4-234/1

4-234/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

1 OKTOBER 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met betrekking tot de sociale reïntegratie van prostituees

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 20 augustus 2003 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-161/1 — BZ 2003).

Het verslag dat de Senaat in juli 2000 heeft opgesteld over « Mensenhandel en prostitutie in België » heeft voldoende duidelijk aangetoond dat, voor mensen die het prostitutiemilieu vrijwillig willen verlaten, de afhandeling van de administratieve en fiscale aspecten van hun situatie een van de voornaamste struikelblokken vormt.

Het wordt algemeen erkend dat prostitutie veel geld opbrengt. Wanneer iemand besluit het milieu te verlaten, zal zijn inkomen dus meestal veel lager liggen dan voordien. Deze mensen lopen dus het risico te bezwijken aan de fiscale gevolgen van hun beslissing. Het delicate evenwicht dat zo iemand op professioneel, persoonlijk, psychologisch en sociaal vlak heeft bereikt, kan in het gedrang komen wanneer hij zijn aanslagbiljet ontvangt. De verleiding zal dan groot zijn om naar het milieu terug te keren teneinde de belastingschulden af te betalen.

Binnen welke termijnen moeten we het probleem beschouwen ?

Als iemand besluit het milieu te verlaten in het jaar X, moet hij zijn belastingaangifte in het jaar X + 1 doen. Voor de inkomstenbelasting moeten immers alle belastbare inkomsten worden aangegeven ongeacht of de activiteiten aanvaardbaar of geoorloofd zijn.

De persoon in kwestie krijgt zijn aanslagbiljet pas in het jaar X + 2.

Gezien de omvang van zijn vroegere inkomsten, is het licht begrijpelijk dat de belastingplichtige zijn belastingen maar moeilijk zal kunnen betalen binnen de wettelijke termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het aanslagbiljet. De belastingplichtige kan weliswaar een verzoek tot uitstel van betaling indienen bij de ontvanger, maar wellicht komt hij toch in de verleiding om naar het milieu terug te keren teneinde zijn belastingschulden te voldoen.

Dit wetsvoorstel wil deze reactie voorkomen door slechts 40 % van de beroepsinkomsten van mensen die uit de prostitutie zijn gestapt in aanmerking te nemen als belastbare grondslag.

Aangezien dit fiscale « cadeau » niet te verwaarlozen is, moet erop worden toegezien dat de persoon in kwestie de prostitutie wel degelijk vaarwel heeft gezegd en er nadien ook niet naar is teruggekeerd.

Daarom moet elk verzoek om vermindering van de belastbare grondslag beoordeeld worden door een speciaal hiervoor opgerichte commissie.

Die commissie zal bestaan uit drie leden van de federale overheidsdienst Financiën, uit vertegenwoordigers van de drie verenigingen voor hulp bij reïntegratie (Le Nid, Espace P, ...), uit vertegenwoordigers van het Centrum voor de gelijkheid van kansen en voorts uit een magistraat en een lid van de federale politie.

De commissie moet nagaan of de persoon in kwestie de prostitutie wel degelijk heeft verlaten. Een aantal overeenstemmende vermoedens, aanwijzingen en gegevens kunnen wijzen op een nieuwe persoonlijke en professionele situatie. Denken we met name aan het sluiten van een arbeidsovereenkomst, een huwelijk, duurzaam samenwonen, een geboorte, toezicht door een hulpvereniging, een opleiding, het hervatten van de studies, enz. De commissie kan er ook rekening mee houden dat de persoon geen profijt meer haalt uit de opbrengsten van zijn vroegere activiteit.

De toekenning van de vermindering door de commissie bindt de hoofdcontroleur bij het vaststellen van de belasting voor het aanslagjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

Wanneer een persoon kennelijk geen recht meer heeft op het voordeel van de vermindering omdat hij naar het prostitutiemilieu is teruggekeerd, moet de commissie de hoofdcontroleur daarvan op de hoogte brengen zodat deze laatste een aanvullende aanslag kan vestigen op de 60 % beroepsinkomsten die niet zijn belast, gedurende drie jaar vanaf één januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd.

Sabine de BETHUNE.
Elke TINDEMANS.
Nahima LANJRI
Els SCHELFHOUT.
Helga STEVENS.
Miet SMET.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, wordt een onderafdeling IVbis ingevoegd, luidende :

« Onderafdeling IVbis : Vermindering met het oog op de reïntegratie van prostituees

Art. 156bis. § 1. Met 60 % wordt verminderd het deel van de belasting dat evenredig overeenstemt met de beroepsinkomsten uit de prostitutie wanneer de persoon op 1 januari van het aanslagjaar opgehouden heeft zich te prostitueren.

Om deze eenmalige vermindering te genieten moet de belastingplichtige op de door de Koning bepaalde wijze bij de indiening van zijn aangifte een verzoek richten tot de in § 2 bedoelde commissie voor de reïntegratie van prostituees.

De commissie geeft een eensluidend advies over de toekenning van de vermindering binnen een termijn die niet langer mag zijn dan zes maanden na de indiening van het verzoek, waarbij zij met name rekening houdt met de sociaal-economische situatie van de persoon en zijn geschiktheid inzake professionele herinschakeling.

Als blijkt dat de belastingplichtige zijn vroegere activiteiten opnieuw heeft opgenomen, kan de administratie artikel 354, tweede lid, toepassen nadat zij de zaak voor de commissie voor de reïntegratie van prostituees heeft gebracht, die hierover een eensluidend advies moet geven.

De commissie kan de toekenning van de vermindering verbinden aan een verplicht sociaal en psychologisch toezicht.

§ 2. Er wordt een commissie voor de reïntegratie van prostituees ingesteld, waarvan de werking door de Koning wordt geregeld.

De commissie is samengesteld uit :

1º drie ambtenaren van het ministerie van Financiën;

2º drie leden van verenigingen voor hulp bij reïntegratie;

3º een vertegenwoordiger van het Centrum voor de gelijkheid van kansen;

4º een magistraat;

5º een lid van de federale politie.

Vooraleer zij een ambt opnemen, verklaren de leden van de commissie onder eed, afgelegd in handen van de voorzitter dat zij hun taak onpartijdig zullen uitvoeren en de besprekingen waaraan zij deelnemen geheim zullen houden.

Art. 3

In artikel 354 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :

« Het eerste lid is van toepassing op de gevallen bedoeld in artikel 156bis. »

10 september 2007.

Sabine de BETHUNE.
Elke TINDEMANS.
Nahima LANJRI
Els SCHELFHOUT.
Helga STEVENS.
Miet SMET.