4-887/3

4-887/3

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

7 MEI 2009


Voorstel van resolutie met betrekking tot de problematiek van de huishoudelijke economie


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW LIJNEN

In het dispositief na punt 3 een punt 3/1 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« een duidelijk en volledig beeld over de kostprijs van dienstencheques te krijgen. Daarom moet werk gemaakt worden van een verfijning van de berekening van de terugverdieneffecten, waarbij ook rekening wordt gehouden met criteria als de vermindering van de uitkeringen en meerontvangsten in de personenbelasting als gevolg van indirecte jobcreatie en met de meerontvangsten in de vennootschapsbelasting als gevolg van investeringen van dienstenchequeondernemingen. »

Nr. 2 VAN MEVROUW LIJNEN

In het dispositief, na punt 5 een punt 5/1 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« het ondernemerschap van vrouwen te ondersteunen bijvoorbeeld in het verlenen van diensten aan gezinnen, waaronder de dienstenchequeondernemingen, evenals de instroom van mannelijke werknemers in het stelsel van dienstencheques te bevorderen. »

Nr. 3 VAN MEVROUW LIJNEN

In het dispositief, na punt 6 een punt 6/1 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« in overleg met de sociale partners dienstenchequeondernemingen aan te moedigen jobkansen te creëren voor kansengroepen, initiatieven te nemen voor de competentieontwikkeling van hun medewerkers en te investeren in vorming en opleiding van hun personeel. Tevens wordt de regering gevraagd via controles en jaarlijkse evaluaties toe te zien op de naleving van deze beleidsintenties. » »

Verantwoording

De tekst van de resolutie wordt geconformeerd aan het eenparig aangenomen advies van het adviescomité Gelijke Kansen. Huishoudelijke arbeid is van alle beroepen het werk dat zich het beste leent tot verbrokkelde werktijden, vaak voor verschillende werkgevers gedurende enkele uren per week. Het wordt verder gekenmerkt door een gebrek aan sociaal statuut en wordt voornamelijk uitgeoefend door vrouwen.

In het verleden werden deze huishoudelijke taken bijna uitsluitend uitgevoerd door thuisblijvende vrouwen. Maar door de intrede van de vrouw op de arbeidsmarkt en als gevolg van het feit dat vrouwen een hogere scholingsgraad bereiken en hun diploma te gelde willen maken, worden meer en meer huishoudelijke taken door derden verricht. Dit is ook al het geval voor taken die vrouwen vroeger opnamen en die intussen geprofessionaliseerd werden, zoals kinderopvang, bejaardenopvang.

Tot een aantal jaren geleden situeerde deze huishoudelijke arbeid zich bijna uitsluitend in het informele of zwarte circuit. Omwille van de precaire situatie waarin deze zwartwerksters zich bevinden, is het belangrijk om te evolueren naar werknemers met een volwaardig statuut die actief zijn in de sector van de huishoudelijke economie.

In eerste instantie zal worden nagegaan welke de eigenschappen van huishoudelijke economie zijn, daarna zal worden onderzocht welke oplossingen men in België heeft trachten te ontwikkelen voor deze sector en welke werkwijzen men in andere Europese landen hanteert.

Algemeen kader van de huishoudelijke economie

1. Tijdsbesparende strategieën

Door de intrede van de vrouwen op de arbeidsmarkt en door het feit dat vrouwen een hogere scholingsgraad gaan bereiken en dit diploma ook te gelde maken, komt de beschikbare tijd voor vrouwen meer en meer onder druk te staan en moeten er keuzes gemaakt worden betreffende tijdsbesteding.

Om deze schaarste op te lossen gaan vrouwen op zoek naar tijdsbesparende strategieën om deze huishoudelijke taken te beperken :

1. Een herverdeling van huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen kan de tijdsdruk bij de vrouw verminderen. Deze strategie is tot op heden echter weinig succesvol gebleken.

De participatie van de man in het huishouden is wel degelijk aanwezig maar blijft beperkt, namelijk slechts de helft van de tijd die vrouwen spenderen in het huishouden. Mannen besteden meer tijd aan betaalde arbeid. Als men echter de tijd voor het huishouden, kinderen en betaalde arbeid samentelt, dan blijkt de vrouw in gezinssituaties meer, tot veel meer, te werken dan de man. Gemiddeld 3,5 uur meer dan de voltijds werkende man. Huishoudelijke taken zijn dus nog steeds in grote mate een zaak van vrouwen.

2. Monetarisering of kapitaalsintensivering van het huishouden slaat op de toename van het aantal toestellen in het huishouden. Door tal van technologieën is de tijdsinvestering in huishoudelijke arbeid doorheen de vorige eeuw danig afgenomen. De wasmachine, koelkast, magnetron en vaatwasmachine hebben effectief bijgedragen tot een vermindering van het aantal uren dat een gezin nodig heeft voor huishoudelijke taken. Aangezien de meeste gezinnen momenteel over deze toestellen beschikken, kan men de vraag stellen of een verdere tijdsbesparing door middel van monetarisering nog mogelijk is.

3. Als laatste mogelijkheid is er de uitbesteding van huishoudelijke arbeid. Met de uitbesteding van huishoudelijke arbeid bedoelt men het aannemen van een extern iemand om algemene huishoudelijke taken te verrichten. Steeds vaker maakt men de afweging hoeveel de uitbesteding van een uur huishoudelijke hulp kost, tegenover de winst die men maakt door zelf te gaan werken. Het loon van de minst verdienende, momenteel nog vaak de vrouw, wordt afgewogen tegen de kost van het uitbesteden van huishoudelijke taken. Door de toename van de scholing en de stijging van het inkomen van vrouwen, is de relatieve kost van het uitbesteden van huishoudelijke arbeid kleiner aan het worden.

Anderzijds zien we ook de toename van de uitbesteding van het bereiden van maaltijden. Dit gebeurt op tal van manieren, hetzij door de kant-en-klaar maaltijden, hetzij door restaurantbezoek of door de hoofdmaaltijd te verschuiven naar de kantine van de arbeidsplaats. Uit de Belgische voedselconsumptiepeiling van 2004 blijkt dat de jongere generatie, namelijk mensen tussen 19 en 29 jaar, opvallend vaker de maaltijden buitenshuis nuttigen dan oudere generaties. Hoewel Vlaanderen een klassiek voedingspatroon heeft, is ook hier een stijgende trend te merken naar kant-en-klaar maaltijden. De groep die hier het meest beroep op doet zijn de hoger opgeleide, jongere personen zonder kinderen. Mannen blijken meer kant-en-klaar maaltijden te gebruiken dan vrouwen.

Twee specifieke doelgroepen uit de samenleving hebben de grootste behoefte aan de uitbesteding van deze huishoudelijke hulp : de 30 tot 39-jarigen en de 60-plussers. De eerste groep doet hier in eerste instantie een beroep op ter ontlasting van een bijzonder drukke levensfase; de tweede groep om zich te kunnen bezighouden met andere interesses of omdat zij fysiek niet of moeilijker in staat zijn om deze huishoudelijke taken uit te voeren.

2. Kenmerken van huishoudelijk werk verricht door derden

In dit onderdeel wordt er verder ingegaan op de kenmerken van de huishoudelijke arbeid, die door derden wordt uitgevoerd. Dit gaat specifiek over het werk in de particuliere sector. Schoonmaak bij bedrijven is al gestructureerd en gecommercialiseerd, en maakt in die zin dan ook geen deel uit van het verdere onderzoek.

Kenmerken van dit uitbesteed huishoudelijk werk zijn :

1. het wordt meestal verricht door vrouwen;

Het aandeel van vrouwen in de sector van huishoudelijke arbeid is aanzienlijk. Uit de cijfers van STATBEL blijkt dat dit bijna voor 100 % een zaak van vrouwen is.

Doorheen de tijd is er geen toename vast te stellen van het aantal mannen die huishoudelijke arbeid verrichten; met andere woorden er is geen evolutie naar meer gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bemerken. De problematiek van de huishoudelijke economie kan dus niet los van gelijke kansen gezien worden.

2. het wordt meestal in het zwart verricht;

De sector van de huishoudelijke arbeid situeert zich bijna volledig in het zwarte of informele circuit. Uit een onderzoek van 2007 naar zwartwerk in de Europese Unie blijkt dat de Belgische ondervraagden huishoudelijke diensten als voornaamste vorm van zwartwerk aanduiden. Ook in Luxemburg, Roemenië, Nederland, Frankrijk en Finland is dit het geval. Als gevolg van het grote aandeel zwartwerk zijn er weinig tot geen officiële cijfers bekend over de totale omvang van de schoonmaaksector. Schattingen uit studies in de jaren '90, spreken over 260 000 à 295 000 poetsvrouwen in het grijze of zwarte circuit in België.

Waarom is er veel zwartwerk in de sector van het huishoudelijk werk ?

Veel particulieren zijn niet voldoende bekend met de arbeidswetgeving om op te treden als werkgever en om officieel een poetsvrouw aan te nemen. Bovendien zijn de financiële kosten en administratieve lasten gepaard gaand met een officieel statuut niet interessant, noch voor de werkgever, noch voor de werknemer, en verkiest men bijgevolg zwartwerk.

3. het vertoont meestal verbrokkelde werktijden voor verschillende werkgevers gedurende enkele uren per week;

4. de werknemers hebben geen statuut en bijgevolg hebben ze op basis daarvan geen recht op sociale bescherming. Een aantal werknemers kunnen echter wel genieten van de afgeleide sociale zekerheidsrechten van hun partner;

5. de werknemers kunnen op elk moment ontslagen worden;

6. de schoonmaaksector is een sector die weinig tot geen kwalificaties vergt. Dit maakt dat de sector zich in eerste instantie richt tot laaggeschoolden. Uit het Genderzakboekje 2005 blijkt dat slechts 35,8 % van de laaggeschoolde vrouwen in België aan het werk is, wat bijzonder laag is, ook ten opzichte van het Europees gemiddelde. Al deze factoren samen maken dat de sector een lage status en weinig aanzien kent. Tot op heden zijn initiatieven om kwalificaties of nivellering in de sector te brengen, weinig succesvol.

7. Ondanks de stijgende vraag naar huishoudelijke diensten, bestaat bij particulieren de neiging om deze taken zelf uit te voeren aangezien ze geen specifieke kwalificaties vereisen wanneer de vergoedingen te uitgesproken zouden stijgen.

8. Ook een groot aantal migranten zonder toegang tot het formele circuit, houdt het aanbod zwartwerkers hoog, en ondergraaft het loon van de huishoudelijk werkster. Doordat deze migranten vaak niet over de nodige papieren beschikken, — hetzij een werkvergunning, hetzij een verblijfsvergunning of beide — kunnen zij niet in het formele circuit terecht.

Nota bene : au pairs zijn een aparte categorie binnen de huishoudelijke sector. Het betreft jongeren die huishoudelijke taken verrichten bij een gastgezin in het buitenland. Zij krijgen hiervoor kost en inwoon en meestal een beperkte vergoeding. In België hebben de au pairs een apart statuut, dat duidelijk de rechten en plichten van au pair en gastgezin vastlegt. Dit aspect wordt niet verder uitgewerkt in dit voorstel van resolutie.

Maatregelen om de huishoudelijke arbeid uit het zwarte circuit te halen

Indien men van huishoudelijke arbeid een volwaardig beroep wil maken dan moet er een strategie ontwikkeld worden om een statuut aan huishoudelijk werk bij derden te geven. In verschillende Europese landen werden daartoe pogingen ondernomen. De elementen, waarmee dan rekening gehouden werd, zijn de volgende :

1. Formele huishoudarbeid moet qua kostprijs concurrentieel zijn met de zwarte arbeid, anders blijven de gebruikers een beroep doen op zwarte arbeid.

2. Om formele huishoudarbeid concurrentieel te maken met zwartwerk zal de overheid moeten tussenkomen in de kosten en administratieve lasten van het statuut.

3. De kosten van het statuut houden voornamelijk verband met het verzekeren van minimum socialezekerheidsrechten voor de werknemer en een eventuele fiscale aftrek voor de werkgever.

4. De organisatie van de sector moet verzekerd worden, bijvoorbeeld, door het inschakelen van een interimkantoor of door de organisatie van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen. Er is immers nood aan een punt waar vraag en arbeid zich op de arbeidsmarkt ontmoeten.

Voor de overheid is een evolutie naar een volwaardig statuut van huishoudelijke arbeid een goede zaak. In tegenstelling tot zwartwerk vormt legale arbeid een belastbare vorm van inkomen, brengt het een vermindering van het aantal werklozen met zich mee, is het een stap naar meer gelijkheid tussen vrouwen en mannen en voor een aantal personen een eerste stap naar sociale promotie. Arbeid is immers van belang voor het welzijn en de maatschappelijke integratie.

De overheid kan ertoe overgaan de maatregelen die de huishoudelijke arbeid uit het zwart circuit moeten halen te subsidiëren; het gedogen van zwartwerk en het missen van belastbare arbeid is immers ook een vorm van inkomstenvermindering voor de overheid.

De Belgische overheid heeft in het verleden al enkele pogingen ondernomen om het huishoudelijk personeel uit het zwarte circuit te halen.

1. Dienstboden

In 1970 (wet 24 april 1970) richtte men het Paritair Comité nr. 153 op voor de dienstboden. Het bleek echter geen succes; dit Paritair Comité is nooit echt actief geweest en werd bijgevolg op 1 juni 1999 opgeheven. Sindsdien vallen de dienstboden onder PC nr. 100, het aanvullend Paritair Comité voor de werklieden. Het koninklijk besluit nr. 483 betreffende de RSZ-verminderingen voor de indienstneming van een eerste persoon als huishoudpersoneel, is nog steeds van kracht. De impact van deze maatregel blijft doorheen de tijd erg beperkt, zowel in aantal werknemers als in bedragen.

2. PWA

Het concept van de Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWA) dateert van 1987 onder minister Michel Hansenne maar het bleef beperkt tot een handvol gemeenten. In maart 1994 werd het stelsel in het kader van het Globaal Plan voor werkgelegenheid, concurrentievermogen en sociale zekerheid grondig bijgestuurd door minister van Arbeid, Miet Smet. Het PWA-agentschap werd verplicht ingevoerd in iedere gemeente, waarbij de keuze werd gelaten om dit per gemeente of per groep van gemeenten te doen. Een werkloze die langer dan 2 jaar werkloos was, werd automatisch ingeschreven in het PWA-stelsel. Bepaalde groepen werklozen, zoals diegenen die als PWA-er hadden gewerkt in het oude stelsel of mensen die in de laatste 36 maanden 24 maanden werkloos waren, mochten steeds vrijwillig inschrijven in het PWA-stelsel. Een andere wijziging van het systeem hield in dat nu ook steden en gemeenten PWA-werknemers konden tewerkstellen.

De PWA-cheque zorgde ervoor dat een werkloze tot 45 uur per maand (er bestaan uitzonderingen) kon werken, met behoud van zijn werkloosheidsuitkering en de voordelen gelinkt aan dit statuut, zoals recht op kinderbijslag, recht op pensioen en recht op gezondheidszorg. De RVA voorziet bovendien in een arbeidsongevallenverzekering voor de PWA-werknemer. De agentschappen hebben de verplichting minstens 25 % van hun begroting te besteden aan de scholing en opleiding van hun werknemers.

De doelstelling van dit PWA-systeem was drieledig :

— Ingaan op de vraag naar huishoudelijke diensten die niet of nauwelijks in het reguliere circuit werden aangeboden;

— Langdurig werklozen integreren in de arbeidsmaatschappij;

— Zwartwerk bestrijden.

Met de wet van 7 april 1999 werd het systeem opnieuw herwerkt, en sindsdien kan men spreken van een werknemer/werkgever relatie. Ook de term vergoeding werd gewijzigd tot loon.

Vanaf 1 maart 2004 mochten werklozen geen huishoudelijke taken meer verrichten in het kader van de PWA. Deze taken werd overgenomen door de dienstencheques.

In het PWA-stelsel konden werklozen ook aan de slag als stadswachter in opdracht van een plaatselijke overheid. De stadswachter had specifieke taken, zoals preventie, toezicht en aanwezigheid op openbaar vervoer of gebouwengroepen. Het systeem van stadswachter in een PWA-statuut is uitdovend; dit wordt overgenomen door het ACTIVA-systeem.

Hoewel verschillende taken konden uitgevoerd worden in dit PWA-systeem, lag de nadruk op huishoudelijke taken bij particulieren. Vooral vrouwen (82,5 % van de PWA-ers in 2007), die langdurig werkloos en laaggeschoold waren, gingen in dit systeem aan de slag. Maar huisvrouwen die in het zwart gingen poetsen, kwamen niet in aanmerking. Bovendien zijn er weinig gegevens bekend over de doorstroming vanuit het PWA-systeem naar de reguliere arbeidsmarkt. Door enkele maatregelen, zoals een mogelijke uitschrijving als werkzoekende nadat men een bepaald aantal uren in de PWA had gepresteerd en het niet langer in aanmerking nemen van de maanden waarin men minimaal 30 uren in de PWA had gepresteerd voor artikel 80 (schorsing wegens abnormaal langdurige werkloosheid), werd het activeringsobjectief van de PWA's echter afgeremd.

3. Dienstencheques

Het systeem van dienstencheques werd op 1 april 1999 met een proefproject van twee jaar gelanceerd door minister van Arbeid, Miet Smet. De bedoeling van dit proefproject was om tegemoet te komen in de kosten van schilder- en behangwerken in de hoofdverblijfplaats van natuurlijke personen en op die manier het zwartwerk in de sector te vermijden. De werken moesten uitgevoerd worden door erkende ondernemingen en de helft van de werken konden gefinancierd worden met een maximum van 40 000 frank of nagenoeg 1 000 euro. Het enorme succes van het initiatief werd duidelijk doordat het voorziene budget reeds na vier maanden op was.

Het dienstenchequestelsel kreeg een nieuwe kans via de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtdiensten en -banen. De organisatie en een gedeelte van de financiering berustte aanvankelijk bij de gewesten maar sinds januari 2004 beheert men dit federaal. De gewesten kunnen wel nog steeds afzonderlijk diensten toevoegen tot het dienstenchequestelsel.

In het dienstenchequestelsel neemt een erkende onderneming werknemers in dienst die bij de particulier of de gebruiker het huishoudelijk werk gaan uitvoeren. De gebruiker betaalt 7,50 euro, de erkende onderneming vordert het verschil tussen de aankoopprijs en de terugbetalingwaarde (20,28 euro) terug van de overheid. De gebruiker heeft recht op 30 % belastingsvermindering met een maximum van 2 310 euro aan aankoopbedragen van dienstencheques; dit betekent dus maximaal 693 euro belastingvermindering.

De taken die mogen uitgevoerd worden in het kader van dienstencheques zijn : schoonmaken, ramen lappen, wassen en strijken, bereiden van maaltijden, kleine occasionele naaiwerken, allen in de privé-sfeer. Uitzonderlijk mogen er buiten het huis van de gebruiker volgende taken worden uitgevoerd : levering van huishoudelijke boodschappen, extern strijkatelier (en kleine occasionele naaiwerken) en begeleid transport van bejaarden of minder-mobiele mensen.

Dienstencheque-arbeid staat open voor iedereen en geeft recht op legaal werk met een arbeidsovereenkomst en rechten op sociale bescherming. De dienstencheque werknemers zijn opgesplitst in twee categorieën, A en B. Werknemers uit categorie A genieten een RVA of OCMW-uitkering en moeten starten in een contract van 6 maanden met een minimum van 3u per begonnen prestatie en de verplichting om bijkomende uren te aanvaarden. Zij blijven genieten van een inkomensgarantie-uitkering. Nadien is er ook de verplichting voor de werkgever om een, minstens halftijds, contract van onbepaalde duur voor te leggen. Iedere andere werknemer kan instappen in het stelsel van de dienstencheques, categorie B genaamd. Zij starten met een contract van 3 maanden waarna de werknemer een arbeidscontract krijgt van onbepaalde duur.

Aanpassingen aan het systeem

Sinds 1 januari 2006 is het systeem van dienstencheques uitgebreid met moederschapshulp voor vrouwelijke zelfstandigen. Deze moederschapshulp bestaat uit 105 dienstencheques, indien het kind is geboren op 1 mei 2007 of later. (70 indien het kind geboren is tussen 1 januari 2006 en 30 april 2007). Deze vrouwelijke zelfstandigen ontvangen deze dienstencheques via de sociale verzekeringskassen voor zelfstandige werknemers.

Een andere wijziging in het systeem van de dienstencheque midden 2007 is het gebruik van de dienstencheque voor flexibele en occasionele kinderopvang door werkende eenoudergezinnen met kinderen jonger dan 4 jaar. Deze dienstencheques zijn bedoeld voor acute, occasionele noden omwille van de arbeidssituatie van deze gezinnen. Het gaat over opvang aan huis.

De dienstencheque : succesverhaal met aantal pijnpunten

Waar er in 2004 5 619 745 dienstencheques werden ingediend, is dit in 2007 geëvolueerd naar 48 986 941. Ook het aantal ingeschreven gebruikers is spectaculair gestegen : van 120 247 in 2004 tot 598 375 in 2007. Het aantal erkende ondernemingen steeg van 758 in 2004 naar 1 720 in 2007.

Het stelsel van de dienstencheques zorgde tegen het einde van 2005 voor een nettojobcreatie van 27 949 jobs. Dit is beduidend hoger dan de 25 000 tegen 2007 die aanvankelijk voorzien waren. In de loop van 2006 hebben 61 759 personen gewerkt in het kader van de dienstencheques, terwijl er op 31 december 2006 41 598 als dienstenchequewerknemer werkten. Er is met andere woorden een verloop van ongeveer 1/3. Voor het jaar 2006 bedraagt de brutokostprijs van het stelsel van de dienstencheques ruim 507,8 miljoen euro. Door directe terugverdieneffecten vloeit 40 % terug naar de staatskas. De geraamde nettokostprijs in 2006 bedraagt 308,1 miljoen euro. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de berekening van de terugverdieneffecten nog verder verfijnd kan worden. Zo wordt er op dit ogenblik geen rekening met criteria als de vermindering van de uitkeringen en meerontvangsten in de personenbelasting als gevolg van indirecte jobcreatie en met de meerontvangsten in de vennootschapsbelasting als gevolg van investeringen van dienstenchequeondernemingen.

11 % van de dienstenchequewerknemers heeft een voltijdse functie, maar velen werken meer dan halftijds, zonder daarom een voltijdse functie te halen. De doorstroom van PWA-werknemers naar de dienstencheques blijft onder de verwachtingen.

De dienstencheques activeren voornamelijk kansengroepen zoals langdurig werklozen. De dienstencheque stelt hoofdzakelijk vrouwen te werk. In Vlaanderen was in 2006 98,4 % van de dienstenchequewerknemers vrouwelijk met een duidelijke oververtegenwoordiging van de alleenstaande vrouwen met kinderen. De zeer sterke werkgelegenheidsgroei in het dienstenchequesysteem tussen 2005 en 2006 is bijna volledig ingevuld door vrouwen. De gemiddelde werkloosheidsperiode van de dienstenchequewerknemer was 3,7 jaar; 28,5 % was 5 jaar of langer werkloos.

67 % van de werknemers vindt het statuut en de bijhorende voordelen een belangrijk pluspunt in vergelijking met zwartwerk; slechts 2 % zegt in de periode voorafgaand aan hun huidige job zwartwerk te hebben verricht. 10 % van de gebruikers stelt dat ze in het verleden de huishoudelijke taken in het zwart lieten uitvoeren; in 2005 was dit nog 25 %. 23 % van de gebruikers van dienstencheques geven ook aan de diensten in het zwart te laten uitvoeren, mocht het systeem van dienstencheques niet meer bestaan.

Het stelsel van dienstencheques oogst ook enkele kritieken. Het systeem is financieel belastend voor de overheidsfinanciën. Over de duurzaamheid en jobkwaliteit van de dienstenchequebanen bestaat er discussie. Nochtans betekent het grote verloop in de sector (nagenoeg 1 werknemer op drie) niet noodzakelijk slecht nieuws. Het kan ook gaan om mensen die doorgroeien naar een beter betaalde baan of een job met meer arbeidsuren of voor hen meer passende arbeidsomstandigheden. Het feit dat 38,1 % van de dienstenchequewerknemers, en in Vlaanderen zelfs 44,4 %, al betaald werk hadden, roept volgens het Centrum voor Armoedebestrijding vragen op. Er bestaat volgens hen wel degelijk een risico op vervanging. Verder stelt het Centrum voor armoedebestrijding dat de sociale rechten van het Paritair Comité 322.01 (paritair subcomité voor de erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren) niet altijd even voordelig zijn. De non-profitsector is bovendien niet vertegenwoordigd in dit PC.

Slotbeschouwing

Minister Piette heeft in zijn korte ambtstermijn enkele aanpassingen aan het stelsel van dienstencheques doorgevoerd :

— Beperking tot 750 dienstencheques per persoon per jaar met uitzondering voor de meestbehoevenden, zoals gehandicapten, invaliden en eenoudergezinnen.

— Prijsverhoging van 0,30 euro waarvan 22 eurocent voor de dienstenchequebedrijven om de indexering te kunnen betalen en 8 eurocent om de staatstoelage te verminderen. Hierdoor komt de aankoopprijs voor de gebruiker op 7,00 euro.

— Beperking van de belastingsaftrek van de dienstencheques tot 350 cheques per jaar.

In de beleidsnota van minister Milquet staat het idee van het belastingskrediet ingeschreven, waardoor de nettoprijs van een dienstencheque op 4,9 euro komt voor iedereen. Momenteel profiteren immers enkel de hogere inkomens van de belastingsaftrek. Daarnaast stelt de beleidsnota voor om bijkomende en strengere controles van de RVA te organiseren. Tot slot wil men een vereenvoudiging in het aantal werkgelegenheidsmaatregelen realiseren, waarbij het PWA-stelsel verder afgebouwd zal worden.

Over de verdere integratie van extra sectoren, zoals de kinderopvang, is er veel discussie.

Intussen besliste de regering om de prijs van de dienstencheques vanaf 1 januari 2009 te verhogen tot 7.5 euro. Het aangekondigde belastingskrediet werd ook gerealiseerd, zodat de netto-prijs van de dienstencheques voor de gebruikers vandaag 5.25 euro bedraagt.

4. Vergelijking met de buurlanden

Hoe probeert men in onze buurlanden tegemoet te komen aan deze stijgende vraag naar huishoudelijke arbeid ?

Nederland

In 1996 lanceerde Nederland de Melkert-regeling : het plan van de « witte werkster ». De bedoeling was om de lonen van de witte werkster te subsidiëren, zodat zij kon concurreren met « zwarte » en « grijze » werksters. Tegelijkertijd wilde men kwalificatiecertificaten invoeren, zodat een hogere prijs gerechtvaardigd was. Dit werd lokaal georganiseerd via private bedrijven.

In 1997 had men slechts 250 banen gecreëerd en wegens gebrek aan succes werd deze regeling in 1998 bijgestuurd tot de « Regeling schoonmaakdiensten voor particulieren (RSP) ». Met deze aangepaste regeling wilde men langdurig werklozen met subsidie aan het werk helpen in de sector van de huishoudelijke dienstverlening. Doordat ook het gebruik van deze laatste regeling beperkt bleef, werd dit systeem vanaf 1 januari 2007 stopgezet. Er werd een overgangsregeling voor bedrijven die met de regeling mensen tewerkstelden voorzien.

Sinds 1 januari 2007 is men gestart met een nieuw systeem « Regeling dienstverlening aan huis ». De particulier neemt iemand aan voor huishoudelijke taken in de brede zin van het woord. Dit omvat naast poetshulp ook ouderenzorg, kinderoppas, huishoudelijke klussen, zorgen voor dieren, ... Dit systeem is niet strikt gebonden aan de woonplaats van de opdrachtgever. De opdrachtgever is een particulier en wordt bijgevolg werkgever. Werknemer en werkgever spreken onderling het loon af, dat minstens het minimumloon bedraagt. De werkgever kan de werknemer maximaal 3 dagen per week in dienst nemen, waarbij die dag kan ingevuld worden als een uur, een dagdeel of een volledige werkdag. De werkgever is niet gebonden aan belastingen, premies of ontslagvergunning of administratieve verplichtingen. De opdrachtgever moet 8 % vakantietoeslag betalen en vier weken vakantie doorbetalen ingeval van fulltime, anders naar evenredigheid. De opdrachtgever moet 6 weken doorbetalen ingeval van ziekte (minstens 70 % en minimaal het minimumloon dat voor de werknemer geldt). Werknemersverzekeringen (ziektewet, arbeidsongeschiktheid en werkloosheidsuitkering), ingeval van ziekte en werkloosheid zijn in de meeste gevallen niet verplicht, maar kunnen zelf afgesloten worden.

Frankrijk

In Frankrijk bestaat sedert 1996 het systeem TES, le titre emploi service, waarbij de bedrijven aan hun werknemers cheques ter beschikking stellen met een maximum van 1 830 euro per jaar per gebruiker. Het systeem is vergelijkbaar met de maaltijdcheque. Met de TES kan men huishoudelijke diensten in de brede zin van het woord laten uitvoeren. De taken dienen uitgevoerd te worden door aangesloten ondernemers (prestataire agréé). De gebruiker hoeft geen formaliteiten te vervullen en treedt niet op als werkgever. De aangesloten ondernemer is verzekerd tegen ongevallen. In 2002 zijn meer dan één miljoen van deze cheques uitgegeven. Desondanks is de TES uiteindelijk omgevormd : het bereikte equivalent van 1 000 voltijdse banen lag ver onder de oorspronkelijke doelstelling van 20 000 voltijdse equivalenten. De moeizame afstemming van vraag en aanbod, de vertrouwensrelatie tussen huishouden en hulp en enkele kwalitatieve gebreken bij de aangesloten ondernemers zorgden ervoor dat TES geen doorbraak kende. Enkele bedrijven deden toch de inspanning om te investeren in het systeem met de bedoeling om privé en werk gemakkelijker te combineren. Dit gebeurde dan ook vaak in het kader van het gelijkekansen-beleid van de onderneming met de bedoeling de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen.

Daarnaast bestond er sinds 1993 de CES « Chèque emploi service. Deze werd in de vorm van CES verschillende keren aangepast en werd in 2006 overgenomen in de nieuwe regeling als « le Chèque emploi service universel bancaire ».

Sinds 1 januari 2006 zijn beide systemen vervangen door de CESU, « Le cheque emploi-service universel ». Frankrijk heeft met de CESU getracht om de gehele sector van « services à personne » te structureren en meer kansen te geven. De meeste van de activiteiten onder de CESU worden uitgevoerd door laaggeschoolde vrouwen. Met de CESU wil men deze vrouwen een beter statuut verschaffen en hun toegang geven tot vorming en sociale zekerheid. Deze CESU bestaat uit twee diensten :

— Le chèque emploi service universel bancaire :

Dit vervangt de voormalige CES en is te gebruiken als een bankcheque, bedoeld voor de particulier die een beroep doet op iemand voor « services aux personnes ». Onder deze titel verstaat men een heel scala aan diensten en hulp aan personen thuis, op brede manier opgevat. De particuliere werkgever haalt een voucher van 20 cheques en 20 « volets sociaux ». Hij bepaalt zelf het nettoloon, vermeerderd met 10 % ten titel van betaalde vakantie. Het « volet social » stuurt hij op naar de overkoepelende instelling. Daarna int de overkoepelende instelling de sociale bijdragen bij de particuliere werkgever. De werkgever is verlost van alle administratieve taken van werkgever zoals loonberekening en URSSAF-verklaring. Indien de werknemer minder dan 8 u per week of 4 opeenvolgende weken werkt, is ook het opstellen van een arbeidscontract niet nodig indien men werkt met de CESU-bancaire. De werknemer is legaal aan de slag en geniet sociale rechten en er is een vergoeding voorzien voor de betaalde vakantie ter waarde van 1/10de.

— Le chèque emploi service universel préfinancé :

De « CESU préfinancé » is de plaatsvervanger van de TES. Het is een cheque vergelijkbaar met de maaltijdcheque, waarbij de werkgever (hetzij privé, hetzij openbaar) bijdraagt. Daarna komt deze ter beschikking van de gebruiker, hetzij gratis, hetzij tegen een verminderde prijs. De cheque kan door de werknemer gebruikt worden bij de aangesloten partners om een werknemer voor huishoudelijke taken, inclusief moederschapshulp of kinderopvang, te betalen. In dit laatste geval dient de gebruiker, « volets sociaux » over te maken aan de betreffende instellingen. Ook hier heeft de gebruiker fiscale voordelen, de bedrijven hebben een belastingskrediet van 25 % van de bestede toelagen, met een maximum van 500 000 euro en de uitgaven zijn aftrekbaar.

Als de CESU-werknemer meer dan 8 uur per week of meer dan 4 opeenvolgende weken per jaar werkt, dient deze zelf met zijn particuliere werkgever een arbeidscontract op te stellen, al dan niet op basis van standaardcontracten.

Ondanks de hervorming van het CESU, laten de nieuwe ondernemingen dit systeem van cheques meestal links liggen. Als reden geven zij betalings- en uitbetalingstermijnen, administratieve lasten en bijkomende kosten op.

Spanje

De Spaanse regering had vorig jaar de intentie om een nieuwe wet voor huishoudelijk werksters goed te keuren. In Spanje zijn er zo'n 270 000 mensen, waarvan 94 % vrouwen, officieel actief in de sector. Terwijl er momenteel gewerkt wordt met jaarcontracten die stilzwijgend worden verlengd, zouden onder de nieuwe wet contracten van onbepaalde duur de regel worden. Op enkele uitzonderingen na, zou het steeds om een schriftelijk contract moeten gaan waarbij de nationale instelling (INEM) dient op de hoogte gebracht te worden van de arbeidscondities. Momenteel bestaat er een ontslagregeling voor huishoudelijk werksters; het is niet geheel duidelijk wat de nieuwe wet hierin zal veranderen. Het Spaanse stelsel voorziet in een minimumloon maar indien er accommodatie of voedsel voor de werknemer voorzien wordt, kan dit loon momenteel tot 45 % verminderd worden. Deze vermindering zal allicht wegvallen in de nieuwe wetgeving. De minimale rusttijd zal worden opgetrokken van 8 tot 10 u; het aantal vakantiedagen blijft behouden op 30 dagen. Momenteel dragen de huishoudelijk werksters bij tot het speciaal sociaal zekerheidsstelsel voor Huishoudelijk werksters. De bedoeling is om dit te integreren in het algemene sociale zekerheidsstelsel. Aangezien dit een verhoging van de sociale bijdragen met zich zal meebrengen, is hiervoor in een aanzienlijke overgangstermijn voorzien.

Italië

Italië heeft een lange traditie van wettelijke omkadering van huishoudelijke arbeid. De eerste wet gaat terug tot 1958. Men spreekt over « Lavoratori domestici », een verzamelnaam voor mensen die een voortdurende beroepsactiviteit uitoefenen voor het familiale leven van de werkgever. Dit huishoudelijk werk is niet beperkt tot poetshulp maar omvat ook functies als kindermeid, kok, ... Bronnen spreken over 600 000 werknemers in deze sector, waarvan het merendeel van buiten de Europese Unie komt. Sinds 13 februari 2007 heeft men, na bijna 2 jaar onderhandelen, een nieuwe CAO voor de sector.

Wanneer werkgever en werknemer een akkoord bereiken, moeten zij een individueel arbeidscontract (« lettera d'assunzione »), dat minstens een aantal bepaalde afspraken en clausules moet bevatten, opmaken. De werknemer moet tal van zaken zoals proefperiode, uurrooster of zelfs de plaats waar men persoonlijke spullen kan bewaren met de werkgever bespreken. De keuzemogelijkheden zijn beperkt tot een aantal vastgelegde kaders.

Zo omvat de CAO drie uurroosters met vastgelegde maximum werktijden (tussen de 30 tot 54 uur per week). Er is een classificatie van de huishoudelijke arbeider, waarbij men rekening houdt met competenties en ervaring. Waar men vroeger 3 niveaus had, voert de nieuwe CAO een verdeling in 4 niveaus in. De minimumlonen zijn vastgelegd volgens deze 4 graden. Adetto di pulizia of poetsvrouw, behoort tot niveau A met een minimumloon van 550 euro per maand. De werkgever is verplicht de aanwervingen door te geven aan de bevoegde instanties, die de sociale bijdragen per trimester zullen afrekenen. De sociale bijdragen zijn vaste bedragen per uur, afhankelijk van het uurloon van de werknemer en zijn tot op zekere hoogte aftrekbaar. De sociale bijdragen liggen lager indien de werknemer de echtgeno(o)t(e) of inwonende familie tot de derde graad is. Zodra de werknemer is ingeschreven bij de betreffende diensten, draagt hij bij en komt hij in aanmerking voor tal van sociale rechten, zoals pensioen, werkloosheidsvergoeding, moederschapvergoeding.

Ingeval van ontslag of beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn er ook strikte bepalingen inzake opzegtermijn en ontslagvergoeding die in acht genomen moeten worden. (TFR, Trattamente di fine rapporto).

Oostenrijk

Sinds 1 januari 2006 heeft ook Oostenrijk dienstencheques voor huishoudelijke taken (Dienstleistungsscheckgesetz, DLSG). De bedoeling van het Oostenrijks dienstenchequesysteem is de terugdringing van het aantal zwartwerkers in de huishoudelijke arbeid. De cheque bestaat in twee verschillende waarden (5 en 10 euro) waarmee de werknemer kan betaald worden. Werknemer en werkgever bepalen onder elkaar het loon, met respect voor een minimumschaal. VAEB (Versicherungsanstalt für Eisenbahnen und Bergbau) beheert de administratie van de cheques en betaalt de werknemers uit, na ontvangst van de cheques. Een ongevallenverzekering voor de werknemers is inbegrepen in de dienstencheque. Een ziekte- en pensioensverzekering is vrijwillig bij een maandloon tot 456,38 euro tegen een vast maandbedrag van 47 euro/maand, ten laste van de werknemer. Deze verzekering is verplicht indien het maandloon boven de 456,38 euro stijgt. In dit laatste geval moet de werknemer zelf 14,7 % sociale bijdragen betalen.

Er is in Oostenrijk kritiek op deze regeling. Men vreest voor « wage dumping » en een ondermijning van de arbeidsvoorwaarden. Vooral het feit dat men niet automatisch recht heeft op ziekte, pensioen of werkloosheidssteun roept vragen op en verder voorziet de dienstenchequeregeling evenmin in een opzegtermijn.

Finland

Om het zwartwerk te bestrijden en deze dienstensector uit te breiden heeft men in 1997 beslist om een belastingvermindering in te voeren voor deze sector. Als men huishoudelijke diensten aankoopt van een private firma, kan men 60 % van de totale kost, arbeidskost inclusief BTW en sociale bijdragen, inbrengen als belastingsvermindering. Wanneer men een particulier aanneemt om deze taken te verrichten, kan men het betaalde loon voor 30 % inbrengen als belastingsvermindering, de werkgeversbijdragen kan men voor 100 % inbrengen. Deze maatregelen zorgen ervoor de kost voor huishoudelijke arbeid voor meer dan de helft kan gesubsidieerd worden (55,2 % à 57,2 %). Men kan deze belastingsvermindering inroepen voor tal van huishoudelijke taken, zoals schoonmaken, wassen, koken maar ook zorg voor zieken of ouderen, kleine herstellingen en tuinonderhoud. Kinderopvang is niet opgenomen in de maatregel, omdat Finland al geruime tijd over goede voorzieningen beschikt.

Hoewel de maatregel eerst als experiment werd ingevoerd, is hij sinds 2001 als definitieve arbeidsmaatregel bestendigd en dit ondanks het feit dat een eerste evaluatie weinig positief was. In 1998 werden er slechts 208 banen gecreëerd, in 1999 nog geen 400.

In 2003 werden er 5 000 à 6 000 banen gecreëerd; deze zouden echter ook vaak bestaan hebben zonder de maatregel. De nettojobcreatie zou voor 2003 tussen de 2 880 en de 3 644 liggen, waarvan de overgrote meerderheid van de uitgevoerde taken bestaat uit herstellingen, constructie en tuinonderhoud. Ongeveer 5,2 % van de Finse gezinnen (123 753 gezinnen) maakte in 2003 gebruik van de maatregel maar opnieuw slechts een minderheid voor de traditionele huishoudelijke taken.

Als belangrijkste reden voor het beperkte succes geeft een bron het beperkte Finse aanbod van bedrijven en ondernemingen die huishoudelijke diensten aanbieden aan.

Verenigd Koninkrijk

In het Verenigd Koninkrijk zijn er op het eerste gezicht geen overheidsinitiatieven of maatregelen voor schoonmaak of poetsdiensten. Wel bestaan er private poetsbedrijven die « cleaners » tegen marktprijs voor particulieren aanbieden. Deze diensten zijn voornamelijk te vinden in grootsteden. De kostprijs voor de gebruikers schommelt tussen 6,5 £ tot 12 £ + BTW per uur, al dan niet in combinatie met een jaarlijks abonnementsgeld. De verloning van de werknemers gebeurt soms op commissiebasis of op zelfstandige basis.

Duitsland

In Duitsland zijn er reeds initiatieven genomen om structuur te brengen in de sector van de huishoudelijke diensten. Zo heeft men in Duitsland al dienstencheques gehad, zonder succes evenwel. Ook andere wetgevende initiatieven hebben geen aansluiting gevonden bij de bevolking. Lokale initiatieven, zoals het pilootproject Berlin-service, kennen wel succes. Zij slaagden erin lokale actoren te groeperen tot een netwerk voor huishoudelijke diensten, zodat kwalificatie, organisatie en administratie collectief konden beheerd worden. In totaal schepte dit samenwerkingsverband meer dan 60 banen.

Europese Steun

Vanuit de Europese Unie bestaan er steunmaatregelen voor initiatieven over de huishoudelijke economie. Het Equal-programma van het Europees Sociaal Fonds ondersteunt twee projecten die relevant zijn in het kader van deze nota.

Het project Home Managers in Vlaanderen is een initiatief van Vokans en Markant, en gerealiseerd met Europese subsidies.

Het project bestaat uit 3 facetten :

— Een brede opleiding van werkneemsters tot huishoudhulp, « home managers » genaamd;

— Een opleiding voor vrouwen om zelfstandig ondernemer van een dienstenchequebedrijf te worden;

— De bedrijven effectief te laten oprichten en de home managers in contact te brengen met dienstenchequebedrijven.

Met had 4 doelstellingen :

— Duurzame werkgelegenheid creëren voor kortgeschoolde werkzoekenden;

— Zelfstandig ondernemerschap bij vrouwen promoten, aangezien er sinds 2007 een lichte terugval is in het aantal vrouwelijke ondernemers;

— Aanbod creëren als antwoord op de vraag naar huishoudelijke hulp;

— Opwaardering van het beroep huishoudhulp.

In totaal zijn er 210 « home managers » afgestudeerd, waarvan 85 % binnen de 6 maanden actief was op de arbeidsmarkt. Concreet zijn dat 470 werknemers waarvan er 180 werken als home manager. Momenteel was het moeilijk om nog nieuwe geïnteresseerden voor de cursus te vinden, juist omwille van de lage waardering van het beroep. In totaal zijn er 35 zelfstandig ondernemende vrouwen afgestudeerd, en zijn er 14 dienstenchequebedrijven opgestart. Zij hebben 290 werknemers.

In Frankrijk bestaan er eveneens initiatieven, gesteund door de EU, om het ondernemerschap op het vlak van huishoudelijke arbeid te promoten, met name het ADIE (Assocation pour le droit à l'initiave économique). Ondernemers richtten zich op de markt van de huishoudelijke economie, geholpen door de microfinancieringen van het ADIE. In 2006 was 5 % van de toegestane microkredieten gericht op « Services à la personne », maar deze groep kent duidelijk de grootste groei. Van belang is zeker dat de jonge ondernemingen gericht op huishoudelijke diensten in grote mate worden opgestart door jonge vrouwen van Franse origine. Het grote aandeel van vrouwelijke « entrepreneurs » is allicht gerelateerd aan het grote aandeel (52 %) van « esthetische zorgen aan huis » in de opgestarte ondernemingen. De tweede belangrijkste groep van ondernemingen is « multiservices », waarvan in hoofdzaak huishoudelijke taken (17 %).

Besluit

Naast de initiatieven in de buurlanden, zoals hierboven omschreven, heeft ook België dus een aantal belangrijke initiatieven genomen om de professionalisering van de huishoudelijke economie te realiseren. De PWA-cheque zorgde ervoor dat een werkloze tot 45 uur per maand kon werken, met behoud van zijn werkloosheidsuitkering en de voordelen gelinkt aan dit statuut. Het opzet was om deze werknemers in te zetten voor huishoudelijk werk, diverse klussen en tuinonderhoud.

Het proefproject van dienstencheques voor schilder- en behangwerken van 1999 vormde de basis voor de verdere uitbouw van het dienstenchequestelsel. De dienstencheques bieden de werkneemster in de huishoudelijke economie de kans om sociale rechten op te bouwen die vergelijkbaar zijn met een normaal werknemersstatuut. In het dienstenchequestelsel neemt een erkende onderneming werknemers in dienst die bij particulieren huishoudelijk werk uitvoeren. De gebruiker betaalt de erkende onderneming slechts een fractie van de werkelijke kost en kan deze kost bovendien fiscaal aftrekken. De erkende onderneming kan het verschil tussen de aankoopprijs en de terugbetalingswaarde terugvorderen van de overheid. De taken die mogen uitgevoerd worden in het kader van dienstencheques zijn : schoonmaken, ramen lappen, wassen en strijken, bereiden van maaltijden, kleine occasionele naaiwerken, ... alle in de privé-sfeer.

Beide initiatieven hebben het zwartwerk in de sector verminderd. Toekomstgericht is het belangrijk om een volwaardig legaal werknemersstatuut uit te werken voor huishoudelijke krachten en om de bestaande instrumenten om huishoudelijke diensten aan te wenden te verfijnen.

A. overwegende dat de sector van de huishoudelijke economie een belangrijke en omvangrijke sector is en er evenwel weinig actueel cijfermateriaal en onderzoek over deze sector, haar omvang en haar werkneemsters bestaan;

B. gezien het feit dat er een belangrijke evolutie is in het statuut van de huishoudelijke werkster waarbij België eerst met het PWA-stelsel en vervolgens met het stelsel van de dienstencheques, een belangrijke en goede stap heeft genomen in de richting van een legaal circuit voor de huishoudelijke economie;

C. vaststellende dat ondanks zijn objectief om langdurig werkzoekenden te activeren, één van de minpunten van het PWA-systeem was dat het de werkloosheidsval in stand houdt en regulier werken financieel oninteressant wordt. Daarentegende overwegende dat het stelsel van dienstencheques voor zwartwerkers en thuisblijvers, die niet aan het officiële arbeidsleven participeren, een opstap naar het reguliere arbeidscircuit kan betekenen, alhoewel de doorstroming tot nu toe ook beperkt is.

D. overwegende de bepaling in het regeerakkoord die stelt : « na uitvoering van de maatregel tot integratie van PWA-arbeiders voor huishoudelijke hulp van minder dan 50 jaar die niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn (33 %), zal de regering onderzoeken of de PWA-arbeiders maximaal in het dienstenchequesysteem kunnen worden opgenomen om hen een job aan te bieden »;

E. Rekening houdend met het feit dat de sector van de huishoudelijke economie een belangrijke rol heeft ten overstaan van vrouwen, zowel voor werknemers als gebruikers. En overwegende dat werknemers in de huishoudelijke economie haast uitsluitend vrouwen zijn en huishoudelijke hulp in het kader van de dienstencheques vaak wordt gebruikt door vrouwen om de combinatie werk en gezin mogelijk te maken. Overwegende dat daartegenover staat dat een aantal consumenten weigerachtig staat tegenover het engageren van mannelijke poetshulp;

F. gezien de overtuiging dat om het systeem van dienstencheques duurzaam te houden, er niet alleen nood is aan voldoende werknemers, maar dat ook het ondernemerschap in de sector moet worden gestimuleerd en dat daarenboven de rol van het vrouwelijk ondernemerschap, in het bijzonder in de dienstenchequeondernemingen, moet worden onderstreept;

G. vaststellende dat de sociale partners in het kader van de dienstencheques, en meer specifiek in paritair subcomité 322.01, aandacht hebben voor de situatie van de dienstenchequewerknemers en in overleg werken aan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de dienstenchequewerknemers;

H. rekening houdend met het feit dat bedrijven extralegale voordelen voornamelijk toekennen in de vorm van maaltijdcheques, gsm en bedrijfswagen, maar helaas geen rekening houden met het evenwicht tussen gezins- en beroepsleven;

I. overwegende dat er aanpassingen en verbeteringen worden doorgevoerd aan het stelsel van de dienstencheques. Rekening houdend dat de kostprijs van de dienstencheque voor de gebruiker is gestegen naar 7,50 euro, maar de nettokost voor de gebruiker nog steeds erg competitief blijft in vergelijking met het zwarte circuit. Vaststellende dat ondanks deze aanpassingen het stelsel van de dienstencheques een belangrijke kost voor de overheid blijft, maar de berekening van de terugverdieneffecten een verdere verfijning behoeft;

J. overwegende dat het dienstenchequesysteem jobkansen biedt aan laaggeschoolden en gezien een aantal ondernemingen binnen het stelsel van de dienstencheques meer aandacht zouden kunnen besteden aan de begeleiding en opleiding van de dienstenchequewerknemers. Rekening houdend dat er blijvend werk moet worden gemaakt van een professionalisering van het beroep huishoudelijk werk(st)er.

K. constaterend dat alleenstaande ouders of tweeverdieners met kinderen nood hebben aan flexibele kinderopvang, maar de flexibele kinderopvang met dienstencheques in Vlaanderen geen succes kende, omwille van te strikte criteria, een te beperkte doelgroep en klein budget;

Nele LIJNEN.

Nr. 4 VAN MEVROUW DELVAUX

In de consideransen, het punt K doen vervallen.

Verantwoording

De kwaliteit van de overeenkomsten binnen het dienstenchequestelsel is in 2008 en 2009 aanzienlijk verbeterd.

Voortaan is immers de structurele indexering van de lonen gewaarborgd, en worden er verbeteringen aangebracht aan het opleidingsfonds dienstencheques. Anderzijds werden op advies van de sociale partners maatregelen getroffen om sommige afwijkingen van de wet op de arbeidsovereenkomsten af te schaffen. Zo heeft men het verschil tussen A- en B-overeenkomsten afgeschaft, en verbeteringen ingevoerd op het vlak van de arbeidstijden, de opeenvolgende overeenkomsten en de proefperiode.

Anne DELVAUX.

Nr. 5 VAN MEVROUW VIENNE

In de eerste zin van de resolutie, na de woorden « verzoekt de federale regering », de woorden « om in samenspraak met de deelstaten » invoegen.

Verantwoording

Overeenstemming met de opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie van de Senaat.

Nr. 6 VAN MEVROUW VIENNE C.S.

In de resolutie, punt 5 vervangen als volgt :

« de sociale gesprekspartners uit de sector hierbij te betrekken, en de sociale partners op te roepen de nodige aandacht aan de problematiek van de huishoudelijke arbeid te besteden ».

Verantwoording

Tekstvereenvoudiging, de aanbevelingen nrs. 5 en 7 worden samengevoegd.

Bovendien spreekt men liever van sociale partners dan van vakbonden.

Nr. 7 VAN MEVROUW VIENNE C.S.

In de resolutie, punt 7 doen vervallen.

Verantwoording

Zie vorig amendement.

Christiane VIENNE.

Nr. 8 VAN MEVROUW DELVAUX

In punt 4 van de resolutie, de woorden « huishoudelijk werk te erkennen » vervangen door de woorden « het nut na te gaan van de erkenning van huishoudelijk werk ».

Verantwoording

De regering moet nagaan of het nuttig is huishoudelijk werk een specifiek sociaal statuut te geven, en daarover met name met de sociale partners overleggen.

Anne DELVAUX.