4-1050/7

4-1050/7

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

16 DECEMBER 2008


Ontwerp van programmawet


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE HEER VAN PARYS


I. PROCEDURE

Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd op 24 november 2008 in de Kamer van volksvertegenwoordigers als een wetsontwerp van de regering ingediend (stuk Kamer, nr. 52-1607/1). Het werd op 11 december 2008 door de Kamer aangenomen en onmiddellijk naar de Senaat overgezonden. Het werd geëvoceerd op 12 december 2008.

De commissie voor de Justitie, waaraan de artikelen 267 tot 269 werden voorgelegd, heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 16 december 2008, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

Overeenkomstig artikel 27.1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van dit wetsontwerp aangevat vóór de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

Hoofdstuk 5 van Titel 10 van het wetsontwerp bevat wijzigingen aan de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad.

II.1. Algemeen

De parochieassistenten krijgen door deze bepalingen een definitief statuut.

Door de wet diverse bepalingen van 24 juli 2008 werd het kader reeds voor de tweede maal opgetrokken met 40 eenheden (eerste keer op 11 juli 2005), maar in uitdovende formatie, zodat weggevallen eenheden niet vervangen werden. De Raad van State achtte dit uitdovend kader ongrondwettig nu zij door de kerk daadwerkelijk worden gezien als bedienaars (niet-gewijde) en dit dus een inmenging was in de vrijheid van godsdienst (art. 21, al. 1 : « De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking. » en 181, § 1, GW. « De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken. »).

Reeds eerder werd bij notificatie van 20 maart 2008 beslist een einde te stellen aan het uitdovend karakter en via en werkgroep beleidscoördinatie zoveel mogelijk een einde te stellen aan discriminaties inzake bedienaars en vertegenwoordigers van de Centrale Vrijzinnige Raad. De PS voegde daar tijdens de IKW diverse bepalingen aan toe dat het kader van 341 vast blijft tot de Commissie herziening wetgeving erediensten haar eindrapport zal hebben neergelegd, en dat daarna het aantal opnieuw geëvalueerd kan worden.

II.2. Cijfers

Parochieassistenten staan de pastoors bij in alle taken die niet rechtstreeks met de sacramenten te maken hebben : ze mogen wel het epistel voorlezen, maar niet de consecratie of het huwelijk voltrekken. Momenteel zijn er 281 parochieassistenten waarvan 270 voltijdse. Daarnaast zijn er 2 507 pastoors en onderpastoors en 157 hogere geestelijken. Het theoretisch kader van de katholieke erediensten bedraagt 6 797.

Beide groepen (pastoors zowel als parochieassistenten) verdienen 22 013 euro bruto per jaar, maar de pastoors krijgen extra huisvesting hierbij. Sommige parochieassistenten die twee parochies of zelfs meer doen, kunnen indien het bisdom dit wenst sedert de wet van 24 juli 2008 (diverse bepalingen) aan 15O % van het brutoloon vergoed worden, zoals de pastoors.

Er is sedert langere tijd een duidelijke erosie van het aantal bedienaars van de katholieke eredienst.

Het theoretisch kader is praktisch niet geëvolueerd sedert het jaar 2000. Op grond van de beschikbare informaticagegevens van de FOD Justitie is er een minieme verhoging geweest van het theoretisch kader van 6933 plaatsen naar 6936 plaatsen.

De reële invulling van het kader laat evenwel een heel ander beeld zien, zoals blijkt uit onderstaande tabel (overzicht van alle functies bij elkaar en dus de parochieassistenten inbegrepen) :

JAAR Aantal voltijdse equivalenten Aantal fysieke personen
2000 4 057 3 562
2005 3 610 3 059
2008 (1 maart) 3 381 2 832
2008 (30 november) 3 332 2 788

Hieruit blijkt dat het aantal fysieke personen in 8 jaar afgenomen is met 779 eenheden, ondanks de benoeming van om en bij de 270 parochieassistenten.

Dezelfde vermindering kan worden vastgesteld wat betreft de voltijdse equivalenten. Tussen 2000 en vandaag stellen we een vermindering vast van 725 voltijdse equivalenten.

De maximale norm, voorzien in het eerste voorstel tot programmawet van maart 2008 (701 parochieassistenten met voltijdse of deeltijdse betrekking, hetgeen niet werd aanvaard) compenseert dus nog niet de helft van de afname waaronder de katholieke eredienst lijdt sedert de situatie van het jaar 2000. De afkalving van het aantal bedienaars (in casu pastoors en onderpastoors) is evenwel al veel langer bezig, en zet zich gestaag voort.

Gelet op het feit dat er de laatste acht jaar gemiddeld een 100-tal personen wegvielen, dekt deze verhoging maar een fractie van het verlies van effectieven in dezelfde periode.

Volgend jaar geeft Justitie in totaal 104 miljoen euro uit aan de lonen van de bedienaren van de erediensten. 88,92 % gaat naar de erediensten. 88 % daarvan gaat 76 % naar de katholieke eredienst. De laïciteit ontvangt 10 046 360 € of 11,08 %.

II.3. Priesters en parochieassistenten : maatschappelijke aspecten binnen een pluralistisch wereldbeeld

De voorstellen die in de wet diverse bepalingen zijn uitgewerkt met betrekking tot de wijziging van een aantal bepalingen van de wet van 2 augustus 1974 dringen zich op omwille van de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden, meer bepaald de hedendaagse visie van de katholieke kerk op de bediening van de erediensten.

Dat artikel 181 van de Grondwet de wedden en de pensioenen van de bedienaren der erkende erediensten en van de afgevaardigden van de niet-confessionele levensbeschouwing ten laste legt van de Staat, heeft als rechtsgrond dat de erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwing door hun erkenning beantwoorden aan een maatschappelijke behoefte waaraan de Staat zijn bescherming moet verlenen.

Meer bepaald met betrekking tot de geloofsovertuigingen die erkend zijn, gebeurde dit omwille van de maatschappelijke waarde van de eredienst of de niet-confessionele beschouwing als een dienst aan de gemeenschap.

De maatschappelijke waarde van de eredienst voor de bevolking in een pluralistische samenleving is veelzijdig : enerzijds door in de nabijheid van de gelovigen van de katholieke eredienst de liturgie en het toedienen van de sacramenten te verzekeren, anderzijds door geestelijke bijstand, zoals dit evenzeer het geval is voor de niet-confessionele levensbeschouwingen.

Deze geestelijke bijstand die in de schoot van de katholieke religie en van andere religies verleend wordt, is nog steeds een belangrijke opdracht voor de verscheidene geloofsgemeenschappen, en wordt ingepast in de brede waaier van religieuze en pastorale dienstverlening die evenzeer door de katholieke kerk als door andere religies wordt aangeboden.

De eigentijdse dienstverlening die de katholieke kerk in het kader van de eredienst aanbiedt, en die getuigt van een overduidelijk moderne en modernistische visie op religie, heeft zowel een maatschappelijke als een religieuze dimensie en concretiseert zich in het hulp bieden aan personen die geestelijk in nood zijn of op zoek zijn naar religieuze zingeving, in pastoraal voor jongeren, zieken, ouderen, en in een bijzondere aandacht voor alle zwakken in de hedendaagse maatschappij.

Parochieassistenten werken samen met de klassieke bedienaars aan dit maatschappelijk dienstwerk van de katholieke kerk, op grond van een eigen zending die ze vanwege deze kerk ontvangen hebben.

In de praktijk nemen parochieassistenten dit maatschappelijk dienstwerk op zich in parochies of in welbepaalde pastorale entiteiten waar ze de bevolkingsgroepen waarvoor ze zich in het kader van hun opdracht willen voor inzetten, het meest nabij zijn.

Voor deze « toenemende en onontbeerlijke betrokkenheid van leken bij het bedienen van de eredienst » wordt ook gepleit in het verslag van de Commissie van Wijzen (VERSLAG, p. 5). De Commissie komt tot de conclusie « dat in een eigentijds beleid ten overstaan van de erediensten het criterium van de wijding niet meer als enig criterium kan worden gebruikt voor de toekenning van de kwaliteit van bedienaar van de eredienst « (VERSLAG, p. 125, Aanbeveling 8.2.5).

III. BESPREKING

De artikelen 267 tot 269 geven geen aanleiding tot opmerkingen.

IV. STEMMING

De artikelen verwezen naar de commissie voor de Justitie in hun geheel worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Tony VAN PARYS. Patrik VANKRUNKELSVEN.

De tekst aangenomen door de commissie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 52-1607/20).