3-1812/5

3-1812/5

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

8 NOVEMBER 2006


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid


Evocatieprocedure


Wetsontwerp houdende oprichting van kamers van eerste aanleg en kamers van beroep bij de dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER BEKE EN MEVROUW ZRIHEN


I. INLEIDING

Het optioneel bicameraal wetsontwerp « houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid » werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2594/1). Het werd op 13 juli 2006 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 87 stemmen bij 48 onthoudingen. Het werd op diezelfde dag overgezonden aan de Senaat en op 13 oktober 2006 geëvoceerd.

De Kamercommissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en Maatschappijlijke Hernieuwing splitste het wetsontwerp echter in een optioneel en een verplicht bicameraal wetsontwerp. Het verplicht bicameraal wetsontwerp « houdende oprichting van kamers van eerste aanleg en kamers van beroep bij de dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV » werd op 13 juli 2006 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 86 tegen 9 stemmen bij 38 onthoudingen, en op 13 juli 2006 overgezonden aan de Senaat.

De commissie heeft beide wetsontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 18 en 25 oktober 2006, in aanwezigheid van de heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Tijdens deze vergaderingen werden door de commissie, op basis de nota van de Dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat die als bijlage bij dit verslag wordt gevoegd, verschillende tekstcorrecties aangebracht aan het ontwerp zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden, die evenwel niets aan de inhoud ervan wijzigen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID

Hoofdstuk 1

De vroedvrouwen

Tot op heden werd het beroep van vroedvrouw slechts summier beschreven in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen. Dat koninklijk besluit vormt de wettelijke basis die van toepassing is op alle gezondheidszorgberoepen.

Geen enkele beroepsbeoefenaar evenwel kan een gezondheidsberoep uitoefenen in België zonder door of krachtens dit koninklijk besluit te worden erkend.

Het ontwerp van wet wil de vroedvrouwen in het kader van het genoemde koninklijk besluit een soortgelijke wettelijke basis geven als die welke geldt voor de andere gezondheidszorgberoepen via de invoering van een hoofdstuk dat aan dat beroep is gewijd, waarin enerzijds de activiteiten op algemene wijze worden omschreven en anderzijds in algemene termen eveneens de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep worden omschreven.

De bepalingen in hoofdstuk II van het ontwerp van wet hebben betrekking op artikel 49ter van het genoemde koninklijk besluit nr. 78 en meer bepaald op de bijzondere vrijstellingen voor de uitoefening van zekere delen van de geneeskunde opdat zij in België een beperkte klinische opleiding kunnen volgen in het kader van de medische en wetenschappelijke samenwerking met landen die geen lidstaat zijn van de Europese Unie.

De voorgestelde wijzigingen dienen om enkele bepalingen van dit artikel te verduidelijken en om dubbelzinnigheid te vermijden.

Hoofdstuk III betreft wijzigingen aan de wet van 5 juli 1994 betreffende het bloed en de bloedderivaten van menselijke oorsprong

Hoofdstuk IV betreft het Kenniscentrum en voorziet een plaatsvervanger voor de leidend ambtenaren van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid en Voedselketen, de FOD Sociale zekerheid en het RIZIV in de Raad van Bestuur van het Kenniscentrum.

Hoofdstuk V voorziet in wijzigingen aan de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen en handelt meer bepaald over de taken van de Technische Cel. Het gaat om de drievoudige opdracht van de Technische Cel alsook over de wijze waarop de Cel haar opdrachten vervult.

Hoofdstuk VI handelt over de registratie van gegevens en voert een wettelijke basis in voor het organiseren van de registratie en de behandeling van informatie over kanker in het kader van een stichting opgericht door de Staat en de verzekeringsinstellingen.

Hoofdstuk VII betreft de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.

De bepalingen in verband met het hoofd van het verpleegkundig departement worden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met de andere bepalingen over de structurering van de verpleegkundige activiteit.

Er wordt een wijziging aangebracht met het oog op de patiëntenrechten in het ziekenhuis. Bovendien worden de bepalingen over de kamersupplementen en de ereloon-supplementen gewijzigd om de transparantie van de facturatie en de toegang tot de zorg voor alle patiënten te verbeteren. De minister meent dat men bij de bespreking van de artikelen de kans zullen hebben deze bepalingen uitgebreid te bespreken.

Door deze wetswijziging worden de bepalingen betreffende het hoofd van het verpleegkundig departement afgestemd op de andere componenten van de verpleegkundige structuur : de opleidingsvoorwaarden worden uit de wet geschrapt. Ze worden voortaan uitsluitend vermeld in de erkenningsnormen.

De aanbeveling ten aanzien van een aanvullende universitaire opleiding wordt een verplichting, met dien verstande dat een lange overgangsperiode is voorzien.

Hoofdstuk VIII betreft de implantaten en medische hulpmiddelen en strekt ertoe de rechthebbende beter te beschermen tegen de supplementen verbonden aan implantaten en invasieve medische hulpmiddelen. Dit wordt met name nagestreefd door middel van een snellere tegemoetkoming in deze prestaties door de verplichte verzekering. De andere doelstelling bestaat erin de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering tegemoet komt, te verduidelijken en beter te omschrijven, alsook de voorwaarden te verduidelijken voor hun financiering in het kader van het budget van de financiële middelen van de ziekenhuizen.

Hoofdstuk IX betreft de rechten van de patiënt.

Er wordt uitdrukkelijk in de wet ingeschreven dat ze zowel van toepassing is op contractuele als op buitencontractuele rechtsverhoudingen. De aanwijzing van een vertrouwenspersoon wordt wat betreft het recht op informatie vereenvoudigd. Voor het recht op inzage en afschrift van het patiëntendossier wordt de aanwijzingsprocedure behouden. Daarenboven wordt de kostprijs van het afschrift van het patiëntendossier gespecificeerd en ontstaat de mogelijkheid het uitoefenen van het klachtrecht te versoepelen.

Hoofdstuk X handelt over gezondheidsbedreigende situaties.

De gebeurtenissen waar men de jongste jaren mee werd geconfronteerd zoals de dreiging van SARS, vogelgriep en dioxine, hebben geleid tot een nieuwe veiligheidsopdracht, met name de gezondheidsveiligheid.

Het wetsontwerp voorziet in de oprichting van een netwerk en biedt een juridisch kader voor het beheer van pertinentie informatie. Daarnaast richt het een alarmsysteem op dat de minister de kans biedt uitzonderingsmaatregelen vast te stellen die per definitie beperkt horen te zijn in de tijd. Het wetsontwerp vult tevens de maatregelen aan die moeten worden genomen in geval van dringende medische hulp. Het beheer van gezondheidsveiligheid, zoals de dringende medische hulp, is een federaal gebleven aangelegenheid omdat er geen bijzondere regeling voor is bepaald (arrest nr. 63/95 van het Arbitragehof van 12 juli 1995). De maatregelen zijn beperkt tot wat nodig blijkt in spoedeisende gevallen.

De gemeenschappen blijven bevoegd zodra de bron of de vector geïdentificeerd is en men opnieuw terechtkomt op het vlak van de normale verzorging.

In spoedeisende gevallen voor de volksgezondheid is het nodig dat een overheidsorgaan onmiddellijk kan optreden.

De beoogde maatregelen zijn strikt beperkt tot de maatregelen die spoedeisend blijken voor de bescherming van de volksgezondheid : het blijkt nodig in een wettelijke basis te voorzien voor een algehele aanpak inzake maatregelen ten gunste van de volksgezondheid die des te werkzamer zullen zijn en des te gemakkelijker aanvaard zullen worden naarmate zij vroeger worden vastgesteld.

De ervaring wijst uit dat er in het verleden nooit een gecoördineerde noch systematische aanpak heeft bestaan voor dergelijke maatregelen. Versnipperde maatregelen zijn contraproductief gebleken (cf. Tchernobyl). Ook al leiden dergelijke situaties tot publieke debatten, toch is het niet minder noodzakelijk dat de bevolking kan beschikken over een zo volledig mogelijke kwalitatief degelijke en van de overheid uitgaande informatie.

Hoofdstuk XI betreft de geneesmiddelen.

Naast hoofdzakelijk formele technische correcties of herformuleringen van de artikelen 66 tot 78, voegt artikel 71 een « beschermingsperiode » in na een aanbesteding. Tijdens deze periode zal de winnaar de garantie hebben de enige te zijn die de beter vergoedbare categorie geniet.

Artikel 72 bepaalt eveneens dat vanaf 2007 de geneesmiddelen die forfaitair worden in de ziekenhuizen, uit de berekeningsbasis worden verwijderd die wordt gebruikt voor het berekenen van de heffingen die de farmaceutische firma's betalen.

Artikel 74 maakt het mogelijk tegemoet te komen aan verschillende praktische behoeften door twee lijsten van geneesmiddelen met mekaar te verbinden : de lijst met de vergoedbare farmaceutische specialiteiten en de lijst met ATC codes uitgesloten van forfaitarisering.

Bovendien voeren de artikelen 79, 80 en 124 inzake controle, registratie en proefnemingen met geneesmiddelen een meer automatisch principe voor indexering van de bijdragen en de mogelijkheid heffingen vast te leggen.

Hoofdstuk XII voert diepgaande hervormingen in aan de wet over de responsabilisering van de zorgverstrekkers.

Om de rechten van de verdediging beter te waarborgen, worden bij de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle twee administratieve rechtscolleges ingesteld, één in eerste aanleg en één in beroepsinstantie.

De beoordelingsbevoegdheid van het Comité — uitgezonderd inzake overconsumptie/overdreven voorschrijfgedrag — wordt verdeeld tussen de Kamer van eerste aanleg en de leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle.

De Kamer van eerste aanleg heeft een algemene bevoegdheid tot het sanctioneren van overtredingen inzake realiteit/conformiteit en overconsumptie/overdreven voorschrijfgedrag.

De leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en — controle is bekleed met een residuaire bevoegdheid tot het sanctioneren van overtredingen inzake realiteit en conformiteit evenwel onder de hierna volgende cumulatieve voorwaarden :

— het ten onrechte aangerekend bedrag moet lager zijn dan 25 000 euro;

— er mogen geen aanwijzingen bestaan van bewust gepleegde bedrieglijke handelingen;

— er mogen geen antecedenten bestaan tijdens de voorafgaande 5 jaar.

Die criteria kunnen worden aangepast op voorstel van het Comité en via een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en — controle beschikt over een exclusieve bevoegdheid tot het sanctioneren zowel van de administratieve overtredingen als het aanzetten tot overconsumptie/overdreven voorschrijfgedrag.

Wat de overconsumptie betreft beslist alleen de Dienst voor geneeskundige evaluatie en — controle over het plaatsen van de monitoring. Die plaatsing onder monitoring is altijd mogelijk zowel wanneer in die kantoren voor manifeste afwijking en aanbevelingen van goede medische praktijkvoering bestaan, als wanneer de overconsumptie beoordeeld wordt op basis van het criterium van de goede huisvader. Ook de profielcommissie kan een plaatsing onder monitoring vragen. Na de monitoring kan het Comité ofwel het dossier seponeren ofwel de betrokkene een waarschuwing toezenden ofwel de leidend ambtenaar ermee belasten de zaak aanhangig te maken bij de Kamer van eerste aanleg. De leidend ambtenaar kan hoger beroep aantekenen tegen de beslissing tot het seponeren of het geven van een waarschuwing.

Er geldt een bijzondere procedure inzake het voorschrijven van specialiteiten bedoeld onder hoofdstuk II : na een monitoringprocedure wordt het dossier voorgelegd aan het Comité, dat aan het Nationaal college van adviserend geneesheren kan vragen zich uit te spreken op basis van een staal, of de aanbevelingen van een goed voorschrijfgedrag voldoende nageleefd werden.

Hoofdstuk XIII bevat een reeks van diverse wijzigingen aan de RIZIV wet.

Sinds de invoering van het Farmanet-circuit worden de verzekeringsinstellingen geconfronteerd met het regulariseren van zeer kleine bedragen. De administratieve kost die hiermee gepaard gaat is onevenredig groot ten opzichte van de bedragen. Bijgevolg krijgen de verzekeringsinstellingen de toelating om de aan de rechthebbenden verschuldigde bedragen zo samen te voegen dat enkel terugbetalingen voor een minimum bedrag van 5 euro moeten worden uitgevoerd.

De aanvragen voor tegemoetkoming van het Speciaal Solidariteitsfonds worden altijd ingediend door de adviserend geneesheer van het ziekenfonds waarbij de rechthebbenden zijn aangesloten. Wanneer de aanvragen duidelijk niet aan de criteria voor tegemoetkoming door het Fonds voldoen, mag de adviserend geneesheer deze aanvragen niet doorsturen naar het College van geneesheren-directeurs. De lijst met gevallen die niet mogen worden doorgestuurd, opgesomd in de wet, wordt uitgebreid tot de aanvragen voor tegemoetkoming in de kost voor weesgeneesmiddelen waarover het College van geneesheren voor weesgeneesmiddelen reeds een negatieve beslissing zou hebben genomen.

Er wordt een wijziging ingevoegd in artikel 37quater, § 2, van voornoemde wet. Hiermee wordt een procedure vastgesteld waardoor het mogelijk wordt de fysieke afhankelijkheid van de patiënten beter te meten en de verpleegkundigen die het meetinstrument (Katz schaal) duidelijk misbruikt hebben, te straffen. Deze wijziging maakt het mogelijk dat de medische gegevens die werden verzameld door de adviserende geneesheren geldigheid genieten en met deze bewijskracht gebruikt kunnen worden door de ambtenaren die in het kader van hun wettelijke controleopdracht bevoegd zijn voor het opstellen van een proces-verbaal.

Dit ontwerp strekt ertoe de doelstellingen inzake het informeren en responsabiliseren van zorgverstrekkers en patiënten over de uitgaven in de verpleegkundige thuiszorg te verwezenlijken, door de Koning een minimum percentage van verstrekkingen te laten bepalen waarvoor een inning van het persoonlijke aandeel van de rechthebbende verplicht is.

Is dat niet het geval, dan verwittigt het College de dienst en vervolgens moet deze laatste het Comité adviseren. Het Comité kan dan het dossier zonder meer seponeren, een waarschuwing toezenden of de leidend ambtenaar ermee belasten de zaak in te leiden bij de Kamer van eerste aanleg. De leidend ambtenaar kan hoger beroep instellen tegen de beslissing tot het klasseren of tot het geven van een waarschuwing.

Hoofdstuk XV regelt de verzekerbaarheid van minderjarigen. Het recht op gezondheidszorg in het bijzonder voor minderjarige kinderen maakt deel uit van de fundamentele sociale rechten. Het hoofdstuk streeft ernaar de dekking inzake gezondheidszorg te verbeteren voor bijzonder kwetsbare minderjarigen : niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en kinderen ten laste van zelfstandigen wier verzekering niet in orde is.

Op voorwaarde dat zij reeds ten minste drie maanden onderwijs volgen in een schoolinstelling of, voor minderjarige die niet schoolplichtig zijn, indien zij aangemeld zijn bij een door een Belgische overheid erkende instelling voor gezinsondersteuning en op voorwaarde dat zij niet reeds een ziekteverzekering genieten, georganiseerd door een Belgisch of buitenlands stelsel, kunnen de niet-begeleide buitenlandse minderjarige vreemdelingen als titularis worden ingeschreven in de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Evenzo kunnen kinderen ten laste van zelfstandigen die niet meer in staat zijn hun sociale bijdrage te betalen, voortaan een eigen recht op verzekerbaarheid krijgen.

Het laatste hoofdstuk van het wetsontwerp wijzigt het Gerechtelijk Wetboek. Vanuit de optiek de toegang tot het gerecht voor de rechthebbenden op sociale zekerheidsverstrekkingen te waarborgen, voorziet het Gerechtelijk Wetboek dat de instellingen van de sociale zekerheid de kosten moeten betalen behalve in geval van roekeloos of tergend geding. Gezien een toenemend aantal gedingen niet meer slaat op sociaal verzekerden maar wel op zorgverstrekkers, met inbegrip van ziekenhuisinstellingen, rusthuizen en eveneens laboratoria voor klinische biologie, wordt hier voorgesteld het voorrecht van deze bepaling uitsluitend voor te behouden aan sociaal verzekerden.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Vragen van de leden

Hoofdstuk I

De vroedvrouwen

De heer Destexhe verwijst naar de brief die de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren verstuurd heeft aan alle leden van de commissie. Daarin formuleert de Raad een hele reeks opmerkingen betreffende het wetsontwerp.

Senator Destexhe zou meer inlichtingen wensen betreffende de bevoegdheid van de vroedvrouwen om geneesmiddelen voor te schrijven. Welke geneesmiddelen zullen door hen kunnen voorgeschreven worden ? Ook over hun bevoegdheid om functionele echografieën te mogen maken heeft hij enkele vragen. Is dit bijvoorbeeld voorzien in hun huidige opleiding ? Welke garanties kan de minister hierover geven, zeker indien er rekening moet gehouden worden met het feit dat de opleidingen zelf een bevoegdheid van de gemeenschappen zijn.

Ook de heer Vankrunkelsven heeft een aantal bedenkingen. Uit brieven van de beroepsgroepen die alle leden van de commissie hebben ontvangen, blijkt dat de beroepsgroepen zelf geen vragende partij waren voor deze grote uitbreiding van de bevoegdheden van hun leden, zeker ook omdat dit belangrijke implicaties kan hebben op de duur van de opleiding en op hun verzekering. Bovendien vreest de senator dat hier twee zaken op een hoop worden gegooid. In het buitenland, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, kan men vaststellen dat in bepaalde sectoren van de geneeskunde, heel specifieke handelingen worden opgedragen aan niet-artsen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de procedure in het kader van de preventie van darmkanker, waarbij wordt gekeken in het laatste stuk van de dikke darm. Men weet dat technici, die dit onderzoek in een preventief kader dagelijks uitvoeren, een grotere expertise kunnen opbouwen dan artsen die het minder vaak uitvoeren omdat zij nog vele andere handelingen moeten stellen. Het voorliggende wetsontwerp geeft echter geen aanzet voor dergelijke specialisatie. Hij vindt het geen goede zaak om op een algemene wijze bepaalde bevoegdheden aan de vroedvrouwen te geven.

De heer Beke begrijpt niet waarom alle leden van de commissie zoveel opmerkingen van de actoren op het terrein hebben ontvangen. Dit strookt niet met het zeer algemeen overleg dat er volgens de minister heeft plaatsgevonden om dit wetsontwerp voor te bereiden. Verder stelt hij vast dat vele bepalingen nog niet zijn uitgeklaard. Volgens de minister zal dat allemaal via koninklijke besluiten gebeuren. Dit maakt het echter bijzonder moeilijk om een zicht te krijgen op het geheel van de zaak en leidt ertoe dat de commissie vandaag een ontwerp van wet bespreekt waarvan nog absoluut niet duidelijk is hoe het zal worden geïmplementeerd. Er kunnen ook vragen gesteld worden bij de uitbreiding van de bevoegdheden van vroedvrouwen en -mannen. Volgens de minister zal een koninklijk besluit bepalen welke geneesmiddelen door een vroedvrouw zullen kunnen worden voorgeschreven. Het zou echter wel nuttig zijn dat nu reeds te weten. Hij lijkt hem immers onwaarschijnlijk dat de regering deze bevoegdheid aan vroedvrouwen wil geven zonder er een idee van te hebben over welke geneesmiddelen het precies gaat. Deze opmerking geldt ook voor de functionele echografieën en voor de bekkenbodemreëducatie.

Hij stelt daarom voor deze punten uit de globale gezondheidswet te lichten en in een aparte tekst te behandelen, waardoor zij wel goed ingelicht zullen zijn over de bedoelingen van de minister. Gelet op de gevoelige aard van de bepalingen, zal de sector daar zeker een voorstander van zijn. Het lijkt immers niet zeer logisch indien huisartsen, ondanks hun opleiding van 9 jaar, geen echografieën mogen uitvoeren en vroedvrouwen, zelfs met een bijkomende opleiding, wel. De minister verwijst regelmatig naar de bevoegdheden die vroedvrouwen in het buitenland hebben. Kan hij zeggen of huisartsen in het buitenland de bevoegdheid hebben echografieën te maken ? Hij benadrukt dat niet alle vroedvrouwen gelukkig zijn met de bepalingen zoals ze vandaag voorliggen, net zomin als de Orde van geneesheren die enkele fundamentele opmerkingen heeft geformuleerd. Ten slotte verwijst de heer Beke naar de nota van de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat, die wijst op verschillende problemen en onduidelijkheden in de tekst.

Gelet op de omvang en het belang van de voorgestelde wijziging voor de vroedvrouwen, stelt ook mevrouw De Schamphelaere voor hierover een apart debat te organiseren. Er zijn verschillende opties mogelijk, waarvan het kabinet er één gekozen heeft. In onze samenleving is alles omtrent zwangerschap en bevallen sterk gemedicaliseerd, wat tot uiting komt in bijvoorbeeld het hoge percentage keizerssneden en het hoge aantal bevallingen op een vooraf bepaalde datum. Bovendien is door de kleinere families en het lagere aantal kinderen, de informatieoverdracht over zwangerschap en bevalling binnen een familie veel beperkter dan vroeger, waardoor vrouwen ook hiervoor meer aangewezen zijn op de medische sector. Vroedvrouwen kunnen hier een belangrijke rol spelen en zo een tegengewicht vormen voor al te sterke medicalisering van normale zwangerschappen.

Zij hecht veel belang aan het uittekenen van een beroepsprofiel. De gemeenschappen zijn dan wel bevoegd voor de opleiding, maar er moet een goede wisselwerking bestaan tussen de eisen die aan het beroep worden gesteld en de aangeboden opleidingen. Zij is het er mee eens dat er nu een aanpassing van de opleiding komt, maar betreurt de wijze waarop dit gebeurt.

Ook mevrouw Van de Casteele was verrast vast te stellen dat de gezondheidswet uitgebreide bepalingen over de vroedvrouwen bevat. Meestal zijn de onderwerpen van een gezondheidswet al meerdere malen besproken in het parlement. Dat was nu niet het geval, zeker niet aan Vlaamse kant. Zij kan immers niet anders dan vaststellen dat er een duidelijk verschillend aanvoelen is van deze materie aan de Vlaamse en de Waalse kant omdat de Waalse collega's zich voor het statuut van de vroedvrouwen vaak richten op het statuut en de opleiding in Frankrijk.

Uit de brieven en de opmerkingen die de commissieleden hebben gekregen van de diverse beroepsgroepen, blijkt voor een deel de bekommernis van elke groep om zijn eigen terrein te kunnen afbakenen. Dokters en kinesitherapeuten willen uiteraard geen terrein afstaan. Deze bekommernis mag echter geen rol spelen bij de bespreking van deze bepalingen in het parlement. Hier moet het belang van de patiënt voorop staan. En in dat licht bekeken vallen haar toch enkele zaken op. In de eerste plaats wordt zoveel overgelaten aan de Koning, dat er bijna moet geraden worden wat de minister van plan is. De Koning moet nog de handelingen bepalen die vroedvrouwen mogen verrichten, evenals de erkenningscriteria en de bijzondere kwaliteitscriteria om geneesmiddelen te kunnen voorschrijven, echografieën of bekkenbodemreëducatie mogen uitvoeren. Hij moet nog de lijst van geneesmiddelen die mogen worden voorgeschreven vaststellen. Zolang daar geen duidelijkheid rond is, zullen de vragen en twijfels blijven bestaan.

Zelf heeft zij bedenkingen bij de bevoegdheid tot het voorschrijven van geneesmiddelen. Een geneesmiddelenvoorschrift moet steeds gekaderd worden in het globale geneesmiddelengebruik van een patiënt. Het is echter onmogelijk voor een vroedvrouw om te weten welke geneesmiddelen een patiënt nog neemt. Geneesmiddelen kunnen immers interfereren met geneesmiddelen die een patiënt om chronische gebruikt soms moet nemen. Zijn zij daar voldoende voor opgeleid ? Zal dit voorzien worden in de opleiding ? Dit kan immers zeer zware gevolgen hebben voor de aansprakelijkheid. Zijn de vroedvrouwen mee opgenomen in de no-fault verzekering ?

Iedereen is het erover eens dat postnatale oefeningen zeer belangrijk en nuttig zijn. Er is echter nergens een indicatie waaruit blijkt wat daarbij het beste is voor de patiënt : oefeningen begeleid door de kinesitherapeut of oefeningen aangeboden door de vroedvrouw. Bestaat daar een medische richtlijn over of gaat die er komen ? De wijze waarop het nu geregeld wordt, bevordert de concurrentie tussen beide groepen. Op dit ogenblik kan een kinesitherapeut negen pre- en postnatale sessies doen, waarvan 60 % wordt terugbetaald. Een vroedvrouw kan vierentwintig pre- en postnatale sessies doen, die 100 % worden terugbetaald. De keuze die de minister maakt is dus niet enkel belangrijk voor de patiënt, maar ook voor het budget. De senator mist hier duidelijkheid. De bepalingen over bekkenbodemreëducatie gaan in haar ogen vrij ver. Het lijkt haar immers evident dat, indien vroedvrouwen deze mogelijkheid krijgen, dit moet gekaderd worden binnen het post-partum gegeven. Zoals het nu wordt geformuleerd, kan een vroedvrouw dit echter altijd doen. De kinesitherapeuten werden in het verleden al getroffen door zware maatregelen en werden zelfs aangemoedigd om uit het beroep te stappen. Als zij ook hier de indruk krijgen te moeten inleveren, zal dat niet vanzelfsprekend zijn. Het is dus noodzakelijk om met hen overleg te plegen en duidelijkheid te verschaffen over welke handelingen door een vroedvrouw kunnen worden verricht en welke daarbij de noodzakelijke opleiding en kwalificaties zijn en welke handelingen kinesitherapeuten in een verloskamer of bij zwangerschap kunnen verrichten en wat daarvan door het RIZIV kan worden terugbetaald.

Verwijzingen naar het buitenland, zoals de minister pleegt te doen, zijn niet steeds relevant, zeker niet indien ze niet in de juiste context worden geplaatst. De leden van de commissie hebben in Nieuw-Zeeland kunnen vaststellen dat vroedvrouwen daar verregaande bevoegdheden hebben. Dat is ook logisch in een land waar er in een regio zo groot als België, slechts drie artsen beschikbaar zijn. De bewoners moeten zich voor hun eerstelijnsgezondheidszorg wenden tot de verpleegkundige of apotheker die beschikbaar is. Dit kan voor een deel ook verklaren waarom vroedvrouwen in Frankrijk meer bevoegdheden hebben. Ook daar zijn er streken met minder artsen. In Vlaanderen, met zijn overaanbod van zorgverstrekkers, is deze noodzaak minder aanwezig. Toch sluit spreekster zich aan bij mevrouw De Schampelaere en beaamt zij dat een normale zwangerschap wellicht overgemedicaliseerd wordt.

Ook de frustraties van de huisartsen daaromtrent zijn voor een stuk ook zeer begrijpelijk. De generatie van onze ouders is allemaal nog thuis geboren, met begeleiding van de huisarts. De volgende generatie werd in het ziekenhuis geboren, maar nog steeds met hulp van de huisarts. De huidige generatie echter bevalt in het ziekenhuis, begeleid door de specialist. Uiteraard vinden de huisartsen het jammer afstand te moeten nemen van één van de vaak aangename terreinen van hun werk.

Senator Van de Casteele verwijst ook naar een schriftelijke vraag waarop ze van de minister nog geen antwoord gekregen heeft over de op haar vraag in verband met studie van het intermutualistisch agentschap met betrekking tot de prenatale zorg in België. Uit deze studie is gebleken dat de richtlijnen die het kenniscentrum heeft opgesteld over prenatale zorg niet volledig nagekomen worden. Een zwangere vrouw gaat gemiddeld te vaak op raadpleging, maar bij lagere inkomensgroepen blijkt dan weer dat zwangere vrouwen te weinig en te laat opgevolgd worden. Een aantal richtlijnen kunnen dus zeker nog beter opgevolgd worden en de begeleiding van de patiënten kan zeker nog gemaximaliseerd worden.

Ook wil ze nog even terugkomen op de opleiding van de vroedvrouwen en de rol van de gemeenschappen. Zij meent immers te begrijpen dat er aan Vlaamse kant nog steeds enige aarzeling is om de opleiding te verlengen. Zij zou graag van de minister vernemen hoever het overleg met de gemeenschappen staat. Uit de tekst van de werkzaamheden van de Kamer heeft zij geen duidelijk antwoord kunnen distilleren.

Ook de heer Pacque stelt vast dat de Koning nog veel regels moet vaststellen. Het vaststellen van criteria van kwalificaties zal uiteraard een impact hebben op de opleiding van de vroedvrouwen, wat een gemeenschapsmaterie is. Is er hierover al overleg gepleegd met de gemeenschappen ? Het heeft immers weinig zin een tekst goed te keuren, die in de praktijk niet kan worden uitgevoerd.

Hoofdstuk III

Wijzigingen van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong

Mevrouw Van de Casteele stelt vast dat een deel van de Europese richtlijn in verband met de traceerbaarheid wordt omgezet. Is er echter wel maximaal oog voor de veiligheid van bloed en bloedproducten ? Er worden enkele oude tests afgeschaft, maar er wordt niet bepaald welke nieuwe tests worden voorzien en welke middelen daarvoor voorzien zijn. Beschikt het Rode Kruis, dat in ons land instaat voor de bloedvoorziening, ook over de nodige middelen om de veiligheid van het bloed te garanderen ? De Raad van State heeft opgemerkt dat de bepalingen van de richtlijn inzake traceerbaarheid wel worden omgezet, maar dat dat niet het geval is voor de bepalingen die voorzien dat risico's of problemen met bloed moeten worden gemeld. In hoeverre zal dit in de Belgische wetgeving worden voorzien ?

De heer Beke merkt op dat de Nationale Raad van Orden van geneesheren er bijzonder veel belang aan hecht dat de taak waarvoor een medische bekwaamheid vereist is uitgevoerd wordt door een arts en dat de persoonlijke gezondheidsgegevens waarvan de traceerbaarheid wettelijk bepaald is, zoals het geval is met bloed, uitsluitend bewerkt worden door de beoefenaars in de gezondheidsberoepen die gebonden zijn door het beroepsgeheim. Uit de voorliggende bepaling blijkt echter dat dit zal worden vastgelegd door de Koning en is het dus niet duidelijk of er zal rekening gehouden worden met de door de Nationale Raad geuite bekommernis. Kan de minister dit uitklaren ?

Hoofdstuk VI

Kankerregister

De heer Beke stelt vast dat de Stichting nu de mogelijkheid wordt geboden om gegevens te bewerken. Één van de bezwaren die werden geuit is dat de op de Stichting tewerkgestelde personen onbeperkte toegang zouden hebben tot persoonsgegevens betreffende de kankerregistratie. Is dat zo ? Welke voorwaarden worden gesteld om te voldoen aan de privacy-wetgeving ?

Hoofdstuk IX

Implantaten en medische hulpmiddelen

Mevrouw Van de Casteele heeft de minister reeds verschillende keren ondervraagd over de terugbetaling van implantaten en medische hulmiddelen en het gebrek aan de transparantie bij de behandeling van deze dossiers. Voor haar is het belangrijk dat de patiënten sneller de prijs van bepaalde implantaten en hulpmiddelen kennen en of die al dan niet terugbetaald worden. Deze worden nu vaak als supplement aan de patiënten aangerekend. Zij is verheugd over het feit dat nu voorzien wordt in een procedure, maar stelt zich de vraag waarom een beslissing automatisch negatief is indien de commissie tegemoetkoming implantaten niet binnen de termijn een beslissing neemt. Voor geneesmiddelen geldt momenteel net het omgekeerde, namelijk dat de beslissing in dat geval positief is. Kan de minister zeggen waarom dit zo werd beslist ?

Hoofdstuk X

Patiëntenrechten

Mevrouw De Schamphelaere merkt op dat momenteel een federale commissie werkt aan een advies inzake patiëntenrechten. Het is jammer dat de voorliggende bepalingen werden opgemaakt zonder dit advies af te wachten. Heeft de minister dit advies ondertussen ontvangen en kan hij het ter inzage geven ? Verder stelt zij vast dat, ondanks eerdere beloften van de minister, nog steeds geen werk is gemaakt van de ombudsfunctie. Op dit ogenblik stellen zich daar enkele structurele problemen. Zo worden de meeste personen die de ombudsfunctie uitoefenen, rechtstreeks betaald door het ziekenhuis, waardoor zij vaak niet over de nodige onafhankelijkheid beschikken om hun functie optimaal te kunnen uitoefenen. Kan de minister zeggen hoe ver het staat met de verbetering van de ombudsfunctie, vooral inzake hun financiële ondersteuning ?

Hoofdstuk XI

Bepalingen die gelden in gezondheidsbedreigende situaties

De heer Vankrunkelsven zou vooreerst graag weten welke gezondheidsbedreigende situaties hier precies worden bedoeld ? Betreft het preventieve of infectueuze situaties of rampen ? Zelf meent hij dat ook de alternatieve geneeswijzen moeten worden beschouwd als « gezondheidsbedreigende situatie ». Op het terrein stelt hij vast dat alle mutualiteiten middelen voorzien om deze geneeswijzen terug te betalen. Er is echter vastgesteld dat het volgen van deze geneeswijzen de patiënten er eigenlijk van weerhoudt adequate hulp in te schakelen. Deze geneeswijzen terugbetalen ziet hij dan ook als een gevaarlijke evolutie. Er zou integendeel zeer krachtdadig moeten opgetreden worden tegen deze alternatieven.

Hoofdstuk XII

Geneesmiddelen

In verband met de heffing op geneesmiddelen stelt mevrouw Van de Casteele dat in overleg met de geneesmiddelenindustrie is er een systeem tot stand is gekomen waar de industrie voor een groot stuk akkoord mee is gegaan. Er blijft echter onduidelijkheid bestaan over de geneesmiddelen in de ziekenhuissector. Sinds 1 juli werd immers een forfaitair systeem ingevoerd waarbij het volume van het gebruik aan geneesmiddelen niet meer rechtstreeks beïnvloed kan worden door de bedrijven die de geneesmiddelen leveren. We zullen volgens spreekster trouwens zeer attent moeten zijn over de wijze waarop geneesmiddelen aangeboden worden in ziekenhuizen. Wellicht zullen nu immers de ziekenhuisbeheerders aangesproken worden door de fabrikanten die hun beste prijzen zullen aanbieden voor een zo groot mogelijk volume. Dit zal volledig ontsnappen aan de controle van de overheid, zolang ze maar binnen het forfaitaire budget blijven. Dit brengt echter wel een aantal risico's voor de patiënt met zich mee. Er zal goed moeten worden opgevolgd of er niet aan onderbehandeling wordt gedaan. Bovendien zullen patiënten geen geneesmiddelen meer meekrijgen bij hun ontslag uit het ziekenhuis omdat dit door het forfait niet meer mee wordt gefinancierd en er zal moeten nagegaan worden welke invloed er is op het voorschrijven door de huisarts na ontslag uit het ziekenhuis. Zij vraagt echter vooral duidelijkheid over de verhouding van de heffingen ten opzichte van de geneesmiddelen die in de ziekenhuissector in het forfaitair systeem vallen. De voorliggende bepaling spreekt over voorwaarden die door de Koning moeten worden bepaald. Zal de Koning nog bijkomende voorwaarden bepalen, buiten het feit dat het om een geneesmiddel moet gaan dat forfaitair is opgenomen ? En geldt dit voor alle heffingen ?

Een tweede punt betreft de financiering van het geneesmiddelenagentschap, waarvoor nu een regeling wordt voorzien. In welke mate heeft er overleg met de sector plaatsgevonden ? In hoeverre zal dit zorgen voor een betere werking van het agentschap ? Zij meent wel dat er een vergissing begaan is door de dierartsen, die geneesmiddelen voor dieren kunnen afleveren, helemaal niet te laten bijdragen tot het systeem. Is er een andere wijze bepaald waarop zij zouden moeten bijdragen ?

Ook de controle van de artsen in het kader van de responsabilisering wil zij ter sprake brengen. De laatste maanden zijn er enkele incidenten geweest in verband met het optreden van het RIZIV. Zij betwist niet dat de controles moeten kunnen plaatsvinden, maar blijkbaar loopt de controle soms wat uit de hand. Het zou goed zijn als de personen die de controle uitoefenen, en die zich dus in een machtsrelatie bevinden ten opzichte van de arts die zij controleren, een deontologische code krijgen. Ook bij een controle moet er respect zijn voor de persoon die wordt gecontroleerd. Zij hoop dat hier bij de evaluatie werk van wordt gemaakt.

Ten slotte heeft zij nog een vraag in verband met de verplichte inning van het remgeld, waarover in het verleden al vele discussies zijn gevoerd. In dit wetsontwerp wordt een effectieve inning van het remgeld voorzien voor de thuisverpleging. Zij is het volledig met de minister eens als hij stelt dat men mekaar geen concurrentie kan aandoen door al dan niet het remgeld aan te rekenen. Zij wil er wel op wijzen dat zich in andere sectoren gelijkaardige problemen stellen, bijvoorbeeld in de sector van de kinesistherapie. Een vermindering van de terugbetaling zou gekoppeld kunnen worden aan de verplichte inning van het remgeld om oneerlijke concurrentie te vermijden. Ook in de sector van de geneesmiddelen zou over een verplichte inning van het remgeld kunnen worden ingevoerd, zeker op het moment dat het nieuwe honorariumsysteem zal worden ingevoerd, waarbij de apotheker eerder een ereloon aanrekent dan een winstmarge.

Hoofdstuk XVIII

Wijzigingen van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon

Mevrouw De Schamphelaere merkt op dat de experimentenwet wordt versoepeld. Deze wet bestaat echter nog maar twee jaar waardoor men nu pas op een voorlopige manier heeft kunnen evalueren of de verschillende ethische comités, al dan niet verbonden aan ziekenhuizen, aan de voorwaarden kunnen voldoen om minstens een aantal protocollen voor onderzoeken te hebben geanalyseerd. Dit is belangrijk omdat er een zekere deskundigheid moet kunnen worden opgebouwd indien het gaat over experimenten op de menselijke persoon.

Zij wijst vooral op de onderzoeken van de wetenschappelijke verenigingen van huisartsen, die een meerwaarde bieden omdat zij waarschijnlijk minder gestuurd worden door de farmaceutische sector en onafhankelijker beslissen over bepaalde onderzoeksonderwerpen. Zij kunnen echter niet voldoen aan het aantal protocollen dat zij onderzoeken en zouden zij op die wijze hun erkenning als ethisch comité kunnen verliezen. De minister zou een omzendbrief opmaken om de versoepeling toe te lichten, die beoogt de wetenschappelijke verenigingen te laten bestaan. De senator zou graag precies weten wat de versoepeling zal inhouden omdat zij meent dat het aantal protocollen dat omschreven wordt in artikel 126 nog steeds te ruim is.

B. Antwoorden van de minister

Hoofdstuk I

De vroedvrouwen

Vooreerst wenst de minister te benadrukken dat de voorgestelde bepalingen er gekomen zijn na een uitgebreid overleg met de sector over ene periode van drie jaar, waarbij niet enkel de vroedvrouwen werden betrokken maar ook de artsen. De tekst reflecteert het compromis dat op het overleg door iedereen aanvaard kon worden. Het is wel zo dat de Orde van Geneesheren als instantie geen deel uitmaakte van het overleg, omdat de artsen als beroepsgroep geen betrokken partij waren. Er waren echter wel vertegenwoordigers van de gynaecologen aanwezig. Er zijn bovendien ook artsen aanwezig in de vertegenwoordiging van de vroedvrouwen. Ook werd het advies van de verschillende academies voor geneeskunde ingewonnen. Hij stelt vast dat de Orde van geneesheren, in zijn brief betreurt dat het advies van een wetenschappelijk raad niet werd gevraagd. Er werden echter twee positieve adviezen ontvangen over het wetsontwerp, één van de Nederlandstalige en één van de Franstalige Academie voor geneeskunde; die kan beschouwd worden als overkoepelende orgaan. Er is dus wel degelijk een advies ingewonnen van een wetenschappelijke raad.

Wat het voorschrijven van medicatie betreft, stelt de minister dat maar een beperkt aantal geneesmiddelen door de vroedvrouwen zullen kunnen voorgeschreven worden. Deze zullen later bepaald worden in een koninklijk besluit, na advies van de academies voor geneeskunde.

Ook over de echografieën werd lang gedebatteerd in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De huidige tekst is het resultaat van de amenderingen in de Kamer. Het is in elk geval de bedoeling de opleiding van de vroedvrouwen aan te passen aan deze nieuwe bevoegdheid. Dit zou kunnen gebeuren door de duur van de studie aan te passen, wat een federale aangelegenheid is. Het betreft niet-morfologische echografieën, wat inhoudt dat het gaat over een normale zwangerschap. Het is zeker zijn intentie deze bevoegdheid uit te breiden tot risicovolle zwangerschappen.

De vergelijking met andere landen die werd gemaakt door de heer Vankrunkelsven kan inderdaad interessant zijn. Frankrijk en Nederland, toch geen landen die bekend staan om een slecht gezondheidssysteem, laten dergelijke echografieën toe. Ook het voorschrijven van welbepaalde medicatie wordt in sommige landen toegestaan. België zal dus aansluiten bij die landen en daardoor ook het belang van de eerstelijnshulp benadrukken. De vroedvrouwen zullen enkel die geneesmiddelen kunnen voorschrijven die bij een normale zwangerschap algemeen worden voorgeschreven en ook post-partum voorbehoedsmiddelen. Het is absoluut de bedoeling van de wetgever de voorschrijfbevoegdheid van de vroedvrouwen tot deze twee soorten medicatie te beperken. Bovendien zal steeds het advies van de Academie voor geneeskunde ingewonnen worden.

De opleiding tot vroedvrouw is inderdaad een gemeenschapsmaterie, maar de toegang tot het beroep is federaal geregeld. Daarom zal een opleidingsniveau van vier jaar gevraagd worden om nog tot het beroep toegelaten te worden. De gesprekken hierover zijn aan de gang. Hij kan hier aan toevoegen dat de Vlaamse Gemeenschap zich momenteel niet verzet tegen het verlengen van de duur van de opleiding. De gesprekken maken dus wel degelijk langzaamaan vooruitgang. Uiteraard is het de bedoeling te wachten tot er een akkoord bereikt is met beide gemeenschappen, zonder één van beide te forceren.

De minister wijst er op dat het toekennen van deze bevoegdheden aan vroedvrouwen geenszins betekent dat patiënten verplicht zijn om hun zwangerschap door een vroedvrouw te laten begeleiden. Zij hebben nog steeds de vrije keuze dit door een arts te laten doen. Hij benadrukt dat ook gynaecologen vragende partij zijn om, bij een normale zwangerschap, bepaalde taken te kunnen delegeren aan de vroedvrouw.

Wat de bekkenbodemreëducatie betreft, zullen ook beperkingen gelden, net als voor de echografieën en het voorschrijven van geneesmiddelen.

De minister is voorstander van overleg met de beroepsgroep van de kinesisten om daarover concrete afspraken te maken. De tekst is bovendien zeer duidelijk : hij kent deze mogelijkheid niet gewoon toe aan de vroedvrouwen, maar er worden bijzondere kwalificaties en criteria aan verbonden. Ook hier wenst de wetgever zo duidelijk mogelijk de bevoegdheid van de vroedvrouwen af te bakenen. Uiteraard zal de mening van de kinesisten gevraagd worden en in overweging genomen.

De minister wijst er op dat er een grondig onderscheid bestaat tussen een verpleegster en een vroedvrouw. Velen denken nog steeds dat vroedvrouwen eigenlijk verpleegsters zijn die daarna gespecialiseerd hebben. Dat is niet correct. Beide opleidingen zijn verschillend en de opleiding van vroedvrouwen is dus volledig gericht op zwangerschap en bevalling. Zij zijn dus zeker geschikte personen om normale zwangerschappen te begeleiden. Hij is er trouwens van overtuigd dat ook de artsen vragende partij zijn om normale zwangerschappen te demedicaliseren en te laten opvolgen door vroedvrouwen, op voorwaarde dat de patiënte het hier mee eens is.

De vraag over de bevoegdheid van huisartsen om echografieën te maken en een zwangerschap te volgen, hoort volgens de minister in een ander debat thuis, namelijk over de opleiding en de kwalificaties van een huisarts. Huisartsen en vroedvrouwen kunnen niet met mekaar vergeleken worden omdat de opleiding tot huisarts veel algemener is, daar waar de opleiding van vroedvrouw zich specifiek richt op het begeleiden van zwangerschap en bevalling. Het is inderdaad de taak van de huisarts om het geneesmiddelengebruik van zijn patiënte op te volgen, en de vroedvrouw en de huisarts moeten dus met mekaar in contact kunnen staan om problemen op dit gebied uit te sluiten.

Hoofdstuk III

Wijzigingen van de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong

De bedoeling van de twee artikels die door senator Van de Casteele naar voren werden geschoven, is het afschaffen van de ALT-test omdat die volledig is verouderd. Ingevolge andere reglementeringen bestaan er andere test die efficiënter zijn en nu reeds algemeen gangbaar zijn.

Wat betreft de omzetting van de laatste richtlijn in verband met de traceerbaarheid, bestaat er reeds een wettelijke basis voor de omzetting van de richtlijnen op het niveau van de ziekenhuizen, de bloedbanken en op het niveau van de bloedinstellingen en transfusiecentra. De bepaling die hiervoor wordt voorzien wil in eerste instantie elk circuit opvangen dat zich buiten de ziekenhuizen en transfusiecentra bevindt. Als voorbeelden kunnen gelden : het geval waarbij een arts aan een ambulante palliatieve patiënt bloed toedient of het geval waarin bloed wordt verwerkt door de industrie.

Hoofdstuk VI

Kankerregister

De bepalingen die moeten zorgen voor een bescherming van de persoonlijke gegevens inzake kankerregistratie, moeten nog het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk uitvoeringsbesluit, dat zal worden voorgelegd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De minister verzekert dat er voldoende garanties zullen worden voorzien.

Hoofdstuk IX

Implantaten en medische hulpmiddelen

De minister stelt dat de tekst preciseert dat, indien de commissie tegemoetkoming implantaten een voorstel heeft geformuleerd en de minister geen beslissing neemt binnen de voorziene termijn, de beslissing geacht wordt positief te zijn. Indien de commissie geen beslissing neemt binnen de 180 dagen, wordt de beslissing inderdaad geacht negatief te zijn. De termijn van 180 dagen lijkt de minister echter absoluut voldoende voor de commissie om tot een beslissing te komen.

Hoofdstuk X

Patiëntenrechten

Over de onafhankelijkheid van de ombudsfunctie heeft de commissie een advies gegeven dat een grotere onafhankelijkheid van de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet helpen garanderen. In het advies wordt onder meer voorgesteld om de ombudsfunctie niet rechtstreeks te laten afhangen van de ziekenhuisdirectie of de ziekenhuisbeheerder, er worden een aantal cumulatieregelingen voorgesteld die verbieden de ombudsfunctie te cumuleren met een functie als directielid, hoofdgeneesheer of lid van het leiden team. Het advies stelt ook enkele logistieke eisen voor, zoals het hebben van een rechtstreekse lijn en het beschikken over ene afzonderlijke ruimte waar de klager kan ontvangen worden. De minister zal in de loop van de volgende maand aan de Ministerraad voorstellen het advies om te zetten in een koninklijk besluit. Budgettair zal er op korte termijn weinig veranderen door gebrek aan mogelijkheden.

Hoofdstuk XI

Bepalingen die gelden in gezondheidsbedreigende situaties

De minister legt uit dat met « gezondheidsbedreigende situatie » dringende crisissituaties worden bedoeld, zoals bijvoorbeeld een urgentie in het kader van de volksgezondheid. Er is vooral over deze bepalingen nagedacht naar aanleiding van de vogelgriep, toen duidelijk was dat een aantal bijkomende maatregelen noodzakelijk zouden zijn om de volksgezondheid veilig te stellen.

Hoofdstuk XII

Geneesmiddelen

De minister wijst er op dat het forfaitair systeem voor terugbetaling van de geneesmiddelen in ziekenhuizen slechts op 1 juli 2006 van start is gegaan en dat het dus wat voorbarig is om nu reeds conclusies te trekken. De eerste indrukken zijn alvast positief. Het doel van de maatregel was in elk geval dubbel : men wou zowel het volume geneesmiddelen als de kosten onder controle houden. Als zou blijken dat enkel de kosten worden gecontroleerd, is dus slechts de helft van de doelstelling bereikt. Het zou hem echter verbazen indien dit zo zou zijn omdat er toch een rechtsreeks verband is tussen volume en kosten.

Er wordt op dit ogenblik reeds gewerkt aan een ontwerp van deontologische code voor de inspecteurs van het RIZIV die bij artsen een controle uivoeren. Er hebben zich in de beginfase inderdaad enkele problemen voorgedaan, maar de toestand is ondertussen al sterk verbeterd. Het is ook een feit dat de artsen bijzonder gevoelig zijn op het gebied van controles.

De verplichte heffing van het remgeld kan inderdaad ook voor ander sectoren aan bod komen. De minister wijst er op dat er voor de sector van de kinesisten, die senator Van de Casteele als voorbeeld aanhaalde, toch een verschil is. De conventiecommissie voor kinesisten heeft zelf een bepaling goedgekeurd die er op gericht is hen te verplichten om minimum 75 % van het remgeld te heffen. In de sector van de thuisverpleging werd inderdaad vastgesteld dat de al dan niet verplichte heffing van het remgeld gebruikt werd in de concurrentiestrijd. Vermits de conventiecommissie geen maatregelen heeft genomen, treedt de minister nu zelf op. Voor de sector van de apothekers worden geen maatregelen overwogen.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

1. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid (stuk Senaat, nr. 3- 1812)

Artikelen 2 tot 29

Amendement nr. 7

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 3-1882/3) dat ertoe strekt om de artikelen 2 tot 29 te doen vervallen.

De heer Beke verwijst naar de algemene bespreking en de bezorgdheid die over de impact van voorliggende bepalingen inzake de vroedvrouwen werd geuit. Hij stelt voor om deze artikelen uit het wetsontwerp te lichten en om, na enkele hoorzittingen, een apart wetsontwerp uit te werken over deze aangelegenheid.

Artikel 2

Mevrouw Van de Casteele merkt op, verwijzend naar de nota van de Dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat, dat de zinsnede « Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde, wordt eveneens als onwettige uitoefening van de geneeskunde beschouwd ... » eerder verwarrend is.

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, verklaart dat deze bepaling samen moet worden gelezen met de voorgaande artikelen van het koninklijk besluit nr. 78, dat door voorliggende bepaling wordt gewijzigd.

Artikel 3

Amendement nr. 8

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 3-1882/3), dat subsidiair is op amendement nr. 7, dat ertoe strekt om § 2 van het voorgestelde artikel 21octiesdecies te vervangen als volgt :

« De Koning bepaalt, na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen en van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde, de handelingen die, overeenkomstig § 1, mogen worden verricht door de personen die erkend zijn als houder van de beroepstitel van vroedvrouw en bepaalt op advies van de Federale Raad voor de vroedvrouwen en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde de nadere regels en de erkenningscriteria voor de verkrijging van de beroepstitel van vroedvrouw. »

De heer Beke verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Mevrouw Van de Casteele merkt op dat de samenstelling noch de werkingsregels van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen in voorliggend wetsontwerp aan bod komen. Voor de meeste gelijkaardige raden in de gezondheidszorgberoepen wordt zulks geregeld in het koninklijk besluit nr. 78. Welke zijn de regels inzake samenstelling en werking en hoe wordt deze raad opgericht ?

De minister wijst erop dat de benaming van alle raden werd vervangen van « Nationale Raad » naar « Federale Raad » en dat er dus geen nieuwe raad wordt opgericht. De oprichting en de bevoegdheden van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen komt aan bod in artikel 50, § 2, van het koninklijk besluit nr. 78. Wat de samenstelling en de werking betreft, blijft alles bij het oude : 8 leden die de vroedvrouwen vertegenwoordigen, 4 geneesheren, 2 leden die de verplegers vertegenwoordigen, een ambtenaar van de FOD Volksgezondheid en 3 ambtenaren die de verschillende departementen bevoegd voor Onderwijs van de drie gemeenschappen vertegenwoordigen.

Voor het overige verwijst de minister naar het verslag van de besprekingen van dit wetsontwerp in de commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De heer Beke informeert of de vertegenwoordigers van de verschillende departementen, bevoegd voor onderwijs, instaan voor het overleg tussen de federale overheid en de gemeenschappen om tot samenwerkingsakkoorden te komen.

De minister antwoordt dat deze vertegenwoordigers de taak hebben om de Federale Raad in te lichten over initiatieven, die op het vlak van onderwijs door de gemeenschappen worden genomen en, andersom, de maatregelen die de federale overheid neemt mee te delen aan de betrokken gemeenschap. Het gaat dus om verbindingspersonen.

Amendement nr. 9

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3), dat subsidiair is op amendement nr. 7, en dat ertoe strekt om § 3 van het voorgestelde artikel 21octiesdecies te doen vervallen.

Volgens de heer Beke staat de uitbreiding van de bevoegdheid om geneesmiddelen voor te schrijven haaks op de door de regering beoogde rationalisering van het voorschrijfgedrag. Hoe meer mensen de wettelijke bevoegdheid hebben om geneesmiddelen voor te schrijven, hoe meer er wellicht ook zal voorgeschreven worden. Hoe worden de voorschrijfprofielen van de huisartsen in overeenstemming gebracht met het voorschrijven van geneesmiddelen door vroedvrouwen ?

De minister meent dat niet meer geneesmiddelen zullen voorgeschreven worden; wel zal een verschuiving plaatsvinden van het voorschrijven door artsen naar het voorschrijven door vroedvrouwen.

Hij meent dat er zich geen problemen zullen stellen op het vlak van voorschrijfprofielen. Een koninklijk besluit zal immers bepalen welke geneesmiddelen door de vroedvrouwen kunnen worden voorgeschreven.

De heer Vankrunkelsven verwijst naar het Nederlandse model, waar artsenassistenten het gebruik van bepaalde geneesmiddelen van hun patiënten kunnen verlengen wanneer er zich geen contra-indicaties voordoen. Mogelijk kan deze oplossing ook in ons land worden toegepast, wat de ganse problematiek van voorschrijfprofielen in een ander daglicht zou plaatsen. Nu geeft men immers de indruk dat een vroedvrouw moet beslissen welke medicatie aangewezen is voor een bepaalde patiënt, terwijl vroedvrouwen daarvoor niet opgeleid zijn.

De minister bevestigt dat de voorgestelde regeling verder gaat en de vroedvrouwen toelaat om bepaalde geneesmiddelen zélf voor te schrijven, voor zover hierover een akkoord bestaat binnen de Federale Raad voor de Vroedvrouwen en na advies van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde. Deze procedure garandeert dat de geneesheren hun fiat geven alvorens vroedvrouwen de bevoegdheid inzake voorschrijven verwerven.

De heer Vankrunkelsven had liever gezien dat in de wet zélf de bevoegdheden van de vroedvrouwen beter afgelijnd werden, eerder dan te werken via een koninklijk besluit, dat weliswaar pas wordt genomen op basis van enkele adviezen.

Mevrouw Van de Casteele benadrukt dat een strikte omkadering noodzakelijk is om de vroedvrouwen toe te laten hun bevoegdheden op ernstige wijze uit te oefenen.

Amendementen nrs. 1, 10 en 21

Mevrouw Nyssens dient amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3), dat ertoe strekt om § 4 van het voorgestelde artikel 21octiesdecies te doen vervallen.

Mevrouw Nyssens verwijst naar de schriftelijke toelichting bij het amendement.

Mevrouw Van de Casteele dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 3-1882/2) dat beoogt om de bevoegdheid van de vroedvrouwen inzake bekkenbodemreëducatie te beperken tot 3 maanden na de bevalling.

Zij verwijst naar de gedachtewisseling over dit thema tijdens de algemene bespreking en de belofte van de minister om over dit punt overleg te plegen met de kinesitherapeuten en met de verenigingen zoals BAPRA, die de noodzakelijke wetenschappelijke expertise hebben inzake functionele bekkenbodemreëducatie.

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat, dat subsidiair is op amendement nr. 7, en dat ertoe strekt om § 4 van het voorgestelde artikel 21octiesdecies aan te vullen als volgt :

« De Koning stelt op advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de bijzondere kwalificatiemodaliteiten en -criteria vast waaraan houders van de beroepstitel van vroedvrouw moeten voldoen om bekkenbodemreëducatie te mogen uitvoeren. Bekkenbodemreëducatie zal geen deel uitmaken van de basisopleiding, maar het voorwerp uitmaken van een specialisatie. »

De heer Beke licht toe dat dit amendement beoogt om in de wet zelf vast te leggen dat bekkenbodemreëducatie geen deel zal uitmaken van de basisopleiding en dat de meer gespecialiseerde bekkenbodemreëducatie slechts kan worden uitgevoerd door vroedvrouwen die daartoe een speciale opleiding hebben gevolgd.

Mevrouw Geerts juicht de inspanningen om tot een volwaardig statuut voor de vroedvrouwen te komen toe. Niettemin blijft er onduidelijkheid bij bepaalde beroepsgroepen over de draagwijdte van sommige termen, zoals bijvoorbeeld de « bekkenbodemreëducatie » waar vanuit de groep van kinesitherapeuten tal van vragen over worden gesteld. Over welke periode gaat het ? Is dit al dan niet beperkt in de tijd, bijvoorbeeld tot 6 maanden na de bevalling ? Binnen welke condities mag zij worden uitgevoerd ? Zijn de handelingen beperkt tot het verstrekken van informatie en advies of mogen ook enkele basishandelingen worden aangeleerd ? Quid met de doorverwijzing naar de kinesitherapeuten in geval van blijvende klachten ? Zij vragen de zekerheid dat de vroedvrouwen zich niet buigen over functionele reëducatietechnieken of bio-feedback met gebruik van elektroden die kinesitherapeuten aanwenden bij behandeling van blaasverzakking of de behandeling van incontinentieklachten. Hiervoor zijn specifieke kwalificaties vereist.

Mevrouw Van de Casteele meent dat overleg tussen de vroedvrouwen en de kinesitherapeuten inderdaad wenselijk is om erover te waken dat er voldoende expertise voorhanden is inzake de bekkenbodemreëducatie. Wellicht is een aanpassing van de opleiding van de vroedvrouwen vereist. Bovendien blijft ze erbij dat de huidige tekst zeer ruim is en dat het optreden van vroedvrouwen moet beperkt blijven tot zwangerschap en post-partumperiode.

De heer Vankrunkelsven merkt op dat, volgens deskundigen, in de periode van 3 maanden na de bevalling geen bekkenbodemreëducatie moet worden gegeven om de vrouw de gelegenheid te geven om op natuurlijke wijze te herstellen van de bevalling. Oefeningen zijn in dat stadium dan ook uit den boze. De vraag is dan wat de zin is om aan vroedvrouwen deze bevoegdheid te geven.

De minister verwijst naar § 4 van het voorgestelde artikel 21octiesdecies, volgens hetwelk de bijzondere kwalificatiecriteria moeten worden vastgelegd na advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen. Bij de redactie van dit artikel in het algemeen werd reeds informeel overleg gepleegd met geneesheren en gynaecologen en konden zij zich vinden in deze modus operandi. Wel geeft de minister toe dat de kinesitherapeuten niet werden geraadpleegd bij de redactie van dit artikel. Hij engageert zich om, bovenop de door de wet verplicht voorgeschreven procedures, ook te overleggen met deze beroepsgroep alvorens het koninklijk besluit voor te bereiden inzake de bevoegdheid van de vroedvrouwen met betrekking tot de bekkenbodemreëducatie. Wanneer men niet tot een akkoord zou komen, is het goed mogelijk dat voorliggende bepaling onuitvoerbaar zal blijken. Het zou immers contraproductief zijn om bij koninklijk besluit een bepaalde bevoedheid te geven aan de vroedvrouwen terwijl de kinesitherapeuten hiertegen gekant zijn.

De heer Vankrunkelsven vindt dit een belangrijk engagement.

De heer Beke meent dat hier sprake is van een eigenaardige besluitvorming. Normaal zou men eerst overleg moeten plegen met alle beroepsgroepen en pas dan een wettelijk initiatief nemen, in plaats van andersom te handelen.

Mevrouw Van de Casteele informeert naar het tijdsschema dat de minister voor ogen heeft om uitvoering te geven aan het voorgestelde artikel 21octiesdecies. Zij dringt erop aan dat de koninklijk besluiten die in uitvoering van deze bepaling worden genomen ook worden voorgelegd aan de commissie.

De minister zal de commissie op de hoogte houden van het overleg met de verschillende beroepsgroepen. Er is geen enkele hoogdringendheid om de uitvoeringsbesluiten te nemen.

De heer Beke trekt het nut van deze bepalingen in twijfel en stelt voor deze bepalingen te doen vervallen, zoals voorgesteld in amendement nr. 7.

De minister antwoordt dat het geen zin heeft deze bepaling te doen vervallen omdat over de uitvoering ervan eerstdaags zal worden overlegd. Pas wanneer zou blijken dat zulks geen resultaat oplevert, kan de bepaling worden geschrapt.

Amendement nr. 11

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3), dat subsidiair is op amendement nr. 7, en dat ertoe strekt om § 5 van het voorgestelde artikel 21octiesdecies aan te vullen als volgt :

« De Koning stelt op advies van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen, de bijzondere kwalificatiemodaliteiten en -criteria vast waaraan houders van de beroepstitel van vroedvrouw moeten voldoen om functionele, en geen morfologische, echografieën uit te voeren. Functionele echografieën zullen geen deel uitmaken van de basisopleiding, maar het voorwerp uitmaken van een specialisatie. »

Mevrouw De Schamphelaere meent dat een wettelijke omkadering van de bevoegdheid van de vroedvrouwen inzake echografieën hier op zijn plaats is, zoals dit ook het geval is inzake de bodembekkenreëducatie. Zij benadrukt het verschil tussen een functionele echografie — die een diagnose is van de zwangerschap en onder meer handelt over de vermoedelijke datum van bevalling — en een morfologische echografie, die erop gericht is om bepaalde afwijkingen bij de foetus vast te stellen. Vanzelfsprekend is voor dit laatste een bijzondere competentie vereist.

Mevrouw Van de Casteele is van oordeel dat het doel van het amendement ook kan bereikt worden door middel van het wetsontwerp, zoals het is overgezonden door de Kamer.

De minister sluit zich aan bij deze opmerking. De Koning bepaalt immers de voorwaarden en kan daarbij ook bepaalde kwalificaties vereisen voor sommige echografieën. Ook hier dienen de adviezen van de Federale Raad voor de Vroedvrouwen en de Koninklijke Academie voor de Geneeskunde te worden ingewonnen.

Mevrouw De Schamphelaere repliceert dat dit een minimalistische visie is. Het amendement nr. 11 daarentegen wil op positieve wijze de kwalificatiemodaliteiten en -criteria vastleggen waaraan vroedvrouwen moeten voldoen om een functionele echografie uit te voeren, eerder dan afbakenen wat niet mogelijk is.

De minister ziet geen fundamentele tegenstrijdigheid en meent dat het amendement nr. 11 te ver gaat.

Amendement nr. 23

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 23 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/4), dat subsidiair is op amendement nr. 7, en dat ertoe strekt het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel 21noviesdecies te wijzigen als volgt :

« De erkenning als houder of houdster van de beroepstitel van vroedvrouw wordt van rechtswege toegekend aan de houder van een diploma van hoger onderwijs, afgeleverd door een door de bevoegde overheid erkende onderwijsinstelling, in het kader van specifiek onderwijs Vroedkunde dat ten minste 240 studiepunten omvat. »

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de nota van de Dienst Juridische Zaken Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat, volgens dewelke de voorgestelde bepaling de indruk zou kunnen wekken dat elk diploma van hoger onderwijs volstaat.

De minister kondigt aan dat een wetswijziging wordt voorbereid waarbij het precieze aantal studiepunten wordt geschrapt om aldus de gemeenschappen, die bevoegd zijn voor onderwijs, de vrijheid te geven hun onderwijs te organiseren zoals zij dit willen. Het gevaar, waarop wordt gewezen in amendement nr. 23, is volgens hem niet bestaande omdat uit de globale context blijkt dat het moet gaan om een opleiding inzake vroedkunde en dat ook de Erkenningscommissie nog steeds haar rol speelt.

Mevrouw De Schamphelaere verbaast zich over deze gang van zaken die haaks staat op alles wat men aan studenten leert over de rechtsvinding. Hier is meer sprake van « wetsvinding », met als opdracht : vind de toepasselijke wet die in uw voordeel speelt. De rechtszekerheid wordt hier volledig aan de kant geschoven.

Artikel 9bis (nieuw)

Amendement nr. 24

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/4) dat ertoe strekt een artikel 9bis (nieuw) in te voegen, luidend als volgt :

« In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de woorden « bij de artikelen 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « bij de artikelen 2 § 1, 3, 4 en 21noviesdecies ». »

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de opmerkingen van de Dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat.

Artikel 12 van het koninklijk besluit nr. 78, dat wordt gewijzigd bij artikel 10 van het ontwerp, verwijst naar de therapeutische keuzevrijheid van art. 11 van het koninklijk besluit nr. 78, dat evenwel slechts geldt voor de beoefenaars van gezondheidsberoepen bedoeld in artikelen 2, 3 en 4.

Als men in artikel 12 « de artikelen 2, 3 of 4 » vervangt door « de artikelen 2, § 1, 3, 4 of 21noviesdecies », moet men hetzelfde doen in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 78.

Artikel 39

Amendement nr. 12

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat ertoe strekt om het 1º van § 1 van het voorgestelde artikel 45quinquies te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de schriftelijke verantwoording van het amendement.

Mevrouw Van de Casteele verwijst naar de discussies die met betrekking tot het respect voor de privacy reeds bij eerdere gelegenheden werden gevoerd. Uiteraard is het van belang om over zoveel als mogelijk gegevens te kunnen beschikken om aan kankerpreventie te doen en de behandeling ervan te verbeteren, maar dit dient wel te gebeuren met respect voor de regels inzake de eerbiediging van het privé-leven.

De minister bevestigt dat het de bedoeling is om de kankerregistratie zo transparant als mogelijk te laten verlopen. Vandaar de wettelijke basis die aan het kankerregister wordt gegeven. Zowel de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als de Raad van State hebben hierover hun advies verstrekt; dit zal ook gebeuren bij het uitvaardigen van de uitvoeringsbesluiten. De minister zal deze adviezen mededelen aan de commissie.

Artikel 45

Amendementen nrs. 13, 14 en 15

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen de amendementen nrs. 13, 14 en 15 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) die ertoe strekken om respectievelijk de punten 1º, 2º en 3º van artikel 45 van het ontwerp te vervangen.

Mevrouw De Schamphelaere verklaart dat over de ereloonsupplementen heel wat verwarring en onzekerheid bestaat, zowel bij ziekenhuizen, patiënten als geneesheren. Een patiënt komt soms bijvoorbeeld ongevraagd op een eenpersoonskamer te liggen en wordt vervolgens geconfronteerd met ereloonsupplementen. Weliswaar werden hierover reeds enkele afspraken gemaakt tussen de ziekenuisgeneesheren en de ziekenfondsen, maar niet-geconventioneerde geneesheren zijn hieraan vanzelfsprekend niet gebonden. De amendementen willen daarom wettelijk verankeren dat ziekenhuisgeneesheren uitsluitend de verbintenistarieven mogen aanrekenen. Supplementen op het ereloon mogen slechts worden aangerekend wanneer de patiënt op zijn uitdrukkelijk verzoek op een eenpersoonskamer verblijft of wanneer dit, bij wijze van uitzondering, niet anders kan. Op deze wijze wil men zekerheid creëren voor de patiënt, die niet langer afhankelijk wordt gemaakt van het feit of de betrokken arts al dan niet geconventioneerd is.

Mevrouw Van de Casteele vindt het positief dat voorliggend wetsontwerp verfijningen wil aanbrengen aan de regeling inzake ereloonsupplementen. Zeker voor zieke kinderen is het belangrijk dat hun ouders op dezelfde kamer kunnen verblijven; aan de misbruiken moet dan ook een halt worden toegeroepen. Ook de hier voorgestelde transparantie draagt de goedkeuring van spreekster weg, want het blijft zeer moeilijk blijft om een ziekenhuisfactuur te kunnen lezen. Het feit, dat maximumtarieven worden ingebouwd is een goede zaak voor de patiënten, maar dreigt evenwel permanent tot conflicten te leiden tussen artsen en mutualiteiten. Spreekster hoopt ook wijst er ook op dat een oplossing kan worden gegeven aan de onderfinanciering van de ziekenhuizen vermits de ereloonsupplementen nu vaak, via de ene of de andere omweg, hebben gefungeerd om de ziekenhuizen financieel in evenwicht te houden.

Artikel 47bis

Amendement nr. 16

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat ertoe strekt om een nieuwe afdeling met betrekking tot de contracten van samenaankoop in te voegen, dat een artikel 47bis omvat dat een nieuw artikel over deze aangelegenheid invoegt in de wet van 7 augustus 1987 op de ziekenhuizen.

Mevrouw De Schamphelaere herinnert eraan dat, tot 2002, het Federaal Aankoopbureau een belangrijke functie had. Deze dienst werd, onder een andere benaming, zo goed als afgeschaft : het personeelsbestand werd immers gedecimeerd. Nochtans heeft deze dienst een belangrijke taak : het aankopen, op grote schaal, van grote hoeveelheden goederen die de overheid nodig heeft, ook voor de ziekenhuizen. Dit systeem heeft verschillende voordelen : men betaalt een lagere aankoopprijs en men kan ook sneller beschikken over deze goederen. Bepaalde procedures moeten ook maar één keer worden doorlopen. Amendement nr. 16 wil dit systeem van samenaankoop in ere herstellen voor wat de ziekenhuizen betreft.

De minister wijst erop dat een en ander tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoort, zeker voor wat de openbare ziekenhuizen betreft. Bovendien is de samenaankoop reeds een realiteit op het terrein : ziekenhuizen spreken nu reeds af op het bovenlokale niveau voor de aankoop van materialen. Het idee van een gezamenlijke aankoop is dus zeker positief, men moet er echter voor oppassen dat de aankoop niet op een niveau wordt georganiseerd dat te ver af staat van de concrete noden op het terrein.

Artikel 54

Amendement nr. 2

Mevrouw Van de Casteele dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/2) dat beoogt om de aanvraag voor de opname van vergoedbare implantaten en invasieve medische hulpmiddelen als aanvaard te beschouwen na verloop van de vastgestelde termijn, in plaats van ze als verworpen te beschouwen zoals het wetsontwerp voorstelt. Dit is immers ook het geval bij de Commissie voor de Terugbetaling van de Geneesmiddelen en spreekster begrijpt niet waarom een verschil in procedure nodig is.

Zij vreest dat de regeling zal leiden tot stilzitten van de CTI.

De minister antwoordt dat hier niet om geneesmiddelen gaat en dat men zich ook niet kan baseren op « evidence based medecine » wat wel het geval is voor geneesmiddelen. Soms gaat het om prothesen die nog nooit eerder bij patiënten werden toegepast en waarvan men de doelmatigheid niet kent na afloop van de termijn. Deze wettelijke termijn is niettemin belangrijk omdat dit de Commissie Tegemoetkoming Implantaten en Invasieve Medische Hulpmiddelen ertoe aanzet om een en ander te onderzoeken en een beslissing te nemen, maar het is niet zeker dat dit in alle gevallen zal mogelijk zijn.

Daarenboven mag men niet uit het oog verliezen dat er bijna 1 miljoen verschillende referenties zijn. Wanneer een bedrijf een nieuwe prothese ontwikkelt, zullen in de catalogus zo'n 3 000 verschillende types te vinden zijn, afhankelijk van verschillende factoren, zoals de maat van de patiënt, enzovoort. Wanneer zo'n aanvraag bovenop het normale werk van de commissie komt, betekent dit een hele verzwaring van de werklast.

Voor geneesmiddelen wordt de prijs bovendien bepaald door de FOD Economische Zaken, terwijl voor de implantaten deze instelling slechts in uitzonderlijke gevallen tussen komt in de prijszetting. De commissie moet dan ook de nodige tijd hebben om zich hierover in te lichten, bijvoorbeeld over het gebruik van de implantaten in het buitenland of over de studies die reeds werden gepubliceerd.

Mevrouw Van de Casteele herinnert eraan dat het doel van de regeling erin bestaat om de patiënt te beschermen door hem duidelijkheid te verschaffen over de al dan niet terugbetaling van implantaten, die vaak al gebruikt worden in ziekenhuizen. Men mag er toch van uitgaan dat de door ziekenhuizen gebruikte implantaten veilig zijn ?

Verder meent zij dat, indien onvoldoende medisch bewijs voorhanden is dat de terugbetaling van implantaten kan motiveren, de commissie maar een beslissing moet nemen om niet terug te betalen, eerder dan de termijn van 270 te laten verstrijken. Men kan ook die termijn opschorten om alsnog afdoend bewijsmateriaal te vinden. Dit kan enkel maar de duidelijkheid ten goede komen.

De minister antwoordt dat men ervan moet uitgaan dat, in normale omstandigheden, alle dossiers binnen de vooropgestelde termijn zullen worden behandeld en dat de commissie een beslissing neemt. De termijn verplicht overigens de leveranciers om een correct en gestoffeerd dossier in te dienen bij de commissie. De door het wetsontwerp voorgestelde regeling moet ervoor zorgen dat geen implantaten worden terugbetaald zolang niet zeker is of hiervoor voldoende redenen zijn. Dit dient te worden onderzocht binnen een redelijke termijn, maar de commissie heeft mogelijk onvoldoende capaciteit om dit grondig te doen, ondanks het feit dat een uitbreiding van het personeelsbestand is voorzien.

Absolute zekerheid over de kwaliteit van materialen, ook diegene die in ziekenhuizen worden gebruikt, bestaat er niet. Vaak zijn er bijvoorbeeld problemen met een pacemaker die werd ingeplant en die niet optimaal functioneert. De procedure van onderzoek door de Commissie Tegemoetkoming Implantaten en Invasieve Medische Hulpmiddelen om te oordelen over de terugbetaling is er precies op gericht om, zo maximaal als mogelijk, zekerheid te verschaffen over de kwaliteit.

Ten slotte merkt de minister op dat de inschrijving van een termijn een hele vooruitgang is ten aanzien van de bestaande situatie, waar helemaal geen termijn is voorzien.

Artikel 61

Amendement nr. 17

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat beoogt artikel 61 te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere meent dit artikel een verregaande draagwijdte heeft en dat een aparte discussie daarover zich opdringt. De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt is tot stand gekomen na lange, nachtelijke besprekingen in de Senaat en wordt hier op een essentieel punt gewijzigd zonder dat de federale commissie inzake de rechten van de patiënt hierover voorafgaand zijn advies heeft kunnen geven. Intussen is dit advies naar verluidt wel beschikbaar, maar kan er geen rekening mee worden gehouden, gelet op het vooropgesteld tijdsschema voor de behandeling van voorliggend wetsontwerp. Spreekster pleit er dan ook voor de door artikel 61 voorgestelde aanpassing uit het ontwerp te lichten en apart te behandelen.

De minister herinnert eraan dat hij, van bij zijn aantreden in 2003, de wet op de rechten van de patiënt de nodige tijd wenste te geven om effect te sorteren op het terrein, met de bedoeling van een evaluatie te maken na verloop van enkele jaren en er nog enkele wijzigingen aan aan te brengen wanneer dit nodig zou blijken. Die evaluatie dient te gebeuren aan de hand van de federale ombudspersonen voor de rechten van de patiënt en de betrokkenen uit de ziekenhuiswereld enerzijds en, anderzijds, door de federale commissie inzake de rechten van de patiënt. De samenstelling van deze laatste commissie diende evenwel opnieuw te gebeuren na de vernietiging van een eerder koninklijk besluit door de Raad van State. Deze commissie heeft aldus pas met vertraging haar werkzaamheden kunnen aanvatten. In mei 2005 hebben de federale ombudspersonen hun eerste rapport uitgebracht en de minister heeft onmiddellijk na de publicatie ervan adviezen ingewonnen bij de federale commissie. Enkele wetswijzigingen, onder meer inzake de uitbreiding van het klachtenrecht, zijn hiervan het gevolg.

De samenstelling van de commissie is zo dat alle betrokken belangengroeperingen hierin vertegenwoordigd zijn : de vertegenwoordigers van de zorgverstrekkers en de ziekenhuisbeheerders enerzijds en de patiëntenverenigingen en de ziekenfondsen anderzijds zijn erin vertegenwoordigd. Aldus worden de nodige evenwichten gerespecteerd; nadeel is echter dat de adviesprocedure eerder omslachtig verloopt. De minister heeft er aldus voor gekozen om toch enkele bescheiden stappen te zetten, zonder dat de adviesprocedure volledig afgerond is.

Overigens is de taak van de federale commissie eerder om concepten voor te stellen en te wijzen op knelpunten; voor de puur technische aangelegenheden, onder meer op het juridische vlak, is de commissie echter niet het best geplaatst.

Wat artikel 61 van het wetsontwerp betreft, herinnert de minister eraan dat de doelstelling erin bestaat om, naast de toepassing op de publiekrechtelijke organen, voor de privaatrechtelijke instellingen te specifiëren in de wet betreffende de rechten van de patiënt dat zowel de contractuele als de buitencontractuele aansprakelijkheid aan bod komt. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op de aansprakelijkheid van geneesheren bij de ene of de andere verzekeringsinstelling. Hieromtrent bestaat namelijk heel wat discussie in de rechtspraak en de rechtsleer.

Artikel 62

Amendement nr. 18

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 18 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Zij verwijst naar de toelichting die werd verstrekt bij amendement nr. 17.

De minister wijst erop dat dit artikel betrekking heeft op het aanduiden van de vertrouwenspersoon, die door de patiënt gemachtigd wordt om informatie te ontvangen over zijn gezondheidstoestand. Waar de vigerende wetgeving zeer stroef is en te allen tijde voorziet in een schriftelijke procedure, blijkt dit in de praktijk niet werkbaar te zijn, bijvoorbeeld om de vertrouwenspersoon toe te laten tot de consultatiekamer van de arts. Artikel 62 van het wetsontwerp maakt het mogelijk dat voor een dergelijke eenvoudige bijstand een mondelinge toezegging van de patiënt volstaat, weliswaar met de verplichting zulks te vermelden in het medisch dossier van de betrokkene.

Artikel 64

Amendement nr. 19

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 19 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Zij verwijst naar de toelichting die werd verstrekt bij amendement nr. 17.

De minister antwoordt dat over dit artikel expliciet een advies werd gevraagd aan de federale commissie voor de rechten van de patiënt. Het huidige « cascadesysteem » in verband met de bevoegdheid om klacht neer te leggen — eerst de samenlevende echtgenoot of partner, nadien de kinderen, nadien de broers of zussen — wordt versoepeld middels een koninklijk besluit dat wordt overlegd in de Ministerraad, dat de criteria zal vastleggen. Dit moet het mogelijk maken dat, wanneer bijvoorbeeld een echtgenoot van 80 jaar geen klacht durft neer te leggen, de kinderen dit toch kunnen doen.

De federale commissie stelt voor om alle belanghebbenden en gemandateerden te machtigen om klacht neer te leggen. In voorliggend ontwerp gaat men echter niet zo ver omdat er heel wat discussie kan ontstaan over wie al dan niet als « belanghebbend » moet worden beschouwd.

Amendement nr. 29

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 29 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/4), dat subsidiair is op amendement nr. 19, en dat ertoe strekt om § 4 van artikel 14 van de wet op de rechten van de patiënt, zoals voorgesteld door artikel 64 van het ontwerp, te vervangen als volgt :

« § 4. Het in artikel 11 bedoelde recht om klacht neer te leggen kan, zonder de volgorde opgelegd in § 1 en § 2 te respecteren, worden uitgeoefend door de in voornoemde paragrafen bedoelde personen die door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad zijn aangewezen. Het is essentieel dat het recht om klacht neer te leggen in voornoemde gevallen niet systematisch recht mag geven om kennis te nemen van de gehele zaak. »

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat, door de door het ontwerp voorgestelde formulering, niet enkel wordt afgeweken van het zogenaamde « cascadesysteem », maar dat ook enkele andere waarborgen zomaar worden geschrapt uit de wet op de rechten van de patiënt, zoals bijvoorbeeld het feit dat de vertrouwenspersoon meerderjarig moet zijn.

Bovendien mag de aanduiding van een vertrouwenspersoon niet als gevolg hebben dat de patiënt zélf niet meer op de hoogte kan worden gebracht van medische informatie betreffende zijn persoon.

De minister antwoordt dat voorliggende bepaling enkel het klachtenrecht betreft, en niet het inkijken in het medisch dossier. Bovendien wordt de mogelijkheid om klacht in te dienen ook beperkt middels een uitvoeringsbesluit dat zal worden genomen.

Artikel 68

Amendement nr. 25

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 25 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/4) dat ertoe strekt om het ontworpen artikel 68, § 1, 2º, te vervangen als volgt :

« aan derden buiten het netwerk vragen om anonieme of anoniem gemaakte gegevens mee te delen. »

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de opmerking van de Dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat.

Artikel 72

Amendement nr. 26

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 26 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/4) dat ertoe strekt om het ontworpen artikel 72 te vervangen als volgt :

« Met een geldboete van 100 euro tot 1 000 euro en een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of met één van deze straffen alleen wordt bestraft, hij die weigert patiënten overeenkomstig artikel 68, § 1, 1º over te brengen en de derde persoon die niet tot het netwerk behoort en weigert de in artikel 68, § 1, 2º bedoelde gegevens mee te delen. »

Mevrouw De Schamphelaere verwijst naar de opmerking van de Dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat.

Artikel 79

Amendement nr. 3

Mevrouw Van de Casteele dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/2) dat ertoe strekt om een precisering in te voegen met betrekking tot het forfaitair bedrag, waarvan sprake in het voorstelde artikel 191, punt 15ºocties, zesde lid, van de ZIV-wet. Immers, er bestaat op het terrein onduidelijkheid over de vrijstelling van de omzet aan farmaceutische specialiteiten die opgenomen zijn in het forfaitair bedrag als vergoeding voor genesmiddelen in ziekenhuizen.

Zij verwijst naar de schriftelijke toelichting bij het amendement. Weliswaar maakt de artikelsgewijze toelichting bij het ontwerp de draagwijdte van voorliggende bepaling duidelijk, maar de formulering « onder door de Koning te bepalen voorwaarden » maakt eventueel een uitzondering mogelijk inzake het forfait en zou kunnen geïnterpreteerd worden dat voor bepaalde geneesmiddelen een heffing toch nog tot de mogelijkheden behoort. Bovendien moet worden uitgeklaard op welke heffingen de vrijstelling slaat

De minister antwoordt dat zulks niet de bedoeling is en dat de door het amendement nr. 3 voorgestelde toevoeging dan ook niet mogelijk is.

Artikel 82bis (nieuw)

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 20 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat ertoe strekt om een artikel 82bis (nieuw) in te voegen met betrekking tot de oprichting van een werkgroep « radio-isotopen » binnen de Commissie Terugbetaling Geneesmiddelen.

Mevrouw De Schamphelaere meent dat de oprichting van een dergelijke werkgroep noodzakelijk is. De huidige besluitvormingsprocedure garandeert immers onvoldoende de onafhankelijkheid. De Technische Raad voor radio-isotopen kan niet dezelfde verantwoordelijkheid dragen als een werkgroep die binnen de CTG zou opereren.

De minister antwoordt dat, in de praktijk, reeds meermaals een werkgroep binnen de Commissie Terugbetaling Geneesmiddelen zich heeft gebogen over punctuele dossiers. Het oprichten van een dergelijke werkgroep in een wet, met allerhande regels inzake samenstelling en besluitvorming, lijkt hem een eerder stroeve handelwijze te zijn. Hij ziet geen problemen inzake onafhankelijkheid en stelt voor het amendement niet aan te nemen.

Artikel 85bis (nieuw)

Amendement nr. 4

Mevrouw Van de Casteele dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/2) dat beoogt een artikel 85bis (nieuw) in te voegen in verband met de invoering van een zelfde heffing voor dierenartsen die geneesmiddelen afleveren met het oog op een betere controle. Zij hebben immers sinds kort de bevoegdheid om diergeneesmiddelen ter beschikking te stellen. Spreekster wil vernemen of zij onder de controleregels van het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid of die van het Geneesmiddelenagentschap vallen en waarom zij dan niet zouden moeten bijdragen.

De minister onderstreept dat de recente bevoegdheid van dierenartsen inzake de geneesmiddelen pas op 1 mei 2006 werd ingevoerd en deze het resultaat was van lange onderhandelingen met de betrokken sector. Hij stelt voor om de problematiek van de heffingen, die op legitieme wijze wordt gesteld door de indiener van het amendement, eerst te bespreken met de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren. Bovendien merkt hij op dat de diergeneesmiddelen niet alleen bij dierenartsen kunnen worden verkregen, maar ook nog altijd bij de apothekers. In die zin zou de onmiddellijke invoering van dezelfde heffing enigszins onrechtvaardig zijn.

Artikel 97

Amendement nr. 5

Mevrouw Van de Casteele dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/2) dat ertoe strekt om in artikel 141 van de ZIV-wet aan het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle toe te laten de werkingsregelen van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle te bepalen, teneinde een zekere deontologie te verzekeren.

De minister verwijst naar de algemene bespreking over dit punt.

Artikel 104

Amendement nr. 27

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 27 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/4) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Mevrouw De Schamphelaere meent dat dit artikel strijdig is met de Grondwet omdat de wetgever zich hier begeeft op een terrein dat door de Grondwet uitdrukkelijk aan de uitvoerende macht is voorbehouden, met name de vaststelling van het personeelskader van een federale overheidsdienst.

De minister betwist dat deze bepaling, zelfs nog maar gedeeltelijk, zou handelen over het personeelskader. Zij betreft enkel een essentiële bepaling over de geografische en functionele structuur van een dienst, terwijl het personeelskader van een overheidsdienst betrekking heeft op het aantal personeelsleden, met welke kwalificaties, van welk niveau, de taalaanhorigheid, en dergelijke. De Raad van State heeft over deze bepaling geen enkele opmerking gemaakt.

Artikel 108

Amendement nr. 28

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 28 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/4) dat tot doel heeft om het precieze internetadres van het RIZIV te schrappen uit het ontwerp. Het gaat immers nogal ver om dit op te nemen in een wettekst, terwijl een internetadres soms verandert. In dat geval zou men telkens de wet moeten aanpassen. Dit gaat te ver en het subsidiariteitsprincipe is hier geschonden.

De minister antwoordt dat een aantal zaken nu eenmaal verplicht moeten gepubliceerd worden en dat zulks meer en meer uitsluitend via het internet gebeurt, in tegenstelling tot vroeger.

Mevrouw De Schamphelaere heeft er geen enkel probleem mee dat de publicatie verloopt via het internet maar meent dat het precieze internetadres van een instelling niet thuis hoort in een wettekst.

De commissie is het ermee eens om, bij wijze van tekstcorrectie, artikel 108 in die zin aan te passen dat wordt gesproken over « het internetadres van het RIZIV ».

Artikel 117

Amendement nr. 6

Mevrouw Van de Casteele dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/2) dat beoogt om artikel 117 aan te vullen met een nieuw lid in verband met de uitbreiding van het systeem van de verplichte inning van het remgeld naar kinesitherapeuten en de aflevering van geneesmiddelen.

Zij verwijst naar de algemene bespreking over dit thema. Dit debat moet zeker worden gevoerd wanneer de apothekers werken met een honorarium voor de distributie van geneesmiddelen. Het gaat zeker in dat systeem niet langer op om mekaar te beconcurreren met allerhande kortingen.

De minister verwijst naar het koninklijk besluit van 29 maart 2002 tot toepassing van artikel 37, § 17, en artikel 165, laatste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarin deze verplichte inning van het remgeld reeds is voorzien wat betreft de aflevering van geneesmiddelen. Daar werden reeds de nodige maatregelen voorzien op het vlak van kortingen toegekend door apothekers. Het amendement nr. 6 zou hieraan volgens de minister niets toevoegen.

Mevrouw Van de Casteele repliceert dat dit koninklijk besluit alleen terugbetaalde geneesmiddelen betreft en vaak wordt omzeild door het toekennen van ristorno's aan klanten. Deze wordt gezien als een onderdeel van de commerciële activiteit van een apotheker, daar waar de verandering van de financiering van de distributie van geneesmiddelen — het toekennen van een honorarium, en niet langer werken op basis van winstmarges — kan motiveren waarom dit systeem van ristorno's niet langer kan worden toegepast.

Artikel 126

Amendement nr. 22

Mevrouw De Schamphelaere en de heer Beke dienen amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 3-1812/3) dat ertoe strekt om in artikel 126 van het wetsontwerp de volgende zin toevoegen aan het voorgestelde artikel 2, 4º, tweede lid, van de wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon :

« Voor een ethisch comité van een wetenschappelijke vereniging moet het vereiste aantal geanalyseerde protocollen slechts over een periode van 2 jaar bereikt worden. »

Mevrouw De Schamphelaere verklaart dat dit amendement tegemoet komt aan de specifieke situatie van wetenschappelijke verenigingen, waarvoor een minder stringent criterium is vereist. Zij kunnen onmogelijk voldoen aan de vereiste, die thans in de wet staat, van allerhande protocollen te ondertekenen. Vaak ontstaan deze experimenten niet omwille van commerciële doeleinde zoals dit het geval is met de farmaceutische industrie, maar omwille van een louter wetenschappelijke belangstelling in onze gezondheidszorg.

De minister meent dat deze protocollen vereist zijn om de kwaliteit te bewaken van de experimenten op de menselijke persoon.

Mevrouw De Schamphelaere meent dat niet mag getwijfeld worden aan de wetenschappelijke sérieux van de artsen of andere wetenschappers die zich met dergelijke verenigingen bezig houden.

2. Wetsontwerp houdende oprichting van kamers van eerste aanleg en kamers van beroep bij de dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV (stuk Senaat, nr. 3-1813)

Over dit wetsontwerp worden geen opmerkingen gemaakt.

V. STEMMINGEN

1. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid (stuk Senaat, nr. 3-1812)

De amendementen nrs. 1 tot 6 worden ingetrokken.

De amendementen nrs. 7 tot 20 worden verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 21 wordt verworpen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

De amendementen nrs. 22 en 23 worden verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

De amendementen nrs. 24, 25 en 26 worden ingetrokken.

Amendement nr. 27 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 28 wordt ingetrokken.

Amendement nr. 29 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

De commissie stemt met 9 stemmen bij 1 onthouding in met het wetsontwerp, zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden.

2. Wetsontwerp houdende oprichting van kamers van eerste aanleg en kamers van beroep bij de dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV (stuk Senaat, nr. 3-1813)

De artikelen 1 tot 4 en het geheel van het wetsontwerp worden aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag is goedgekeurd met eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Wouter BEKE.
Olga ZRIHEN.
Annemie VAN de CASTEELE.

Tekst verbeterd door de commissies (stuk Senaat, nr. 3-1812/6 - 2006/2007)

BIJLAGE

Advies van de Dienst Juridische Zaken Wetsevaluatie en documentaire analyse van de Senaat

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid

Algemene opmerkingen

Wanneer diverse wijzigingen aangebracht worden aan een wet of reglement, moet de volgorde van de artikelen van de gewijzigde tekst worden gevolgd. Een aantal artikelen (3, 4, 30, 39, 114 tot 125) zondigen tegen die regel.

De artikelen 89 en 119 wijzigen beide een zelfde wetsartikel. Dat strookt niet met de regels van de legistiek.

De redactie is van een bijzonder povere kwaliteit. Het feit dat men soms fouten uit het verleden overschrijft, vormt geen rechtvaardiging.

Artikel 2, de voorgestelde § 2

— « Onder voorbehoud te voldoen », is geen Nederlands → voor zover zij voldoen, op voorwaarde dat zij voldoen, als, indien zij voldoen.

— « Zonder afbreuk te doen aan de uitoefening van de geneeskunde, wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de geneeskunde ... »

— Wat betekent dat ? Bedoelt men soms « Onverminderd § 1 (van artikel 2), met andere woorden, behoudens wanneer de betrokken handelingen door een geneesheer worden gesteld » ?

— « Eveneens » is overbodig.

— « die geen houder is van de beroepstitel van vroedvrouw » ≠ « ne réunissant pas l'ensemble des conditions requises par l'alinéa 1er ». De Nederlandse en Franse tekst verschillen.

— « die tot doel heeft of wordt voorgesteld tot doel te hebben » → « die tot doel heeft of wordt voorgesteld als tot doel hebbend »

Artikel 3

— § 1, inleidende zin : zie de opmerking bij artikel 2.

— De opsomming onder § 1

Zowel in het Frans als in het Nederlands is er geen eenheid in de redactie : ofwel overal werkwoorden (het diagnosticeren, het uitoefenen ..., het nemen van), ofwel overal substantieven (diagnose van ..., toezicht op, ...).

— Artikel 21octiesdecies, § 2

« De Koning bepaalt » moet worden vertaald als « le Roi détermine ».

— « overeenkomstig § 1 » ≠ « qui peuvent être accomplis en application du § 1er »

— §§ 2 tot 5

Er wordt afwisselend « na advies » en « op advies » geschreven (« sur avis » en « après avis »). Zit daar een bedoeling achter ? Zo ja, welke ? Is het advies in het ene geval bindend en in het andere niet ? Wordt het in het ene geval ambtshalve gegeven en in het andere op verzoek ?

— § 3, tweede lid

« De Koning bepaalt de voorschriften van geneesmiddelen die autonoom mogen worden opgesteld. » → « De Koning bepaalt welke geneesmiddelen autonoom mogen worden voorgeschreven. »

— § 4

« Kwalificatiemodaliteiten » : modaliteiten is in deze context geen goed Nederlands. → « kwalificatieregels »

— § 5

Wat bedoelt men met : « om functionele, en geen morfologische, echografieën » ? Functionele niet-morfologische echografieën, of functionele echografieën, met uitsluiting van morfologische ?

— Artikel 21noniesdecies, § 1

Zoals de bepaling nu is geredigeerd, volstaat elk diploma van hoger onderwijs in een erkende instelling in het kader van specifiek onderwijs dat ten minste 240 studie-uren telt, om het even in welke richting men is afgestudeerd.

— § 1, derde lid

« de datum van inwerkingtreding van de wet van 10 augustus 2001 ». Welke ? De bepalingen van die wet zijn op verschillende data in werking getreden ! Waarom geen precieze datum omwille van de rechtszekerheid ?

— § 3

Deze bepaling richt een nieuwe Raad in, naast de Nationale Raden die nu al worden ingericht door het koninklijk besluit nr. 78. Van al die bestaande raden bepaalt het koninklijk besluit de samenstelling en een aantal werkingsregels, zoals de vraag of zij advies kunnen uitbrengen op eigen initiatief of enkel op verzoek. Hier wordt niets geregeld. Vanwaar dit verregaand verschil ?

Artikel 6

— na advies van de Koninklijke Academie

— de Nationale Raad voor de Paramedische Beroepen.

Artikel 7

Er gelden thans twee versies van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 78, die van de versie van de wet van 6 april 1995, maar ook die van de versie van artikel 3 van de wet van 24 november 2004, enkel voor de geneesheren ! De voorgestelde wijziging kan enkel op de oude versie worden toegepast.

Artikel 10

Artikel 12, dat wordt gewijzigd, verwijst naar de keuzevrijheid van artikel 11, dat is de therapeutische keuzevrijheid. Het bedoelde artikel 11 geldt evenwel slechts voor de beoefenaars van gezondheidsberoepen bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4. Als men in artikel 12 « de artikelen 2, 3 of 4 » vervangt door « 2, § 1, 3, 4 of 21noviesdecies (= de vroedvrouwen) », moet men dezelfde wijziging ook aanbrengen in artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 78.

Artikel 16bis (nieuw) — Artikel 35duodecies van het koninklijk besluit nr. 78

Waarom wordt de verwijzing naar de artikelen 2, § 2, 3, 4, 5, § 2, 21bis, 21quarter en 22 niet aangepast, zoals in alle andere bepalingen van het koninklijk besluit wel gebeurt ?

Artikel 18

In het Frans vervangt men de term « accoucheuse » door « sage-femme », maar men heeft deze wijziging niet consequent aangebracht in alle artikelen van het koninklijk besluit nr. 78. Dat probleem rijst voor de artikelen 21quater, § 4, 38, § 1, 2º, a, 44novies, § 2, en 44decies van het koninklijk besluit nr. 78.

Artikel 20, 1º en 3º

De gewijzigde § 1, 1º, eerste lid, en § 2, 2º, verwijzen naar medische en paramedische handelingen gesteld met overtreding van een aantal bepalingen van het koninklijk besluit. In dit geval moet er voor de vroedvrouwen verwezen worden naar artikel 21octiesdecies. Dat bepaalt welke handelingen enkel door vroedvrouwen mogen worden gesteld (zie bijvoorbeeld artikel 25). Artikel 21noviesdecies betreft de erkenning als vroedvrouw. De verwijzing naar dat artikel zoals in andere artikelen van het ontwerp, is dus wel adequaat als men naar de beroepsgroep verwijst.

Artikel 20bis (nieuw) — Artikel 38ter van het koninklijk besluit nr. 78

Dit artikel gebruikt in het Frans nog (tweemaal) de term « accoucheuses ».

Artikel 21

« In de Franse versie van artikel 44bis, punt 7 » → « In de Franse tekst van artikel 44bis, 7º, ... »

Artikel 22

« Wat betreft de uitoefening » → « voor de uitoefening »

« De Europese onderdaan » → « de onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie »

« conform » → « overeenkomstig »

Artikel 22bis (nieuw) — Artikel 44novies en 44decies van het koninklijk besluit nr. 78

« Accoucheuse » vervangen door « sage-femme ».

Artikel 23

— Waarom wordt de nieuwe Federale Raad voor de vroedvrouwen niet vermeld in § 1 van artikel 45 ?

— In § 2 komen de woorden « § 1 » tweemaal voor, bij de artikelen 7 en 21sexies. Wanneer worden zij geschrapt : de eerste keer, de tweede keer, of beide keren (telkens) ?

Artikel 24

Als men artikel 45ter toch wijzigt, kan men van de mogelijkheid gebruik maken om een oude fout te herstellen in het Nederlands. Het artikel luidt : « Aan de beoefenaars van de in de artikelen 2, 3, enzovoort die patiënten registreren, kan ... ».

Artikel 31

Artikel 3bis, tweede en derde lid

« Bedoelde traceerbaarheid houdt in ... ». Deze redactie is geen goed Nederlands.

Alternatieven : « Met traceerbaarheid wordt bedoeld, ... »

« Elke afzonderlijke bloedeenheid ... moet kunnen worden gevolgd van de donor tot de eindbestemming en andersom ... »

« Daartoe wordt een systeem ingevoerd ... ».

Artikel 38

Dit artikel machtigt de Koning om een wettelijke bepaling op te heffen wanneer hij wil, zonder enige beperking inzake termijn, motieven, enz. Een dergelijke bepaling is niet in overeenstemming met de Grondwet.

Artikelen 43-49

De chronologische volgorde van de wet op de ziekenhuizen moet worden gerespecteerd (eerst de wijzigingen aan artikel 17bis, dan die aan artikel 17novies, dan die aan de artikelen 90 en volgende.

Artikel 45

De wijzigingen voorgesteld onder 2º en 3º.

De wijziging voorgesteld onder 3º is slechts te begrijpen als het gaat om een wijziging van de nieuwe tekst zoals voorgesteld onder 2º en niet om een tweede wijziging van de bestaande tekst van artikel 138 van de ziekenhuiswet.

Als dat zo is, moet de wijziging sub 3º geïncorporeerd worden in de tekst voorgesteld sub 2º !

Artikel 51

De Nederlandse tekst verschilt van de Franse tekst.

Luidens de Nederlandse tekst is de commissie onder meer samengesteld uit « vertegenwoordigers van de minister bevoegd voor de Volksgezondheid, van de minister bevoegd voor de begroting ».

Luidens de Franse tekst is de commissie onder meer samengesteld uit « représentants du ministre, du ministre ayant la Santé publique dans ses attributions, du ministre qui a le budget dans ses attributions ».

Artikel 2, b, bepaalt dat in deze wet onder de woorden « de minister » moet worden verstaan : « de minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft ».

De Franse tekst bepaalt dus, in tegenstelling tot de Nederlandse tekst, dat de commissie ook is samengesteld uit vertegenwoordigers van de minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft.

Artikel 52

De vraag rijst of de ontworpen wijziging van artikel 34 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging niet tot gevolg heeft dat ook de artikelen 127, §§ 1, 5 en 7, 165 en 215 van die wet moeten worden gewijzigd.

Immers, de wijziging van artikel 34 houdt in dat implantaten, die heden nog worden vermeld in artikel 34, eerste lid, 4º, voortaan zullen worden vermeld in artikel 34, eerste lid, 4ºbis.

a) In artikel 127, § 1, is sprake van de zorgverleners die de in artikel 34, eerste lid, 1, c, en 7ºbis, bedoelde verstrekkingen mogen verlenen. Moeten in die opsomming voortaan niet ook de in artikel 34, eerste lid, bis, bedoelde verstrekkingen worden vermeld ?

Artikel 127, § 1

« Om de in artikel 34 bedoelde geneeskundige verstrekkingen te verkrijgen, wenden de rechthebbenden zich vrijelijk :

a) tot iedere persoon die wettelijk gemachtigd is een van de takken der geneeskunst te beoefenen;

b) tot iedere zorgverlener die de in artikel 34, eerste lid, 1º, b), bedoelde verstrekkingen mag verlenen en is ingeschreven op de door de dienst voor geneeskundige verzorging van het instituut opgemaakte lijst, of die de in artikel 34, eerste lid, 1º, c), 4º en 7ºbis, bedoelde verstrekkingen mag verlenen en is ingeschreven op de in artikel 215, § 2, bedoelde lijst.

b) In artikel 127, § 5, is sprake van « de zorgverleners zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, 4º ». Blijft deze verwijzing correct of moet het gaan om de « zorgverleners zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, 4º en 4ºbis ?

Artikel 127, § 5

« § 5. Onverminderd de restrictievere wetgeving of regels van de plichtenleer is geen verboden publiciteit, het feit dat :

c) de erkenningsnummers van de zorgverleners zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, 4º worden gepubliceerd. »

c) Ook in artikel 127, § 7, is sprake van de in artikel 34, eerste lid, 4º, bedoelde geneeskundige verstrekkingen. Moet dit worden gewijzigd in « de in artikel 34, eerste lid, 4º en 4ºbis bedoelde geneeskundige verstrekkingen » ?

Artikel 127, § 7

« Voor de organisatie van het verlenen van de in artikel 34, eerste lid, 4º, 11º en 12º, bedoelde geneeskundige verstrekkingen mag publiciteit worden gemaakt mits de in § 3 vastgestelde beperkingen worden nageleefd. Het Verzekeringscomité mag, op voorstel van de erkenningsraden die zijn ingesteld voor de beroepen die de in artikel 34, 4º bedoelde verstrekkingen afleveren, andere regelen uitwerken, waarbij de vrijheid om publiciteit te maken voor die verstrekkingen, wordt beperkt. »

d) In artikel 165, negende lid, is sprake van « medische hulpmiddelen met uitzondering van die bedoeld in artikel 34, 4º ». Is die verwijzing nog steeds correct, of moet het voortaan gaan over « « medische hulpmiddelen met uitzondering van die bedoeld in artikel 34, (eerste lid), 4º en 4ºbis » ?

Artikel 165, negende lid

« De mededeling van deze gegevens heeft tot doel de terugbetaling van voorgeschreven geneesmiddelen, moedermelk, dieetvoeding voor medisch gebruik, parenterale voeding en medische hulpmiddelen met uitzondering van die bedoeld in artikel 34, 4º, mogelijk te maken alsook enerzijds het toezicht op de voorgeschreven en gefactureerde verstrekkingen te organiseren en anderzijds beleidsinformatie ten behoeve van de bevoegde overheid ter beschikking te stellen, onder meer om de evaluatie van de medische praktijk inzake geneesmiddelen mogelijk te maken. »

e) Artikel 215 maakt gewag van de « in artikel 34, 1º, c, en 7ºbis opgesomde verstrekkingen ». Mag dit zo blijven of moet men hier ook artikel 34, eerste lid, 4ºbis, vermelden ?

Artikel 215, § 1

« § 1. In afwachting van de inzake de bescherming van de titel of de vereisten inzake vestiging in het beroep te treffen nodige wettelijke maatregelen, wordt bij de Dienst voor geneeskundige verzorging een erkenningsraad ingesteld voor ieder van de beroepen die in aanmerking kunnen komen om de in artikel 34, 1º, c, 4º en 7ºbis opgesomde verstrekkingen te verlenen. »

Artikel 54

1. Ontworpen artikel 35septies, § 1, derde lid

De Nederlandse tekst luidt als volgt :

« De onderneming deelt in zijn relatie met de betrokken zorgverleners deze notificatie mee. »

Deze tekst wordt best vervangen als volgt :

« De onderneming deelt deze notificatie mee aan de betrokken zorgverleners. »

2. Artikel 35septies, § 4, elfde lid

Dit artikel vermeldt een « termijn van 60 dagen zoals bedoeld in het vorige lid ».

Het vorige lid bepaalt geen termijn van 60 dagen, maar van 30 dagen.

De termijn van 60 dagen wordt vermeld in het negende lid.

In het elfde lid moet dus staan : « een termijn van 60 dagen als bedoeld in het negende lid ».

Artikel 56

1. Het is niet duidelijk waarom het wetsontwerp een afdeling XVIter in Titel III, Hoofdstuk V invoegt.

Er bestaat wel al een afdeling XVI, maar nog geen afdeling XVIbis.

2. De Franse tekst is onvolledig :

« Dans le Titre III, Chapitre V, de la même loi, est inséré une section XVIter, intitulée : « Section XVIter. — Des obligations ... »

De Nederlandse tekst is correct.

Artikel 57

De aanhef is onjuist.

« In Titel IV, Hoofdstuk V, nieuwe afdeling XVIter, ... »

moet zijn :

« In Titel III, Hoofdstuk V, nieuwe afdeling XVIter, ... »

Artikel 61

« publiekrechtelijk » → « publiekrechtelijke »

Artikel 62

De Nederlandse tekst van artikel 7, § 2, derde lid, tweede zin, is onvolledig :

« De beroepsbeoefenaar noteert in voorkomend geval in het patiëntendossier dat de informatie, met akkoord van de patiënt, werd meegedeeld aan de vertrouwenspersoon of aan de patiënt in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon ... »

De Franse tekst is correct.

Artikel 64

De woorden « van deze § » dienen vervangen te worden door de woorden «van deze paragraaf »

Artikel 65

In de Franse tekst dienen de woorden « sur la proposition du Réseau visé à l'article 67, § 2, 2º, de la présente loi » vervangen te worden door de woorden « informé par le réseau conformément à l'article 67, § 2, 2º ».

Artikel 68

De Nederlandse tekst van artikel 68, § 1, 2º, is verwarrend.

Volgens deze tekst kan de minister « aan derden uit het netwerk » vragen om anonieme gegevens mee te delen. In de Franse tekst is sprake van « tiers au réseau ».

De Franse tekst is correct. Het gaat inderdaad om derden die niet behoren tot het netwerk.

Dus : « aan derden buiten het netwerk »

of

« aan derden die niet tot het netwerk behoren ».

Artikel 70

De Nederlandse tekst bevat drie gebreken :

1) « § 1. Om de transparantie en de volledigheid van de beschikbare informatie te garanderen, organiseert de minister bevoegd voor de Volksgezondheid de informatie verspreid tijdens het hele verloop van de gebeurtenissen. »

De minister organiseert echter niet de informatie, maar de verspreiding van de informatie.

Dus : « § 1. Om de transparantie en de volledigheid van de beschikbare informatie te waarborgen, organiseert de minister bevoegd voor de Volksgezondheid de verspreiding van de informatie tijdens het hele verloop van de gebeurtenissen. »

2) § 1, tweede lid, tweede streepje :

de woorden « par les professionnels » zijn niet vertaald in het Nederlands.

Dus : « — de contraproductieve gevolgen van irrationeel gedrag en het gebrek aan samenhang in de praktijk door de beroepsbeoefenaars zoveel mogelijk te verminderen ... »

3) § 2 : « ... en voor de nodige coördinatie met deze laatsten » (cf. Franse tekst : « avec ces dernières »)

Artikel 72

De Nederlandse tekst is verwarrend geformuleerd. Er is sprake van een « derde persoon uit het Netwerk », maar bedoeld wordt : « een derde persoon buiten het netwerk » of « een derde persoon die niet tot het netwerk behoort » (cf. Franse tekst : « le tiers au Réseau »).

De Nederlandse tekst bevat voorts verschillende taal- en constructiefouten en zou beter luiden als volgt :

« Met een geldboete van 100 euro tot 1 000 euro en een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden of met één van deze straffen alleen wordt bestraft, hij die weigert patiënten overeenkomstig artikel 68, § 1, 1º, over te brengen en de derde persoon die niet tot het netwerk behoort en weigert de in artikel 68, § 1, 2º, bedoelde gegevens mee te delen. »

Artikelen 89 en volgende

Er worden een aantal wijzigingen aangebracht aan de ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994. Die wet heeft het echter in het Frans nog steeds over « accoucheuses » (zie artikel 2, b, en andere).

Het is aangewezen de terminologie af te stemmen op de nieuwe terminologie van het koninklijk besluit nr. 78 (zoals gewijzigd door de artikelen 2 tot 29 van het ontwerp).

Artikel 91

Luidens 1º, c), wordt het derde lid van § 2 van artikel 73 het vierde lid. Waar is dan het nieuwe derde lid ?

De wijziging voorgesteld onder 4, b), met een combinatie en/of is zinloos. « Of » volstaat, conform het courante taalgebruik.

Artikel 93

— Artikel 73bis, 4º

« uitvoeren » → « uit te voeren »

— Wat is de bedoeling van de bepaling « onverminderd eventuele straf en/of tuchtrechtelijke veroordelingen » ? Iets is verboden of niet. Er kan wel een probleem rijzen bij de samenloop van meerdere mogelijke sancties. De betrokken woorden moeten hier worden geschrapt, en het eventuele probleem moet in de artikelen 142 en volgende (sancties) worden geregeld.

Artikel 94

De Franse tekst is fout. Het opschrift luidt nu al, in het Frans, « du service d'évaluation et de contrôle médicaux » en niet « du service du contrôle médical ». De Nederlandse tekst is correct.

Artikel 98

Er moet worden bepaald dat de nieuwe afdeling ingevoegd wordt na artikel 141. Het nieuw opschrift moet luiden : « De betwistingen tussen ... »

Artikelen 99 en 100

Als inleidende zin volstaat : « Artikel [142] [143] van dezelfde wet, opgeheven bij de wet ... wordt hersteld in de volgende lezing. Er staat immers al in artikel 98 in welke afdeling deze artikelen zullen staan.

Artikel 99

Artikel 142, § 1, eerste lid, 1º tot 4º, verwijzen in het Frans steeds naar « les prestations indûment attestées à charge de l'assurance ». In het Nederlands is er driemaal sprake van verstrekkingen die ten onrechte ten laste werden gelegd van de verzekering, wat niet hetzelfde is omdat de verwijzing naar het attesteren ontbreekt, en de vierde maal van verstrekkingen die ten onrechte werden aangerekend. De concordantie Frans/Nederlands en de uniformiteit in het Nederlands moeten worden hersteld.

Artikel 142, § 1, tweede lid « heeft de terugbetaling tot voorwerp de volledige waarde » → « slaat de terugbetaling op de volledige waarde » of « moet de volledige waarde worden terugbetaald van » « komt de waarde van de terugbetaling » → « slaat de terugbetaling op » of « stemt de terugbetaling overeen met ... »

Artikel 142, § 1, laatste lid « nadat de beslissing op grond van 4º en 5º ». Welke 4º en 5º ? Allicht bedoelt men § 1, 4º en 5º.

Artikel 142, § 3, eerste lid « artikel 142, § 1, 4º en 5 tot 6º. Wat moet het zijn : 4º en 5º of 4º tot 6º of ... ?

Artikel 100

Artikel 143, § 1 « Dit zijn cumulatieve voorwaarden ». Wanneer voorwaarden cumulatief zijn, wordt dat gewoon aangegeven door eenmaal of tweemaal en te schrijven. Anders zou men in elke wet bij elke opsomming expliciet moeten vermelden of ze cumulatief is of niet.

Artikel 101

Zelfde opmerking als bij artikel 98. Het opschrift moet luiden : « Het recht van onderzoek ».

Artikel 102

1º « het huidige eerste, tweede en derde lid vormen hier eerste, tweede en ... » : « hier » vervangen door « het ».

4º Het woord « onderzoeking » kan beter vervangen worden door « onderzoek », wat in de context preciezer is dan « enquête ».

Artikel 103

Artikel 146bis, § 1, derde lid « de indicatoren van manifeste afwijking ». Deze notie staat niet als zodanig in de wet. Beter : de indicatoren van een manifeste afwijking.

§ 1, negende lid, 3º, eerste lid « De dienst brengt het dossier voor » → « De dienst legt het dossier voor aan »

4º, tweede lid « kan ... beroep instellen » → « kan ... een beroep instellen » (zelfde opmerking bij § 2, laatste lid).

Artikel 104

Het voorgestelde artikel 151 regelt gedeeltelijk het personeelskader van een federale overheidsdienst. Dat is een exclusieve bevoegdheid van de Koning als hoofd van de uitvoerende macht. Het artikel is strijdig met de Grondwet.

Artikel 106

Zelfde opmerking als bij de artikelen 98 en 101. Het woord « over » moet worden geschrapt in het opschrift.

Artikel 107

— Zelfde opmerking als bij de artikelen 99 en 100. Het volstaat te schrijven : « Artikel 156 van dezelfde wet, opgeheven ... Zie trouwens artikel 108.

— Het voorgestelde artikel 156 telt wel een § 3 maar geen § 2 !

— Artikel 156, § 1, laatste lid, in fine « niet ontvankelijk is op beslissingen » → niet ontvankelijk is tegen beslissingen

Artikel 108

Artikel 157, § 1

Het systeem van de opschorting en de herhaling is verwarrend. Normalerwijze vervalt de opschorting na een nieuwe inbreuk en geldt de verzwaring van de sancties voor die nieuwe inbreuk. Hier wordt enkel gezegd dat opschorting kan worden verleend als er geen vorige inbreuk was, maar blijkbaar vervalt de opschorting niet bij een nieuwe inbreuk. Uit het vierde lid kan men dan a contrario weer afleiden dat de opschorting toch zou vervallen.

Voor de verzwaring van de sanctie geeft de tekst niet aan wat de bedoeling is. Mag worden aangenomen dat het wel degelijk de sanctie voor de nieuwe inbreuk is die wordt verhoogd ?

Gelet op de materie (administratieve geldboetes) moet de wet ondubbelzinnig zijn. Het artikel moet worden herschreven in functie van de echte bedoelingen.

§ 3 Het vermelden van een internetadres in een wet is niet verenigbaar met het subsidiariteitsprincipe. Dergelijke details horen niet thuis in de wet, net zomin als telefoonnummers, rekeningnummers, enzovoort.

Artikelen 112 en 113

In het voorgestelde artikel 216bis, § 1, moet in elk geval niet worden verwezen naar deze wet (= de ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994), maar naar de wet van ... houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid.

Bovendien treedt ook die laatste wet niet op een uniforme datum in werking. Er moet dus worden verwezen naar Hoofdstuk XIII van de wet van ... houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid.

Dat veronderstelt wel dat de Koning als hij gebruik maakt van de bevoegdheid die hem door artikel 113 wordt verleend, een uniforme datum bepaalt voor het hele hoofdstuk. Anders loopt alles in het honderd.

Artikel 116

— « deze § » vervangen door « deze paragraaf.

Artikel 117

Zie artikel 118, tweede opmerking.

Artikel 118

— De Franse en Nederlandse tekst verschillen : « qui n'atteint pas la proportion minimale » ≠ die niet de minimale hoeveelheid bereikt.

Artikel 37, § 17, waarnaar wordt verwezen houdt helemaal geen verplichting in ten aanzien van de zorgverleners. Als dat wel de bedoeling is moet de tekst, van artikel 37, § 17, zoals gewijzigd door artikel 117 worden gepreciseerd.

— Artikel 168quarter, vijfde lid : « de hoegrootheid » → « het bedrag van de geldboete .... Het mag niet ...

— Zesde lid : zelfde opmerking als bij artikel 108 : geldt de verhoging voor de eerste inbreuk of voor de tweede ?

Artikel 126

— In fine : « habilité à remettre l'avis unique ou pas »/« bevoegd is voor het uitbrengen van het enkel advies of niet ».

Er zijn twee soorten advies : de enkele adviezen en de andere adviezen. Er moet dus worden geschreven : l'avis unique ou non (unique)/het enkel of niet enkel advies.

— De voorgestelde tekst stelt een minimum aantal geanalyseerde protocollen vast. In artikel 30, § 5, waarnaar wordt verwezen, wordt een onderscheid gemaakt tussen de adviesaanvragen en de gemotiveerde antwoorden op de adviesaanvragen. Wat wordt in deze tekst bedoeld : de ontvangen aanvragen, de onderzochte aanvragen, de onderzochte aanvragen of de aanvragen waarop een gemotiveerd antwoord is gegeven ? Dat zijn immers allemaal verschillende cijfers.

Artikel 127

— Nederlandse tekst : het Franse woord « modalités » mag in het Nederlands niet worden vertaald met « modaliteiten », wanneer het gaat om regels, voorwaarden, procedures, enz.

Voorstel : het woord « modalités » de eerste keer vertalen door « pleegvormen » en de tweede keer door « voorwaarden ».

— In de Nederlandse tekst van 3º, a), de gedachtestreepjes vervangen door komma's (fout overgenomen uit de bestaande tekst).

— In de Nederlandse tekst van het 3º, b), het woord « vastgelegd » vervangen door het woord « vastlegt » (de bestaande tekst is verkeerd overgenomen).

Artikel 128

— In welke paragraaf van artikel 30 wordt de in het 1º voorgestelde wijziging aangebracht (§ 2) ?

— Het vierde lid van het 1º (Bij wijze van overgangsmaatregel, ...), wijkt niet af van de voorgaande leden maar van de bestaande paragraaf 4 van artikel 30 waarvan dit lid het tweede lid moet worden.

— De in het 2º voorgestselde wijziging is fout. De bestaande tekst van § 6 (ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005) luidt : Le Roi peut instaurer, à charge du promoteur d'une expérimentation et au profit de ... (de Koning kan, ten laste van de opdrachtgever van een experiment en ten voordele van ...).

— De woorden « du mandant » staan niet in de bestaande tekst. Het woord « mandant » moet vervangen worden door het woord « promoteur ». De tekst moet dan luiden : « Le Roi peut instaurer, à charge du promoteur ou les demandeurs ou titulaires d'une autorisation visés dans la présente loi d'une expérimentation et au profit de » ?

Zelfde probleem in het Nederlands : de tekst wordt dan : « De Koning kan, ten laste van de opdrachtgevers of de aanvragers of houders van een vergunning bedoeld in deze wet van een experiment en ten voordele ...

— In § 2 in de Nederlandse tekst het woord « verschijnen » vervangen door de woorden « worden bekendgemaakt ».