bestaan voor het instellen van hoger beroep door de vermelde personen. Daartoe wordt het opschrift van de wet van 25 juli 1893 aangepast.

Artikel 43-45

In de artikelen 1, 2 en 4 van de wet van 25 juli 1893 worden de verwijzingen naar de voorziening in cassatie geschrapt.

HOOFDSTUK VI — OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 46

Tot de dag van de inwerkingtreding van artikel 3 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, worden in artikel 24 van deze wet, houdende het vervangen van artikel 427 van het Wetboek van strafvordering, de woorden « de inrichtingen bepaald in de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, » gelezen als « de inrichtingen bepaald in de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij ».

Volgens artikel 157 van de wet van 21 april 2007, zoals gewijzigd door de wet diverse bepalingen van 24 juli 2008, is de inwerkingtreding bepaald op de datum die de Koning voor elk artikel van de wet van 21 april 2007 bepaalt, en uiterlijk op 1 januari 2013.

HOOFDSTUK VII — INWERKINGTREDING

Artikel 47

Om de verschillende instanties de nodige tijd te geven om de gewijzigde procedureregels toe te passen, wordt de inwerkingtreding van deze wet bepaald door de Koning, met dien verstande dat de wet ten laatste in werking zal treden een jaar na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Hugo VANDENBERGHE
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Tony VAN PARYS.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I — ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II — WIJZIGINGEN VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Art. 2

Artikel 292 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd door de wet van 30 juni 2000, wordt opgeheven.

Art. 3

Artikel 292bis van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 30 juni 2000, wordt opgeheven.

Art. 4

Artikel 292ter van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 30 juni 2000, wordt opgeheven.

Art. 5

Artikel 373 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 15 juni 1981, wordt opgeheven.

Art. 6

Artikel 407 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 22 juni 1976, wordt opgeheven.

Art. 7

In fine van artikel 408, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « van de oudste nietige akte af » opgeheven.

Art. 8

Artikel 409 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 9

Artikel 411 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 10

Artikel 414 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 11

In Boek II, Titel III van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van Hoofdstuk II vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. Rechtspleging in Cassatie ».

Art. 12

Artikel 416 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 16 januari 2009, wordt vervangen als volgt :

« Art. 416. — Enkel tegen gerechtelijke beslissingen in laatste aanleg gewezen kan cassatieberoep worden aangetekend. »

Art. 13

Artikel 417 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 20 december 1974, wordt vervangen als volgt :

« Art. 417. — De partijen kunnen slechts cassatieberoep aantekenen indien zij daartoe hoedanigheid en belang hebben. »

Art. 14

Artikel 418 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt :

« Art. 418. — Niemand kan een tweede maal cassatieberoep aantekenen tegen dezelfde beslissing. »

Art. 15

Artikel 419 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 20 juni 1953, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 419. — Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij kunnen cassatieberoep aantekenen tegen een arrest van buitenvervolgingstelling. »

Art. 16

Artikel 420 van hetzelfde Wetboek, hersteld door de wet van 10 oktober 1967, wordt vervangen als volgt :

« Art. 420. — Tegen voorbereidende beslissingen en beslissingen van onderzoek, zelfs al zijn die zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan slechts cassatieberoep worden aangetekend na het eindarrest of het eindvonnis.

Er kan niettemin onmiddellijk cassatieberoep aangetekend worden tegen arresten of vonnissen :

1º inzake bevoegdheid;

2º met toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter;

3º die inzake de burgerlijke rechtsvordering uitspraak doen over het beginsel van aansprakelijkheid;

4º die overeenkomstig artikel 524bis, § 1, uitspraak doen over de strafvordering en een bijzonder onderzoek naar vermogensvoordelen bevelen;

5º overeenkomstig artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade;

6º wanneer de wettelijke voorschriften betreffende het gebruik van de talen in gerechtszaken niet werden nageleefd. »

Art. 17

De artikelen 420bis en 420ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd door de wet van 14 november 2000, worden opgeheven.

Art. 18

Artikel 421 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 12 februari 2003, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 421. — De procureur-generaal bij het hof van beroep en de andere partijen kunnen cassatieberoep aantekenen tegen het arrest van verwijzing naar het hof van assisen.

In de verklaring moet de grond van de voorziening worden opgegeven.

Onverminderd artikel 420, tweede lid, kan het cassatieberoep alleen worden aangetekend in de volgende gevallen :

1º wanneer het feit geen misdaad is volgens de wet;

2º wanneer het openbaar ministerie niet is gehoord;

3º wanneer het arrest niet is gewezen door het bij wet bepaalde aantal rechters;

4º wanneer de in artikel 223 voorgeschreven regels van de tegenspraak niet werden nageleefd.

Zodra de griffier de verklaring ontvangen heeft, doet de procureur-generaal bij het hof van beroep een uitgifte van het arrest toekomen aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie dat gehouden is, met voorrang boven alle andere zaken, uitspraak te doen. »

Art. 19

Artikel 422 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 15 juni 1981, wordt vervangen als volgt :

« Art. 422. — Tegen het arrest van vrijspraak gewezen door het hof van assisen kan het openbaar ministerie slechts cassatieberoep aantekenen in het belang van de wet en zonder nadeel voor de vrijgesproken persoon. »

Art. 20

Artikel 423 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 15 juni 1981, wordt vervangen als volgt :

« Art. 423. — Wanneer de uitgesproken straf dezelfde is als die welke bepaald is door de op het misdrijf toepasselijke wet, kan niemand de vernietiging van het arrest of vonnis vragen, op grond van het enige middel dat bij de vermelding van de tekst van de wet een vergissing is begaan. »

Art. 21

Artikel 424 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 20 juni 1953, wordt vervangen als volgt :

« Art. 424. — Behoudens wanneer de wet een andere termijn bepaalt, moet de verklaring van cassatieberoep worden gedaan binnen vijftien dagen na de uitspraak van de bestreden beslissing of, wanneer deze laatste een arrest van verwijzing naar het hof van assisen is, binnen de vijftien dagen na de betekening bedoeld in artikel 291. »

Art. 22

Artikel 425 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 6 mei 1997, wordt vervangen als volgt :

« Art. 425. — Wanneer de beslissing bij verstek is gewezen en vatbaar is voor verzet, moet de verklaring van cassatieberoep worden gedaan binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn voor verzet of, wanneer de beslissing bij verstek gewezen is ten aanzien van de beklaagde of de beschuldigde, na het verstrijken van de gewone termijn van verzet.

De verklaring van cassatieberoep kan echter worden gedaan binnen de termijnen bepaald in artikel 424, onverminderd de rechtspleging in verzet. »

Art. 23

Artikel 426 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt :

« Art. 426. — § 1. Onverminderd paragraaf 2, wordt de verklaring van cassatieberoep gedaan door de partij op de griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen. Zij wordt getekend door de advocaat van de partij die de verklaring doet en door de griffier. De verklaring wordt in een daartoe bestemd register ingeschreven.

§ 2. Indien in een zelfde zaak een partij tegelijkertijd cassatieberoep aantekent tegen een eindbeslissing en tegen een of meer voorbereidende beslissingen en beslissingen van onderzoek, gewezen door andere gerechten dan het gerecht dat de eindbeslissing nam, worden de verklaringen van cassatieberoep gedaan op de griffie van dit laatste gerecht.

De griffier die van de verklaringen van cassatieberoep akte verleend heeft, bezorgt, binnen de vierentwintig uur, een uitgifte van de verklaringen van cassatieberoep tegen de voorbereidende beslissingen en beslissingen van onderzoek, aan de griffiers van die andere gerechten, die deze onverwijld overschrijven in de daartoe bestemde registers.

§ 3. Het register waarin de verklaring wordt ingeschreven, is openbaar en een ieder heeft het recht zich daaruit uittreksels te doen afgeven. »

Art. 24

Artikel 427 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 427. — De personen die opgesloten zijn in de strafinrichtingen of geïnterneerd zijn in de inrichtingen bepaald in de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, kunnen de verklaring van cassatieberoep, bedoeld in artikel 436, § 1, doen bij de bestuurders van deze instellingen of hun gemachtigde. Deze verklaringen hebben dezelfde uitwerking als die gedaan ter griffie. Daarvan wordt proces-verbaal opgemaakt in een daartoe bestemd register.

De bestuurder bericht hiervan onmiddellijk de bevoegde griffier en bezorgt hem binnen vierentwintig uur een uitgifte van het proces-verbaal.

De griffier schrijft het bericht en het proces-verbaal onverwijld over in het daartoe bestemde register. De griffier bericht hiervan de partijen tegen wie het cassatieberoep gericht is. »

Art. 25

Artikel 428 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 428. — De partij die cassatieberoep aantekent, moet het cassatieberoep laten betekenen aan de partij tegen wie het gericht is. De vervolgde persoon is daartoe evenwel enkel verplicht in zoverre zijn cassatieberoep gericht is tegen de beslissing over de tegen hem ingestelde burgerlijke rechtsvordering. Het exploot van betekening moet binnen de drie dagen die volgen op de verklaring van voorziening in cassatie neergelegd worden bij de in artikel 428 bedoelde griffie.

De betekening van het cassatieberoep van het openbaar ministerie aan de gedetineerde of aan de geïnterneerde kan geschieden door de bestuurder van de strafinrichting of van de inrichting waar de betrokkene geïnterneerd is of door zijn gemachtigde. »

Art. 26

Artikel 429 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt :

« Art. 429. — Gedurende de vijftien dagen bedoeld in de artikelen 424 en 425 en, indien cassatieberoep werd aangetekend, tot de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie, wordt de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing opgeschort.

De beslissing over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de beslissing over de burgerlijke rechtsvordering kunnen evenwel niettegenstaande het cassatieberoep, bij voorraad ten uitvoer gelegd worden, indien de rechters die ze genomen hebben aldus bij een bijzonder gemotiveerde beslissing hebben beslist. »

Art. 27

Artikel 430 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 430. — Nietigheden voortkomend uit enige onregelmatigheid betreffende de eed van getuigen, deskundigen of tolken zijn gedekt, wanneer een vonnis of arrest op tegenspraak met uitzondering van datgene dat een maatregel van inwendige orde inhoudt, gewezen is zonder dat de nietigheden door een van de partijen werden voorgedragen of door de rechter ambtshalve werden uitgesproken. »

Art. 28

Artikel 431 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art 431 — Het cassatieberoep houdende middelen met betrekking tot nietigheden betreffende de rechtspleging voor de eerste rechter die niet werden opgeroepen in hoger beroep, is onontvankelijk, behoudens wanneer deze middelen de bevoegdheid betreffen. »

Art. 29

Artikel 432 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 432. — De eiser in cassatie kan zijn middelen slechts aanvoeren in een door een advocaat ondertekende memorie die hij uiterlijk vijftien dagen vóór de terechtzitting ter griffie van het Hof van Cassatie doet toekomen.

Na verloop van drie maanden die volgen op de verklaring van cassatieberoep, mag hij evenwel geen memories of stukken meer indienen, met uitzondering van akten van afstand of hervatting van het geding, akten waaruit blijkt dat het cassatieberoep doelloos is geworden en de noten bedoeld in artikel 1107 van het Gerechtelijk Wetboek.

De verweerder in cassatie kan zijn antwoord slechts aanvoeren in een door een advocaat ondertekende memorie die hij uiterlijk acht dagen vóór de terechtzitting ter griffie van het Hof van Cassatie doet toekomen.

De griffier stelt de ontvangst van memories of stukken vast door een op die memories of stukken aangebrachte kanttekening, die hij tekent met de vermelding van de datum van ontvangst.

Hij bezorgt de indiener een ontvangstbewijs indien die dit vraagt. »

Art. 30

Artikel 433 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 433. — De griffier van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, bezorgt het openbaar ministerie onverwijld de processtukken en de uitgifte van de bestreden beslissing.

Hij maakt daarvan vooraf en kosteloos een inventaris en voegt die bij het dossier. »

Art. 31

Artikel 434 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt :

« Art. 434. — Het openbaar ministerie bij het hof of de rechtbank die de bestreden beslissing heeft gewezen, bezorgt het dossier onverwijld aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. Deze bezorgt het aan de griffier van het Hof van Cassatie, die de zaak onmiddellijk op de algemene rol inschrijft. »

Art. 32

Artikel 435 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 435. — De rechtspleging wordt vervolgens geregeld zoals bepaald is in de artikelen 1104, 1105, eerste en tweede lid, 1105bis, 1106, eerste lid, 1107, 1108 et 1109, van het Gerechtelijk Wetboek. Van de dagbepaling bedoeld in artikel 1106, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, geeft de griffier, ten minste één maand vóór de zitting, kennis aan de advocaat of aan de niet vertegenwoordigde partij, met dien verstande dat de eerste voorzitter die termijn kan verkorten indien de zaak spoedeisend is. »

Art. 33

Artikel 436 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 20 juni 1953, wordt vervangen als volgt :

« Art. 436. — Het Hof van Cassatie verwerpt het cassatieberoep of vernietigt, geheel of gedeeltelijk, de bestreden beslissing.

Het kan de vernietiging uitbreiden tot de oudste nietige akte. »

Art. 34

Artikel 437 van hetzelfde Wetboek, opgeheven door de wet van 10 juli 1967, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 437. — In geval van vernietiging verwijst het Hof van Cassatie, indien daartoe nog aanleiding is, de zaak, hetzij naar een gerecht van dezelfde rang als het gerecht dat de vernietigde beslissing heeft gewezen, hetzij naar hetzelfde gerecht, anders samengesteld.

Wanneer de vernietiging evenwel enkel het arrest van het hof van assisen betreft in zoverre dit uitspraak doet over de burgerlijke belangen, wordt de zaak verwezen naar een rechtbank van eerste aanleg. De rechters die eerder kennis genomen hebben van de zaak kunnen geen kennis nemen van deze verwijzing.

Indien de beslissing vernietigd wordt op grond van onbevoegdheid, verwijst het Hof van Cassatie de zaak naar de rechters die ervan moeten kennisnemen. »

Art. 35

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 437/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 437/1. — Indien het arrest vernietigd is omdat het op de misdaad een andere straf heeft toegepast dan die welke de wet op zodanige misdaad stelt, wijst het hof van assisen waarnaar de zaak wordt verwezen, op de reeds door de jury gedane schuldigverklaring, zijn arrest overeenkomstig de artikelen 362 en volgende.

Indien het arrest op een andere grond vernietigd is, worden nieuwe debatten gehouden voor het hof van assisen waarnaar de zaak verwezen wordt.

Het Hof van Cassatie vernietigt enkel een gedeelte van het arrest, wanneer de nietigheid slechts een of enige van de beschikkingen treft. »

Art. 36

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 437/2 ingevoegd, luidende :

« Art. 437/2. — De beschuldigde wiens veroordeling vernietigd is en die een nieuwe criminele berechting moet ondergaan, wordt, hetzij in staat van hechtenis, hetzij ter uitvoering van de beschikking tot gevangenneming, gebracht voor de kamer van inbeschuldigingstelling of het hof van assisen, waarnaar zijn zaak verwezen wordt. »

Art. 37

Artikel 438 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 438. — De partij wier cassatieberoep wordt verworpen, wordt veroordeeld in de kosten.

Wanneer cassatie met verwijzing wordt uitgesproken worden de kosten aangehouden en wordt hierover beslist door de verwijzingsrechter. »

Art. 38

Artikel 440 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 440. — Wanneer na een eerste vernietiging, de tweede beslissing over de zaak met dezelfde middelen wordt bestreden, wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 1119 tot 1121 van het Gerechtelijk Wetboek. »

Art. 39

Artikel 442 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 10 juli 1967, wordt vervangen als volgt :

« Art. 442. — De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie kan ook ambtshalve, en niettegenstaande het verstrijken van de termijn, aan het Hof van Cassatie kennis geven van een beslissing die in laatste aanleg werd gewezen en waartegen geen van de partijen binnen de gestelde termijn is opgekomen. Wanneer de beslissing wordt vernietigd, kunnen de partijen zich niet erop beroepen om zich tegen de tenuitvoerlegging te verzetten.

HOOFDSTUK III — WIJZIGING VAN DE WET VAN 29 APRIL 1806 WAARBIJ MAATREGELEN WORDEN VOORGESCHREVEN MET BETREKKING TOT DE PROCEDURE IN CRIMINELE EN CORRECTIONELE ZAKEN

Art. 40

Artikel 2 van de wet van 29 april 1806 waarbij maatregelen worden voorgeschreven met betrekking tot de procedure in criminele en correctionele zaken wordt opgeheven.

HOOFDSTUK IV — WIJZIGING VAN DE WET VAN 6 APRIL 1847 TOT BESTRAFFING VAN DE BELEDIGINGEN AAN DE KONING

Art. 41

In artikel 7 van de wet van 6 april 1847 tot bestraffing van de beledigingen aan de Koning, gewijzigd door de wet van 10 oktober 1967, worden de volgende wijzingen aangebracht :

1º in het eerste lid worden de woorden « 261 en » opgeheven;

2º het tweede lid wordt opgeheven.

HOOFDSTUK V — WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 25 JULI 1893 BETREFFENDE DE AANTEKENING VAN BEROEP OF VAN VOORZIENING IN CASSATIE VAN GEVANGENZITTENDE OF GEÏNTERNEERDE PERSONEN

Art. 42

Het opschrift van de wet van 25 juli 1893 betreffende de aantekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen, wordt vervangen door « wet van 25 juli 1893 betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen. »

Art. 43

In artikel 1, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « of van voorziening in verbreking » opgeheven.

Art. 44

In artikel 2 van dezelfde wet worden de woorden « of der voorzieningen in cassatie » opgeheven.

Art. 45

In artikel 4, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « of van voorziening in cassatie » opgeheven.

HOOFDSTUK VI — OVERGANGSBEPALING

Art. 46

Tot de dag van de inwerkingtreding van artikel 3 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, worden in artikel 24 van deze wet, houdende het vervangen van artikel 427 van het Wetboek van strafvordering, de woorden « de inrichtingen bepaald in de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, » gelezen als « de inrichtingen bepaald in de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij ».

HOOFDSTUK VII — INWERKINGTREDING

Art. 47

Met uitzondering van artikel 1 en dit artikel, welke in werking treden op de dag van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, treden de bepalingen van deze wet in werking op een door de Koning bepaalde datum en ten laatste twaalf maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

30 september 2009.

Hugo VANDENBERGHE
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Tony VAN PARYS.

(1) Jaarverslag van het Hof van Cassatie van België 2008, blz. 205.

(2) Verslag namens de Commissie Justitie bij het Wetsvoorstel houdende het Wetboek van Strafprocesrecht, 2005-2006, Stuk Senaat nr. 3-450/20, blz. 1078.

(3) Artikel 3bis, § 7, van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen.

(4) Artikel 27 van de bijzondere wet van 25 juni 1998 tot tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering en artikel 27 van de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers.

(5) Artikelen 96 tot en met 98 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. Artikelen 96 en 97 werden inmiddels gewijzigd door de wet van 26 april 2007 betreffende de terbeschikkingsstelling van de strafuitvoeringsrechtbank (inwerkingtreding onbepaald en ten laatste op 1 januari 2013 — zie artikel 8 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II)) en de wet van 6 februari 2009 tot wijziging van artikel 97 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

(6) Artikelen 115 tot en met 117 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Artikel 116 werd inmiddels gewijzigd door de wet van 21 januari 2009 tot wijziging van artikel 116 van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Het overgrote deel van de artikelen van deze wet dient nog in werking te treden (zie artikel 157 van de wet van 21 april 2007, zoals gewijzigd door artikel 7 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (II).)