4-423/1

4-423/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

26 NOVEMBER 2007


Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, teneinde het hof bevoegd te maken voor de toetsing aan de artikelen 41 en 162 van de Grondwet inzake de gemeentelijke en provinciale autonomie

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s.)


TOELICHTING


Dit voorstel van bijzondere wet neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 22 februari 2005 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-1054/1 — 2004/2005).

Voor wie zich op de democratie beroept, is het onbetwistbaar dat plaatselijke decentralisatie de voorkeur verdient op gecentraliseerd bestuur. Als een soort van surrogaat voor de onmogelijk te verwezenlijken rechtstreekse democratie, dienen de gemeenten de vrijheid doordat zij de macht van de Staat beperken. Zij plaatsen de overheid binnen het bereik van de burger, brengen bestuur en bestuurder nader tot elkaar en humaniseren daardoor de rechtsregel. De autonomie vestigt de verantwoordelijkheid van de bestuursorganen aangezien zij die met de belangen van de gemeente belast zijn, de hun opgedragen taak waarnemen onder de ogen van de belanghebbenden zelf (1) .

Terwijl het centraal bestuur zich afzijdig hield, zijn de gemeenten in de loop van de negentiende eeuw aan nijpende sociale noden tegemoetgekomen (bestrijding van de levensduurte, vaststelling van minimumlonen in de aanbestedingsvoorwaarden van gemeentewerken, oprichting van steunfondsen voor werklozen). Het lokale bestuur is anderzijds ook de leerschool van het burgerschap.

De grondwetgever van 1831 sprak niet van gemeentelijke autonomie (en evenmin van provinciale autonomie), maar hield het bij de bepaling dat de gemeenteraden alles regelen wat van gemeentelijk belang is. Daaruit blijkt dat het begrip « gemeentelijk belang » het criterium is van de gemeentelijke macht. De gemeenteoverheid is van rechtswege bevoegd om alle gemeentelijke belangen te regelen, maar die bevoegdheid houdt op te bestaan wanneer de te regelen belangen geen gemeentelijke belangen meer zijn. Met andere woorden, de bevoegdheid van de gemeenten wordt ratione materiae begrensd door het begrip « gemeentelijk belang ».

Het is onmogelijk een algemeen geldende definitie te geven van wat tot de huishouding van de gemeente behoort en wat daar buiten valt. Het gemeentelijk belang kan niet naar de inhoud gedefinieerd worden. Men kan zeggen dat het gemeentelijk belang, het belang is dat niet bovenlokaal is of dat niet door de gemeenschappen, gewesten of de federale overheid wordt waargenomen (2) .

Artikel 41, eerste lid, en artikel 162, 2º, van de Grondwet belasten de gemeenteraden met het regelen van de gemeentelijke belangen. Het beginsel van de gemeentelijke autonomie bevat de erkenning van de gemeentelijke macht als onafhankelijke macht. Die bepalingen houden dus het recht en het vermogen van de gemeentelijke overheid in om, binnen de grenzen van de wet, het decreet of de ordonnantie, een belangrijk deel van de openbare aangelegenheden krachtens hun eigen verantwoordelijkheid en in het belang van de plaatselijke bevolking te regelen en te beheren. Dat recht wordt uitgeoefend door de gemeenteraden, waarvan de leden worden gekozen door middel van vrije, geheime en rechtstreekse verkiezingen en waar uitvoerende organen tegenover staan die verantwoording zijn verschuldigd aan die leden.

De evolutie van ons administratief recht vertoont een toenemend streven van het federale en het regionale bestuur naar een uitbreiding van hun bevoegdheid ten koste van de lokale besturen. Talrijke aangelegenheden die vroeger als een gemeentelijk belang werden beschouwd, behoren thans tot de bevoegdheidskring van het federale bestuur of behoren als gemeenschaps- of gewestaangelegenheden tot de respectieve bevoegdheid van de gemeenschappen of de gewesten. Die centraliserende tendens is op talrijke gebieden merkbaar (3) .

Die evolutie is gezien de schaalvergroting wellicht onomkeerbaar, maar is niet per definitie in alle opzichten een gunstige evolutie. Ze dreigt de afstand tussen bestuurders en bestuurden te vergroten en de gemeentelijke autonomie uit te hollen. De gemeentelijke autonomie is immers een voorschrift van goed bestuur. Lokale overheden met werkelijke verantwoordelijkheden maken een vorm van bestuur mogelijk die zowel doeltreffend is als dicht bij de burgers staat. Uit onderzoek blijkt immers dat burgers waardering hebben voor en vertrouwen in de gemeente en de wijze waarop zij haar opdrachten uitvoert. De gemeente kan daarbij autonoom keuzen maken. Het is vanuit democratisch oogpunt een goede zaak dat de gemeente die opdrachten op een goede manier zelf uitvoert. Daarin hoeven de hogere overheden in principe niet tussenbeide te komen.

De gemeentelijke autonomie is in de betrekkingen tussen de gemeente en de toezichthoudende overheid een positiefrechtelijke regel die beschermd wordt door de administratieve rechter en door de hoven en rechtbanken. Zij betekent dat de gemeentelijke overheid alles regelt wat van gemeentelijk belang is, voor zover de wet haar beslissingsrecht niet beperkt en behoudens de controle van de hogere overheid (die alleen kan optreden in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald). De gemeentelijke bevoegdheid is dus niet onbeperkt maar onbepaald, en de afwijkingen moeten beperkend worden uitgelegd (4) .

Dit voorstel strekt ertoe de bescherming en het respect voor de gemeentelijke autonomie verder te waarborgen door het Grondwettelijk Hof de mogelijkheid te geven om rechtsregels te toetsen aan artikel 41, eerste lid, en artikel 162, 2º, van de Grondwet.

Daarmee verkrijgt het Grondwettelijk Hof de mogelijkheid om na te gaan of de hogere overheden de gemeentelijke (en provinciale) autonomie respecteren.

Sabine de BETHUNE
Wouter BEKE
Nahima LANJRI
Hugo VANDENBERGHE
Luc VAN DEN BRANDE
Tony VAN PARYS.

VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet

Art. 2

In artikel 1, 2º, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, vervangen bij de bijzondere wet van 9 maart 2003, worden tussen de woorden « de artikelen » en de woorden « 170, 172 en 191 van de Grondwet » de woorden « 41, eerste lid, 162, 2º, » ingevoegd.

12 juli 2007.

Sabine de BETHUNE
Wouter BEKE
Nahima LANJRI
Hugo VANDENBERGHE
Luc VAN DEN BRANDE
Tony VAN PARYS.

(1) A. Mast, J. Dujardin, M. Van Damme, J. Vande Lanotte, Overzicht van het Belgisch administratief Recht, 1996, blz. 392.

(2) Ibid., blz. 393.

(3) Ibid., blz. 394.

(4) Ibid., blz. 396.