4-1049/2 | 4-1049/2 |
16 DECEMBER 2008
I. INLEIDING
Op 3 juni 2008 hebben de heren Dubié et Vankrunkelsven een wetsvoorstel ingediend tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie die ermee belast is de verantwoordelijkheden vast te stellen en duidelijkheid te scheppen omtrent de moord op volksvertegenwoordiger en voorzitter van de Kommunistische Partij van België Julien Lahaut, door onbekenden gepleegd op 18 augustus 1950 te Seraing (stuk Senaat nr. 4-794/1). Op 5 juni 2008 werd het in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.
Op 13 juni 2008, heeft de heer Van Den Driessche c.s. een wetsvoorstel ingediend betreffende de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek naar de moord op Julien Lahaut (stuk Senaat nr. 4-807/1). Op 19 juni 2008 werd het in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.
De commissie voor de Justitie heeft beide wetsvoorstellen samen onderzocht op haar vergadering van 5 november 2008, in aanwezigheid van de minister van Justitie. Op het einde van die vergadering is er een brede consensus ontstaan over de doelstellingen van beide wetsvoorstellen. Het leek echter beter het wetgevende pad te verlaten en de voorkeur te geven aan een resolutie.
Op 9 december 2008, heeft de heer Van Den Driessche c.s. een voorstel van resolutie ingediend betreffende de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek naar de moord op Julien Lahaut (stuk Senaat nr. 4-1049/1). Op 11 december 2008 werd het in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.
De commissie heeft het voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergadering van 16 december 2008.
II. BESPREKING
A. Deel 1 van de bespreking.
a) Uiteenzetting door de heer Dubié, hoofdindiener van wetsvoorstel nr. 4-794/1
De heer Dubié wijst erop dat het wetsvoorstel strekt om een parlementaire onderzoekscommissie op te richten die ermee belast is klaarheid te brengen over de moord op Julien Lahaut, communistisch volksvertegenwoordiger, die op 18 augustus 1950 voor zijn woning werd neergeschoten door « onbekenden ». Het is één van de meest tragische gebeurtenissen in onze politieke geschiedenis. De moord op Julien Lahaut is immers de enige moord op een parlementslid sinds de onafhankelijkheid van België, op de moord op minister van Staat André Cools na.
Spreker wijst erop dat de moord op de heer Lahaut geen banaal feit is. Het drama is dat het gerecht nooit zijn werk heeft gedaan om te achterhalen wat er precies is gebeurd op 18 augustus 1950 en om de verantwoordelijken te vervolgen en te veroordelen. Vandaag blijkt immers uit allerlei informatie die is verzameld door historici, journalisten, privépersonen enz., dat men de waarheid had kunnen achtehalen.
De heer Dubié verwijst naar de parlementaire onderzoekscommissie belast met het vaststellen van de precieze omstandigheden waarin Patrice Lumumba werd vermoord en van de eventuele betrokkenheid daarbij van Belgische politici, die heeft aangetoond dat het mogelijk was om, veertig jaar na de feiten, een nieuw licht te werpen op die moord. Het gezag waarmee een parlementaire onderzoekscommissie is bekleed en haar onderzoeksbevoegdheid maken het mogelijk toegang te hebben tot bronnen die moeilijk toegankelijk zijn voor een gewone onderzoeker.
Daarom stellen de indieners voor een parlementaire onderzoekscommissie op te richten met uitgebreide bevoegdheden, die klaarheid kan brengen inzake de moord op Julien Lahaut, een misdaad die nooit een gerechtelijk of officieel gevolg heeft gekregen.
b) Inleidende uiteenzetting door de heer Van Den Driessche, hoofdindiener van het wetsvoorstel nr. 4-807/1
De heer Van Den Driessche is blij dat het onderzoek naar de moord op Lahaut wordt aangekaart. Dit is immers een zeer opmerkelijk feit in de naoorlogse politieke geschiedenis, namelijk de enige politieke moord in België, buiten de moord op Cools.
Het is dan ook belangrijk, als historicus, na te trekken in welk klimaat, in welke tijdsgeest deze moord kon plaatsvinden en wie erachter zat. Daarom ook het voorstel om een onderzoeksopdracht te geven aan het SOMA (Studie- en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij), zoals dit destijds trouwens ook is gebeurd voor het onderzoek naar de vervolging en deportatie van de Joden in België tijdens de tweede wereldoorlog.
De moord op Julien Lahaut behoort tot ons niet verwerkte verleden en verdient dus een wetenschappelijk onderzoek door een gespecialiseerde commissie, waarbij ook een timing moet worden vastgesteld.
Een echte parlementaire onderzoekscommissie is in de huidige stand van zaken niet nodig, en zou enkel moeten worden opgericht als blijkt dat het onderzoek van het gespecialiseerde Centrum zou vastlopen en stuiten op weigering van toegang tot bepaalde bronnen.
c) Gedachtewisseling
De heer Mahoux stelt vast dat de fracties een totaal andere aanpak hebben inzake parlementaire onderzoekscommissies wanneer het gaat om de moord op Julien Lahaut dan wanneer het de financiële crisis betreft. Dit verbaast hem ten zeerste.
Hij verwijst vervolgens naar het precedent in de Senaat toen het erom ging de feiten en mogelijke verantwoordelijkheid van de Belgische overheid vast te stellen inzake de vervolging en deportatie van joden in België tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen werd het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA), een federaal orgaan, gevraagd historische werkzaamheden te verrichten met een waarborg voor wetenschappelijke geloofwaardigheid.
De heer Mahou wijst erop dat de Senaat zich er, na het werk van het SOMA, toe verbonden heeft daar gevolg aan te geven en bijkomend onderzoek te voeren naar de aspecten die toen niet aan bod zijn gekomen. De Senaat heeft dit echter nooit gedaan. Spreker maakt van deze bespreking gebruik om te vragen welk gevolg er aan het SOMA-rapport over de jodendeportatie is gegeven.
Vanuit technisch oogpunt moet men er zeker van zijn dat het SOMA de opdracht zou aanvaarden, mocht de Senaat het SOMA vragen wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de moord op Julien Lahaut.
Van de regering moeten er waarborgen komen over twee essentiële voorwaarden. Ten eerste moeten alle documenten volledig toegankelijk zijn, ook die van Justitie. Daarvoor zijn bijzondere machtigingen vereist. Ook de financiering van de werkzaamheden moet worden gegarandeerd.
Ten slotte moet in overleg met het SOMA worden nagegaan binnen welke termijn een wetenschappelijke studie, met een tussentijds en een definitief verslag, kan worden uitgevoerd.
De heer Delpérée stelt vast dat het eerste wetsvoorstel strekt tot de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie, terwijl het tweede betrekking heeft op het voeren van wetenschappelijk onderzoek.
Volgens artikel 56 van de Grondwet heeft elke Kamer het recht van onderzoek. Men moet zich echter afvragen welke doelstellingen een parlementair onderzoek mag nastreven. Er wordt van uit gegaan dat het ofwel mag dienen om gegevens te verzamelen die de assemblee kan gebruiken bij haar wetgevend werk ofwel om de regering te controleren.
In de toelichting stelt de hoofdindiener van voorstel nr. 4-794 dat het de bedoeling is duidelijkheid te scheppen omtrent de moord op Julien Lahaut en de officiële historische waarheid te achterhalen. Dat past echter niet binnen de wetgevende taak van het parlement, noch binnen de controle op de regering.
De heer Delpérée vraagt zich inzake wetsvoorstel nr. 4-807 betreffende de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek af of het wetgevend instrument het meest geschikt is om het beoogde doel te bereiken. Een contract van de Senaat met het SOMA om een studie uit te voeren, zou volstaan. De voorgestelde tekst bevat immers geen normen of regels.
De inhoud van het wetsvoorstel verbaast spreker trouwens. Artikel 2 bepaalt immers dat het SOMA « niettegenstaande enige andere wetsbepaling » mededeling kan verkrijgen van alle gegevens en stukken die nuttig zijn voor de uitvoering van het onderzoek. Staat het SOMA dan boven de wet ? Spreker kan niet akkoord gaan met een wetenschappelijk onderzoek dat strijdig zou zijn met de wettelijke bepalingen. Het SOMA moet zich net als iedere burger aan de wet houden.
Het voorstel bepaalt bovendien dat het SOMA toegang heeft tot bronnen bij alle openbare overheden en bij alle privaatrechtelijke instellingen. Die formulering is te breed. De heer Delpérée verwijst hierbij naar de vraag om de processen-verbaal van de Ministerraad te raadplegen, die reeds gesteld is bij soortgelijke studies. De deskundigen die daarover door de parlementaire assemblees zijn geraadpleegd, verwierpen deze vraag omdat de Ministerraad vertrouwelijk is.
Mevrouw Defraigne deelt de reacties die verband houden met het ontzettend schokkende feit in onze parlementaire geschiedenis, de moord op Julien Lahaut. Daar moet klaarheid over komen, maar de methodes die in deze teksten worden voorgesteld, zijn niet de meest efficiënte.
Een parlementaire onderzoekscommissie is bedoeld om politieke controle op de regering uit te oefenen. Zij ziet niet in welke politieke controle kan worden uitgeoefend inzake de moord op Julien Lahaut.
Een onderzoekscommissie moet onder meer aanbevelingen opstellen. Ook hier ziet zij niet tot welke aanbevelingen men zou kunnen komen.
Vanuit praktisch oogpunt is de commissie niet uitgerust om geschiedkundig werk te verrichten, terwijl zij soms voor enorme uitdaging inzake justitie komt te staan. Als er momenteel een onderwerp een parlementaire onderzoekscommissie verdient, is dat toch veeleer de toestand in onze gevangenissen en het hoge aantal zelfmoorden bij gedetineerden.
Mevrouw Defraigne acht het beter dat de Senaat met het SOMA of een andere universiteit een contract afsluit, met een gedetailleerd lastenboek, voor de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek. Als die studie is uitgevoerd kan een parlementair debat plaatsvinden.
Spreekster vindt de formulering « niettegenstaande enige andere wetsbepaling » in artikel 2 van voorstel 4-807/1 nogal ongelukkig. Om toegang te krijgen tot bepaalde geclassificeerde archieven moeten de wetten ad hoc worden aangepast.
Volgens de heer Dubié is iedereen het eens over de uitzonderlijke aard van de moord op Julien Lahaut. Een onderzoekscommissie met de bevoegdheden van een onderzoeksrechter kan achterhalen waarom de zaak niet is opgelost. Men moet achterhalen wie ervoor gezorgd heeft dat de zaak niet is opgelost.
De onderzoekscommissie naar de dood van Patrice Lumumba leert dat dit soort onderzoekscommissie feiten kan achterhalen die anders geheim zouden zijn gebleven.
Spreker kan zich dus scharen achter het voorstel het SOMA opdracht te geven een wetenschappelijke studie uit te voeren, op voorwaarde dat de instelling daar de nodige financiële middelen voor krijgt en toegang tot bronnen zoals een onderzoeksrechter die zou hebben.
De heer Vankrunkelsven besluit dat de commissie enerzijds — en terecht — wijst op het feit dat een parlementaire onderzoekscommissie een te zwaar instrument blijkt in de huidige stand van zaken. Anderzijds is er in dit dossier al heel wat onderzoek gebeurd en de wetenschappers zelf aangedrongen op een onderzoekscommissie om aldus toegang te krijgen tot bepaalde privé-archieven.
Daarom is het misschien geen slecht idee om een gespecialiseerd Centrum als het SOMA in eerste instantie in eerste instantie een onderzoeksopdracht te geven. Als de instelling van een parlementaire onderzoekscommissie nodig zou blijken om een aantal archieven te openen, zou dat dan een volgende stap kunnen zijn.
De vraag rijst uiteraard of deze opdracht bij wet dient te worden gegeven. Is dit de beste methode ? In het onderzoek naar de vervolging en deportatie van Joden werd er in de commissie Institutionele aangelegenheden een resolutie gestemd, waarbij de regering werd verzocht het SOMA een onderzoek te laten verrichten.
De heer Mahoux merkt op dat voor de studie over de deportatie van de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog, de Senaat een resolutie had aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om de studie aan het SOMA toe te vertrouwen (zie stuk Senaat nr. 2-1311/4). De regering ging in op die vraag. Ze besloot de studie te financieren en de toegang tot de officiële archieven te openen. Dit werd in een wetsvoorstel gegoten (zie stuk Senaat nr. 2-1450/1).
Spreker meent dat dezelfde procedure moet worden gevolgd voor de studie over de moord op Julien Lahaut.
Als de regering niet akkoord gaat met de methodologie, zou de Senaat die studie aan het SOMA moeten toevertrouwen. Dergelijke procedure is evenwel minder relevant en minder belangrijk dan wanneer de beslissing door de regering wordt gedragen.
De heer Delpérée stelt vast dat verschillende sprekers vermeldden dat een onderzoekscommissie de bevoegdheden van een onderzoeksrechter heeft. Hij benadrukt dat de onderzoeksrechter de wet moet naleven. Hij handelt niet buiten de wettelijke bepalingen om.
Hij denkt dat de idee van een resolutie gericht aan de regering de gebruikelijkste en de meest efficiënte procedure is en het best in de lijn van de overheidsfinanciën ligt.
De heer Van Den Driessche verwijst naar de Wet van 8 mei 2003 betreffende de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek naar de vervolging en de deportatie van de joden in België tijdens de Tweede Wereldoorlog. Artikel 2 begint ook met de zinsnede « Niettegenstaande enige andere wetsbepaling ».
Spreker wenst dat er voortgang wordt gemaakt in dit dossier, ongeacht de aangewende methode.
De heer Vankrunkelsven heeft de indruk dat de commissie in eerste instantie geen onderzoekscommissie wenst op te richten. De methode die werd aangewend in het dossier van de Jodenvervolging,namelijk eerst een resolutie op te stellen waarbij de regering wordt verzocht aan het SOMA opdracht te geven het onderzoek te verrichten en het onderzoek te financieren, kan best worden gevolgd. Achteraf kan dan een wetsontwerp volgen om het SOMA de toegang te verlenen tot de archieven. Als er voldoende draagvlak bestaat voor deze methode, lijkt het spreker aangewezen dat de commissieleden een resolutie opstellen en dat het Parlement achteraf de regering dicht op de huid zit om het onderzoek effectief te laten plaatsvinden.
Mevrouw Defraigne gaat akkoord met de opmerking van de heer Delpérée over de bevoegdheden van een onderzoeksrechter. Hij staat niet boven de wet. Opheldering proberen te brengen in de moord op Julie Lahaut is geen gerechtelijk werk meer. Het gaat om historische kritiek en een historische reconstructie.
Mevrouw Durant meent dat een oplossing voor dit dossier het belangrijkste is. Het is dus belangrijk het standpunt van de regering hierover te kennen. Is ze bereid om het SOMA te mandateren, om de nodige middelen vrij te maken voor een studie en het de bevoegdheden te geven om te kunnen werken ? Als de regering hier niet achter staat, heeft het aannemen van een resolutie weinig praktisch nut.
De minister verklaart dat de minister niet gekant is tegen het voorstel om een parlementair onderzoek te laten verrichten noch tegen het voorstel dat een wetenschappelijke studie beoogt.
Mevrouw Durant verklaart dat haar vrees onveranderd is. De regering is niet van plan zich tegen beide parlementaire initiatieven te verzetten, maar het is voorbarig de teksten in te trekken zolang er geen duidelijkheid is over een eventuele resolutie.
De heer Vankrunkelsven besluit dat de heer Van Den Driessche, samen met de andere fracties, een resolutie zal opstellen en indienen.
B. Hervatting van de bespreking na de indiening van het voorstel van resolutie
a) Inleidende uiteenzetting door de heer Van Den Driessche, hoofdindiener van het voorstel van resolutie nr. 4-1049/1
De heer Van Den Driessche verwijst naar de toelichting en onderstreept dat het voorliggende voorstel van resolutie de goedkeuring wegdraagt van alle fracties, op de CdH-fractie en het Vlaams Belang na.
b) Bespreking
De heer Delpérée verklaart dat zijn fractie het eens was met het idee om een wetenschappelijk onderzoek te voeren naar de moord op Julien Lahaut. Hij meent evenwel dat het voorstel van resolutie in zijn huidige formulering een aantal problemen doet rijzen. Hij heeft deze aangekaart toen de tekst hem is voorgelegd ter ondertekening, wat hij uiteindelijk niet heeft gedaan omdat geen rekening is gehouden met de door hem voorgestelde wijzigingen.
Ten eerste is er een probleem van samenhang tussen de toelichting en het dispositief van het voorstel van resolutie. Zo staat bijvoorbeeld in de toelichting dat de daders van de moord nog niet gekend zijn terwijl in punt 2, b) van het dispositief wordt bepaald dat de rol van de personen die vandaag als dader bekend staan precies moet worden vastgesteld.
Vervolgens moet men zich bewust zijn van de voorgeschiedenis van het voorstel van resolutie. Eerst werd er gevraagd om een parlementair onderzoek te organiseren, wat is verworpen. Dan kwam er een wetsvoorstel, dat evenmin is aangenomen, en ten slotte was er een voorstel van resolutie, waarvan de toelichting evenwel verduidelijkte dat het moest leiden tot een parlementair onderzoek. Spreker is over dat laatste punt niet van mening veranderd. Het Parlement kan nog altijd besluiten om later te doen wat het aanvankelijk niet wilde doen. Daarom heeft spreker gevraagd dat de laatste volzin van de toelichting zou worden geschrapt.
Ten derde heeft het spreker verbaasd dat in de toelichting te lezen staat dat de « commissie » — betreft het de commissie voor de Justitie of een onderzoekscommissie die men gaat oprichten ? — zelf het initiatief zal nemen om de noodzakelijke wettelijke voorwaarden te creëren opdat het SOMA toegang kan krijgen tot alle archieven van de openbare en privaatrechtelijke instellingen. Het initiatiefrecht komt evenwel de parlementsleden en de regering toe, en niet een commissie. Het tegendeel zou ongrondwettelijk zijn.
Bovendien werkt het SOMA hetzij met inachtneming van de bestaande wettelijke bepalingen inzake de raadpleging van de openbare en privaatrechtelijke archieven — en spreker is voorstander van deze oplossing —, hetzij extra legem, in een nieuw wetgevend kader, om toegang te hebben tot « alle archieven van de openbare en de privaatrechtelijke instellingen ». Betekent dit dat men afwijkt van de bestaande regels, volgens welke bijvoorbeeld de archieven van de Ministerraad niet geraadpleegd kunnen worden ? Zou men het SOMA toestaan om de archieven van een parlementslid te raadplegen ? Met zo'n systeem kan spreker het niet eens zijn.
Hij besluit dat het mogelijk was om tot een op consensus berustende oplossing te komen, waarbij de wet werd nageleefd en de mogelijkheid werd opengelaten om een parlementaire onderzoekscommissie te organiseren, maar dat de indieners van het wetsvoorstel geen rekening hebben willen houden met de genoemde bezwaren.
De heer Van Den Driessche meent dat de door de heer Delpérée aangehaalde incoherentie in de voorliggende tekst is weggewerkt (artikel 2b). De toelichting vermeldt immers dat er tot op vandaag nog geen daders op officiële wijze zijn aangewezen. Een aantal personen hebben zich wel geprofileerd als dader, maar hiervan is er geen precieze formele vaststelling.
Spreker bevestigt verder dat, indien het onderzoek zou vastlopen, de indieners wel degelijk de mogelijkheid willen behouden om een onderzoekscommissie op te richten. Dit is echter niet de actuele opzet.
Wat betreft de betekenis van de zin dat de commissie zelf het initiatief zal nemen tot het creëren van de noodzakelijke wettelijke voorwaarden opdat het SOMA toegang zou krijgen tot alle archieven, verduidelijkt spreker dat de bedoelde commissie uiteraard de commissie voor de Justitie is.
Ten slotte wijst spreker op het feit dat de gebruikte terminologie is overgenomen uit de resolutie en daaruit voortvloeiende wetgeving betreffende de opdracht aan het SOMA inzake Jodenvervolging. Archieven bij private personen worden uiteraard niet geviseerd, aangezien men enkel archieven bij openbare en privaatrechtelijke instellingen beoogt.
De heer Mahoux herinnert eraan dat de regering, bij de vorige opdracht waarmee het SOMA werd belast, zelf het initiatief had genomen om de openbare archieven open te stellen. De eerste minister had toen een wetsontwerp in die zin ingediend. Wat de mogelijkheid betreft voor een parlementaire commissie om een wetgevend initiatief te nemen, verwijst spreker naar artikel 22.3 van het Reglement van de Senaat, dat uitdrukkelijk in die mogelijkheid voorziet.
Met betrekking tot de toegang tot de archieven, moet worden verduidelijkt wat moet worden verstaan onder « privaatrechtelijke instellingen ». Een parlementslid valt niet onder deze categorie.
De heer Delpérée wijst erop dat de universiteit waar hij les geeft een privaatrechtelijke instelling is.
De heer Mahoux herinnert eraan dat er bij de vorige opdracht aan het SOMA een soortgelijke discussie heeft plaatsgevonden toen de grenzen van het onderzoek moesten worden vastgesteld. Vallen bijvoorbeeld de parochieregisters daaronder ?
Men kan ervan uitgaan dat niemand wil gaan neuzen in de privé-archieven van een individu, tenzij die laatste zijn archieven vrijwillig ter beschikking stelt. Er moet evenwel worden verduidelijkt of bijvoorbeeld archieven van universiteiten, parochies, hoven en rechtbanken toegankelijk moeten zijn. De fractie van spreker wil dat het SOMA een zo ruim mogelijke onderzoeksbevoegdheid krijgt.
De heer Vankrunkelsven stipt aan dat hij oorspronkelijk vragende partij was voor de oprichting van een onderzoekscommissie. Het is echter op vraag van het SOMA zelf dat veeleerder werd geopteerd voor de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek. Het zijn uiteraard de archieven die niet in openbare instellingen ter beschikking zijn die een nieuw licht kunnen werpen op de zaak. Men beschikt immers ook vandaag reeds over de archieven in openbare instellingen. De privaatrechtelijke instellingen en zelfs individuele personen kunnen vrijwillig hun archieven ter beschikking stellen. Indien het SOMA echter op een bepaald ogenblik een sterk vermoeden heeft dat belangrijke informatie bestaat, maar er geen toegang toe krijgt, ontstaat er een nieuw feit. Dan moet de commissie voor de Justitie nagaan op welke manier het onderzoek door het SOMA al dan niet moet worden voortgezet en daarvoor de noodzakelijke wettelijke voorwaarden creëren.
De heer Mahoux merkt op dat de moord op Julien Lahaut verjaard is. Wat is in een dergelijke context de zin van de oprichting van een onderzoekscommissie met de bevoegdheden van een onderzoeksrechter ?
Dat dit in de toelichting wordt vermeld is volgens spreker niet erg belangrijk.
De heer Vankrunkelsven meent dat de discussie over de onderzoekscommissie niet moet worden gevoerd, aangezien deze niet ter tafel ligt.
De heer Delpérée begrijpt niet waarom men het nu over een onderzoekscommissie heeft. De toelichting die aan het voorstel voorafging opperde wel die mogelijkheid, maar het is eigenlijk de bedoeling een wetenschappelijk onderzoek uit te voeren met betrekking tot de moord in kwestie. Spreker overweegt dus een nieuwe resolutie in te dienen betreffende de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek naar de moord op Julien Lahaut, waarin het laatste lid van de toelichting geschrapt wordt.
De heer Van Den Driessche wenst dat gereputeerde historici eindelijk de kans krijgen een zaak die reeds 58 jaar aansleept te onderzoeken met de bestaande moderne middelen. Spreker hoopt enkel op vooruitgang in deze zaak en is eventueel bereid een compromis te vinden. Het gaat echter niet op een historisch onderzoek te blokkeren.
De heer Mahoux merkt op dat uit de letterlijke lezing van de toelichting blijkt dat hetgeen hier wordt gezegd niet onjuist is. Hoewel er zeker argumenten zijn die de oprichting van een onderzoekscommissie beletten, vormt het voorstel zelf geen beletsel.
De heer Vankrunkelsven besluit dat de laatste zin van de toelichting enkel een vaststelling is en zeker geen engagement van de commissie inhoudt. Het is niet de bedoeling een sluipende besluitvorming in te schrijven. Een verduidelijking daarvan in het verslag volstaat; hiervoor moet geen nieuw voorstel van resolutie worden ingediend.
De heer Delpérée antwoordt dat dit inderdaad zijn bezwaren voor een groot deel zou opheffen. Hij herinnert echter nog aan de andere kwestie die hij ter sprake bracht : werkt het SOMA binnen het wettelijke kader voor de raadpleging van de archieven, of heeft de resolutie onderliggend ook tot doel een extralegaal kader te scheppen voor deze studie ? Kan men bevestigen dat hier gaat over een geheel aan methoden die normaal zijn voor een historicus die publieke en privé-archieven raadpleegt ?
De heer Vankrunkelsven bevestigt dat het de bedoeling is van de voorliggende resolutie om binnen het bestaande wettelijke kader te werken. Indien openbare of privaatrechtelijke instellingen de toegang weigeren tot bepaalde belangrijke archieven, kunnen zij niet worden gedwongen. Het komt dan aan het SOMA toe het probleem vast te stellen en aan de commissie voor de Justitie na te gaan of daar al dan niet een oplossing kan worden aan gegeven. Een nieuw overleg moet dan in de commissie plaatsvinden.
De heer Delpérée verklaart dat hij, onder deze voorwaarden en na alle verduidelijkingen, met het voorstel van resolutie kan instemmen.
III. STEMMINGEN
Het voorstel van resolutie in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Ook eenparig werd vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Tony VAN PARYS. | Patrik VANKRUNKELSVEN. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als die van het voorstel van resolutie (zie stuk Senaat, nr. 4-1049/1 - 2008/2009).