4-688/1 | 4-688/1 |
10 APRIL 2008
Dit wetsvoorstel neemt, in aangepaste vorm, de tekst over van het voorstel DOC 51 0227/001.
Overeenkomstig artikel 469 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn de vestiging en inning van de aanvullende belastingen op de personenbelasting ten bate van de gemeenten en de agglomeraties der gemeenten opgedragen aan de administratie der directe belastingen.
De opbrengsten worden doorgestort voor het einde van de maand die volgt op die waarin de rechten werden geïnd. De inningen en doorstortingen zijn afhankelijk van de evolutie van de inkohieringswerkzaamheden. Dit brengt voor de gemeenten twee belangrijke problemen met zich mee.
Vooreerst leidt het tot een wispelturigheid van de maandelijkse ontvangsten : de gemeenten weten sinds enkele jaren wel op welke dagen ze de maandelijkse stortingen mogen verwachten, maar het bedrag ervan is pas enkele dagen vooraf bekend. Dit bemoeilijkt het voeren van een goed liquiditeitsbeleid.
Daarnaast maakt het huidige systeem de gemeentelijke ontvangsten afhankelijk van het inkohieringsritme. Dit betekent meteen ook dat de gemeenten de financiële gevolgen dragen van vertragingen in de inkohieringen. Daarenboven ontbreekt een financiële prikkel om de federale overheid aan te zetten tot een snel inkohieringsritme.
Sinds 2001 is er in het Vlaams Gewest een voorschottensysteem actief met betrekking tot de doorstorting van de opcentiemen op de onroerende voorheffing, waardoor de gemeenten in de periode juli-december per maand 1/6 van 95 % van het in de begroting opgenomen bedrag ontvangen. De afrekening gebeurt in juli van het daaropvolgende jaar op basis van de reële situatie eind mei.
Dit systeem heeft de twee belangrijke problemen die hierboven worden geschetst, verholpen.
Dit wetsvoorstel wil nu ook voor de doorstorting van de aanvullende personenbelasting een voorschottensysteem invoeren en houdt meer bepaald in dat gedurende de eerste zes maanden een bedrag wordt doorgestort gelijk aan 1/6 van het totaal aan vastgestelde rechten op 30 juni van het daaraan voorafgaand jaar (n-1) met betrekking tot het aanslagjaar (n-2). In oktober gebeurt een afrekening op basis van de toestand eind september, zijnde 3 maand na de ultieme inkohieringsdatum. De nadere regels worden door de Koning bepaald.
Wouter BEKE Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 470ter ingevoegd, luidende :
« Art. 470ter. — De opbrengst van de aanvullende belastingen bedoeld in de artikelen 465 en 469, verminderd met de korting vermeld in artikel 470, is betaalbaar aan de agglomeraties en aan de gemeenten voor het einde van de maand januari die volgt op het jaar van hun inning.
Voor het einde van elk van de eerste zes maanden van het jaar van inning van de opbrengst bedoeld in het eerste lid, wordt een terugvorderbaar en renteloos voorschot, gelijk aan één zesde van de rechten van dezelfde aard vastgesteld op 30 juni van het voorlaatste aanslagjaar, gestort aan de agglomeraties en aan de gemeenten naar verhouding van hun respectieve aandeel.
Wanneer het bedrag van de vastgestelde rechten die nog niet zijn ingevorderd op 30 september van het jaar van inning van de opbrengst bedoeld in het eerste lid en het gedeelte van de op dezelfde datum verwezenlijkte ontvangsten op de vastgestelde rechten doen blijken dat op 31 december van hetzelfde jaar de opbrengst zal afwijken van het totaal van de maandelijkse voorschotten bepaald overeenkomstig het tweede lid, gebeurt een afrekening in oktober.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor de vaststelling van de afrekening bedoeld in het derde lid. ».
Art. 3
Deze wet treedt in werking op 1 januari 2009.
11 februari 2008.
Wouter BEKE Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE. |