Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-82

ZITTING 2006-2007

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken

Vraag nr. 3-6440 van mevrouw Van de Casteele van 20 december 2006 (N.) :
Activiteitencoöperatieven. — Resultaten.

Het Vlaams instituut voor advies in bedrijfsbeheer en opleiding (VIABO) verdedigt de belangen van werkzoekenden die ingeschreven zijn voor een begeleidingstraject naar zelfstandig ondernemerschap. Er dienen zich bij hen een groot aantal kandidaat zelfstandigen uit kansengroepen aan die van het kastje naar de muur werden gestuurd voor een aangepast opleidingstraject dat hun het best ligt.

Volgens VIABO zouden die activiteitencoöperatieven, zoals ze nu geregeld zijn, teveel kosten aan de belastingsbetaler aangezien de werkloosheidsuitkering of het leefloon verder betaald wordt gedurende de periode dat de persoon zijn activiteit ontplooit in een activiteitencoöperatie. Het systeem zou ook onvoldoende blijvende inschakelresultaten bieden.

Om ons daarover een oordeel te kunnen vormen is het dus van groot belang een correct inzicht te hebben in de werking en de resultaten van de activiteitencoöperatieven en de voordelen voor de werkzoekende die in dit systeem wil stappen.

Graag zou ik een antwoord krijgen op de volgende vragen :

1. Hoeveel deelnemers waren er tot nu als zelfstandige in loondienst binnen de coöperatieven ? Hoeveel voltijdse equivalenten per jaar per coöperatieve zijn dat ?

2. Hoeveel afhakers zijn er ?

3. Hoeveel deelnemers die een positief schakelresultaat opleveren zijn er langer dan één jaar na afloop van hun trajecten nog aan het werk ?

4. Hoeveel worden zelfstandige in hoofdberoep (met minstens één jaar zelfstandige activiteit) na het verstrijken van de overeenkomst ?

5. Hoeveel schakelresultaten naar werk in dienstverband zijn er met minstens 1 jaar tewerkstelling ?

6. Hoeveel is de totale kostprijs van de voltijdse tewerkstelling van één zelfstandige in loondienst gedurende een volledig jaar ?

7. Hoeveel voltijds personeel werd tewerkgesteld voor de werking van de activiteitencoöperatieven ? Hoeveel loonkost betekent dat ?

8. Welke opleidingen hebben de deelnemers kunnen volgen en hoe lang ? Wat was de kostprijs van deze opleidingen per deelnemer ?

9. Hoeveel bedroeg het gemiddeld netto maandinkomen van de kandidaten, exclusief en inclusief eventuele bijkomende overheidssteun ?

10. Hoeveel RSZ hebben de deelnemers meer betaald door hun statuut van loontrekkende dan wat ze betaald zouden hebben als zelfstandige, al dan niet in bijberoep ?

11. De theoretische voordelen van het statuut van zelfstandige in loondienst worden voldoende kenbaar gemaakt. Wat zijn de resultaten van de studie die onderzocht welke voordelen de zelfstandige in loondienst zou hebben gehad indien hij opeens een volwaardig statuut van zelfstandige had kunnen aannemen ?

12. Wegen de individuele voordelen door aansluiting bij de activiteitencoöperatieve op tegen de nadelen van het werknemersstatuut en het moeten betalen van extra kosten aan de activiteitencoöperatieve ?

Antwoord : Gelet op de hoeveelheid van vragen en hun onderlinge verband, zullen sommigen worden gebundeld en samen beantwoord.

Er zijn in België momenteel 8 activiteitencoöperaties actief, opgericht tussen eind 1999 en eind 2006. De cijfergegevens waarover ik beschik, zijn gebaseerd op 7 van de 8 activiteitencoöperaties, aangezien de recent opgericht coöperatie in Brussel pas sedert 1 november van dit jaar actief is en om evidente redenen nog niet over cijfergegevens beschikt.

Volgende activiteitencoöperaties werden sedert eind 1999 opgericht :

— eind 1999 : Azimut in Monceau-sur-Sambre;

— 2002 : Startpunt te Gent, Take-off in Oostende en Challenge in Libramont;

— 2005 : Ondernemersatelier in Genk en Co-Actief in Antwerpen;

— begin 2006 : Avomarc in Bergen;

— eind 2006 : Debuut in Brussel.

De cijfergegevens gebruikt in dit antwoord zijn gebaseerd op de gegevens van Coopac, de Koepel van activiteitencoöperaties in België.

1, 2, 4 en 5. Sedert de oprichting van de eerste activiteitencoöperatie, eind 1999, werden door alle activiteitencoöperaties samen, 2 529 kandidaten onthaald. Hiervan startten 678 personen effectief een begeleiding.

344 personen voleindigden de begeleiding en stroomden uit.

149 van hen werden zelfstandige (129 in hoofdberoep, 20 in bijberoep), 102 vonden werk als werknemer, 23 van hen gingen verder met een bijkomende opleiding of andere vorm van verdere begeleiding.

89 personen keerden terug naar het statuut van werkloze.

3. Voor de Vlaamse activiteitencoöperaties, is iedereen die het traject doorlopen heeft en een eigen zaak startte, na één jaar nog steeds actief als zelfstandige in hoofdberoep. Hetzelfde geldt voor de personen in loondienst, op 2 uitzonderingen na.

In Wallonië is de ervaring gelijklopend. Ter illustratie : van de 50 ondernemers die door Challenge begeleidt werden, zijn er nog steeds 47 actief na 3 jaar. De overige 3 zijn werknemer geworden.

6 en 8. De kostprijs voor de federale overheid bedraagt 0 euro. De federale overheid betoelaagt op geen enkele manier rechtstreeks de loonkost van de kandidaat-ondernemers.

De volledige loonkost wordt gedragen door de omzet van de activiteitencoöperatieve.

De financiering van de activiteitencoöperaties gebeurt op basis van het Samenwerkingsakkoord Meerwaardeneconomie waarbij de federale overheid een eenmalige opstartsubsidie voorziet (+/- 62 000 euro) en waarbij de verdere structurele betoelaging gebeurt door de gewesten. Deze opstartsubsidie dient te worden aangewend voor de werkingskosten van de activiteitencoöperatie, niet voor de loonkost van de kandidaat-ondernemers

7. In Vlaanderen is dit gemiddeld 2,25 voltijdse equivalenten (VTE) per activiteitencoöperatie. Dit vertegenwoordigt een jaarlijkse loonkost van 125 000 euro.

Voor het Waalse Gewest is dit één VTE per 10 à 15 begeleidde kandidaat-ondernemers. Ter illustratie : Azimut stelt op dit moment 5,6 VTE te werk.

9. De methodologie van de activiteitencoöperaties draait rond het  uittesten van de activiteiten  waarbij de kandidaat-ondernemer intensief begeleid wordt (ongeveer een 4-tal dagen per maand).

De deelnemers volgen een korte modulaire opleiding in de schoot van de activiteitencoöperaties dit wil zeggen dat de activiteitencoöperaties de opleiding organiseren maar voor het lesgeven beroep doen op externe deskundigen. De kostprijs van deze opleidingen per deelnemer bedragen ongeveer 100 euro. Bedrag dat kan worden gerealiseerd door de bereidwillige medewerking tegen kostenvergoeding van de docenten en/of opleidingsinstelling.

10. Zoals eerder gesteld (zie antwoord vraag 6) genieten de kandidaten van geen enkele vorm van rechtstreekse overheidssteun.

In de meeste gevallen, betreft het een deeltijdse arbeidsovereenkomst waarbij de kandidaat nog recht heeft op een (beperkte) aanvullende werkloosheidsvergoeding.

In een latere fase kan deze arbeidsovereenkomst worden uitgebreid naar een eventuele voltijdse tewerkstelling.

De berekening van een gemiddeld maandinkomen is dan ook niet eenduidig op te maken.

11. Deze vraag is onmogelijk met exacte cijfers en berekeningen te beantwoorden.

Enerzijds is het lang niet zeker (eerder onwaarschijnlijk) dat de kandidaatondernemer een eigen zaak zou zijn begonnen, zonder eerst in dienst te komen van de activiteitencoöperatie en door hen te worden begeleid.

Anderzijds is het zo dat wanneer de kandidaat wel een eigen activiteit zou zijn gestart als zelfstandige, de vraag is hoeveel sociale bijdragen aan het sociaal verzekeringsfonds zouden betaald zijn. Betreft het de wettelijk verplichte minimumbijdrage of een vrijwillige bijdrage ? In het stelsel van de sociale zekerheid voor zelfstandigen is het immers zo dat startende zelfstandigen de eerste drie jaren deze keuzemogelijkheid hebben in afwachting van de berekening van definitieve bijdragen.

Als zelfstandige ligt het afhoudingspercentage inzake sociale bijdragen wel een aantal percentages hoger dan in het werknemersstelsel, maar valt de werkgeversbijdrage volledig weg.

12. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik enerzijds terug naar het antwoord op vraag 6 en 11.

De activiteitencoöperaties zijn een vrij jong initiatief. Veel cijfer- en studiemateriaal is daarom nog niet voorhanden.

In de toekomst zal ik, samen met de activiteitencoöperaties, bekijken hoe we op transparante en systematische wijze data rond de activiteitencoöperaties kunnen verzamelen.

Ter informatie kan ik u wel meedelen dat de Vlaamse activiteitencoöperaties samen met de VDAB, UNIZO en Syntra-Vlaanderen een ESF-project gestart zijn dat de meerwaarde voor een kandidaat-ondernemer moet bloot leggen voor de verschillende begeleidingsvormen.