3-1434/1

3-1434/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

16 NOVEMBER 2005


Voorstel van resolutie betreffende de Doha-ronde aan de vooravond van de ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (Hongkong, 13-18 december 2005)

(Ingediend door mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton c.s.)


TOELICHTING


De Wereldhandelsorganisatie (WHO), die na acht jaar internationale onderhandelingen in de Uruguay-ronde is ingesteld door het akkoord van Marrakech, is sinds 1 januari 1995 de opvolger van de GATT. Er is overeengekomen dat de verdragsluitende partijen doorlopend onderhandelen op grond van activiteitenprogramma's die om de twee jaar tijdens ministerconferenties vastgelegd worden. De WHO is dus een permanent onderhandelingsforum, waar de internationale handelsregels aangepast kunnen worden aan de evolutie en de uitdagingen van de wereldhandel, en aan de nieuwe mogelijkheden voor bedrijven en burgers.

Twee jaar na de mislukte Conferentie van Seattle (30 november-3 december 1999), vond de Conferentie van Doha (Qatar) plaats van 9 tot 13 november 2001, in de context van een door de tragische gebeurtenissen van 11 september 2001 diep geschokte internationale gemeenschap. De Conferentie is uitgemond op een akkoord voor het openen van een brede onderhandelingsronde waarin ontwikkelingskwesties centraal zullen staan, zoals reeds blijkt uit de inleiding van de slotverklaring : « La majorité des membres de l'OMC sont des pays en développement. Nous visons à mettre leurs besoins et leurs intérêts au centre du programme de travail adopté dans la présente déclaration. [...] Nous sommes déterminés à remédier à la marginalisation des pays les moins avancés dans le commerce international et à améliorer leur participation effective au système commercial multilatéral ».

Op de agenda staan eenentwintig onderwerpen vermeld, waarvan zeven onderhandelingsthema's moeten uitmonden in concrete resultaten :

1. de landbouw;

2. de diensten;

3. de toegang tot de markten van industrieproducten;

4. het milieu;

5. de handelsregels (tegen dumping, tegen subsidies, coördinatie tussen de regionale overeenkomsten en de multilaterale teksten);

6. de instantie voor het regelen van geschillen;

7. het stelsel ter bescherming van de herkomstbenamingen van wijn en sterke drank.

Wat in de huidige ronde op het spel staat, is niet te vergelijken met de klassieke en beperkte onderwerpen van de GATT-onderhandelingen, die betrekking hadden op een vermindering van de douaneheffingen op industrieproducten. De besprekingen handelen nu over de markt als geheel, met inbegrip van industrieproducten, maar ook van landbouwproducten, diensten en de liberalisering van milieugoederen. Ook komen specifieke ontwikkelingsproblemen aan bod, zoals de toegang tot geneesmiddelen, de tenuitvoerlegging van de akkoorden van Marrakech, zoals de akkoorden inzake « antidumping », subsidies en intellectueel eigendom, alsook de uitbreiding van de bescherming van herkomstbenamingen tot andere producten dan wijn en sterke drank, de band tussen de overeenkomst ter bescherming van het intellectueel eigendom en de Conventie over de biodiversiteit, en ten slotte de werkzaamheden over een bijzondere en gedifferentieerde aanpak ten gunste van ontwikkelingslanden. Het werkprogramma dat in Doha is aangenomen, voorziet ook in nieuwe onderhandelingen om sommige regels te verbeteren inzake « antidumping » en subsidies, inzake regionale vrijhandel en de geschillenprocedure, en een onderhandeling over een multilateraal stelsel voor het vermelden en registreren van geografische benamingen.

Ten slotte heeft de Conferentie van Doha een nieuw onderhandelingsthema aangesneden over handel en milieu, waarin de banden tussen de WHO-regels en de multilaterale milieuovereenkomsten aan bod moeten komen. Ook zal er een voorafgaande onderhandeling plaatsvinden met het oog op een beslissing tot het opstarten van de onderhandelingen tijdens de top van Cancún over de nieuwe onderwerpen (de zogenaamde « Singapore »-onderwerpen) : handel en investeringen, handel en concurrentiebeleid, transparantie van de openbare aanbestedingen en het vergemakkelijken van uitwisselingen.

De bijzondere aanpassingen ten gunste van de ontwikkelingslanden om hun deelname aan de multilaterale handel te begeleiden, moeten tijdens de hele periode, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de verschillende thematische onderhandelingen, een onderdeel van de besprekingen vormen. Een zeer gevoelig punt in deze onderhandelingen was de kwestie van de toegang van de minst ontwikkelde landen tot basisgeneesmiddelen. De verbintenis om voor hen een bijzondere regeling te treffen was voor vele partners een voorwaarde om de slotverklaring goed te keuren.

De Conferentie heeft gekozen voor een algemene onderhandeling, wat betekent dat voor alle besproken punten een compromis gevonden moet worden en sectoriële regelingen uitgesloten zijn.

De vijfde WHO-Ministerconferentie, die in Cancún van 10 tot 14 september 2003 plaatsvond, heeft een tussentijdse balans opgemaakt van de Doha-ronde om de doelstellingen of werkingsregels van sommige van deze onderhandelingen nader te bepalen en er nieuwe te openen. Het werd een mislukking : het wantrouwen tussen WHO-leden was te groot en kristalliseerde zich rond het landbouwdossier. De aanvankelijke einddatum van de onderhandelingen, 1 januari 2005, is nu verschoven.

In Cancún wachtte de onderhandelaars een aartsmoeilijke opdracht, die onmogelijk is gebleken : een nieuwe politieke impuls geven aan onderhandelingen die ingewikkeld, veelvoudig en moeilijk zijn omdat zij betrekking hebben op gevoelige onderwerpen of zelfs maatschappelijke vraagstukken, en waarvan de tussentijdse deadlines niet nageleefd werden.

Bovendien hebben de ontwikkelingslanden de inhoud van de open onderhandelingen aangeklaagd omdat volgens hen de ontwikkeling een lege doos is en alleen de sectoriële belangen van de ontwikkelde landen dient. Sinds de akkoorden van de Uruguay-ronde zijn de ontwikkelingslanden meer dan terughoudend om zich actief in te zetten voor een nieuwe multilaterale ronde, omdat zij menen dat de beloften van de vorige ronde betreffende hun groei en hun integratie in de internationale handel niet waargemaakt zijn. Bijgevolg geloven zij ook die van het « Programma van Doha » niet.

Tijdens deze top zijn vier grote deelnemers op de voorgrond getreden : twee uit het Zuiden, de G20+ en de G90, en twee uit het Noorden, de Europese Unie en de Verenigde Staten.

De G21, omgedoopt tot G20+ na enkele afvalligheden en aansluitingen, is ontstaan na de toenadering tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over de doelstellingen van de landbouwonderhandelingen in de zomer van 2003. Dit gezamenlijk landbouwinitiatief werd op 13 augustus 2003 in Genève voorgesteld, en de grote lijnen ervan zijn vervolgens opgenomen in de ontwerpen van ministeriële verklaringen voor en tijdens Cancún. Hoewel het akkoord op sommige punten aanvechtbaar is, betekende het niettemin een doorbraak voor de landbouwonderhandelingen, die sinds het begin van de ronde niet opschoten. Dat akkoord zal de landen van de toekomstige G21 aanzetten om zich te verenigen en de afschaffing van alle subsidies voor de export van landbouwproducten te eisen.

De G90 wil geen nieuwe verplichtingen aanvaarden, omdat de huidige geen hefboom voor hun ontwikkeling zijn gebleken. Deze groep bestaat uit landen die vasthouden aan hun handelsvoorrechten en dan ook zeer wantrouwig staan tegenover de vrije handel die volgens hen alleen in hun nadeel kan uitvallen : voor deze landen kan er geen ware gelijkheid zijn tussen ongelijke actoren.

De Europese Unie is de enige grote deelnemer aan de onderhandelingen die actief het principe van een ruime ronde verdedigt. De ronde kan zich niet beperken tot onderhandelingen over een liberalisering van het handelsverkeer en van de investeringen : zij moet ook nieuwe multilaterale regels bepalen, de bestaande regels verduidelijken en harmoniseren met die van andere internationale instanties zoals de IAO en de multilaterale milieu-overeenkomsten.

Vóór Doha had de Europese Unie op 5 maart 2001 ten gunste van deze landen het « Alles-behalve-wapens »-initiatief goedgekeurd, dat een toegang zonder rechten of quota tot de gemeenschappelijke markt toekent voor alle producten (behalve wapens) die afkomstig zijn uit de 49 minst ontwikkelde landen, met een overgangsperiode voor bananen (2006), suiker en rijst (2009). Dat initiatief heeft Doha tot voorbeeld gestrekt : de andere WHO-landen hebben zich bij die gelegenheid verbonden tot « l'objectif d'un accès en franchise de droits et sans contingent pour les produits originaires des PMA ».

Wat de toegang tot geneesmiddelen betreft, heeft de Europese Unie op 26 mei 2003 een reglement aangenomen dat farmaceutische bedrijven toestaat hun geneesmiddelen tegen aids, tuberculose en malaria uit te voeren met een belastingvrijstelling van 75 % ten opzichte van de gemiddelde prijs binnen de OESO naar de 49 minst ontwikkelde landen en de 23 landen met lage inkomens die het Comité voor ontwikkelingshulp van de OESO als dusdanig heeft aangemerkt.

Op het vlak van de landbouw heeft Europa blijk gegeven van goede wil door de bekendmaking van een ambitieus onderhandelingsvoorstel over de drie pijlers van het Doha-mandaat :

— toegang tot de markt : algemene verlaging van de douanetarieven met gemiddeld 36 % en vermindering van minimum 15 % per tarieflijn;

— exportsubsidies : vermindering met gemiddeld 45 %, op voorwaarde dat alle vormen van exportsubsidies, vooral de Amerikaanse, op dezelfde manier behandeld worden, en geleidelijke terugtrekking van de vergoedingen in sommige sectoren onder dezelfde reciprociteitsvoorwaarde;

— interne steun : vermindering met 55 % in 6 jaar tijd van de subsidies uit de « oranje doos » (1) , die voor de EU betrekking hebben op melk en suiker (waar de hulp de belangrijkste vervalsingen in het handelsverkeer veroorzaakt).

Ten slotte hebben de Verenigde Staten een speerpuntpositie ingenomen in de ronde, met drie prioriteiten : landbouw, industriële tarieven en diensten.

De tegenstellingen tussen deze vier grote deelnemers betreffen de landbouw en de onderwerpen van Singapore.

Doha wordt de « ontwikkelingsronde » genoemd, maar « ontwikkelings- en landbouwronde » zou een meer passende term zijn, als men ziet hoe de landbouw centraal staat in de verzuchtingen van de landen van het Zuiden en van alle grote deelnemers aan de onderhandeling. Landbouw is het onderhandelingsthema waar de Noord-Zuid tegenstelling het meest tot uiting komt, en waar de spanningen tussen liberalisme, protectionisme en regulering het grootst zijn.

Vier visies op landbouw, die elk een verschillende problematiek vertegenwoordigen, komen in de WHO met elkaar in botsing.

A. De Europese visie weigert om de landbouw volledig ondergeschikt te maken aan de wet van de comparatieve voordelen, omdat zij oordeelt dat deze sector geen economische sector als een ander is. Voor de Europeanen is landbouw een instrument van soevereiniteit en een essentiële factor van maatschappelijke en territoriale samenhang. Met het nieuwe landbouwbeleid heeft de EU de multifunctionaliteit van de landbouw benadrukt en een nieuwe visie in de praktijk gebracht die meer de kwaliteit dan de kwantiteit vooropstelt, en betere waarborgen voor de landbouwrijkdommen, de veiligheid en de kwaliteit van het voedsel, en een milieuvriendelijke productie.

B. De tegenpool van Europa zijn de landen van de Cairns-groep (2) en van de G20+, die over aanzienlijke natuurlijke rijkdommen beschikken, waardoor zij zeer competitief zijn op de wereldmarkten. Zij zijn hevig gekant tegen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en wijzen op hun geringe hulp aan de producenten, hoewel de landbouwers in deze landen gesteund worden met middelen die soms moeilijk kwantificeerbaar zijn of strikt genomen geen landbouwsubsidies zijn.

C. Tussen deze twee uitersten bevinden zich de Verenigde Staten, een traditionele bondgenoot van de Cairns-groep in de onderhandelingen, die echter net als de Europese Unie een doortastend landbouwbeleid voert. Zij pleiten in de eerste plaats voor een volledige afschaffing van de exportsubsidies.

D. De vierde groep zijn de ontwikkelingslanden, waar landbouw de voornaamste sector blijft, waarin 65 % van de actieve bevolking werkt en die 25 % van de nationale rijkdom voortbrengt. Deze landen nemen een zeer complex standpunt in met betrekking tot de landbouwonderhandelingen : zij staan aan de zijde van de exportlanden om de afschaffing van de subsidies en dus meer gelijkheid in de mededingingsvoorwaarden te vragen, zonder een onderscheid te maken tussen de hulp die het handelsverkeer vervalst en de andere, maar vragen ook het behoud van gunstige bevoorradingsvoorwaarden en van de voorkeurbehandeling door de ontwikkelde landen.

De ministeriële verklaring van Doha bekrachtigt het principe van onderhandelingen in vier nieuwe domeinen : investeringen, mededinging, bevordering van het handelsverkeer en transparantie van de openbare aanbestedingen. In deze verklaring erkennen de ministers « les arguments en faveur d'un cadre multilatéral dans chacun de ces dossiers ». Onderhandelingen hierover zijn nodig omdat de WHO hiermee over nieuwe instrumenten zal beschikken om de globalisering goed te beheersen. Bovendien zijn deze domeinen cruciaal voor de effectieve toegang van bedrijven tot de markten van derde landen.

1. Twee argumenten pleiten voor het onderhandelen van een multilaterale investeringsovereenkomst. Ten eerste zijn investeringen en handel onlosmakelijk met elkaar verbonden : rechtstreekse buitenlandse investeringen liggen wereldwijd aan de basis van minstens een derde van het handelsverkeer. Een gemeenschappelijk kader moet dan ook de investeringsmogelijkheden verruimen en zorgen voor een betere toekenning en spreiding van de rijkdommen op wereldschaal. Ten tweede kan een dergelijk kader meer samenhang en transparantie bieden aan de bedrijven die vandaag worstelen met een hele reeks bilaterale overeenkomsten die sterk van elkaar verschillen in toepassingsgebied en juridische aard.

De in Doha aangenomen doelstellingen voor de onderhandelingen over investeringen betreffen dus het toepassingsgebied en de definitie van een overeenkomst, de transparantie, de niet-discriminatie, de transparantie van de regels en de bescherming van de investeringen, met andere woorden het verbod om te onteigenen zonder compensaties en vrijheid van betalingstransfers.

2. Er is nog geen multilateraal kader aangenomen om het mededingingsrecht toe te passen op de anticoncurrentiële praktijken van bedrijven, die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de markttoegang. Bovendien bestaan er slechts bilaterale samenwerkingsovereenkomsten inzake mededinging tussen geïndustrialiseerde landen, zoals tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie. De onderhandelingsprioriteiten in het mandaat van Doha betreffen fundamentele beginselen als transparantie, niet-discriminatie en billijkheid, ongeoorloofde kartels, vrijwillige samenwerking en de versterking van de instellingen en capaciteiten.

3. Om het handelsverkeer te vergemakkelijken voorziet het mandaat van Doha in een betere transparantie van de reglementering door het toepassingsgebied te verruimen van reglementen die bekendgemaakt en toegankelijk gemaakt moeten worden, door informatiepunten op te richten en te eisen dat tegen de beslissingen beroep ingetekend kan worden; in een vereenvoudiging van de procedures voor de in- en uitvoer en de inklaring door duidelijke regels op te stellen inzake de heffingen en bijdragen die men mag vragen, de documentatie en de schriftelijke formaliteiten en de import- en exportprocedures; in een daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de transitvrijheid door de kans op discriminatie te verkleinen, door de eisen aan de grenzen te beperken tot wat strikt noodzakelijk is voor de transitprocedure en door de oprichting van regionale transitsystemen in de achteruitgestelde regio's van de wereld te bevorderen.

4. Om de transparantie van de openbare markten te verbeteren, moet men erop toezien dat alle informatie betreffende de regels, praktijken en beleidsvormen inzake openbare aanbestedingen toegankelijk gemaakt worden voor de belangstellende partijen, en een multilaterale overeenkomst uitwerken die van toepassing is op alle WHO-leden en stoelt op algemene beginselen om rekening te houden met de verschillende situaties.

Ten slotte is de vermindering van de douanetarieven op niet-landbouwproducten van de GATT tot de WHO een traditionele en belangrijke doelstelling in de onderhandelingen gebleven, gelet op het feit dat de industrieproducten nog steeds 70 % van de wereldhandel vertegenwoordigen.

Het mandaat van de onderhandelingen dat in Doha is aangenomen, bepaalt : « les négociations viseront à réduire ou éliminer les droits de douane, y compris à réduire ou à éliminer les crêtes tarifaires, les droits élevés et la progressivité des droits ainsi que les obstacles non tarifaires, en particulier pour les produits qui présentent un intérêt pour les pays en développement ». Om de markten van derde landen te openen moeten de onderhandelingen zich toespitsen op de tariefpieken, en op de gemiddelde douanetarieven van de opkomende landen, die veel hoger zijn dan die van de ontwikkelde landen. De keuze van de methode om deze tarieven te verminderen staat in deze onderhandelingen centraal.

De beslissing die de Algemene Raad van de WHO op 1 augustus 2004 in Genève heeft aangenomen, houdt niet alleen een planning in voor de lopende onderhandelingen, maar heeft ook de baan vrijgemaakt voor de voorbereiding van een ministeriële ontmoeting in Hongkong eind 2005. Tijdens deze ontmoeting zullen de grote lijnen aangenomen moeten worden van een toekomstige overeenkomst die de Doha-ronde in 2006 moet afsluiten. Deze overeenkomst heeft de onderhandelingen weer op het goede spoor gebracht door de weg aan te wijzen en te proberen de ontwikkelingslanden beter te integreren in de wereldeconomie. Deze landen spelen nu een veel actievere rol in de onderhandelingen en wegen dan ook in aanzienlijke mate op de besluitvorming.

De overeenkomst staat nu bekend als het « Julipakket » en fungeert als referentie voor een tekst die verzonden moet worden naar de ministers in Hongkong ter gelegenheid van de ministeriële conferentie in december 2005.

Hoewel er nog veel werk in het verschiet ligt, zijn toch al opmerkelijke resultaten geboekt. Niet alleen in het licht van de gesprekken in Genève en de hoofdsteden van de betrokken landen, maar ook op multilateraal vlak : begin mei 2005 in de marge van een OESO-bijeenkomst in Parijs, tijdens de ministeriële miniconferentie in Dalian op 12 en 13 juli 2005 en ten slotte, al bleven resultaten uit, op de Algemene Raad van de WHO die plaatsvond in Genève van 27 tot 29 juli 2005 en die de onderhandelaars een stand van de werkzaamheden verschafte, zodat alvast een reflectie kon worden gemaakt vóór de hervatting van de onderhandelingen in september. Pascal Lamy is onlangs in functie getreden als directeur-generaal en van hem wordt verwacht dat hij een beslissende impuls zal geven aan de gesprekken, zodanig dat in Hongkong een overeenkomst kan worden bereikt.

De diplomaten hebben over het algemeen veel energie besteed aan het landbouwdossier, omdat de landbouw voor vele lidstaten een cruciale rol speelt. Een beter evenwicht tussen de dossiers is een voorname eis van alle leden, alsook van België.

1. Landbouw

In het hoofdstuk « Landbouw », dat als werkelijke motor achter de onderhandelingen fungeert, komen drie pijlers aan bod : de afbouw van de interne steunmaatregelen, de WHO-disciplines voor alle soorten exportsubsidies en een betere toegang tot de markten.

— Voor de interne steunmaatregelen is een globale en wezenlijke vermindering gepland (20 % tijdens het eerste toepassingsjaar).

— De exportsubsidies worden afgeschaft; wel moet de wederkerigheid van alle maatregelen nog worden geconcretiseerd en moet vooral de goedkeuringsdatum ervan worden vastgesteld.

— Wat betreft de toegang tot de markten hebben alle leden, met uitzondering van de minder ontwikkelde landen en rekening houdende met de speciale en gedifferentieerde behandeling voor de andere ontwikkelingslanden, aanzienlijke verbeteringen aangekondigd. Een laatste aandachtspunt is de flexibiliteit waarover alle landen zullen beschikken om hun gevoelige producten meer te liberaliseren, waardoor het communautaire preferentieprincipe kan blijven gelden.

De onderhandelingen over de toegang tot de markt en de formule voor tariefverminderingen, die als essentiële premisse elke onderhandeling over cijfers en percentages voorafgaat, zijn gestart.

Er blijven nog vele open vragen over een brede waaier van politiek gevoelige en technisch ingewikkelde kwesties, zoals de tropische producten, de keuze en behandeling van gevoelige producten en speciale producten (die nog nader moeten worden omschreven), het nieuwe mechanisme voor bijzondere vrijwaring ten gunste van de ontwikkelingslanden, de progressiviteit van de rechten, de tariefvereenvoudiging, het beheer van de tariefcontingenten en de uitholling van de preferenties, en uiteraard de precieze omschrijving van het niveau van de verschillende « dozen » die de steunmaatregelen kenmerken of met andere woorden de Amber Box, de Blue Box en de Green Box.

De katoenonderhandelingen zullen, ondanks verzet van de ontwikkelingslanden, uiteindelijk worden gevoerd in het kader van de landbouwonderhandelingen. In dat opzicht is enkel gesteld dat dit thema op een ambitieuze, snelle en specifieke wijze zal worden behandeld doordat het de nodige prioriteit krijgt, los van de andere sectorale initiatieven. Een bijzonder subcomité werd opgericht in november 1994 en vergadert op geregelde tijdstippen.

Er is vooruitgang geboekt op het vlak van zowel handel als ontwikkeling, die als voornaamste doelstellingen blijven gelden. Een aangekondigde globale strategie zal ten uitvoer worden gelegd in samenwerking met andere internationale instellingen. Onlangs heeft de Afrika-groep een voorstel ingediend om de modaliteiten te koppelen aan de sectorale katoeninitiatieven.

2. Toegang tot de markten voor niet-landbouwproducten

Dit hoofdstuk is vervat in bijlage B van het « Julipakket 2004 ». Het lag mede aan de basis van de tegenstellingen in Cancún waar de ontwikkelingslanden weigerden hun goedkeuring te hechten aan de bijlage na toevoeging van een korte inleidende paragraaf waarin hun de belofte werd gedaan van een soepele toepassingsregeling met betrekking tot de regels inzake toegang tot de markt voor de industriële producten.

De ministeriële miniconferentie in Dalian bevestigde dat het principe van de speciale en gedifferentieerde behandeling, alsook het principe van gedeeltelijke wederkerigheid een fundamenteel aspect is in alle discussiepunten, en bevestigt de nadruk op de ontwikkelingsdimensie, wat aldus het verschil maakt tussen die ronde en de voorafgaande ronden.

De meningsverschillen tussen de lidstaten houden blijkbaar meer verband met de graad van ambitie en flexibiliteit dan met de structuur van de formule zelf. Er moet dan ook op zoek worden gegaan naar een evenwicht tussen ambitie en flexibiliteit om de trade-off tussen de lidstaten te verzekeren. Daartoe heeft de EU op de Algemene Raad van de WHO van 28 juli 2005 voorgesteld om te zorgen voor een daadwerkelijke toegang tot de markt voor allen en vooral voor de armste landen die niet verplicht zouden moeten worden tot een vermindering van hun douanerechten; de industrielanden zouden zich veeleer moeten verbinden tot de opening zelf van hun markten zonder toepassing van enig douanerecht op de toegang tot hun eigen markt.

3. Diensten

Bijlage C bij het Kaderakkoord van het Julipakket stelde 31 mei 2005 vast als uiterste datum voor de indiening van offertes voor de landen die nog geen offerte hadden ingediend, alsook voor de indiening van herziene offertes voor alle landen die dat al wel hadden gedaan.

De EU diende haar offerte in op 2 juni 2005 en tot op heden ontving het secretariaat in Genève 68 oorspronkelijke offertes en 24 herziene offertes. In totaal werden in de loop van mei en juni ongeveer een veertigtal oorspronkelijke en herziene offertes ingediend tegenover 50 tijdens de twee voorgaande jaren. Weliswaar een aanzienlijke inspanning, maar de ambitie bleek ondermaats. Slechts een gering aantal offertes maakt gewag van nieuwe handelsopportuniteiten, en het moge duidelijk zijn dat de onderhandelingen niet zo snel vorderen zoals verhoopt. Toch moet er op worden gewezen dat de Europese Unie de meest genereuze offerte heeft ingediend.

Het lastigste punt blijkt MODE 4, namelijk het tijdelijke verkeer van werknemers en zelfstandigen in het kader van de diensten. Na lang overleg is de Commissie afgestapt van de eis dat de Europese offerte herzien wordt, zelfs indien nog moet worden gewacht op de uitvoeringsregels die de Commissie in staat moeten stellen om de maximumcijfers concreet toe te passen die vastgesteld zijn voor bepaalde beroepscategorieën waarvan de lijst nog moet worden opgesteld. Bovendien willen de onderhandelaars in dat stadium de idee van een vergelijkende benchmarking ingang doen vinden, dat wil zeggen lijsten met « core products » die moeten leiden tot een opwaardering van de offerte.

4. Singapore-thema's

Dit zeer technische dossier met betrekking tot een vlottere handel vordert volgens planning. De onderhandelaars willen in december 2005 een tekst klaar hebben waarvan de goedkeuring in 2006 moet volgen. Het gaat hierbij alleen om het zogenaamde « Singapore »-thema dat uitdrukkelijk aan bod kwam tijdens de Doha-onderhandelingen. De drie overige thema's (relatie handel/investeringen, relatie handel/concurrentiebeleid, transparantie inzake overheidsopdrachten) werden geschrapt maar zullen later in de WHO-context worden behandeld.

Er wordt gestreefd naar een evenwicht tussen de graad van ambitie en het politieke engagement dat de goedkeuring kan wegdragen van alle leden. De speciale en gedifferentieerde behandeling, alsook de steun voor de capacity building zullen de twee gevoelige discussiepunten zijn tijdens de komende maanden, omdat de ontvangen voorstellen ontoereikend zijn.

De Europese Unie en de Verenigde Staten hebben verklaard dat de voortgezette technische bijstand aan de ontwikkelingslanden een hoeksteen van het onderhandelingsmandaat moet blijven.

5. Ontwikkelingsaspecten

De Doha-ronde onderscheidt zich in aanzienlijke mate van de andere multilaterale ronden omdat ze volledig in het teken staat van ontwikkeling en steunt op meerdere principes, namelijk de speciale en gedifferentieerde behandeling, de technische bijstand, de toepassing ervan en andere thema's in verband met ontwikkeling en de minder ontwikkelde landen.

De ontwikkeling is de bestaansreden van deze ronde, de rode draad in de aangehaalde dossiers. Het potentieel aan tastbare voordelen inzake ontwikkeling dat uit die onderhandelingen kan voortvloeien, is reëel en uitvoerbaar.

De ontwikkelingslanden moeten echter ook gebruik maken van de mogelijkheden die de onderhandelingsronde biedt om voordeel te halen uit de opening van hun eigen handelsregimes, ook voor de andere ontwikkelingslanden. Op dat gebied moeten nieuwe en serieuze verbintenissen worden aangegaan, in plaats van zich louter te beperken tot de aankondiging van bestaande programma's in een andere vorm. Het is de bedoeling dat de beperkingen van de offerte worden aangepakt, want zij hebben de ontwikkelingslanden in hun groei geremd en een diversificatie van hun exportaanbod belet.

Voor de minder ontwikkelde landen is het bij de komende onderhandelingen van belang dat een afdoend verschil wordt bereikt tussen enerzijds de verkregen concessies en anderzijds de preferentieregelingen waarvan zij begunstigde zijn (van de kant van de EU bijvoorbeeld ACP-regeling, Everything but Arms — EBA, het Systeem van algemene Preferenties) opdat de bestaande preferenties niet uitgehold worden.

6. Andere onderhandelingspunten

De verklaring van Doha stelt de verduidelijking en vereenvoudiging van de WHO-regels en -disciplines voorop, onder andere over de maatregelen die een verstoring van de handelsstromen inhouden. De werkzaamheden spitsen zich momenteel toe op antidumping, een onderwerp dat door de Verenigde Staten uiteindelijk aanvaard is als onderhandelingspunt, hetgeen een stap in de goede richting betekent. Toch blijven landen als India gekant tegen elke te dwingende regel ter zake.

Een vraagstuk dat niet is opgenomen in het mandaat van de Agenda van Doha, maar wel een negatieve impact kan hebben op het verloop van de onderhandelingen in Hongkong, is de toegang tot de geneesmiddelen (TRIPS-verdrag). De toegang en met name de toegenomen hantering van dwanglicenties is geregeld op grond van een WHO-akkoord van 30 augustus 2003. Dit moet de arme landen, die te kampen hebben met ernstige volksgezondheidsproblemen maar die niet beschikken over een eigen geneesmiddelenindustrie, in staat stellen om levensreddende geneesmiddelen in te voeren die in andere landen zijn geproduceerd op basis van een dwanglicentie. De uitwerking van de vereiste uitzondering op de TRIPS-regels was voorzien voor medio 2004. Door een meningsverschil over de draagwijdte van die uitzondering blijft de goedkeuring ervan achterwege.

Het mandaat van Doha voorziet eveneens in de invoering van een multilateraal registratiesysteem voor de geografische aanduidingen (GA's), dat een einde moet maken aan de onrechtmatige overname van GA's, vooral in de wijnproducerende landen uit de nieuwe wereld. Door het verzet van landen zoals Australië, Nieuw-Zeeland, Argentinië, Chili, de Verenigde Staten en Canada is de voorzitter van de onderhandelingsgroep er niet in geslaagd om een onderhandelingsbasis voor te leggen en is tot op heden nog geen akkoord bereikt. De EU van haar kant wenst dat dit punt in Hongkong uitdrukkelijk aangeduid wordt als onderdeel van de « enige onderneming ».

Over de onderhandelingen in verband met het leefmilieu hebben de leden talrijke mededelingen voorgelegd, waaronder negen lijsten van milieugoederen, maar blijven er verschillende standpunten over de globale aanpak van die onderhandelingen, met name over de vraag of men moet opteren voor een « aanpak uitgaande van een lijst », een « aanpak uitgaande van projecten » of een combinatie van beide.

In Genève werd beslist om de volgende ministeriële WHO-conferentie te organiseren in Hongkong, van 13 tot 18 december 2005.

Een succesvolle afsluiting van de Doha-ronde moet bijdragen tot een mondiale economische groei en de armoedebestrijding. De problematiek inzake ondervoeding, honger en gezondheidszorg moet meer aan bod komen in de onderhandelingen, zoals aangegeven in de Millenniumverklaring van de VN. De oproep tot het afronden van de onderhandelingen is de weerspiegeling van een diepgaande nood aan multilateralisme. Want hoe kan men tot een oplossing komen in het katoendossier buiten de WHO om ? Hoe kan men hopen op de intrekking van de meest schadelijke landbouwsubsidies in de ontwikkelingslanden buiten de WHO om ? Kortom, hoe kan men hopen op een meer billijke internationale handel buiten de WHO om ? De « WHO-oplossing » blijft aldus geheel relevant als bijdrage tot de ontwikkeling van het Zuiden en als aanzet tot nieuwe kansen op groei en werkgelegenheid in de wereld.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
François ROELANTS du VIVIER.
Alain DESTEXHE.
Christine DEFRAIGNE.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


DE SENAAT vraagt dat de regering het volgende eisenpakket bezorgt aan de Europese Commissie om het bij de WHO te bepleiten :

1. Verdere concretisering van de doelstellingen die zijn opgesomd in de Preambule tot oprichting van de WHO : de verbetering van de levensomstandigheden van de betrokken bevolkingen, de garantie op volledige tewerkstelling, de verhoging van de productie en de stimulering van de handel, de optimale benutting van de natuurlijke rijkdommen.

2. Uitwerking van een globale en officiële balans van de economische winst tengevolge van de liberalisering van de handel in het kader van de akkoorden van Marrakech.

3. Erop toezien dat de beslissingen die in Hongkong zijn genomen, uitmonden in een betere geografische spreiding van de handelswinsten (tussen 1990 en 1999 heeft Oost-Azië zijn aandeel in de wereldmarkt met 4 % verhoogd en vertegenwoordigde het ongeveer 10 % van de totale wereldhandel. Het aandeel van Subsaharaans Afrika in de wereldhandel is daarentegen met een vierde gedaald en maakt bijgevolg slechts 1,3 % van de wereldhandel uit. Het marktaandeel van Zuid-Azië en Latijns-Amerika is respectievelijk met slechts 0,8 % tot 1 % en 1 % tot 5 % gestegen.

4. Hervorming van de werkwijze van de WHO in het licht van het Sutherlandrapport (januari 2005), met behoud van het intergouvernementele karakter van de organisatie, de consensus, de vrije onderhandelingen en aanvaarding van de contractnormen, en de mechanismen voor de naleving van de verbintenissen.

5. Een hernieuwde dynamiek bezorgen aan het onderhandelingsmechanisme dat doeltreffendheid, transparantie en deelname van alle leden moet combineren, waarbij moet worden gedacht aan periodieke vergaderingen, de toekenning van een minimaal initiatiefrecht aan de directeur-generaal van de WHO voor de goedkeuring van de agenda's, een nieuw onderzoek van de jaarlijkse toerbeurt voor het voorzitterschap van de onderhandelingsgroepen en de samenstelling van een adviesraad van die voorzitters, belast met het opstellen van ontwerpconsensusteksten.

6. Uitbouw van een Europees parlementair netwerk voor de follow-up van de WHO-onderhandelingen via een versterkte samenwerking met de commissie Buitenlandse Handel van het Europees Parlement met het oog op een betere coördinatie van de eisen van de eigen lidstaten door middel van een grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld. Die uitbreiding is belangrijk in het licht van ruim opgevatte raadplegingen van het maatschappelijk middenveld en de sociale gesprekspartners over de oriëntering van de handelsonderhandelingen, alsook over de rol van de democratische parlementen als verlengstuk van de publieke opinie op forums, zoals de WHO, evenals de onontbeerlijke ondersteuning van de gesloten akkoorden door de samenleving.

7. Nieuw onderzoek van de disciplines die de instrumenten van commercieel verweer regelen : antidumping en subsidies.

8. Herformulering van de juridische classificatie van de WHO-leden om zodoende een beter onderscheid te maken tussen de ontwikkelingslanden en de minder ontwikkelde landen.

9. Versteviging van de plaats van de specifieke behoeften van de ontwikkelingslanden in de geschillenprocedure door hen het recht tot intrekking van de concessies te geven indien een industrieland zijn handelsbeleid niet afstemt op de aanbevelingen van het Orgaan voor Geschillenregeling (OGR) en door een verplicht onderzoek door de panels in te stellen naar de inachtneming van hun bijzondere belangen.

10. Wijziging van de WHO-regels met het oog op een grotere erkenning van de niet-commerciële bekommeringen door het Orgaan voor Geschillenregeling (bijvoorbeeld, de bescherming van het leefmilieu en de menselijke gezondheid).

11. Het Orgaan voor Geschillenregeling (OGR) meer slagkracht geven : een executoire kracht geven aan de beslissingen van het OGR, het OGR voorzien van een procedure van kort geding en een preventieprocedure instellen, opdat het OGR aanvragen voor een onderzoek naar handelsbedreigingen jegens een staat kan behandelen.

12. Oprichting van een vast korps van « panel-specialisten » om het professionele gehalte van de leden van de bijzondere groepen te verzekeren, verhoging van het aantal leden van de Beroepsinstantie en de uitbreiding van de duur van hun mandaat, de precisering van de raakvlakken tussen de procedures voor de toetsing van een maatregel aan de WHO-akkoorden en de procedures tot schrapping van concessies, de oprichting van een mechanisme voor doorverwijzing naar het panel als de Beroepsinstantie over onvoldoende feiten beschikt om een uitspraak te kunnen doen.

13. Een toegankelijker beroep op commerciële compensaties in geval van een veroordeling in het kader van de opschortingen van concessies, die voor de ontwikkelingslanden duur kunnen uitvallen en die de voorspelbaarheid van multilaterale handelsrelaties op de helling zetten, een verbod op de wijziging van opschortingen volgens de Amerikaanse « carrousel »-methode die een rotatie van de sancties per type van product mogelijk maakt.

14. In het kader van de globale ontwikkelingsdoelstelling die aan het werkprogramma van Doha is toegekend, zorgen voor een beter begrip van een gezamenlijke, maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden voor de uitvoering van de bestaande en de toekomstige verbintenissen, daarnaast de afwijkingen en de overgangsperiodes verfijnen.

15. Uitbreiding van de technische bijstand met een zekere en voorspelbare financiering teneinde de ontwikkelingslanden te steunen bij de aanpassing aan de WHO-regels en -disciplines met betrekking tot zowel hun verplichtingen als hun rechten : om ze in staat te stellen de handel volledig op te nemen in hun nationaal ontwikkelingsbeleid en strategie voor de armoedebestrijding, hun handels- en exportcapaciteit te verhogen en hun economie aan te passen en te diversifiëren.

16. Behoud van het compromis dat verworven is vóór de conferentie van Cancún teneinde het octrooirecht en de versoepeling van de toegang van de arme landen tot de generische geneesmiddelen op elkaar af te stemmen.

17. In het kader van de lopende WHO-onderhandelingen aandringen op meer aandacht voor de bescherming en de naleving van de rechten op intellectuele eigendom, inzonderheid in het kader van de ADPIC (aspecten van de rechten op intellectuele eigendom die verband houden met de handel); de inspanning van de WHO-leden ondersteunen in hun strijd tegen de handel in namaakproducten en piraterij.

18. Onderhandelen over een gecontroleerde liberalisering van de handel door de erkenning van de niet-commerciële specifieke eigenschappen binnen de landbouwsector, rekening houdende met de veiligheid van de voorraden, de eerbiediging van de verwachtingen van de consumenten en de niet-commerciële aandachtspunten zoals ruimtelijke ordening en productkwaliteit.

19. Ondersteuning van de schrapping van de exportsubsidies; betere omkadering van de marketing loans, de voedselhulp, de opstelling van een hiërarchie tussen het multilaterale systeem en de bilaterale akkoorden, zoals de handelspreferenties voor de armste landen, de aanpassing van de speciale en gedifferentieerde behandeling aan de situatie van de netto-exportlanden onder de ontwikkelingslanden, een gepaste bescherming van de geografische aanduidingen en de erkenning van de sociale en milieuwaarde van de landbouwproducten.

20. Omzichtige benadering van de liberalisering van de diensten van algemeen nut na de goedkeuring van een gemeenschappelijke en duidelijke definitie en een uitzondering voor de diensten in verband met gezondheidszorg, opvoeding en de audiovisuele sector.

21. Verdediging van de culturele uitzonderingspositie door de behandeling van de audiovisuele en culturele dienstverlening in de Unesco in plaats van in de WHO.

22. Bevordering van een open regionale integratie onder de ontwikkelingslanden die moet bijdragen tot hun integratie in de wereldhandel; bevordering van de Zuid-Zuidhandel en elke vorm van eerlijke handel.

23. Garanderen van de afstemming tussen de verschillende internationale normen met het oog op een betere naleving van de IAO-overeenkomsten, van de verplichtingen opgesomd in de multilaterale milieuakkoorden (MEAs) en de bescherming van de biodiversiteit in het kader van de onderhandelingen tot herziening van de ADPIC.

24. Verzekeren van de complementariteit en de samenhang van de verbintenissen tussen de WHO, het IMF en de Wereldbank zoals aangegeven in de Millenniumverklaring. Zij zouden programma's moeten uitwerken als financieringssteun bij de aanpassingen inzake het handelsbeleid voor de ontwikkelingslanden en/of de verbetering van de bestaande programma's.

25. De WHO-leden eraan herinneren dat die onderhandelingen uiteindelijk moeten leiden tot de stimulering van geordende en gedifferentieerde, niet-vervalste handel om aldus bij te dragen tot de groei en de werkgelegenheid.

26. De WHO-leden eraan herinneren dat het onderhandelingsmandaat van Doha berust op een evenwicht ter bevordering van de handel in een gereguleerd kader om aldus ontwikkeling mogelijk te maken; dit betekent : de integratie van de naties die nog geen deel uitmaken van het multilaterale systeem; een vermindering van de douanerechten op industriële producten die de tariefpieken wegwerkt, de markten van de landen met een opkomende economie opent en de verbintenissen van de ontwikkelingslanden naar gelang van hun situatie moduleert; een vermindering van de administratieve grensformaliteiten; een verhoogde bescherming van de geografische aanduidingen om de voorwaarden voor een eerlijke concurrentie onder de producenten en de consumentenvoorlichting te garanderen.

27. Formuleren van oplossingen voor de verhouding tussen de handel en de arbeidsbescherming en het voorkomen van elke vorm van kinderarbeid, als conditio sine qua non in de handelsbetrekkingen.

28. Nadruk op het belang van een nauwe samenwerking tussen alle lidstaten van de WHO voor het welslagen van de lopende onderhandelingen en de efficiënte werking van het multilaterale handelssysteem.

29. Verzoek tot de Commissie om de uitholling van de speciale en gedifferentieerde tarieven die gepaard kan gaan met het sluiten van de Agenda van Doha ten aanzien van het akkoord van Cotonou, het Algemeen Preferentieel Systeem (APS) en andere commerciële preferentiële systemen, in overweging te nemen; de uitwerking van een speciaal verslag waarin de impact van de Doha-ronde op het akkoord van Cotonou en het APS wordt onderzocht en analyse van de maatregelen die moeten worden getroffen om de efficiëntie van de preferenties die de Europese Unie aan de ontwikkelingslanden heeft toegekend, meer bepaald aan de armste landen onder hen, te verzekeren.

30. Opening van de wereldmarkten door ondersteuning van de initiatieven van de industrielanden en de Europese Unie om tot een gunstig ontwikkelingsresultaat te komen in het kader van de Doha-ronde. Voor het algemeen sociaal welzijn van de ondernemingen en het maatschappelijk middenveld is een echte vrijmaking van de handel het enig mogelijke en denkbare oogpunt.

10 oktober 2005.

Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON.
François ROELANTS du VIVIER.
Alain DESTEXHE.
Christine DEFRAIGNE.
Paul WILLE.

(1) In de WTO-onderhandelingen worden de subsidies onderverdeeld in categorieën met een bepaalde kleur :

 — groene doos : hulp die zonder beperkingen is toegestaan, voor onderzoek, opleiding, advies, milieubescherming, kennis en promotie van de markten, voedselhulp, rampen, stopzetting van activiteiten en meerjaarlijkse blokkering van grond, en de rechtstreekse ontkoppelde hulp die « niet gebonden is aan de productie of de markt ».

 — blauwe doos : toegestane hulp per veestapel of per hectare, betaald op een vast, niet prijsgebonden rendement.

 — oranje doos : hulp die vermeden en verminderd moet worden, in geval van rechtstreeks aan het volume of de prijs gebonden steun die vervalsingen in het handelsverkeer veroorzaakt.

(2) Deze groep, die opgericht is in 1986, bestaat uit Argentinië, Australië, Bolivië, Brazilië, Canada, Chili, Colombia, Costa Rica, Guatemala, Indonesië, Maleisië, Nieuw-Zeeland, Paraguay, de Filippijnen, Zuid-Afrika, Thaïland en Uruguay.