4-874/1 (Senaat)
Doc 52-1404/001 (Kamer)

4-874/1 (Senaat)
Doc 52-1404/001 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van volksvertegenwoordigers

ZITTING 2007-2008

9 JULI 2008


Activiteitenverslag 2007 van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE BELAST MET DE BEGELEIDING VAN HET VAST COMITÉ VAN TOEZICHT OP DE INLICHTINGEN- EN VEILIGHEIDSDIENSTEN (S) EN DE BIJZONDERE COMMISSIE BELAST MET DE PARLEMENTAIRE BEGELEIDING VAN HET VAST COMITÉ VAN TOEZICHT OP DE POLITIEDIENSTEN (K) UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW VIENNE EN DE HEER DE PADT


I. Onderzoek van het activiteitenverslag 2007 van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (1)

Voor de tekst van het verslag : zie : http:// www.comiteri.be.

De Senaatscommissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Comité I) en de bijzondere Kamercommissie belast met de parlementaire begeleiding van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten (Comité P) hebben het activiteitenverslag 2007 van het Vast Comité I onderzocht tijdens hun vergadering van 9 juli 2008.

A. Inleiding door de voorzitter van het Vast Comité I

De heer Rapaille, voorzitter van het Comité I, geeft een beknopte toelichting bij het activiteitenverslag 2007.

Alle verslagen van de toezichtsonderzoeken, die in het activiteitenverslag 2007 zijn opgenomen, werden reeds onderzocht door de parlementaire begeleidingscommissie van het Vast Comité I met dien verstande dat de twee belangrijkste verslagen tijdens de vorige legislatuur werden onderzocht. Het betreft het eerste verslag over de werking van het OCAD (Coördinatie-orgaan voor de dreigingsanalyse) en de toepassing van de regel van de derde dienst en het toezichtsonderzoek betreffende de opvolging van het radicaal islamisme door de inlichtingendiensten.

Het verslag betreffende het OCAD en de regel van de derde dienst was een opdracht van toenmalig Senaatsvoorzitter Lizin op verzoek van volksvertegenwoordiger Van Parys. Het Comité I kreeg de opdracht om de verenigbaarheid te onderzoeken tussen artikel 12 van de wet van 10 juli 2006 met betrekking tot de analyse van de dreiging (OCAD-wet) en artikel 15 van het uitvoeringsbesluit van 28 november 2008.

Artikel 12 van de OCAD-wet bepaalt dat informatie die door de inlichtingendiensten worden aangebracht maar die afkomstig is van een buitenlandse dienst die uitdrukkelijk gevraagd heeft deze niet aan de andere diensten toe te zenden, toch aan de directeur van het OCAD moet worden meegedeeld. Deze informatie moet daarenboven in de evaluatie worden opgenomen indien ze onontbeerlijk is om voor de bescherming van personen noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen.

Artikel 15 van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende het OCAD stelt dat deze inlichtingen enkel in de evaluatie mogen worden opgenomen indien de brondienst uitdrukkelijk zijn akkoord verleent omtrent de vorm, de inhoud, de verspreiding en de classificatiegraad van de inlichtingen.

De bepaling van artikel 15 van het koninklijk besluit lijkt verder te gaan dan artikel 12 van de OCAD-wet.

Het Comité I besliste om niet op de specifieke juridische vraag in te gaan omdat ze buiten zijn bevoegdheid valt. Wel oordeelde het comité dat de algemene problematiek van de regel van de derde dienst en het principe van de samenwerking met de buitenlandse inlichtingendiensten, nader onderzoek vergde.

Op basis van de toelichtingen verstrekt door de Belgische inlichtingendiensten kon het Vast Comité I concluderen dat bepaalde buitenlandse diensten weliswaar vragen hebben gesteld bij de oprichting van het OCAD maar dat ze hierop blijkbaar een afdoende antwoord hebben ontvangen. De twee Belgische diensten hebben geen bijzondere hinder ondervonden in hun relaties met de buitenlandse diensten. Deze laatste vaststelling wordt overigens bevestigd door het feit dat het Vast Comité I sindsdien geen enkele indicatie meer heeft ontvangen die het tegendeel doet vermoeden.

Wat het verslag betreffende de opvolging van het radicaal islamisme door de inlichtingendiensten betreft, wijst de heer Rapaille erop dat het Vast Comité I in het activiteitenverslag over het werkingsjaar 2001 uitgebreid aandacht besteedde aan de manier waarop de Veiligheid van de Staat extremistische en terroristische « islamistische » activiteiten opvolgde. Terwijl « islamitisch » betrekking heeft op de religie en de cultuur van de islam, wordt « islamistisch »/islamisme » gedefinieerd als een ideologie die van de islam en van de integrale naleving van de sharia een politiek, economisch en maatschappelijk alternatief maakt voor de democratie en het liberalisme.

Het Vast Comité I voerde de afgelopen jaren nog andere onderzoeken in verband met de opvolging van extremistische en terroristische islamistische activiteiten.

Uit deze onderzoeken werden telkens conclusies getrokken. Met een opvolgingsonderzoek heeft het Comité I nagegaan of en in welke mate de conclusies uit die voorgaande onderzoeken nog actueel waren en of er nieuwe vaststellingen konden worden gedaan. Bij deze evaluatie werd het Actieplan Radicalisme van de regering als leidraad gebruikt. Dit plan, dat voorziet in proactieve, preventieve en repressieve maatregelen om de oorzaken van onder meer islamistisch radicalisme en terrorisme te bekampen, werd in 2005 door het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid (MCIV) goedgekeurd. Het actieplan spitst zich toe op zeven pijlers : radicale internetsites, radio- en televisie-uitzendingen, extremistische imams en predikers, culturele centra en VZW's, radicale groepen, propagandacentra en gevangenissen.

De belangrijkste nieuwe conclusies van het opvolgonderzoek door het Vast Comité I zijn :

— de inlichtingendiensten blijken de door hen ingewonnen gegevens met voorzichtigheid en gematigdheid te analyseren. Dit blijkt ook uit het feit dat beide inlichtingendiensten het doorgaans onderling eens zijn over de essentiële punten van hun analyses;

— de inlichtingendiensten worden geconfronteerd met de moeilijkheid om personeel aan te werven dat over voldoende kennis van bepaalde vreemde talen en culturen beschikt zodat de herziening van bepaalde statutaire rekruteringsvoorwaarden zich opdringt;

— de ADIV (de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht) voert op basis van open bronnen sociologische studies over bepaalde fenomenen om een dreigingsanalyse op middellange en lange termijn mogelijk te kunnen maken. De Veiligheid van de Staat staat weigerachtig tegenover de idee om meer in de diepte de politieke, culturele, sociale en sociologische oorzaken van de gewelddadige radicalisering te onderzoeken. Zij stelt dat dergelijke analyses niet onder haar bevoegdheden vallen. Het Comité I deelt deze zienswijze niet helemaal. Het comité kan de intellectuele nieuwsgierigheid van de ADIV slechts toejuichen. Nochtans meent het Vast Comité I dat een dergelijke houding meer aangewezen zou zijn bij de Veiligheid van de Staat dan bij de ADIV waarvan de bevoegdheden toch hoofdzakelijk moeten gericht zijn op de bedreigingen tegenover de strijdkrachten. Wel erkent het comité dat dergelijke studies ook zeer nuttig kunnen zijn voor de perceptie en het begrip van sociologische fenomenen die mogelijks op middellange en lange termijn politieke en militaire problemen kunnen genereren;

— het Vast Comité I blijft de mening toegedaan dat de opvolging van het radicaal islamisme tot de bevoegdheden van de ADIV behoort in de mate waarin de militaire veiligheid in België en in het buitenland in brede zin in het gedrang is.

Het Vast Comité zal naar aanleiding van navolgende onderzoeken blijvend aandacht besteden aan de diverse belangrijke bevindingen die in de loop van dit thematisch onderzoek aan de oppervlakte zijn gekomen.

Het Vast Comité I vraagt ten slotte opnieuw aandacht voor het gebrek aan een adequate regeling van de gewone inlichtingenmethoden, de onduidelijkheid rond de draagwijdte van de mogelijkheid om technische bijstand en vooral medewerking te verlenen aan gerechtelijke overheden en de informatiedoorstroming naar buitenlandse inlichtingendiensten. Het Vast Comité I is de mening toegedaan dat deze elementen zouden moeten worden geregeld samen met de mogelijkheid voor de inlichtingendiensten om specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens aan te wenden.

Zo zullen de Belgische inlichtingendiensten op hetzelfde niveau kunnen werken als hun buitenlandse collega's.

Een probleem dat bij praktisch ieder controle-onderzoek opduikt, is dat van de samenwerkingsvoorwaarden met buitenlandse inlichtingendiensten. Het Comité I stelt nogmaals voor de artikelen 19 en 20 van de organieke wet betreffende de inlichtingendiensten te herbekijken. Op dit punt zijn er werkingsproblemen die te wijten zijn aan het feit dat België — en Brussel in het bijzonder — als het centrum van Europa beschouwd wordt.

Het Comité I is dan ook van oordeel dat de wetgever de artikelen 19 en 20 van de bovenvermelde wet nader zou moeten omschrijven, alsook het begrip « samenwerking met de buitenlandse inlichtingendiensten ». Het comité heeft geen weet van een richtlijn van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid (MCIV) die de samenwerking met de buitenlandse diensten nader zou regelen.

Het Comité I dringt aan op de noodzaak om snel een performant en beveiligd communicatienetwerk op te richten tussen het OCAD, zijn leveranciers en zijn cliënten, wegens de aard van de inhoud van de uitgewisselde inlichtingen. Naast het evidente veiligheidsrisico, zou het een zware klap zijn voor het imago van België en zijn diensten indien inlichtingen verloren gaan of in de verkeerde handen terechtkomen.

Het Comité I wijst erop dat hij deze aanbeveling reeds formuleerde in zijn eerste verslag betreffende de werking van het OCAD.

Ten slotte vestigt het Vast Comité I er nogmaals de aandacht op dat het zijn wettelijke opdracht niet ten volle uitoefenen indien het geen kennis heeft van de richtlijnen van het MCIV die betrekking hebben op of relevant zijn voor de werking van de inlichtingendiensten en het OCAD. Het Comité I is van oordeel dat artikel 33 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse hem nu reeds een duidelijk recht verleent op kennisname van deze richtlijnen. Deze zienswijze wordt echter niet door iedereen gedeeld. Gelet op de jarenlange patstelling ter zake, beveelt het Vast Comité I aan de kwestie nog duidelijker dan nu reeds het geval is te regelen in de voormelde wet. Het volstaat hiertoe artikel 33, tweede lid, van deze wet te amenderen door na de woorden « alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen » de volgende woorden toe te voegen : « ,ook al gaan deze documenten niet uit van die diensten. »

B. Gedachtewisseling

Een eerste interveniënt looft de kwaliteit van het activiteitenverslag 2007 van het Comité I.

In het verslag is er sprake van het Actieplan Radicalisme van de regering. Kunnen de leden van de parlementaire begeleidingscommissies beschikken over dit document ?

De heer Vandewalle, raadslid van het Vast Comité I, antwoordt dat het comité na veel aandringen een beknopte versie van dit plan heeft gekregen. De overdracht van dit document ging gepaard met een aantal beperkingen.

De eerste spreker wijst erop dat in het activiteitenverslag nogal wat aandacht wordt besteed aan de activiteiten van bepaalde NGO's in het kader van het radicaal islamisme (blz.24 van het verslag : « De activiteiten van bepaalde NGO's situeren zich niet enkel op humanitair vlak. Sommige organisaties proberen in de eerste plaats het gebied waar ze actief zijn te islamiseren en steunen daartoe lokale radicale islamisten. Diverse Arabische en moslimlanden ondersteunen en financieren deze activiteiten ... »). Mogen de leden van de parlementaire begeleidingscommissies weten over welke NGO's het gaat ?

De heer Vandewalle herinnert eraan dat de namen van de betreffende NGO's in het activiteitenverslag 2001 waren opgenomen. De toenmalige Kamervoorzitter heeft het Vast Comité I toen gevraagd de namen van de NGO's niet meer in het verslag te vermelden. Spreker wijst erop dat het nog steeds dezelfde NGO's betreft en het probleem blijft actueel vanuit principieel oogpunt. Het is natuurlijk mogelijk dat bepaalde NGO's van naam of rechtspersoon zijn veranderd. Sommige van deze NGO's stonden uitdrukkelijk vermeld op de lijsten van terroristische organisaties, opgesteld door de Verenigde Naties of door de Europese Unie.

Er wordt afgesproken dat de namen van de betreffende NGO's aan de leden van de parlementaire begeleidingscommissie van het Vast Comité I zullen worden meegedeeld.

Naast het meedelen van namen, meent een lid dat het interessant zou zijn om de omvang van het fenomeen te kennen en na te gaan of het aan het toenemen of afnemen is. Hoe evolueert het sinds de oprichting van de Moslimexecutieve, die toch geleid heeft tot een radicalisering in de benoemingen van godsdienstleerkrachten ? De lijst met de de namen van de NGO's kan een aanwijzing zijn van de omvang van het fenomeen.

De heer Vandewalle antwoordt dat dit net is wat het Comité I aan de Veiligheid van de Staat verwijt : dat het geen totaalbeeld heeft van het radicaliseringsfenomeen en de pogingen om in officiële circuits binnen te dringen. De Veiligheid van de Staat heeft de mogelijkheid om in bepaalde milieus en verenigingen binnen te dringen, maar er ontbreekt een analyse van het fenomeen in zijn geheel.

Een lid wenst te weten of de NGO's waarvan sprake is, ook subsidies van Belgische overheden ontvangen.

De heer Vandewalle antwoordt dat dit voor sommige NGO's inderdaad het geval is.

Een ander lid is van oordeel dat de radicalisering het meest wordt in de hand gewerkt door de uitzendingen van bepaalde stations die hun programma's verspreiden via satelliet of internet. In welke mate beschikt de Veiligheid van de Staat over middelen om deze uitzendingen te controleren ? Spreker wijst erop dat er Saoedische tv-stations zijn die via satelliet uitzendingen de ether insturen in verschillende talen en die een zeer sterke haatboodschap propageren.

Volgens hem is er in Europa slechts één organisatie die volledig is uitgerust om de TV-uitzendingen via satelliet te controleren : het Franse CSA, de « Conseil supérieur de l'Audiovisuel ». Spreker stelt voor dat de Veiligheid van de Staat contact zou nemen met deze instelling om op de hoogte te blijven van de evolutie ter zake.

De heer Vandewalle antwoordt dat het monitoren van internetsites in België hoofdzakelijk de taak is van de Computer Crime Unit (CCU) van de federale politie. De Veiligheid van de Staat werkt nauw samen met de CCU. De radio- en tv-uitzendingen worden gecontroleerd door de ADIV die als enige daarvoor is toegerust. Het monitoren van alle zenders in de ether is een arbeidsintensieve aangelegenheid. De ADIV zal op korte termijn investeren in een elektronisch programma om een eerste automatische screening mogelijk te maken.

Het lid wijst erop dat, precies omwille van de omvang van de opdracht, Europese samenwerking hem aangewezen lijkt.

Het volledige toezichtsverslag « betreffende de opvolging van het radicaal islamisme door de inlichtingendiensten », dat tijdens de vorige legislatuur aan de begeleidingscommissie werd overgemaakt, zal opnieuw aan de leden van de parlementaire begeleidingscommissie van het Vast Comité I worden overgemaakt.

Een ander lid wenst te weten wanneer het toezichtsverslag betreffende de « gereserveerde dossiers » aan de parlementaire begeleidingscommissie van het Vast Comité I zal worden overgemaakt.

De heer Rapaille deelt mee dat het toezichtsverslag in september 2008 aan de parlementaire begeleidingscommissie zal worden overgemaakt. Ook het toezichtsverslag betreffende de zaak Belliraj is bijna klaar en zal kortelings worden overgemaakt (eind juli 2008).

Een lid stelt vast dat het activiteitenverslag 2007 van het Comité I niets zegt over de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel. In het verleden werd er door de Veiligheid van de Staat geopperd dat de dienst daarvoor onvoldoende middelen had. Is dit nog steeds het geval ?

De heer Rapaille antwoordt dat het Comité I de afgelopen jaren veel aandacht heeft geschonken aan het thema « bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel ». Deze werkzaamheden hebben geleid tot het opstellen van een richtlijn betreffende de definiëring van de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel door het MCIV. Om de gekende redenen heeft het Vast Comité I tot nog toe geen kennis kunnen nemen van de inhoud van deze richtlijn.

De Veiligheid van de Staat heeft een kleine cel die zich bezighoudt met de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel, maar het betreft voornamelijk de sensibilisering van en contact met de privésector.

De parlementaire begeleidingscommissie I verzoekt het Comité I een vergelijkende studie te maken van de Belgische en de inlichtingendiensten van onze buurlanden, met name Nederland, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Er zijn immers verschillende evoluties bezig. Een synthese van deze studie kan in het activiteitenverslag 2008 van het Comité I worden opgenomen.

C. Besluit

De parlementaire begeleidingscommissies onderschrijven de aanbevelingen van het Vast Comité I.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitters,
Christiane VIENNE (S).
Guido DEPADT (K).
Armand DE DECKER (S).
Herman VAN ROMPUY (K).

(1) Voor de tekst van het verslag : zie : http:// www.comiteri.be.