3-808/5 | 3-808/5 |
10 MEI 2006
Nr. 9 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN BEKE
Art. 3
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel heeft volgens de indiener van het voorstel tot doel een systeem van etikettering in te voeren waarin wordt vastgesteld of het vlees al dan niet afkomstig is van een godsdienstig slachtritueel.
De indiener van het wetsvoorstel heeft klaarblijkelijk op het oog, ter informatie van de consument, de vermelding van de slachtwijze op het etiket verplicht te maken, door de Koning hiervoor te machtigen.
Dergelijke verplichte etikettering kan de betrokken slachtbedrijven maar ook grootwarenhuizen en kleinhandelaars ernstige economische schade kan toebrengen. Zelfs indien de rituele slachting gebeurt onder verdoving is een hetze tegen bepaalde slachtrituelen, gevolgd door een boycot, meer dan denkbaar, waarbij dan nog in het midden gelaten wordt of dergelijke hetze diervriendelijke dan wel antireligieuze of zelfs racistische gronden zal hebben.
Evenwel wil de steller van het amendement hier niet dieper op ingaan, nu het artikel bovenal faalt naar recht.
Immers is het in de eerste plaats zo dat overeenkomstig EG verordening 1760/2000, van toepassing op runderen, doch niet op schapen, de vermelding van slachtwijze niet staat bij de op het etiket verplichte vermeldingen van art. 13 verordening. Tegelijk bepaalt art. 16.1 van dezelfde verordening dat, wanneer etiketten andere gegevens bevatten dan de door de verordening verplichte, hun inhoud door de producent of verkoper moet worden voorgelegd aan de autoriteit van de lidstaat van productie of verkoop, dit ter verificatie en goedkeuring van de facultatieve informatie.
Wil met andere woorden de verkoper bepaalde bijkomende productspecifiërende gegevens op het etiket (vb. in het kader van reclame of diversificatie), dan moet hij daarvoor toestemming vragen en wordt hij gecontroleerd.
Datzelfde artikel 16.1 bepaalt anderzijds evenwel dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat tevens « produktspecificaties kan vaststellen voor gebruik in de betrokken lidstaat op voorwaarde dat het gebruik ervan niet verplicht is ». Dit zou betekenen dat het verplicht stellen van de vermelding van de slachtwijze -althans voor runderen- in strijd is met het Europees recht.
Er is indiener evenwel, wat schapen en geiten betreft, geen vergelijkbare verplichte en facultatieve regeling op Europees niveau bekend naast de algemene identificatieregeling van schapen en geiten bij verordening 21/2004 van de Raad van 17 december 2003, die geen verplichte etikettering naar de consument toe voorziet, doch enkel een officieel traceringssysteem, zodat voor deze diersoorten een nationale etiketteringsregeling wel zou voorzien kunnen worden.
Evenwel zal op dat moment moeten nagegaan worden of dergelijke maatregel de tussenstaatse handel niet belemmert. Inderdaad hebben de hoger genoemde richtlijnen inzake verplichte etikettering enerzijds en verplichte invoering van traceerbaarheid anderzijds het karakter van harmonisatiemaatregelen ter verbetering van de tussenstaatse handel (artikel 94 e.v. Verdrag), die geleidelijk de interne markt tot stand moeten brengen (zie artikel 14 Verdrag). Afwijkingen in nationale wetten kunnen enkel voorzien worden op bepaalde gronden (zie onder meer artikelen 30 en 95.4 EU-Verdrag) en het is aan de Commissie te beslissen of deze maatregelen geen verkapte discriminatie inhouden, of verkapte beperkingen zijn van de handel tussen lidstaten, of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.
Het is inderdaad duidelijk dat vanuit een andere lidstaat ingevoerd vlees dan op het etiket zal dienen te vermelden wat de slachtwijze was, terwijl deze vermelding geenszins door de Unie of door de lidstaat zelf verplicht zou zijn. Bij gebreke aan officiële verplichting in de andere lidstaat om de slachtwijze te registreren en over te maken bij verkoop, wordt het vlees uit deze lidstaat de facto onverkoopbaar in België. Zodoende is elke nationale regeling die poogt een verplichte vermelding van de slachtwijze in te voeren, strijdig met het Europees recht.
Een laatste, doch niet het minste juridisch bezwaar tegen de vooropgestelde regeling is de etikettering van voedsel geen federale materie meer is.
Dit blijkt uit het Besluit van de Waalse regering tot bepaling van de modaliteiten voor de toepassing van de vrijwillige etikettering van het rundvlees van 10 november 2004, dat een uitvoering is van verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en van de Raad met betrekking tot de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, en van verordening (EG) nr. 1825/2000 van de Commissie van 25 augustus 2000 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening 1760/2000.
Overeenkomstig artikel 6, § 1, V, 1º Bijz.W. 8/8/80 is de federale regering wat het landbouwbeleid betreft enkel en alleen nog bevoegd voor de normering en de daarop toepasbare controle inzake dierengezondheid, dierenwelzijn en de kwaliteit van dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen. Een vermelding van de slachtwijze op het etiket bestemd voor de consument heeft enkel te maken met het creëren van de mogelijkheid een ideologische keuze te maken, doch heeft op zich niets vandoen met veiligheid van de voedselketen, noch met dierenwelzijn. Dit in tegenstelling tot het regelen van de manier van slachten zelf (waarvoor trouwens het akkoord van de gewestregeringen dient verkregen te worden overeenkomstig artikel 6, § 1, V, laatste lid)
Ook kan er bezwaarlijk van uitgegaan worden dat het hier gaat om een productnorm (artikel 6, § 4, 1º Bijz. W. 8/8/80), die overeenkomstig de rechtspraak van de raad van State en het Arbitragehof (resp. RvSt. 132/983, 24 juni 2004 en Arbitragehof 4/95 en 6-10/95 van 2 februari 1995) wel specificaties kan bevatten over de etikettering van een product, doch dit binnen het kader van de milieubescherming (of de volksgezondheid).
Nr. 10 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN BEKE
Art. 4
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 9.
Jan STEVERLYNCK Wouter BEKE. |