4-1290/1 | 4-1290/1 |
23 APRIL 2009
Artikel 38, § 4, 4º, van de wet van 25 ventôse jaar XI bepaalt dat de benoemingscommissies voor het notariaat onder meer bestaan uit : « 4º een docent of een hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit, die geen notaris, kandidaat-notaris of geassocieerde notaris is ».
Deze tekst werd ingevoegd in de wet door de wet van 4 mei 1999 en vindt zijn oorsprong in een van de amendementen ingediend door de regering (Parl. St. Kamer, 1997-1998, nr. 1432/18, blz. 10-14).
De parlementaire voorbereiding van de wet van 4 mei 1999 die deze tekst overneemt, bevat geen significante verduidelijkingen betreffende de beoogde doelstelling en de exact bedoelde personen.
Anderzijds is de nomenclatuur van de universitaire titels niet identiek in alle Belgische rechtsfaculteiten. Dit maakt de gebruikte termen (docent, hoogleraar) onzeker. Denken wij aan de titels van docent, gewoon hoogleraar, buitengewoon hoogleraar, gastprofessor, ... Het lijdt geen twijfel dat de docent of hoogleraar een onderwijsopdracht moet hebben binnen een rechtsfaculteit van een Belgische universiteit en dat hij geen notaris, kandidaat-notaris of geassocieerde notaris mag zijn.
Michel Verwilghen, eerste voorzitter van de Franstalige Benoemingscommissie, schrijft in De vernieuwde notariswet, Handboek Organisatie van het Notariaat, Deel 2, Larcier, 2005, blz. 740 : « De wetgever vermeldt slechts twee titels die gebruikelijk worden aangehaald om de leden van het personeel aan te duiden die lesgeven aan de universiteiten : docent en hoogleraar, zonder bijkomende aanduiding. De gast-, gewone, buitengewone, toegevoegde, emeritus of erehoogleraren en docenten komen aldus in aanmerking, maar wat geldt er voor de lectoren, onderwijsverantwoordelijken en praktijklectoren en de titularissen van andere titels die niet uitdrukkelijk in de nieuwe wet worden aangehaald ? Een enge interpretatie van de wetsbepaling leidt tot de uitsluiting van die personen, terwijl een teleologische interpretatie ertoe doet besluiten dat de wetgever het geheel van het academische personeel bedoelt dat rechten doceert aan een rechtsfaculteit van een Belgische Universiteit. Deze laatste oplossing verdient de voorkeur. »
De in de Franse tekst gebruikte termen « chargé de cours » en « professeur » geven geen beter inzicht over de door de wetgever bedoelde personen. De mogelijkheid om hetzij de enge interpretatie hetzij de teleologische interpretatie van de wettekst te hanteren, is een bron van rechtsonzekerheid. Deze interpretaties kunnen worden aangevoerd in het kader van een beroep bij de Raad van State naar aanleiding van de rangschikking van kandidaat-notarissen en de benoeming van een notaris.
Een dergelijk beroep zou voor de benoemingscommissie waarvan de beslissing in twijfel wordt getrokken betekenen dat haar werking geblokkeerd wordt met schadelijke gevolgen voor het vervolg van haar wettelijke opdrachten. Denken wij aan een vergelijkend examen waarvan de lijst van de gunstig geklasseerde kandidaat-notarissen niet gepubliceerd zou worden omdat een deelnemer de enge interpretatie zou aanvoeren, terwijl een praktijkassistent bij een Belgische universiteit deel uitmaakt van de commissie.
Bij de recente stemming over de externe leden van de benoemingscommissies heeft de Senaat voor de teleologische interpretatie gekozen (Belgisch Staatsblad van 23 december 2008, blz. 67885).
Anderzijds is gebleken dat bij elke vernieuwing van de benoemingscommissies problemen rijzen betreffende de kwalificatie van kandidaten die « docenten » of « professoren » zijn. Een letterlijke interpretatie van artikel 38, § 4, 4º, zou deze problemen verergeren en de benoeming van nieuwe externe leden van de benoemingscommissies vertragen en zou het hen onmogelijk maken om hun werkzaamheden aan te vatten.
Er is dus reden om artikel 38, § 4, 4º, van de wet van 25 ventôse jaar XI te interpreteren.
Armand DE DECKER. Paul WILLE. Philippe MAHOUX. Francis DELPÉRÉE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van artikel 38, § 4, 4º, van de wet van 25 ventôse jaar XI wordt onder de woorden « een docent of een hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid « verstaan iedere persoon die deel uitmaakt van het academisch personeel belast met een onderwijsopdracht in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid.
8 april 2009.
Armand DE DECKER. Paul WILLE. Philippe MAHOUX. Francis DELPÉRÉE. |