Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-50

ZITTING 2004-2005

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Volksgezondheid

Vraag nr. 3-2771 van mevrouw Van de Casteele d.d. 26 mei 2005 (N.) :
Geneesmiddelendepots bij artsen. — Aantal. — Vestigingen. — Coördinatie.

Op mijn vraag nr. 3-779 van 24 februari 2004 (Vragen en Antwoorden nr. 3-13 van 30 maart 2004, blz. 851) antwoordde de geachte minister dat er geen geneesheren meer zijn die gemachtigd zijn een geneesmiddelendepot te houden.

Dit antwoord lag aan de basis van mijn wetsvoorstel nr. 3-735/1 tot opheffing van diverse bepalingen betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie.

Dit wetsvoorstel werd overgenomen in het wetsontwerp houdende administratieve vereenvoudiging dat door de Kamer werd aangenomen op 20 januari 2005 en dat heeft geleid tot de wet van 13 februari 2005 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 februari 2005).

In antwoord op vraag nr. 6448 van mevrouw Annemie Turtelboom, volksvertegenwoordigster, stelde staatssecretaris Van Quickenborne (commissie Volksgezondheid van de Kamer, Integraal Verslag van de vergadering van 25 april 2005, CRIV COM 567, blz. 1) dat er momenteel nog 21 artsen zijn die een geneesmiddelendepot houden. Ze zijn allen 70 jaar of ouder. De cumul zou dus in de komende jaren vanzelf verdwijnen. De opheffing van de artikelen moet volgens hem zo geïnterpreteerd worden dat de afwijkingen behouden blijven.

Ondertussen werd op 13 april 2005 een overgangsbepaling in de gezondheidswet goedgekeurd die het mogelijk maakt om een geneesmiddelendepot te blijven houden gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van de wet van 13 februari 2005.

In uw antwoord op vraag nr. 6219 van de heer Joseph Arens, volksvertgenwoordiger (commissie Volksgezondheid van de Kamer, integraal verslag van de vergadering van 3 mei 2005, COM 584, blz. 12) heeft u daar terecht naar verwezen.

Hierover wil ik de geachte minister de volgende vragen stellen :

1. Hoe komt het dat hij op mijn schriftelijke vraag nr. 3-779 antwoordde dat er geen artsen meer zijn met een geneesmiddelendepot ?

2. Hoeveel zijn er nog en waar zijn die gevestigd ?

3. Zullen binnen 2 jaar, nadat alle machtigingen om een depot te houden zijn opgeheven, er ergens problemen zijn met de bereikbaarheid van de apotheken ?

4. Moet er voor dergelijke dossiers geen betere coördinatie komen, zodat wij van 2 regeringsleden niet tot tweemaal toe een verschillend antwoord krijgen ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid als volgt te antwoorden.

1. Het antwoord op de schriftelijke vraag 3-779 moet verstaan worden als het feit dat nieuwe artsen sinds meerdere jaren geen geneesmiddelendepot meer mogen houden.

2. Ik heb het juiste getal niet, maar het behelst inderdaad actieve artsen die allen ouder zijn dan 70 jaar aangezien ze voor 1958 al actief moesten zijn (Wet van 12 april 1958 — Belgisch Staatsblad van 20 juni 1958).

3. De overgangsmaatregel heeft niet als hoofdbedoeling om de bereikbaarheid van de apotheken te vergroten of te veranderen maar veeleer om de enkele artsen met een geneesmiddelendepot toe te laten enerzijds de ingeslagen geneesmiddelen te verkopen en anderzijds een planning op te stellen naar de toekomst van hun praktijk. Uiteraard zal het DG Geneesmiddelen nagaan in hoeverre het sluiten van deze depots een effect heeft op de volksgezondheid en eventuele vestigingen zal toestaan.

4. Het geachte lid merkte terecht op dat hieromtrent een betere coördinatie aangewezen is. Derhalve werd in de BPR reeds opgenomen om zowel de erkenningen van de apothekers alsmede de vestiging van de apotheken in één bestuur onder te brengen, in casu het Directoraat-Generaal Basisgezondheidszorg. In het najaar zullen dan ook stappen ondernomen worden om dit verder te integreren.