3-996/1

3-996/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

12 JULI 2005


49e sessie van de Commissie van de Verenigde Naties voor de Status van de Vrouw (Peking +10) : Review and appraisal of the Beijing Declaration and Platform for Action and the Outcome document of the twenty-third Special Session of the General Assembly, New York, 28 februari-11 maart 2005


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR

DE DAMES DE BETHUNE EN ZRIHEN


SOMMAIRE

I. Inleiding

II. Context

1. De VN-wereldconferenties over vrouwen

2. Het CEDAW-Verdrag

3. De Wereldvrouwenmars

III. Voorbereiding door België van de 49e zitting van de VN-Commissie voor de Status van de vrouw

1. De Belgische regering

1.1. Op federaal niveau

1.1.1. Antwoord op de vragenlijst van de VN

1.1.2. Oprichting van een comité « Peking +10 » bij het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

1.2. In het kader van de Verenigde Naties en de Europese Unie

1.2.1. Vergadering van de economische commissie van de Verenigde Naties voor Europa (UNECE) te Geneve, 14 en 15 december 2004

1.2.2. Conferentie (2 en 3 februari 2005) en interministeriële vergadering (4 februari 2005), georganiseerd door het Luxemburgse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie

2. De Senaat

2.1. Toezicht op de toepassing van de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad

2.2. Voorbereiding van de 49e zitting van de VN-commissie voor de Status van de vrouw

2.2.1. Vergadering van 2 februari 2005

2.2.2. Vergadering van 16 februari 2005

2.2.3. Vergadering van 23 februari 2005

IV. De 49e zitting van de VN-commissie voor de Status van de vrouw, New York, 28 februari-11 maart 2005 (« Peking +10 »)

1. Deelnemers

1.1. Algemene beschouwingen

1.2. Belgische delegatie

2. Officiële activiteiten van de 49e zitting

2.1. Plenaire vergadering

2.1.1. Openingstoespraak

2.1.2. Bijdrage van de Staten

2.1.3. Toespraak namens de Europese Unie

2.1.4. Toespraak namens België

2.2. Panels

2.3. Slotverklaring en resoluties

V. Niet exhaustief overzicht van activiteiten in de marge van de 49e zitting

1. Vergadering van de Interparlementaire Unie

2. Forums, panels en activiteiten van de NGO's

3. Viering van de internationale Vrouwendag

VI. Besluiten en aanbevelingen

VI. Stemmingen

Bijlagen

I. INLEIDING

Dit verslag biedt een overzicht van de werkzaamheden van het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen tijdens de zittingsperiode 2004-2005 wat betreft de voorbereiding van, de deelname aan en de follow-up van de 49e zitting van de commissie van de Verenigde Naties voor de Status van de Vrouw.

Deze 49e zitting, die van 28 februari tot 11 maart 2005 heeft plaatsgevonden in de zetel van de Verenigde Naties te New York, was gewijd aan de evaluatie van de Verklaring en het Actieprogramma van Peking (1995) en van het einddocument van de 23e buitengewone zitting van de algemene Vergadering (2000). Om die reden wordt zij meestal « Peking +10 » genaamd.

Het adviescomité heeft aan de voorbereiding van de conferentie de vergaderingen gewijd van 23 november 2004 (gedachtewisseling met de minister van Gelijke Kansen), 19 januari, 2 februari (ontmoeting met de vrouwenraden), 16 februari (gedachtewisseling met de minister van Gelijke Kansen), en 23 februari 2005 (gedachtewisseling met de directrices van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en bespreking van de tekst met het Belgische standpunt).

Een afvaardiging van acht senatoren is vervolgens naar New York gereisd om er de werkzaamheden van de eerste week bij te wonen (28 februari tot 3 maart).

Het adviescomité is opnieuw bijeengekomen op 23 maart, 27 april, 17 en 31 mei, 7, 15 en 29 juni en 6 juli 2005 om het onderhavige verslag te bespreken en aanbevelingen te formuleren. Die zijn aangenomen op 12 juli.

II. CONTEXT

1. De VN-wereldconferenties over vrouwen

De zitting van de Verenigde Naties « Peking +10 » is de voortzetting van verschillende wereldvrouwenconferenties : Mexico in 1975, Kopenhagen in 1980, Nairobi in 1985 en Peking in 1995.

De conferentie van Peking, die plaatsvond van 4 tot 14 september 1995, was de grootste internationale ontmoeting van vrouwen ooit en een fundamentele stap in het institutionaliseren van een vrouwenbeleid door regeringen en de Verenigde Naties.

De conferentie van Peking was toegespitst op de thema's gelijkheid, vrede en ontwikkeling, bekeken vanuit een genderspecifieke invalshoek. Ter afsluiting werden een Verklaring en een Actieprogramma goedgekeurd, waarin twaalf punten opgesomd worden die de voorrang moeten genieten :

1. de aanhoudende armoede waarvan steeds meer de vrouwen het slachtoffer worden;

2. de opleiding en vorming van vrouwen;

3. vrouwen en gezondheid;

4. geweld tegen vrouwen;

5. vrouwen en gewapende conflicten;

6. vrouwen en de economie;

7. vrouwen en de besluitvorming;

8. de institutionele mechanismen ter bevordering van de positie van de vrouw;

9. de grondrechten van de vrouw;

10.  vrouwen en de media;

11.  vrouwen en het milieu;

12.  het jonge meisje.

Het Actieprogramma bepaalt welke doelstellingen gerealiseerd moeten worden en vraagt de regeringen, de internationale gemeenschap, de niet-gouvernementele organisaties en de privé-sector om concrete maatregelen uit te voeren in de opgesomde domeinen, teneinde alle vormen van vrouwendiscriminatie af te schaffen. De uitvoering van deze resoluties vereist veranderingen in de waarden, de handelwijzen en de prioriteiten op alle niveaus.

De conferentie van Peking, waarnaar de pas vernieuwde Senaat een afvaardiging van drie senatoren stuurde, heeft onmiddellijke gevolgen gehad in de Belgische institutionele en rechtsorde.

Op 12 oktober werd een wetsvoorstel ingediend om de regering te verplichten een jaarverslag voor te stellen aan het Parlement over de manier waarop zij de resoluties van de Wereldconferentie van Peking ten uitvoer brengt. Dat voorstel werd de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad (1) .

Daarnaast dienden de senatoren uit alle partijen op 6 oktober 1995 een voorstel tot wijziging van het reglement van de Senaat in teneinde een parlementair adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen op te richten.

Het voorstel werd op 23 november 1995 aangenomen en op 18 januari was het Adviescomité een feit.

Sindsdien ziet het Adviescomité toe op de follow-up en de bespreking van de wetgevende initiatieven en het beleid van de regering in het licht van de gelijke kansen. Het brengt adviezen uit en publiceert verslagen zodat met deze kwestie meer rekening wordt gehouden in de wetten en regeringsbesluiten.

Vijf jaar na de conferentie van Peking organiseerde de algemene Vergadering van de Verenigde Naties een buitengewone zitting om de vooruitgang en de belemmeringen bij de uitvoering van het Actieprogramma te evalueren en indien nodig nieuwe aanbevelingen te formuleren om de uitvoering ervan te versnellen.

Deze buitengewone zitting, die plaatsvond van 5 tot 9 juni 2000, is niet zonder moeilijkheden uitgemond in een nieuwe politieke Verklaring die in grote lijnen de verbintenissen van het actieprogramma van Peking herbevestigt. De lidstaten zijn ook overeengekomen « to regularly assess further implementation of the Beijing Platform for Action with a view to bringing together all parties involved in 2005 to assess progress and consider new initiatives, as appropriate, 10 years after the adoption of the Beijing Platform for Action » (2) .

Ter uitvoering daarvan heeft de commissie van de Verenigde Naties voor de status van de vrouw haar 49e zitting gewijd aan « a review of the implementation of the Beijing Platform for Action and the Outcome Documents of the twenty-third special session of the General Assembly (2000) ».

2. Het CEDAW-Verdrag

Op 18 december 1979 heeft de algemene Vergadering van de Verenigde Naties het Verdrag aangaande de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) aangenomen. Dit essentiële handvest voor de rechten van de vrouw definieert het begrip vrouwendiscriminatie en voorziet in een actieprogramma om er een einde aan te maken.

Het CEDAW-Verdrag werd in 1999 aangevuld met een facultatief protocol dat twee procedures instelt voor het indienen van klachten wegens schending van het Verdrag.

Op 1 juni 2004 was het CEDAW-Verdrag bekrachtigd door 160 lidstaten en het facultatief protocol door 60 daarvan.

3. De Wereldvrouwenmars

Tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie in Peking heeft men voorgesteld een « Wereldvrouwenmars » te organiseren. Aanvankelijk was het de bedoeling om vrouwen een gelegenheid te bieden om elkaar te ontmoeten, te spreken en om een leidraad te vinden voor gemeenschappelijke acties.

Een van de voornaamste doelstellingen van de mars is : « Renforcer et maintenir un vaste mouvement de solidarité des groupes de femmes de la base de façon à ce que la Marche constitue un geste d'affirmation des femmes du monde ».

De beweging verdedigt waarden als solidariteit, diversiteit, vrouwelijk leiderschap, de kracht van allianties tussen vrouwen en tussen sociale bewegingen.

De Wereldvrouwenmars is snel uitgegroeid tot een wereldwijd netwerk van actievoerende vrouwen, die zich inspannen om armoede van en geweldpleging tegen vrouwen te bestrijden. De beweging telt nu meer dan 5 500 deelnemende groepen uit 163 landen.

III. VOORBEREIDING DOOR BELGIË VAN DE 49E ZITTING VAN DE VN-COMMISSIE VOOR DE STATUS VAN DE VROUW

1. De Belgische regering

1.1. Op federaal niveau

1.1.1. Antwoord op de vragenlijst van de Verenigde Naties

Ter voorbereiding van de 49e zitting van de VN-Commissie voor de status van de vrouw, heeft de « Division for the Advancement of Women » (DAW) die er het secretariaat van waarneemt, alle lidstaten een vragenlijst toegestuurd in verband met de toepassing van het actieprogramma van Peking (1995) en de teksten die het resultaat waren van de 23e buitengewone zitting van de algemene Vergadering (2000). De informatie die via deze vragenlijst wordt vergaard, diende te worden gebruikt voor onderzoek en evaluatie op regionaal en nationaal niveau. De Staten werden verzocht hun antwoorden door te geven ten laatste voor 30 april 2004.

De antwoorden van België op deze vragenlijst — net als die van de andere landen — kunnen worden geraadpleegd op de website van de Verenigde Naties : http://www.un.org/french/events/beijing10/responses.htm. (opmerking : niet beschikbaar in het Nederlands).

De vragenlijsten en de antwoorden bestaan uit vier delen :

1. een overzicht van de verwezenlijkingen en de uitdagingen op het vlak van de gelijkheid van kansen;

2. de genomen maatregelen en de vooruitgang die geboekt is op de vier kritieke domeinen die zijn vastgelegd in het Actieprogramma van Peking en de andere maatregelen die tijdens de 23e buitengewone zitting van de algemene Vergadering zijn genoteerd;

3. de institutionele mechanismen die beschikbaar zijn voor het bevorderen van de gelijkheid van kansen;

4. de uitdagingen waarmee men geconfronteerd wordt en de maatregelen terzake die moeten worden genomen.

Aangezien het gelijkekansenbeleid een transversale bevoegdheid is, valt zij in het federale België onder verschillende gezagsniveaus. De antwoorden op de vragenlijst zijn dus opgesteld in samenwerking met de gemeenschappen en de gewesten.

Verdere informatie staat in het 3e en 4e verslag van België betreffende de uitvoering van het verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (2002).

1.1.2. Oprichting van een Comité « Peking +10 » bij het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen werd ingesteld bij artikel 5 van de wet van 16 december 2002. Het is belast met de voorbereiding en de uitvoering van de regeringsbeslissingen onder het gezag van de minister.

De heer Christian Dupont, minister van Gelijke Kansen, heeft het Instituut belast met het secretariaat en de coördinatie van een werkgroep die « Peking +10 » moet heten. De samenstelling, het statuut en de activiteiten van het comité vindt u in de bijlagen.

Het comité heeft verschillende keren vergaderd en heeft meegewerkt aan het opstellen van de toespraak van de Belgische vertegenwoordiger op de voorbereidende vergadering in Genève en op de Europese Top in Luxemburg. Het heeft ook de toespraak voorbereid die de federale minister van Gelijke Kansen op 3 maart heeft gehouden in New York.

Het Instituut heeft voorts de opdracht gekregen om de werknota's te coördineren inzake een aantal thema's die in New York misschien ter sprake zouden komen. Deze nota's hadden te maken met de plaats van de vrouw in de samenleving in het algemeen, de werkgelegenheid en de discriminatie op de arbeidsmarkt, vrouwen en economie, mensenhandel, geweldpleging en ontwikkelingssamenwerking.

Het overleg dat via het Instituut tot stand is gekomen, heeft het mogelijk gemaakt om rekening te houden met de accenten die de gemeenschappen en de gewesten wensen te leggen en ook om voordeel te trekken van de expertise van de verenigingen, wier opmerkingen grotendeels zijn opgenomen in de definitieve tekst die in New York de Belgische standpunten weergaf.

Eind februari heeft een alomvattende coördinatievergadering plaatsgevonden bij de FOD Buitenlandse Zaken, teneinde een door het Comité « Peking +10 » opgestelde tekst goed te keuren die op de zitting in New York de standpunten van België moest uiteenzetten. De coördinatievergaderingen bij de FOD Buitenlandse Zaken zijn gewoonlijk de plaats waar overlegd wordt tussen de verschillende departementen die betrokken zijn bij een door België ingenomen standpunt op de internationale scène.

Het Instituut werd officieel gemandateerd om de minister te vertegenwoordigen bij de behandeling van de resoluties in New York en met de coördinatie op Europees niveau.

1.2. In het kader van de Verenigde Naties en de Europese Unie

1.2.1. Vergadering van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (UNECE) te Genève, 14 en 15 december 2004

De Economische Commissie van de VN voor Europa (UNECE) is een van de vijf regionale commissies van de Verenigde Naties. Zij verenigt de landen van Europa, Centraal-Azië en Noord-Amerika (55 landen). Hun samenwerking betreft aangelegenheden als de economie, de statistieken (3) , het milieu, het vervoer, de duurzame energie, de huisvesting, ...

Op 14 en 15 december 2004 organiseerde de UNECE in Genève een regionale vergadering ter voorbereiding van de zitting « Peking +10 ». Een dergelijke vergadering had in 1994 al plaatsgevonden in Wenen, om de conferentie van Peking voor te bereiden, en in Genève in 2000, vóór de conferentie « Peking +5 ».

Drie thema's werden tijdens de voorbereidende conferentie behandeld :

1. Vrouwen en economie (werkgelegenheid, genderbudgeting, sociale zekerheid, ...);

2. De institutionele mechanismen ter bevordering van de gelijke kansen;

3. De vrouwenhandel in de context van de migratiestromen.

Bovendien werd een ronde tafel gewijd aan nieuwe kwesties ten gevolge van de huidige socio-economische en geopolitieke context.

Tot besluit van de vergadering hebben de lidstaten opnieuw hun instemming betuigd met de Verklaring en het Actieprogramma van Peking, en met de besluiten van de zitting van New York in 2000. Zij hebben benadrukt dat een vastberaden en aanhoudende politieke wil op nationaal, regionaal en internationaal niveau vereist is om de doelstellingen van Peking en van Peking +5 te halen.

Zij hebben ook de nadruk gelegd op het feit dat een volledige uitvoering van het actieprogramma van Peking maar ook van het CEDAW-Verdrag essentieel was om de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling te halen.

Op te merken is dat de Belgische delegatie zeer actief is opgetreden. Bijna al haar amendementen op de slotverklaring werden aangenomen. Dat is te danken aan de goede samenhang waarvan de delegatie bij haar optreden blijk heeft gegeven.

Hoewel de verschillende landen van de UNECE-regio oog hadden voor dezelfde aandachtspunten, heeft de UNECE vastgesteld dat er grote verschillen waren tussen de Staten, waarbij in het bijzonder opvalt dat de toestand van de vrouw met betrekking tot de werkgelegenheid en de sociale zekerheid in vele Centraal-Europese landen is verslechterd. De UNECE besloot daaruit dat een specifieke aanpak van de verschillende vrouwengroepen vereist was, rekening houdend met de verschillende gradaties inzake empowerment en naleving van de mensenrechten.

De officiële vergadering werd voorafgegaan door een forum van de NGO's.

De besluiten van de voorzitster, en de tekst van de uiteenzetting namens België van de heer Roux, ambassadeur, zijn als bijlage bij dit verslag gevoegd.

Het verslag van het NGO-forum kan ingekeken worden op de website http://www.unece.org./oes/gender/beijing10.htm.

1.2.2. Conferentie (2-3 februari 2005) en interministeriële vergadering (4 februari 2005), georganiseerd door het Luxemburgse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie

Het Luxemburgse voorzitterschap heeft op 2 en 3 februari een voorzittersconferentie georganiseerd waaraan vele topdeskundigen hebben deelgenomen, en op 4 februari een ministeriële vergadering om onder meer de vergadering van New York op Europees niveau voor te bereiden.

Op 16 februari 2005 is de heer Christian Dupont, federaal minister van Gelijke Kansen, voor het adviescomité voor gelijke kansen van de Senaat verslag komen uitbrengen over de werkzaamheden van Luxemburg en over het standpunt dat de Europese Unie zal verdedigen tijdens de 49e zitting van de Commissie van de Verenigde Naties voor de status van de vrouw.

De minister heeft zich in de ministeriële vergadering laten vertegenwoordigen door mevrouw Pascale Vielle, directrice van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Drie belangrijke punten werden besproken tijdens de vergadering van 2 februari.

1) Alle lidstaten hebben het CEDAW-Verdrag (Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women) bekrachtigd. Dit Verdrag werkt verschillende strategieën uit, waaronder de strijd tegen stereotypen. Dit instrument dekt een breder toepassingsgebied dan het acquis communautaire op het vlak van de gelijkheid van mannen en vrouwen. De Conferentie besloot dit instrument beter te benutten, zowel op nationaal als op Europees niveau.

2) De deelnemers hebben erop gewezen dat het begrip « positieve actie » (de mogelijkheid om specifieke maatregelen te nemen om ongelijkheden recht te zetten — een maatregel die sinds 1999 is opgenomen in het Verdrag van de Europese Unie) verduidelijkt moet worden en opgenomen in regelgeving zodat het beter toegepast kan worden waar nodig (namelijk in alle gevallen waar een duidelijk kwantitatief onevenwicht is tussen mannen en vrouwen).

3) In de conclusies van het rapport van het voorzitterschap komt de nadruk te liggen op het risico dat een « diversifiërende » benadering inhoudt voor het tot stand bregen van de gelijkheid van vrouwen en mannen, die om een volstrekt gescheiden aanpak vraagt.

Op 3 februari hebben de deelnemers de uitvoering van het Actieprogramma geëvalueerd.

De deskundigen van de Commissie en van de Europese vrouwenlobby hebben in dat kader een verslag opgesteld over de vooruitgang inzake gelijkheid in de Europese Unie tijdens de afgelopen tien jaar. Daarin worden de volgende vaststellingen gemaakt :

1) Inzake institutionele mechanismen bestaan er grote verschillen tussen de lidstaten. Het begrip « autonome » instelling zelf wordt op uiteenlopende wijzen geïnterpreteerd. Behoudens enkele uitzonderingen lopen de strategieën gelijk wat betreft de voorkeur voor een transversale coördinatie van de gelijkheid door alle domeinen heen, en enkel ter aanvulling het creëeren van een aantal specifieke bevoegdheden, wanner geen andere minister of instelling die al heeft.

2) Er is een positieve evolutie in het gebruik van indicatoren, hoewel er nog veel te doen is. De indicatoren dekken nog niet alle actieterreinen (gezondheid, opleiding, vrouwen in oorlogssituaties, media, ...). Ook de vergelijkbaarheid is voor verbetering vatbaar.

3) Er ontbreken instrumenten om het principe van de genderbudgeting toe te passen. Het uiteindelijke doel is het bereiken van transparantie inzake de genderimpact in alle financiële beslissingen.

4) De duale strategie blijft noodzakelijk. Naast gendermainstreaming is het nuttig om specifieke acties te ondernemen met het oog op een gelijke behandeling van de geslachten.

5) Een regelmatige evaluatie op grond van indicatoren, zoals tijdens de voorbereiding van Peking +10, is een nuttig middel om de actoren bewust te maken van het probleem en om strategieën ter bevordering van de gelijkheid uit te werken.

De Conferentie heeft gevallenstudies bestudeert van gendermainstreaming in het nationale en budgettaire beleid van Spanje, Zweden en Ierland.

Ten slotte is een debat gevoerd over gendermainstreaming in het buitenlandbeleid van de EU, dat werd afgesloten met een oproep om de genderdimensie op te nemen in het bilaterale en multilaterale beleid van alle lidstaten.

De heer Spidla, Europees commissaris voor werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen, heeft de conferentie afgesloten door de volgende vijf prioriteiten voorop te stellen :

1) Uit de evaluatie van de Lissabon-strategie blijkt dat de tewerkstelling van vrouwen is gestegen (met 1,5 %) maar structureel lager blijft dan die van de mannen en dat er inzake lonen nog steeds sprake is van een onaanvaardbaar verschil van 15 %;

2) De gelijkheid van mannen en vrouwen is een cruciaal gegeven in de strategie om de groei en de werkgelegenheid in Europa weer aan te zwengelen;

3) De demografische uitdagingen van de komende jaren (tussen 2000 en 2025 zal de actieve bevolking van de Unie toenemen met 12 miljoen) vereisen een beleid dat de gelijkheid bevordert. De Commissie zal eerlang een Groenboek over de demografische veranderingen publiceren.

4) Het beter combineren van gezin en werk moet de mannen toestaan om hun taken binnen het gezin op te nemen.

5) Het buitenlands beleid moet worden afgestemd op het binnenlands beleid van de Europese Unie op het vlak van de gelijkheid van mannen en vrouwen.

Tijdens de vergadering van ministers van 4 februari zijn in twee werkgroepen twee thema's besproken : de deelname van vrouwen aan het economisch leven enerzijds en de strategieën inzake gelijkheid en de millenniumdoelstellingen anderzijds. België zat in de tweede werkgroep.

De gemeenschappelijke verklaring, opgesteld door het voorzitterschap en besproken tijdens de voorbereiding van de vergadering, is eenparig goedgekeurd.

Het Comité Peking +10 heeft zich over een ontwerp van verklaring gebogen en alle componenten van het federale België, alsook de vertegenwoordigers van de vrouwenbeweging, hebben aan de voorbereiding ervan deelgenomen.

In navolging van de andere lidstaten heeft België benadrukt dat de belangrijkste doelstelling van de 49e zitting van de commissie de consolidatie was van de verworvenheden van Peking.

België heeft erop aangedrongen dat de gemeenschappelijke verklaring zou benadrukken dat de gelijke kansen op zich een belangrijke doelstelling vormen.

België heeft er ook op aangedrongen dat in de tekst de belangrijke rol zou worden vermeld van de vrouwenorganisaties, naast de organen en structuren belast met het gelijkekansenbeleid. De amendementen hierover werden evenwel verworpen.

België heeft gevraagd dat in het hoofdstuk « Gelijkheid van vrouwen en mannen, werkgelegenheid, economie en armoede » bij de doelstellingen van de gelijkheidsstrategieën, een betere verdeling van de niet-bezoldigde arbeid tussen mannen en vrouwen zou worden opgenomen.

Aangezien België op het vlak van de bestrijding van mensenhandel het grootste belang hecht aan de bescherming van de slachtoffers, heeft het de nadruk gelegd op de opvangcapaciteit in dat verband. België heeft ook benadrukt dat de beschermingsmaatregelen ten aanzien van slachtoffers van echtelijk geweld los moeten staan van hun verblijfstatuut.

Al deze besprekingen hebben geleid tot een ministeriële verklaring die als bijlage gaat bij dit verslag.

2. Senaat

2.1. Toezicht op de toepassing van de wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad

Krachtens de wet van 6 maart 1996 moet de regering de federale kamers jaarlijks een verslag voorleggen over de maatregelen die zijn genomen om de doelstellingen te bereiken uit het actieprogramma van de Wereldvrouwenconferentie van Peking. De minister belast met het Gelijke kansenbeleid en de minister belast met Ontwikkelingssamenwerking moeten een afzonderlijk verslag voorleggen.

In 2000, 2001 en 2002 heeft de regering haar verslag in de Senaat voorgesteld tijdens een plenaire vergadering georganiseerd op verzoek van het adviescomité voor gelijke kansen. (4) Bij die gelegenheid krijgen de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen, de overkoepelende vrouwenorganisaties (Nederlandstalige Vrouwenraad en Conseil des femmes francophones) en de commissie Vrouwen en Ontwikkeling telkens de kans om opmerkingen te maken.

De regering heeft geen verslag meer voorgelegd sinds de herfst van 2002 (verslag over het jaar 2001). De leden van het Adviescomité voor Gelijke Kansen hebben de minister belast met Gelijkekansenbeleid hierover geregeld ondervraagd. Het verslag over de jaren 2002 en 2003 is opgesteld en goedgekeurd tijdens de Ministerraad van 14 juli 2004, maar er moesten formele verbeteringen worden aangebracht. Het verslag 2002-2003 is ondertussen ingediend bij het parlement.

2.2. Voorbereiding van de 49e zitting van de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw

Net als voor de zitting in New York in 2000 is het Adviescomité voor Gelijke Kansen meermaals bijeengekomen om « Peking +10 » voor te bereiden (5) .

Drie vergaderingen moeten nader worden besproken. Op 16 februari 2005 is minister Christian Dupont, minister van Gelijke Kansen, de resultaten komen toelichten van de presidentiële conferentie en van de vergadering van ministers van 2, 3 en 4 februari in Luxemburg.

Twee weken eerder was de raad voor de Gelijkheid van Kansen, de commissie Vrouwen en Ontwikkeling en de overkoepelende organisaties (Nederlandstalige Vrouwenraad en Conseil des Femmes francophones de Belgique) gevraagd om hun bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het comité « Peking +10 ». Zij kregen dus de kans om aan te geven welke punten zij door België verdedigd wilden zien in New York.

Op 23 februari is een ontwerp van toespraak van de minister van Gelijke Kansen in New York aan de leden van het adviescomité voorgelegd. Er heeft dan een bespreking plaatsgevonden met de leden van het kabinet van de minister en de directrices van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen.

Op 24 februari is in de plenaire vergadering een themadebat gehouden over de follow-up van de Wereldvrouwenconferentie van Peking. (6)

2.2.1. Vergadering van 2 februari 2005

1. Uiteenzetting van de heer B. Roosens, vertegenwoordiger van de commissie Vrouwen en Ontwikkeling

De heer Roosens is voorzitter van de commissie Vrouwen en Ontwikkeling, een werkgroep belast met de voortgangsbegeleiding van de verbintenissen aangegaan in Peking in 1995. De commissie Vrouwen en Ontwikkeling (CVO) is opgericht na de Conferentie in Peking en bestaat dus tien jaar.

De CVO heeft deelgenomen aan de voorbereidende Conferentie in Genève in december 2004 en zal aanwezig zijn in New York. Tijdens de Conferentie van Genève heeft de CVO een fundamenteel punt benadrukt : de CEDAW en het Actieprogramma van Peking moeten als basis dienen voor de uitvoering van de Millenniumdoelstellingen. De Millenniumdoelstellingen, waarop de Verenigde Naties hun optreden baseren, bevatten niet altijd een duidelijk beleid op het vlak van de gelijkheid van kansen. De CVO meent dat dit een achteruitgang is ten aanzien van de verworvenheden van de Conferentie van Peking. In zeven van de acht doelstellingen komt de genderkwestie nauwelijks aan bod. Alle in Genève aanwezige delegaties hebben opnieuw bevestigd dat gender centraal moet staan in de verwezenlijking van de doelstellingen.

De CVO wil de aandacht vestigen op de economische en institutionele instrumenten.

Inzake armoedebestrijding is het belangrijk dat de economische instrumenten een positieve invloed hebben op de preventie van geweld, met name van vrouwenhandel en -prostitutie. België heeft zich ertoe verbonden de nodige middelen uit te trekken voor ontwikkelingssamenwerking teneinde de oorzaken van mensenhandel te bestrijden. België moet, net als de Europese Unie en alle landen die deelnemen aan de Conferentie in New York, nog méér doen zodat hun bijdrage aan de ontwikkelingssamenwerking 0,7 % van hun BIP bereikt. De vrijgemaakte fondsen moeten in het bijzonder worden aangewend om de positie van de vrouw te versterken.

België heeft een voortrekkersrol gespeeld in het promoten van het instrument dat financiële verrichtingen belast. Er moet aangedrongen worden op de ontwikkeling van controlemechanismen zodat de fondsen ingezet worden met oog voor de gelijkheid van de geslachten.

Men moet ook toezien op een gelijke vertegenwoordiging van Noord en Zuid en van mannen en vrouwen op alle niveaus in de besluitvormingsorganen van de financiële instellingen.

In de strijd tegen het geweld is de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het Actieprogramma van Peking een noodzakelijke vereiste voor duurzame ontwikkeling en menselijke ontplooiing. De CFD herbevestigt het belang van de verbintenissen die in de vorige verdragen zijn aangegaan, in het bijzonder het CEDAW-Verdrag, dat een belangrijk juridisch en institutioneel kader biedt.

Wat de institutionele instrumenten betreft, is in België veel verwezenlijkt, bijvoorbeeld :

— de wet over de internationale samenwerking, waarin de gelijkheid van mannen en vrouwen als een onontbeerlijk gegeven is opgenomen;

— het bestaan van adviescommissies, zoals de commissie Vrouwen en Ontwikkeling, een onafhankelijke instelling bestaande uit vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld dat over voldoende financiële middelen en personeel beschikt om efficiënt te werken.

De CFD dringt ook aan op de structurele oprichting, op nationaal en internationaal niveau, van een comité voor de follow-up van de uitvoering van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties betreffende vrouwen en vrede.

België zou de oprichting van dergelijke instrumenten of instellingen moeten aanbevelen in alle landen, te beginnen met die van de Europese Unie.

Vrouwen zijn de grote slachtoffers in tijden van oorlog. Bovendien houdt men geen rekening met hun specifieke noden en met de bijdrage die zij kunnen leveren aan het herstel van de vrede. Zonder gelijkheid van mannen en vrouwen en zonder gelijkwaardige vertegenwoordiging is duurzame ontwikkeling niet mogelijk.

Het is noodzakelijk dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de gendermainstreaming stelselmatig op de agenda's van de donorconferenties geplaatst worden. België moet onder meer pleiten voor :

— budgettaire stimulansen om de betrokkenen aan te moedigen;

— de aanwezigheid van minstens 30 % vrouwen in vredesonderhandelingen, overgangsregeringen en andere besluitvormingsorganen;

— een grotere aandacht voor de specifieke behoeften van de vrouwen, voor de gezondheidszorg en op het gebied van de voortplanting en voor vrouwen die het slachtoffer zijn van aids;

— een systematische en structurele samenwerking met de vrouwengroeperingen en hun betrokkenheid op alle besluitvormingsniveaus.

De CFD trekt de aandacht op de meisjessoldaten en vraagt om maatregelen te nemen om deze meisjes op te vangen en te reïntegreren.

Om de Millenniumdoelstellingen te halen en de volledige uitvoering van het Actieprogramma van Peking volledig te kunnen uitvoeren, moeten alle financiële middelen gebundeld worden. Een drastische vermindering van de militaire uitgaven is vereist. België, dat een voortrekkersrol gespeeld heeft in de strijd tegen de antipersoonsmijnen, moet zich inzetten tegen de wapenproductie en -handel, in het bijzonder tegen de productie van en de handel in lichte wapens waarvan de verspreiding heel zware gevolgen heeft voor de burgers, vooral voor vrouwen en kinderen.

De CFD herinnert aan het bestaan van verschillende verdragen die de vrouwen in staat moeten stellen hun grondrechten te genieten. Zij dringt aan op :

— een wettelijke erkenning van de gendergelijkheid in het kader van het verdrag van Genève betreffende de status van de vluchtelingen (1951) en de aanvullende protocollen ervan;

— de uitwerking van een bijzonder beschermingsstatuut voor vrouwen die het slachtoffer zijn of dreigen te worden van schendingen van de grondrechten;

— een bijzondere bescherming van oorlogsvluchtelingen.

2. Uiteenzetting van mevrouw Annemie Pernot, vertegenwoordigster van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen

Mevrouw Pernot beperkt haar uiteenzetting tot de thema's die zijn opgenomen in de tekst die de lidstaten van de Europese Unie hebben opgesteld ter voorbereiding van de conferentie Peking +10.

Zoals de vorige spreker namens de CFD, acht ook de Raad het heel belangrijk dat het actieprogramma van Peking opgenomen wordt in de Millenniumdoelstellingen. Hij hoopt dat dit standpunt krachtig vertolkt zal worden in New York.

Inzake het thema « vrouwen en arbeid » wenst de Raad meer de nadruk te leggen bepaalde punten nog meer te benadrukken omdat de tewerkstelling van vrouwen hun economische onafhankelijkheid enorm vergroot. Ook de rol van het onderwijs moet benadrukt worden. Op de arbeidsmarkt zijn er nog steeds grote ongelijkheden op het vlak van de arbeidskansen, de werkloosheid, de lonen. Ten slotte buigt de Raad zich ook over een specifiek probleem, namelijk de ongewenste intimiteiten op het werk.

Een evenwicht vinden tussen arbeid en gezin blijft moeilijk. De Raad wil de nadruk leggen op de rol van de vader in het verzoenen van werk en privé-leven. Men moet nadenken over middelen om mannen aan te zetten om hun deel van de verantwoordelijkheid op te nemen in deze combinatie.

De verklaring van Luxemburg is op twee punten verbeterd. Enerzijds is de enorme rol van de vrouwenverenigingen benadrukt; anderzijds is er meer aandacht voor de technieken van genderbudgeting.

In New York zal het actieprogramma van Peking niet gewijzigd worden. Wel zal de 49e zitting van de commissie over de status van de vrouw de verwezenlijkingen en evoluties van de laatste tien jaar evalueren en, laten we hopen, een krachtige politiek verklaring aannemen over de toekomstige tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Peking.

3. Uiteenzetting van mevrouw Maggi Poppe, vertegenwoordigster van de Nederlandstalige Vrouwenraad

In België, net als in de rest van de Europese Unie, is het gelijkheidsbeginsel opgenomen in de wet. Nu komt het erop aan dat beginsel ook toe te passen. Er bestaan reeds instellingen, maar zij moeten ook over de nodige middelen kunnen beschikken.

Als koepelorganisatie pleit de NVR voor een goede samenwerking, steun en voldoende erkenning voor vrouwenorganisaties.

In het licht van de evaluatie « Peking +10 » moeten de pijnpunten worden onderkend evenals de hinderpalen om opnieuw vooruitgang te boeken en moeten leemtes met een kritische geest worden opgespoord.

Tijdens de voorbereidende conferentie in Genève heeft de vrouwenbeweging nog maar eens benadrukt dat er een verband is tussen het gelijkekansenbeleid en de Millenniumdoelstellingen en gewezen op het belang van Resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid.

Dankzij de samenwerking met het instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen heeft de NVR ook voorstellen kunnen doen voor de Belgsiche uiteenzettingen in New York.

Eén van de uitdagingen op de conferentie van New York zal erin bestaan de verwezenlijkingen van de Pekingconferentie van 1995 opnieuw te doen opnemen in de Millenniumdoelstellingen. Dat is problematisch wegens de conservatieve houding van de Verenigde Staten, niet alleen wat de rechten op het vlak van de voortplanting betreft, maar inzake de vrouwenrechten in het algemeen. De Verenigde Staten zijn trouwens een van de twee enige landen die het CEDAW-verdrag niet geratificeerd hebben.

Het is essentieel dat de aanbevelingen en toezeggingen van de vierde internationale vrouwenconferentie in Peking op een systematische en structurele manier worden opgenomen in de analyse, methodologie en uitwerking van de Millenniumdoelstellingen. De leidraad moet een aanpak met oog voor mensenrechten en duurzame ontwikkeling zijn — een synthese dus van de verworvenheden in het internationaal recht.

Inzake resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties vraagt de NVR dat België — indien nodig in samenwerking met de Europese Unie — een voorstel indient tot instelling van een mechanisme voor internationale follow-up dat de lidstaten verplicht tot het uitwerken van een nationaal actieplan. Een dergelijk systeem is al uitgewerkt voor de resolutie met betrekking tot kindsoldaten. Dat betekent natuurlijk niet dat er geen kindsoldaten meer zijn, maar het zorgt er toch voor dat de resolutie van de Veiligheidsraad niet zonder gevolg blijft.

4. Uiteenzetting van mevrouw Magdeleine Willame-Boonen, voorzitster van de Conseil des Femmes francophones de Belgique

Mevrouw Willame-Boonen schaart zich achter de verklaringen van de voorgaande spreekster en wijst erop dat de voorbereiding van de conferentie « Peking +10 » in New York in een meer gespannen sfeer verloopt dan tijdens de vorige conferenties. Sommige « conservatieve » landen willen blijkbaar terugkomen op sommige verworvenheden van vrouwen. In Genève heeft de vertegenwoordiger van de Verenigde Staten verklaard dat het beste voorbehoedsmiddel en de beste bescherming tegen aids de onthouding is. Spreekster dringt er dan ook op aan dat een parlementaire vertegenwoordiging ter plaatse gestuurd wordt.

Mevrouw Willame-Boonen betreurt dat de Belgische regering haar verslag voor 2002 en 2003 nog niet heeft bekendgemaakt, zoals de wet van 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de resoluties van Peking het voorschrijft.

De Conseil des femmes francophones heeft meegewerkt aan het Belgische standpunt en was vertegenwoordigd op de voorbereidende conferentie in Geneva. Zoals de NVR legt zij het accent op een aantal punten.

Inzake seksuele en affectieve opvoeding is men er, ook in België, nog lang niet. Uit een onderzoek van 2002 blijkt dat slechts 7 % van de jongeren in België toegang heeft gehad tot ernstige informatie over seksualiteit, ondanks de campagnes die gevoerd werden. De meisjes menen goed voorgelicht te zijn over de pil maar hun ideeën daarover zijn onjuist. De cijfers uit het onderzoek, waarbij 300 jongeren tussen 15 en 20 jaar ondervraagd werden, zijn onrustwekkend : 10 % van de tienermeisjes menen dat zij geen enkel risico lopen tijdens het eerste geslachtsverkeer; 8 % meent dat een douche erna een doeltreffend contraceptiemiddel is, enz.

De Conseil des Femmes onderzoekt al enige tijd ongelijke behandeling van mannen en vrouwen op het vlak van de gezondheidszorg. Een enquête van 2001 op initiatief van het Instituut voor de Volksgezondheid en het Nationaal Instituut voor de Statistiek heeft reële verschillen in behandeling aan het licht gebracht. Op 34 mogelijke aandoeningen zijn er 26 waarvan meestal vrouwen het slachtoffer zijn. Dat verschil tussen de geslachten is het meest opvallend voor osteoporose, schildklieraandoeningen, chronische blaasontsteking, migraine, artrose, artritis en andere vormen van gewrichtsreuma, depressie, chronische vermoeidheid, ernstige ingewandsstoornissen en verhoogde bloeddruk.

Hoewel vrouwen vaker dan mannen aan deze aandoeningen lijden, wordt geen bijzondere aandacht aan hen besteed. De Conseil des Femmes vraagt een herziening van het huidige preventiebeleid, aangezien het niet beantwoord aan de genderverschillen en aan de behoeften. Met deze genderverschillen moet bovendien van jongs af aan en tot het einde van het leven rekening gehouden worden.

Men moet kunnen beschikken over betrouwbare, consequente en geactualiseerde gegevens, en in het bijzonder over vergelijkingsindicatoren van de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op het vlak van de gezondheid. De verschillen in de gezondheidstoestand die te wijten zijn aan socio-economische verschillen en aan ongelijkheden tussen mannen en rouwen moeten worden verminderd dank zij een hybride aanpak, wat een classificatie van alle statistische gegevens volgens geslacht veronderstelt.

Zoals in andere landen zou men een cel voor de gezondheid van vrouwen kunnen oprichten binnen de federale overheidsdienst Volksgezondheid, en rekening houden met de socio-economische aspecten van de ongelijkheid op het werk en van de levensomstandigheden door bijvoorbeeld te bepalen hoe het evenwicht tussen privé-leven en het beroepsleven verbeterd kan worden.

De Conseil des Femmes stelt ook voor de opsporingscampagnes te vervangen door onderzoeksprogramma's die niet in de eerste plaats gericht zijn op behandelingen die gesteund worden door de farmaceutische lobby's, maar op de oorzaken van de ziekten (bijvoorbeeld voor kanker, het onderzoek naar de milieu-oorzaken).

Een tweede punt waarop de Conseil de nadruk wil leggen tijdens de conferentie « Peking +10 » betreft de vrouwen en de besluitvorming. In landen als het onze is de politieke vertegenwoordiging van vrouwen er duidelijk op vooruitgegaan dank zij maatregelen als de quota. De vertegenwoordiging van vrouwen in het bedrijfsleven blijft echter een probleem : 3 % vrouwen in de raden van bestuur van de privé-ondernemingen en 7 % in de directiecomités. Nochtans slagen meer vrouwen dan mannen aan de universiteit, en vaak met betere resultaten. Een commissie van de Conseil des Femmes francophones onderzoekt deze kwestie sinds een jaar, met concrete resultaten tot gevolg. De CFFB pleit er dus voor dat België in New York de kwestie van de besluitvorming in de organen van het bedrijfsleven aankaart.

5. Gedachtewisseling

Mevrouw Nyssens wil graag vernemen welk standpunt landen als België op grote conferenties als deze van New York innemen wat betreft vrouwen in de ontwikkelingslanden. De aspecten die zojuist aan bod zijn gekomen, en die voor ons van belang zijn, lijken haar immers zeer ver af te staan van de problemen waarmee vrouwen in ontwikkelingslanden te maken hebben. Hoe kan men de toestand van deze vrouwen helpen verbeteren ? Welke belangen moet men verdedigen op de conferentie van New York ?

De heer Roosens wijst erop dat de CFD heel veel met de verschillende partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking samenwerkt. De eisen van vrouwen uit het Zuiden worden haar door deze partners rechtstreeks meegedeeld. De CFD lobbyt in België voor maatregelen ten gunste van de ontwikkeling, en tracht geïntegreerde programma's uit te werken die rekening houden met de noden van deze vrouwen. De CFD, bijvoorbeeld, dringt aan op de noodzaak van basisdiensten om de toegang tot het basisonderwijs mogelijk maken. De tijd die vrouwen besteden om water te gaan halen gaat ten koste van de tijd die zij aan onderwijs zouden kunnen besteden. Er moet altijd een verbinding gemaakt worden tussen het micro- en het macro-economische. De CFD kan bogen op een lange ervaring inzake partnerschappen met vrouwen uit ontwikkelingslanden en is op de hoogte van hun behoeften.

Mevrouw Zrihen wil weten hoe de tekst met het Belgische standpunt tot stand zal komen. Wie zal hem verdedigen ? Hoe kunnen Belgische parlementsleden invloed uitoefenen op de standpunten die België zal innemen ?

Het gelijkheidsbeleid wordt vandaag door twee aspecten bedreigd. Ten eerste is er de overtuiging van sommigen dat alles al verworven is. Opkomen voor vrouwen betekent permanent waakzaam zijn. De seksuele voorlichting op school, bijvoorbeeld, wordt gebanaliseerd. De jongeren hebben geen zin meer om erover te praten; zij menen goed geïnformeerd te zijn. Deze kwestie heeft echter meer met het gevoelsleven dan met kennis te maken.

Ten tweede nemen de Verenigde Staten een heel conservatieve houding aan. De Amerikaanse regering heeft de subsidies voor sommige opleidingen geschrapt, maar steunt nu in scholen programma's die de onthouding aanprijzen als middel tot zelfbevestiging in de privé-kring en in de samenleving.

Het is duidelijk dat in het Zuiden de strijd om gelijkheid een kwestie van overleven is, en dat de intensiteit ervan anders is, maar het gaat ook om een strijd voor de erkenning van de plaats van de vrouw in de economie. Zonder de vrouwen stort de economie in het Zuiden in, maar bij ons zou alles ook ontregeld worden indien de vrouwen zouden afzien van hun huishoudelijke taken en van de opvoeding van de kinderen.

Met het oog op New York moet een gezamenlijke strategie ontwikkeld worden zodat de politieke vertegenwoordigers en de verenigingen in het veld met één stem namens België spreken. Vervolgens moet deze Belgische stem in overeenstemming gebracht worden met die van de andere landen van de Europese Unie. Een dergelijke strategie kan het standpunt van de Verenigde Staten misschien na een tijd ombuigen, zonder dat het rechtstreeks aangevallen moet worden.

Mevrouw de Bethune erkent dat een dergelijke strategie gegrond is, maar merkt op dat het standpunt van de Europese Unie voorgesteld zal worden tijdens de top van Luxemburg op 4 februari. Als men het standpunt wil ombuigen, moet men dat op dat ogenblik doen. Daarna zal België geen invloed meer hebben op het proces. De parlementsleden zullen in New York alleen als waarnemers aanwezig zijn. Men moet zich geen illusies maken over de diplomatieke rol die de Belgische delegatie ginds nog zou kunnen spelen. Alleen de Europese Unie zal nog iets te zeggen hebben. Het is niettemin heel belangrijk dat de parlementsleden aanwezig zijn in New York, zowel om het verloop van de zitting te volgen als om toe te zien op de uitvoering van de afspraken van Peking in ons land.

Daarnaast vraagt spreekster de vertegenwoordigers van de raad en de verenigingen hoe zij de voortgangsbegeleiding van Peking +10 zien.

Mevrouw Pehlivan, voorzitster, wijst erop dat de kloof tussen de noordelijke en de zuidelijke landen al is aangetoond, maar dat er ook binnen de Europese Unie enorme verschillen bestaan tussen de oude lidstaten en de nieuwe lidstaten uit Oost-Europa. Hoe kan op het niveau van de Europese Unie nog een gemeenschappelijk standpunt worden ingenomen ?

Mevrouw Jansegers voegt daaraan toe dat zelfs binnen ons land enorme verschillen bestaan. Houdt men in de EU-tekst of in de Belgische tekst rekening met de bijzondere situatie van vrouwen uit een andere cultuur ? Gaat er meer specifiek aandacht naar de situatie van vrouwen uit bepaalde bevolkingsgroepen die een groter risico lopen om het slachtoffer te worden van geweld ?

Mevrouw Pernot verklaart dat de ministers van alle lidstaten bijeenkomen in Luxemburg om een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen, wat men dan een « common declaration » noemt. Op basis van die tekst zal Luxemburg in New York namens de Europese Unie het woord nemen. De « common declaration » is, alvorens te worden goedgekeurd in Luxemburg, opgesteld in overleg met de verschillende lidstaten. Ook op Belgisch niveau is meermaals overleg gepleegd over die tekst. Op uitnodiging van de minister van Gelijke Kansen en van het Instituut hebben de vrouwenraden, net als alle betrokken officiële instanties, opmerkingen kunnen maken. De raden hebben gevraagd dat het accent zou worden gelegd op een aantal punten, zoals het belang van de vrouwenorganisaties, van genderbudgetting ... en deze verzoeken zijn aan het Luxemburgse voorzitterschap meegedeeld als zijnde opmerkingen van België.

De voortgangsbegeleiding van Peking +10 gebeurt op drie niveaus : dat van de Verenigde Naties, dat de EU en dat van ons land. België heeft ervoor gezorgd dat Europa zich ertoe heeft verbonden jaarlijks de tenuitvoerlegging van het actieprogramma te evalueren en de nodige indicatoren te ontwikkelen. Tussen 1999 en 2004 zijn indicatoren goedgekeurd met betrekking tot de verschillende aangelegenheden uit het actieprogramma. Het probleem is dat die indicatoren niet verder worden gevolgd, noch op Belgisch noch op Europees niveau. Zolang er geen toezichtsmethode is uitgewerkt, zullen die indicatoren niet veel concrete gevolgen hebben.

Mevrouw Willame-Boonen verduidelijkt dat de samenwerking niet op alle bevoegdheidsniveaus en niet met alle betrokken actoren even vlot verloopt, maar dat zij inderdaad verloopt onder auspiciën van het Instituut en de minister van Gelijke Kansen en met de hulp van de Belgische ambassades bij de Verenigde Naties in Genève en New York, die zeer gemotiveerd personeel hebben.

Bovendien lopen ook binnen de Europese Unie de standpunten over bepaalde kwesties zoals de mensenhandel, het asielrecht, uiteen. Discussies zijn onvermijdelijk maar de verschillende standpunten leiden uiteindelijk toch tot een aanvaardbaar compromis.

Mevrouw Poppe voegt eraan toe dat de tekst van de verklaring uitgebreid is besproken tijdens de vergadering van Genève. De NGO's zijn niet betrokken bij de debatten in de plenaire vergadering maar het overleg wordt voortgezet en er kan nog altijd worden gelobbyd. België staat open voor de opmerkingen van de verenigingen.

De Nederlandse vrouwenraad bijvoorbeeld hechtte veel belang aan resolutie nr. 1325 van de Veiligheidsraad. De vrouwenraad vond medestanders, onder andere bij landen die recent burgeroorlogen hebben gekend, om de amendementen van België te steunen.

Mevrouw Pernot wijst erop dat de Europese Unie in Genève zitting nam in het bureau dat de tekst moest opstellen en de onderhandelingen dus rechtstreeks heeft kunnen beïnvloeden. In New York daarentegen moet de Europese Unie, als zij een stempel wil drukken op de ontworpen tekst, optreden via Canada.

Mevrouw Zrihen vraagt of België ook overleg pleegt met de commissie vrouwenrechten van het Europees Parlement.

Mevrouw Pernot antwoordt dat de commissie een eigen voorbereidende vergadering gaat organiseren over Peking +10. Het Europees Parlement zal ook vertegenwoordigd zijn op de vergadering van Luxemburg.

Persoonlijk vindt mevrouw de Bethune dat het proces van de voorbereiding van Peking +10 in België op ondoorzichtige manier verloopt. De parlementsleden kregen tot nog toe geen informatie. De NGO's zijn misschien bij de zaak betrokken maar het Parlement absoluut niet. Het valt bijvoorbeeld te betreuren dat het adviescomité niet is uitgenodigd op de conferentie van Luxemburg.

Mevrouw Willame-Boonen bevestigt dat de voorbereiding van Peking +10 te kampen heeft met praktische organisatieproblemen. De CFFB heeft toevallig vernomen dat de UNECE in Genève vergaderde en heeft zichzelf ingeschreven nog vóór op de valreep op de hoogte te zijn gebracht door het Instituut.

Mevrouw Poppe verduidelijkt dat de voorbereiding van internationale conferenties in principe gebeurt onder auspiciën van de « coormulti » van de FOD Buitenlandse Zaken. Voor Peking +10 is een soort subcoördinatie georganiseerd door het Instituut. Tot hun verdediging kan worden gezegd dat de informatie pas op het allerlaatste ogenblik aankomt en dat men dus haastwerk moet verrichten.

Mevrouw de Bethune besluit dat de coördinatie tussen de FOD Buitenlandse Zaken en het Parlement aanzienlijk moet worden verbeterd.

2.2.2. Vergadering van 16 februari 2005

Deze vergadering is al besproken in punt 1.2.2.

2.2.3. Vergadering van 23 februari 2005

1. Uiteenzetting door mevrouw Mileen Koninckx, medewerkster bij het Kabinet van de heer Christian Dupont, minister van Gelijke Kansen.

Mevrouw Koninckx stelt het ontwerp voor van de toespraak die de minister van Gelijke Kansen namens België zal houden in New York.

Zij herinnert eraan dat de krachtlijnen van de tekst zijn opgesteld door het Comité « Peking +10 » waarvan de werking wordt gecoördineerd door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Vervolgens is deze tekst op een interkabinettenvergadering besproken met de verschillende ministers die in België bevoegd zijn voor de Gelijke Kansen en de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

De tekst gaat uit van het idee dat de verworvenheden definitief zijn : Actieprogramma van Peking, de Slotverklaring van de zitting « Peking +5 » en het CEDAW-Verdrag en het Facultatief Protocol daarbij.

Aangezien België de fundamentele rechten en vrijheden van de vrouwen respecteert, bevestigt het opnieuw zijn onvoorwaardelijke steun voor de tekst en de uitvoering van het Actieplatform van Peking, alsook voor het eindverslag van de drieëntwintigste buitengewone zitting van de algemene Vergadering « Vrouwen 2000 : gendergelijkheid, ontwikkeling en vrede voor de 21e eeuw » en voor het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het Aanvullend Protocol.

Bovendien legt België er de nadruk op dat het volledig instemt met de gemeenschappelijke verklaring van de Europese Unie die inmiddels het standpunt van de 25 Lidstaten weerspiegelt sinds de uitbreiding in mei 2004.

In deze context stelt België zich tot doel te herinneren aan bepaalde principes en deze te illustreren met bepaalde vormen van nationale vooruitgang die verband houden met de voornaamste domeinen die op de agenda staan van deze 49e zitting en/of die behandeld worden tijdens debatten die in dit kader worden gevoerd. België wil ook nieuwe acties aanbevelen met het oog op de concrete integratie van de doelstellingen van het Platform van Peking op intern en internationaal niveau.

1. Werkgelegenheid

België stelt vast dat :

— het stereotiepe beeld van de rol van de vrouw en de man in de samenleving nog steeds een rem is op de gelijke deelname van vrouwen en mannen aan het economische en sociale leven;

— de werkgelegenheidsgraad van de vrouwen wel toegenomen is, maar nog niet voldoende en voornamelijk door de uitbreiding van het deeltijds werk dat het onzekerheidsrisico verhoogt;

— het loonverschil een realiteit blijft in alle sectoren en alle beroepstakken;

— de inspraak van de vrouwen in de beslissingen in de ondernemingen, de vakbonden en het openbaar ambt verre van gelijk is;

— de toegang van vrouwen tot opleidingen gedurende de loopbaan onvoldoende gewaarborgd is;

— de specifieke situatie van de grootsteden, die een essentiële bron zijn van economische ontwikkeling, technologische innovatie en culturele activiteit, in aanmerking wordt genomen. Het is bijgevolg belangrijk dat een gender- en armoedeperspectief geïntegreerd wordt in het stedenbeleid.

België beveelt aan :

— dat er serieuze inspanningen geleverd dienen te worden voor de bestrijding van de stereotiepe rolmodellen die zich vertalen in een doorstroming van de meisjes naar vaak weinig gevaloriseerde richtingen in het onderwijs en beperkte beroepskeuzes voor de vrouwen. De Franse Gemeenschap heeft het probleem van de meisjes en de jongens in het onderwijssysteem aangesneden door wetenschappelijke studies uit te voeren over de gedifferentieerde keuzes inzake schoolkeuze en door sensibiliseringscampagnes voor onderwijzeressen te organiseren over stereotiepen die verband houden met het geslacht. De Franse Gemeenschap is eveneens voorstander van pilootprojecten inzake opleiding van de onderwijzeressen inzake gelijkheid van meisjes en jongens;

— dat er inspanningen geleverd dienen te worden om de deelname van de vrouwen van vreemde oorsprong in het hoger onderwijs te vergroten;

— dat de strijd tegen discriminatie bij de aanwerving opgevoerd dient te worden : in 2003 werd er in Brussel een informatieloket over discriminatie bij de aanwerving opgericht dat toegankelijk is voor alle werkzoekenden en voor de werkgevers. Dit loket ontvangt de klachten van de werkzoekenden die het slachtoffer zijn van discriminaties, meer bepaald op basis van het geslacht, onderneemt bemiddelingsprocedures en verstrekt juridisch advies, en zelfs rechtsbijstand om schadeloosstelling te verkrijgen;

— dat het geslacht werkelijk dient in aanmerking te worden genomen in het onderwijs- en opleidingsbeleid;

— dat vrouwen en mannen de toegang tot een levenslange kwalitatieve basis- en beroepsopleiding gewaarborgd krijgen;

— om parallel aan de maatregelen bestemd om de productiviteit en competitiviteit te verhogen, strategiën te ontwikkelen om het aantal actieve vrouwen en kwaliteitsjobs voor vrouwen te verhogen, de rechten van de actieve vrouwen te verzekeren en te beschermen en de structurele, juridische en psychologische barrières voor een gelijkheid van vrouwen en mannen op het werk op te heffen;

— dat de relatie tussen het beroeps- en privé-leven zich niet vertaalt in een dualisering van de arbeidsmarkt (voltijds voor de mannen/deeltijds voor de vrouwen), die nadelig is voor de vrouwen, maar in de herbevestiging van de sociale rechten en de ontwikkeling van de overheidsdiensten, meer bepaald wat betreft ondersteuning van het ouderschap (verloven, opvang van kinderen en afhankelijke personen), en collectieve maatregelen zoals bijvoorbeeld de organisatie van werkuurroosters die verenigbaar zijn met het behoud van een familiaal en sociaal leven.

2. Migratie en mensenhandel

België is van oordeel dat iedere multiculturele samenleving de zorg impliceert om gelijke kansen en vrije keuzes te waarborgen voor de burgers die er deel van uitmaken.

Daarom werd er een Commissie voor Interculturele Dialoog opgericht om in de lente van 2005 een stand van zaken van de interculturele relaties op te stellen die rekening houdt met het aspect gelijkheid tussen mannen en vrouwen op basis van een raadpleging van actoren op het terrein, vertegenwoordigers van erediensten en levensbeschouwingen, institutionele actoren en experts in het domein.

België is van oordeel dat de strijd tegen mensenhandel en -smokkel de goedkeuring vereist van adequate maatregelen die aangepast zijn aan de realiteit op het terrein en die gebaseerd zijn op een multidisciplinaire benadering waarbij de samenwerking van de verschillende actoren centraal blijft staan.

Het beleid van België is bijgevolg gericht op twee niveaus.

Ten eerste dient getracht te worden de criminele netwerken te ontmantelen dankzij een geïntegreerde en financiële analyse ervan. Bovendien dient aan de potentiële slachtoffers een wettelijk alternatief worden geboden om adequaat tegemoet te komen aan de bestaande immigratiedynamiek en om te vermijden dat de slachtoffers in handen vallen van deze netwerken.

België opteert voor beschermende maatregelen ten opzichte van de slachtoffers, veeleer dan voor repressiemaatregelen ten opzichte van de slachtoffers van mensenhandel en -smokkel die contraproductief blijken.

Uit wat volgt, blijkt dat België in het bijzonder aanbeveelt,

— de ratificatie en de toepassing van de internationale verdragen en in het bijzonder, op Europees niveau, van het Verdrag van Palermo over de georganiseerde misdaad en de bijhorende protocollen over de handel en smokkel gericht op illegale migratie, de bestrijding van de vrouwen- en kinderhandel en met efficiënte maatregelen die de politiële en justitiële samenwerking in deze domeinen vergemakkelijken;

— de oprichting van opvang- en begeleidingsstructuren van de slachtoffers van mensenhandel, en de toekenning van een verblijfsvergunning;

— een multidisciplinaire benadering van mensenhandel dankzij een geïntegreerde en financiële analyse van de criminele netwerken;

— de wettelijke erkenning van de vervolgingen die verband houden met het geslacht of met de sekse in het kader van het Vluchtelingenverdrag (1951) en het aanvullend protocol (1967);

— de uitwerking van een beleid ter bescherming van de mensenrechten voor de vrouwen die niet beantwoorden aan de criteria van de Conventie van Genève, maar die bescherming nodig hebben op basis van andere internationale conventies of wegens de algemene toestand van hun land van oorsprong.

3. Ontwikkelingssamenwerking

België

— (steunt het Europese standpunt en) erkent hoe belangrijk het is om gendergelijkheid te beschouwen als een doelstelling op, maar ook als een voorwaarde om alle Millennium Development Goals te bereiken. België benadrukt in het bijzonder hoe belangrijk het is om gegevens en indicatoren die uiteengesplitst zijn per sekse te gebruiken bij de uitwerking, de uitvoering en de evaluatie van het ontwikkelingsbeleid;

— (steunt het Europese standpunt en) erkent de noodzaak om de banden aan te halen tussen de uitvoering van het Actieprogramma van Peking, de Millenniumverklaring en de Strategie van Lissabon. België benadrukt in het bijzonder hoe belangrijk het is om de verworven kennis van de tekst van het Actieprogramma van Peking op te slaan. België wil voortbouwen op de concrete ervaringen die het de voorbije 10 jaar heeft opgedaan bij de uitvoering van het Actieprogramma. De eerstelijnsactoren voor de uitvoering van het Actieprogramma moeten geraadpleegd worden en actief deelnemen aan de reflectie over het verband tussen de internationale engagementen die voortvloeiden uit de conferenties die de Millenniumtop van 2000 en de Millenniumverklaring voorafgingen.

De goede praktijken van België beogen in het bijzonder :

— De wet van 25 mei 1999 betreffende de internationale samenwerking die expliciet de gelijkheid tussen vrouwen en mannen integreert als een onmisbaar element voor de uitvoering van deze samenwerking. De wet beschouwt het nastreven van de gelijkheid van rechten en kansen voor vrouwen en mannen als een van de overkoepelende thema's die permanent in aanmerking worden genomen in het kader van de Belgische samenwerking met de partnerlanden.

— Op institutioneel niveau werd een « gendercel » geïntegreerd in de Belgische administratie voor Ontwikkelingssamenwerking. Bovendien werd in 1994 de Commissie Vrouwen en Ontwikkeling opgericht bij de minister van Ontwikkelingssamenwerking : het gaat om een onafhankelijk adviesorgaan, samengesteld uit het maatschappelijk middenveld en voorzien van financiële en menselijke middelen om efficiënt te functioneren ter ondersteuning van het beleid.

België legt meer bepaald de nadruk op drie prioritaire actiedomeinen in de ontwikkelingshulp.

a) De gelijkheid van de geslachten in de opvoeding

België is ervan overtuigd dat de investeringen inzake de opvoeding van meisjes op lange termijn positieve resultaten zal opleveren op het vlak van de moeder- en kindersterfte, het vruchtbaarheidscijfer, de gezondheid van de gezinnen, de economische ontwikkeling en het opvoedingsniveau van de toekomstige generaties. Daarom steunt België meer bepaald het basisonderwijs in al zijn acties inzake ontwikkelingssamenwerking, in samenwerking met de andere donatoren en als steun aan de sectorale strategieën van de partnerlanden.

b) Gezondheid en rechten op het vlak van seksualiteit en voortplanting (met inbegrip van de strijd tegen HIV/AIDS)

België is ervan overtuigd dat de gezondheid en de rechten op het vlak van seksualiteit en voortplanting sleutelelementen zijn om de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen te halen. België is verbintenissen aangegaan in het kader van de Internationale Conferentie voor de Bevolking en Ontwikkeling. Deze verbintenissen worden vooral geconcretiseerd aan de hand van een verhoogde financiële steun aan het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFAP) en vertalen zich in een sterke positie van België binnen de Commissie voor de Bevolking en de Ontwikkeling van de Verenigde Naties.

België beschikt over een specifieke expertise inzake gezondheidszorgen op het vlak van seks en voortplanting.

c) Vrede en veiligheid

Zonder duurzame vrede kunnen de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen niet worden bereikt en daarom :

— Wenst België de uitvoering van Resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te bevorderen met het oog op een vreedzame en veilige wereld. België wenst dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan vrouwen die het slachtoffer zijn van conflicten en dat de vrouwen, hun organisaties en hun netwerken gesteund worden als actoren van de democratisering, heropbouw en ontwikkeling.

— Bovendien erkent België dat het belangrijk is strijd te leveren tegen het geweld tegenover vrouwen, dat seksueel geweld moet worden voorkomen en de slachtoffers ervan goed opgevangen, dat medische, sanitaire, psycho-sociale, juridische en economische bijstand moet worden opgevoerd. België financiert voor een bedrag van 7,8 miljoen euro een enorm programma dat strijd levert tegen het seksueel geweld tegenover vrouwen in de Democratische Republiek Congo. Dit programma wordt uitgevoerd door UNFAP, UNICEF, en OHCHR.

België wijst op het bestaan van de resolutie van het Vlaams Parlement (Commissie Buitenlandse Zaken) die tot doel heeft een Instituut voor de Vrede op te richten dat belast is met de uitvoering van resolutie 1325 en deze in een concreet actieplan te gieten.

De Belgische Senaat heeft onlangs aanbevelingen gestuurd naar de regering en vraagt de structurele oprichting van een comité voor de opvolging en de uitvoering van concrete actieplannen voor de toepassing van resolutie 1325, zowel op internationaal als nationaal niveau.

Wat de eigenlijke financiering van de ontwikkeling ten slotte betreft, wijst België erop dat het belangrijk is de inspanningen op te voeren om de armoede bij vrouwen uit te roeien en om de MDG's te halen, door een verhoging van de financiële middelen die worden gebruikt voor de ontwikkelingssamenwerking.

België herinnert aan zijn verbintenis om tegen 2010 een bedrag van 0,7 % van het BNP te besteden aan ontwikkelingshulp en bestudeert op dit moment de mogelijkheid om nieuwe financiële bronnen aan te boren.

4. Macro-economie

Op internationaal vlak wordt erkend dat de toegang tot de diensten en de toegang tot de hulpbronnen een impact hebben op de verdeling van de rollen en de positie van de vrouw in de samenleving.

In dit opzicht is het zeer belangrijk dat vooral de armsten en de vrouwen basisdiensten zoals onderwijs, gezondheidszorgen en waterbevoorrading genieten. De makkelijke toegang tot goedkope basisdiensten is primordiaal om de Millenniumdoelstellingen te halen.

De bilaterale of multilaterale handelsakkoorden tussen België, onder meer binnen de EU (zoals het akkoord van Cotonou) en de landen van het zuiden moeten worden geanalyseerd op het vlak van het geslacht.

Op nationaal vlak engageert België zich om de geslachtsgebonden gegevens over de gedifferentieerde impact van het macro-economisch beleid en de financiële crises op de vrouwen en op de mannen te verzamelen en te publiceren. Deze gegevens moeten worden gebruikt om het gevoerde beleid te evalueren en de vastgestelde ongelijkheden recht te zetten.

5. Gezondheid en rechten op het vlak van seksualiteit en voortplanting

Overwegende dat 350 miljoen vrouwen geen toegang hebben tot anticonceptiemiddelen, dat vroegtijdige zwangerschappen voorkomen bij 14 miljoen adolescenten, dat 500 000 vrouwen jaarlijks overlijden aan de gevolgen van een zwangerschap en dat abortus in gevaarlijke omstandigheden verantwoordelijk is voor 14 % van de moedersterfte;

België

— Herbevestigt volmondig zijn steun aan het Actieprogramma dat werd goedgekeurd in Caïro, aan de Verklaring en het Pogramma van Peking en vooral aan de rechten op het vlak van seksualiteit en voortplanting die erin bevestigd worden.

— Verzet zich tegen elke herziening van de verbintenissen die werden aangegaan in Caïro en Peking.

— Steunt de inschrijving in de Agenda van het Millennium van een expliciete referentie aan de rechten van de vrouwen op het vlak van seksualiteit en voortplanting zoals deze werden bevestigd in de artikelen 96 tot 99 van het Actieprogramma van Peking.

Om deze principes en richtlijnen uitvoerbaar te maken, legt België meer bepaald de nadruk op :

1. Inzake de toegang tot de gezondheidszorgen op het vlak van seksualiteit en voortplanting

— De noodzaak om zo volledig en zo breed mogelijke informatie te bieden over de bestaande methoden van gezinsplanning en geboortebeperking, alsook een gepaste opvoeding over de gezondheid op het vlak van seksualiteit en voortplanting. Er zou een bijzondere inspanning moeten worden geleverd op het vlak van de voorlichting en de opvoeding gericht op jongeren, minderheden en sociaal en economisch kansarme personen, ...

— De noodzaak om vrouwen, mannen en adolescenten op het vlak van de gezondheid inzake seksualiteit en voortplanting toegang te bieden tot een volledig gamma aan kwaliteitsvolle, veilige, toegankelijke, betaalbare en betrouwbare zorgen en diensten, met inbegrip van de dringende anticonceptie om het gebruik ervan door zo veel mogelijk mensen mogelijk te maken, vooral door kansarme personen zoals etnische minderheden, illegale buitenlanders, armen.

— De noodzaak om vrouwen toegang te bieden tot gezondheidsdiensten en diensten voor gezinsplanning en het respect voor de rechten en voor de zelfstandigheid van de vrouwen door deze diensten.

— Het belang om mannen verantwoordelijk te maken inzake de gezondheid op het vlak van seksualiteit en voortplanting en het wetenschappelijke onderzoek op het vlak van de anticonceptie voor mannen te bevorderen.

2. Inzake ongewenste zwangerschappen

— Het belang om duidelijke en volledige informatie te verschaffen over ongewenste zwangerschappen en de lichamelijke en psychologische risico's die verbonden zijn aan abortus in gevaarlijke omstandigheden.

— De noodzaak dat abortus legaal, veilig en toegankelijk is om de gezondheid en de rechten op voortplanting van de vrouwen te beschermen.

— Het belang om de clandestiene abortussen te beschouwen als een groot probleem voor de openbare gezondheid en dus vermijden dat de vrouwen die illegaal abortus plegen, gerechtelijk worden vervolgd.

— Het feit dat abortus niet zou mogen worden gepromoot als een methode voor geboorteregeling.

3. Inzake genitale verminking bij vrouwen

— de politieke wil om, via een beleid van opvoeding, preventie en repressie, de genitale verminkingen bij vrouwen af te schaffen. Deze zijn zowel een lichamelijke als symbolische geweldpleging tegenover vrouwen en een aanfluiting van hun fundamentele rechten.

België beschikt over specifieke strafbepalingen.

België steunt informatie- en actieprogramma's tegen deze verminkingen, zowel in de landen van de EU als in landen waar deze worden uitgevoerd, in samenwerking met de lokale vrouwenorganisaties.

4. Inzake gezondheid op het vlak van seksualiteit en voortplanting en preventie en de strijd tegen SOA's en HIV-AIDS

— de betekenis van initiatieven — gedifferentieerd in functie van het geslacht — die tot doel hebben beter de gezondheidsproblemen te voorkomen op het vlak van seksualiteit en voortplanting, alsook seksueel overdraagbare ziektes en HIV-AIDS).

— de noodzaak om het onderzoek te steunen met het oog op de ontwikkeling van middelen voor de bescherming tegen SOA's en HIV/AIDS die vrouwen kunnen controleren.

— meer aandacht voor de gezondheid en de rechten op het vlak van seks en voortplanting in het kader van de Millenniumdoelstellingen.

5. Op het vlak van de financiering

— steun aan het beleid van de Europese Unie dat de vrouwen de vrije keuze laat inzake seksualiteit en voortplanting in de ontwikkelingslanden.

— de noodzaak om de middelen op te voeren die worden besteed aan de verbetering van de gezondheid van de vrouwen binnen de Europese Unie, meer bepaald inzake de gezondheid op het vlak van seksualiteit en voortplanting. »

2. Uiteenzetting van mevrouw Pascale Vielle, directrice van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen werd opgericht bij wet van 16 december 2002. Het heeft vier soorten opdrachten :

1. klachten over seksuele discriminatie verzamelen en behandelen;

2. integratie van gelijkheid in de verschillende beleidsdomeinen bevorderen;

3. verenigingen en projecten financieren inzake de bevordering van de gendergelijkheid;

4. regeringsbeslissingen inzake gendergelijkheid voorbereiden en uitvoeren en zorgen voor de follow-up van het Europese en nationale beleid ter zake onder het gezag van de toezichthoudende minister.

In het kader van de vierde opdracht heeft het Instituut, onder de bevoegdheid van de federale minister van Gelijke Kansen gewerkt aan de voorbereiding van « Peking +10 ». Het Instituut heeft gezorgd voor de coördinatie van acties en teksten die door België in die context werden opgezet. Het heeft gefungeerd als secretariaat voor het voorbereidend comité « Peking +10 ». Dat bestaat uit vertegenwoordigers van de overheidsdiensten en de regeringen van het federale en het deelstatenniveau die belast zijn met gelijke kansen, uit vertegenwoordigers van de koepelorganisaties en van de Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, evenals uit de permanente vertegenwoordiger bij de Europese Unie.

Het Instituut heeft ervoor gezorgd dat het comité « Peking +10 » zo snel mogelijk de officiële teksten ter beschikking kreeg zodat iedereen op tijd kon reageren. De reacties werden gebundeld en aan de minister bezorgd. De voorstellen die werden gedaan zijn vervolgens waar nodig bevestigd na overleg tussen de kabinetten.

Het comité heeft eerst gewerkt aan de teksten van het Europese voorzitterschap. Het Nederlandse voorzitterschap heeft een eerste tekst voorgesteld tijdens de regionale Europese conferentie ter voorbereiding van de zitting van de Verenigde Naties van oktober 2004. Vervolgens heeft het comité gereageerd op de tekst van het Luxemburgse voorzitterschap die het officiële Europese standpunt in New York bevat.

Het comité heeft eveneens gewerkt aan de totstandkoming van een Belgisch standpunt. Dat moet het Europese standpunt bij de Verenigde Naties ondersteunen in het licht van het opstellen van de slotverklaring.

De 49e zitting van de commissie voor de Status van de Vrouw moet immers leiden tot de goedkeuring van een verklaring waarvan België hoopt dat zij minstens geen afbreuk zal doen aan de verworvenheden van het Actieprogramma van Peking. Als vertegenwoordiger van de minister zal het Instituut ervoor zorgen dat deze boodschap in New York wordt gehoord.

Het Instituut financiert trouwens de deelname van de Raad voor gelijke kansen en van de koepelorganisaties aan de zitting « Peking +10 » (1 persoon per vereniging).

3. Gedachtewisseling

Mevrouw Geerts stelt vast dat bij het uitwerken van de tekst met het Belgische standpunt een democratisch deficit is gebleken aangezien geen enkel parlementslid bij de werkzaamheden werd betrokken. De delegatie van de Senaat in New York had veel meer impact kunnen hebben als de senatoren de tekst mee hadden kunnen opstellen.

Het lid betreurt ook de defensieve houding van België : blijkbaar vindt ons land het al heel positief als de resultaten die tien jaar geleden werden geboekt, worden behouden.

Meer bepaald in punt 5.4. van de tekst, waar sprake is van de seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen, lijkt de verwijzing naar de menopauze te zijn geschrapt. Dat is nochtans een belangrijke kwestie voor vrouwen van een bepaalde leeftijd, een groep vrouwen die volgens het lid trouwens erg weinig aan bod komt in de voorgestelde maatregelen. Waarom is dit geschrapt en wie heeft daartoe besloten ?

Mevrouw Zrihen heeft vragen bij de strategie die moet worden gevolgd om de stem van België te laten horen temidden van alle andere betogen van Staten in New York.

Het lid pleit ervoor het deel over ongewenste zwangerschappen nog meer in de verf te zetten. Er is zopas immers een boek verschenen waarin abortus wordt gelijkgesteld met de holocaust. Rekening houdend met wat er ter zake op het spel staat in de ontwikkelingslanden, is het duidelijk dat hierover een krachtig standpunt moet worden ingenomen.

De bevestiging van de transversaliteit van de doelstellingen van Peking in de Millenniumdoelstellingen is uitermate belangrijk.

De senator erkent wel dat de in de tekst opgenomen voorstellen interessant zijn, maar betreurt dat zij niet krachtdadiger worden voorgesteld. Zij hoopt dat het standpunt van de Europese Unie duidelijker zal zijn.

Mevrouw Laloy is het eens met de opmerking van mevrouw Geerts dat de bevoegde parlementaire comités betrokken hadden moeten zijn bij de werkzaamheden van het comité Peking +10. De parlementsleden hadden een nuttige bijdrage kunnen leveren aangezien heel wat maatregelen legistieke wijzigingen vereisen. Dat betekent dat het debat sowieso moet worden overgedaan in het Parlement.

De auteurs van de tekst onderscheiden vijf algemene thema's. Het verbaast de senator dat geen aandacht wordt geschonken aan de problematiek van verkrachting.

Mevrouw Jansegers merkt op dat België met name voorstander is van het ontwikkelen van openbare diensten voor de ondersteuning van ouders en van collectieve maatregelen zoals het invoeren van werkuren die te combineren zijn met een gezinsleven en een sociaal leven. Zij merkt op dat dit niet eens het geval is in de Senaat zelf. De uren waarop de commissie vergadert bijvoorbeeld, zijn niet echt aangepast aan een gezinsleven.

Wat de ongewenste zwangerschappen betreft, stelt het lid dat haar fractie gekant is tegen abortus. Daarnaast merkt zij op dat het vierde punt, namelijk dat abortus niet zou mogen worden gepromoot als een manier van geboorteregeling, wordt verwoord als een feit, terwijl de drie voorgaande punten de nadruk leggen op « het belang van ». Ook al is abortus tegenwoordig legaal, toch blijft het een traumatische gebeurtenis die vrouwen die een abortus hebben ondergaan levenslang als een wonde meedragen. Daarom vindt het lid dat deze formulering veel te zwak is. Er zou minstens moeten worden benadrukt dat abortus niet mag worden gepromoot als methode voor geboorteregeling. Bovendien moet worden gesproken in de aantonende wijs in plaats van in de voorwaardelijke wijs.

Mevrouw Pehlivan merkt op dat de tekst niets vermeldt om de participatie van vrouwen in de politiek te verbeteren. Dat is nochtans een belangrijke zaak en in de meeste landen een doelstelling die nog helemaal niet voldoende bereikt is.

Zij vraagt zich trouwens af in welke mate de Belgische tekst afwijkt van de tekst van de Europese Unie ? Welke aspecten heeft België benadrukt ? Is het standpunt van de Europese Unie gebaseerd op een nog algemenere tekst dan deze ?

Mevrouw Koninckx, vertegenwoordiger van de minister van Gelijke Kansen, erkent dat België een defensieve houding aanneemt, maar zegt dat dat te wijten is aan de context waarin momenteel gewerkt wordt. Malta heeft tijdens de top van Luxemburg getracht alle passages over aids en rechten op het vlak van seks en voortplanting te laten schrappen. Het is wel een kleine Staat, maar als die kwestie zelfs binnen de Europese Unie wordt aangekaart, zal dat zeker gebeuren in de internationale context van de Verenigde Naties. Dat België een vrij groot hoofdstuk wijdt aan de seksuele en reproductieve rechten is ingegeven door de verwachting dat daarover in New York zal worden gedebatteerd.

De verwijzing naar de menopauze is bij de laatste discussies geschrapt omdat de menopauze geen ziekte is en omdat het niet logisch was die op dezelfde manier te behandelen als baarmoederkanker en SOA's.

Mevrouw Geerts werpt op dat het onderwerp wel elders ter sprake zou kunnen komen. Het is een belangrijk probleem en het niet vermelden ervan getuigt van een gebrek aan aandacht voor de oudere vrouwen.

Mevrouw Koninckx neemt akte van de kritiek, evenals van de opmerkingen over de leemten in de tekst met betrekking tot verkrachting en politieke participatie. Zij geeft ook toe dat de zin over abortus beter zou kunnen worden opgesteld of dat de vertaling zou kunnen worden verbeterd.

Mevrouw Jansegers vraagt nog of België of de Europese Unie een standpunt hebben ingenomen over abortus of over gedwongen sterilisatie zoals die in China worden uitgevoerd.

Mevrouw Koninckx antwoordt dat bij haar weten die kwestie nog niet besproken is.

Dat verbaast mevrouw Jansegers aangezien het gaat om een ernstige schending van de rechten van de vrouw, bovendien gepleegd in een land met enig gewicht op de internationale scène.

Mevrouw Vielle, directrice van het Instituut, merkt op dat het feit dat heel wat thema's niet aan bod komen in de tekst, niet het gevolg is van bewuste keuzes, maar van het feit dat de ontwikkeling van de tekst sedert de herfst van 2004 de ontwikkeling volgt van de debatten die worden gevoerd bij de VN en op Europees niveau.

De tekst is lang maar is zodanig opgebouwd dat hij in stukken kan worden voorgesteld. De bedoeling is dat iedereen die België in New York vertegenwoordigt, kan beschikken over een referentietekst die op een of ander punt kan worden gebruikt, naar gelang de omstandigheden.

Het standpunt van de lidstaten mag niet afwijken van het Europese standpunt. In Genève heeft de tekst van het Nederlandse voorzitterschap voor een aantal problemen gezorgd aangezien de Belgische delegatie het niet helemaal eens was met de inhoud. België heeft zijn standpunt verdedigd teneinde de wijziging van de Europese tekst en de slottekst van het regionale voorzitterschap te verkrijgen.

De tekst van het Luxemburgse voorzitterschap werd met veel overleg opgesteld. Hij is minder sterk verwoord dan de Belgische, maar houdt een consensusstandpunt van de Europese Unie in. Het Belgische standpunt ondersteunt en versterkt het Europese standpunt door de belangrijke passages te benadrukken.

Voor de opstelling van de tekst heeft het instituut gewerkt onder het beschermheerschap van de minister. Het comité Peking +10 werd blijkbaar op dezelfde manier samengesteld als het comité dat de conferentie van Peking heeft voorbereid, waarin het Parlement evenmin vertegenwoordigd was.

Wel moet worden benadrukt dat de meeste Belgische en buitenlandse deelnemers aan de vergaderingen in Genève en Luxemburg blij waren met het overleg dat op Belgisch niveau was opgestart.

Om ten slotte de defensieve houding van België te verklaren, kan een incident worden aangehaald dat zich heeft voorgedaan in Genève. Aan het einde van de vergadering, na de verklaring van het Canadese voorzitterschap van UNECE, hebben de Verenigde Staten een vrij lange toespraak gehouden om de seksuele rechten en vrijheden opnieuw ter discussie te stellen. Zij hebben erg nadrukkelijk herhaald dat onthouding het beste voorbehoedsmiddel en het beste middel om ziekten te voorkomen is. Zij stelden ook dat zij abortus sterk willen indijken en nog enkel toestaan onder zeer strikte voorwaarden. In het licht van dergelijke incidenten is de Belgische tekst opgesteld.

De Verenigde Staten zullen in New York trachten terug te komen op de seksuele en reproductieve rechten en vrijheden. Er moet in ieder geval worden voorkomen dat er stappen achteruit worden gezet.

Uit deze tekstgenese blijkt waarom de nadruk wordt gelegd op politiek gevoelige domeinen. In april 2004 heeft België verslag uitgebracht van de vorderingen op alle domeinen die te maken hebben met gelijkheid, als antwoord op de vragenlijst die de Verenigde Naties hadden gestuurd. Deze informatie is te vinden op de website van de Verenigde Naties.

Mevrouw Zrihen, die lid was van de commissie vrouwenrechten in het Europese Parlement, heeft kunnen vaststellen welke terughoudendheid er binnen dat orgaan heerst over seksuele en reproductieve rechten. De huidige voorzitster van de commissie is niet erg progressief. Als blijkt dat het Europese standpunt minder ver gaat dan de Belgische eisen, vraagt het lid dat België zich daar niet zomaar achter schaart om de eenheid te bewaren.

Als België bakzeil haalt, dient het geenszins de belangen van de vrouwen in de nieuwe lidstaten die voor aanzienlijke uitdagingen staan.

Mevrouw Laloy benadrukt het belang van de vergadering van de interparlementaire Unie op 3 maart in New York. Daar zullen de parlementsleden betogen kunnen houden en een standpunt kunnen innemen. De regering moet zich houden aan Europese akkoorden, maar de parlementsleden beschikken over meer vrijheid. Zij zullen dan ook duidelijker de eisen van het adviescomité van de Senaat kunnen uiteenzetten.

Mevrouw Vielle wijst er nog op dat het Belgische standpunt het resultaat is van een compromis tussen het federale niveau en de deelgebieden, zodat het hier en daar wellicht wat te gematigd klinkt.

IV. DE 49E ZITTING VAN DE VN-COMMISSIE VOOR DE STATUS VAN DE VROUW, NEW YORK, 28 FEBRUARI-11 MAART 2005

1. Deelnemers

1.1. Algemene beschouwingen

Aan de 49e zitting van de commissie over de Status van de vrouw (Peking +10), namen meer dan 6 000 mensen deel, en een tachtigtal ministers.

1.2. Belgische delegatie

België heeft ervoor gezorgd dat er steeds een delegatie in New York aanwezig was gedurende de twee weken durende conferentie. De delegatie bestond in totaal uit 49 mensen, onder wie de federale minister van Gelijke Kansen en de Waalse, Vlaamse en Brusselse tegenhangers. Het Parlement, dus Kamer en Senaat samen, werd door elf leden vertegenwoordigd.

De delegatie van de Senaat werd geleid door mevrouw Anne-Marie Lizin, voorzitter van de Senaat, en bestond uit :

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V);

Mevrouw Christel Geerts (Sp.a);

Mevrouw Fatma Pehlivan (Sp.a);

Mevrouw Nele Jansegers (Vlaams Belang);

De heer Jean-Marie Cheffert (MR);

Mevrouw Marie-José Laloy (PS);

Mevrouw Zaari Olga Zrihen (PS).

2. Officiële activiteiten van de 49e zitting

De 49e zitting van de VN-commissie voor de Status van de vrouw vond plaats in New York van 28 februari tot 11 maart 2005. De doelstelling ervan was dubbel :

— enerzijds de balans opmaken van de toepassing van het Actieprogramma van Peking en van de tekst die werd aangenomen na de buitengewone zitting van de algemene Vergadering « Peking +5 ».

— anderzijds de prioritaire doelstellingen identificeren en toekomstgerichte actiestrategieën bepalen om vrouwen en meisjes te stimuleren en onafhankelijker te laten worden.

De debatten waren gebaseerd op een rapport van de Secretaris-generaal waarin een evaluatie werd gemaakt van de vooruitgang sinds de conferentie van 1995 in Peking. Daarin zijn de antwoorden op een vragenlijst die door 135 landen in april 2004 zijn verstrekt, verwerkt (7) .

Uit het rapport blijkt dat er in heel wat landen juridische hervormingen hebben plaatsgevonden, waardoor discriminatie van vrouwen efficiënter kon worden bestreden en hun economische en sociale situatie kon worden verbeterd. In die zin was de inwerkingtreding in december 2000 van het facultatieve protocol bij het CEDAW-Verdrag een beslissende stap vooruit.

Overal stelt men vooruitgang vast inzake onderwijs, vermindering van de armoede, gezondheid, participatie van vrouwen aan het openbaar leven. Op dat laatste gebied moeten echter nog meer inspanningen worden geleverd.

Het rapport besteedt aandacht aan thema's zoals het geweld tegen vrouwen, het ontbreken van economische perspectieven en een ongelijke vertegenwoordiging in de besluitvormingsorganen. Het benadrukt hoe belangrijk het is dat voor vrouwen eigendomsrecht, successierechten, grondrechten worden gewaarborgd en dat vrouwen toegang krijgen tot economische hulpmiddelen, meer bepaald door microfinanciering.

2.1. Plenaire vergadering

Op 28 februari 2005 verklaarde de heer Kofi Annan, Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de 49e zitting van de commissie voor de status van de Vrouw officieel voor geopend.

2.1.1. Openingstoespraak

In zijn openingstoespraak verheugde de heer Kofi Annan zich over de vooruitgang sinds de conferentie van Peking in 1995 inzake gendergelijkheid : langere levensverwachting, toegang tot het lager onderwijs voor meer meisjes, economische onafhankelijkheid voor meer vrouwen.

Nieuwe problemen moeten echter worden aangepakt, zoals de vrouwen- en kinderhandel, de verspreiding van aids die vooral vrouwen, in het bijzonder jonge vrouwen, treft.

Indien men de gang van zaken wil veranderen, dient men de oplossingen waarmee de jongste jaren succesvol werd geëxperimenteerd op grote schaal toe te passen en moet men doelgericht op een aantal fronten handelen. De secretaris-generaal vermeldt zeven prioritaire actiegebieden :

1. de toegang van meisjes tot het onderwijs verbeteren;

2. de rechten op het gebied van seksualiteit en voortplanting waarborgen;

3. in de infrastructuur investeren om de lasten te verminderen die wegen op de tijd die vrouwen hebben;

4. het eigendoms- en erfenisrecht waarborgen;

5. de ongelijkheid in de werkgelegenheid wegwerken;

6. de participatie van vrouwen in parlementen op nationaal en lokaal niveau verhogen;

7. de inspanningen in de strijd tegen het gebruik van geweld tegen vrouwen opvoeren.

Volgens Kofi Annan zijn die zeven prioriteiten aanknopingspunten die een hulp kunnen zijn bij het formuleren van de nationale programma's.

De volledige tekst van de toespraak gaat als bijlage bij onderhavig rapport.

2.1.2. Bijdrage van de Staten

Op 1 en 2 maart verdrongen een honderdtal staten en internationale organisaties zich voor het spreekgestoelte van de plenaire vergadering om een korte toelichting te geven over de stand van zaken met betrekking tot het gelijkekansenbeleid in hun land en om de maatregelen voor te stellen waaraan volgens hen, in de toekomst speciaal aandacht moet worden besteed. Tot die toespraken behoorden onder meer die namens de Europese Unie en die van de Belgische minister van Gelijke Kansen.

2.1.3. Toespraak van mevrouw M.-J. Jacobs, minister van Gelijke Kansen van Luxemburg, namens de Europese Unie

Zoals in Luxemburg onderstreepte mevrouw Jacobs de noodzaak om de verbintenissen die in Peking 1995 en in New York in 2000 werden aangegaan, voluit en ondubbelzinnig te herbevestigen. Zij herinnerde ook aan de afspraak om het CEDAW-Verdrag en het facultatief protocol volledig en efficiënt toe te passen.

Meteen legde de vertegenwoordigster van de Europese Unie de klemtoon op het waarborgen van de rechten op jhet gebiedf van de seksualiteit en de voortplanting, op de toegang tot informatie en tot gezondheidszorg, omdat dit cruciaal is om de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken en om aids te bestrijden.

De lidstaten, heeft ze gezegd, hebben zich ertoe verbonden hun inspanningen op te voeren in de strijd tegen de werkloosheid van vrouwen, de discriminatie op de arbeidsmarkt, de ongelijke taakverdeling tussen mannen en vrouwen en het onevenwicht mannen/vrouwen in de besluitvorming.

De Europese Unie heeft nogmaals haar wil bevestigd om preventieve methoden uit te werken ter bestrijding van geweld en mensenhandel en om de bestaande wetgeving te consolideren, zodat de slachtofferrechten beter worden beschermd, de daders strafrechtelijk en burgerrechtelijk worden vervolgd en er maatregelen worden genomen om de vraag te ontmoedigen.

Wat het asiel- en immigratiebeleid betreft, heeft de minister verklaard dat het genderaspect « indien nodig » in die beleidsvormen zou worden geïntegreerd.

De bescherming van vrouwen bij conflicten en hun rol bij de wederopbouw, het tot stand brengen van een opvoedkundige en sociale omgeving waarin het genderaspect is opgenomen, het uitroeien van praktijken zoals genitale verminking, gedwongen huwelijken, eremoorden, en de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in alle sectoren, zijn de andere punten waarop de Europese Unie de klemtoon heeft gelegd.

De volledige tekst van deze toespraak gaat als bijlage bij onderhavig rapport.

2.1.4. Toespraak namens België van de heer Christian Dupont, federaal minister van Gelijke Kansen

Na te hebben herinnerd aan enkele verwezenlijkingen van ons land, namelijk de grondwetsherziening en de vervrouwelijking van het politieke leven, heeft de heer Ch. Dupont een reeks doelstellingen opgesomd die België prioritair wil nastreven :

— de toegang voor vrouwen tot een degelijke baan met een loon dat gelijk is aan dat van mannen;

— de bestrijding van alle vormen van echtelijk geweld;

— de strijd tegen de mensenhandel, zowel door de uitroeiing van de netwerken als door hulpverlening aan de slachtoffers;

— de invoering van de gendermainstreaming op een grotere schaal, want België verbindt er zich toe de genderdoelstellingen te definiëren in het economisch, sociaal en veiligheidsbeleid.

België heeft gepleit voor de invoering van het beginsel van de gendergelijkheid in de Millennium Development Goals, en onderstreepte daarbij drie prioriteiten : onderwijs voor meisjes, de gezondheid en de rechten op het gebied van seksualiteit en voortplanting en de bevordering van vrede en veiligheid.

Onze vertegenwoordiger vond ook het in New York geopperde idee interessant om een bijzondere rapporteur aan te wijzen voor wetten die vrouwen discrimineren. Eerst moeten echter de coherentie en complementariteit ervan met de bestaande systemen worden onderzocht.

Tot slot heeft de Belgische minister van Gelijke Kansen een krachtig standpunt ingenomen door er namens België op aan te dringen dat de rechten op het gebied van seksualiteit en voortplanting uitdrukkelijk in de Millenniumagenda zouden worden opgenomen.

De volledige tekst van deze toespraak gaat als bijlage bij onderhavig rapport.

2.2. Panels

Het programma van de 49e zitting van de commissie voor de Status van de vrouw omvatte naast de plenaire vergadering die openstond voor lidstaten en VN-waarnemers, ook zeven interactieve panels om de uitwisseling mogelijk te maken van ervaringen en « good practices » op nationaal niveau.

Vertegenwoordigers van het adviescomité voor gelijke kansen hebben zo kunnen deelnemen aan drie panels in de loop van de eerste week. De eerste groep trachtte een verband te leggen tussen de uitvoering van het actieprogramma van Peking en het definitieve Peking +5 document enerzijds, en de Millenniumdoelstellingen anderzijds. De tweede groep bestudeerde de verbanden tussen de toepassing van de teksten van Peking en het CEDAW-Verdrag. In de derde groep werd de uitvoering van het actieprogramma van Peking op regionaal vlak voorgesteld (UNECE, ESCWA, ECA, UNESCAP). Elke spreker behandelde de verschillende domeinen (tewerkstelling, gezondheidszorg, sociale infrastructuur, politieke vertegenwoordiging, ...) en meldde de geboekte vooruitgang, de hindernissen en de dringende behoeften.

2.3. Slotverklaring en resoluties

Enkele dagen voor de openingszitting heeft de commissie voor de Status van de vrouw een ontwerp van beleidsverklaring overgezonden. Deze korte verklaring strekt er voornamelijk toe de verworvenheden van Peking en Peking +5 te bevestigen. Zij pleit voor nieuwe acties om de uitvoering van het Actieprogramma te bespoedigen, benadrukt de noodzaak om het genderperspectief te integreren in de Millenniumdoelstellingen, erkent de complementariteit van het Actieprogramma van Peking en het CEDAW-Verdrag en nodigt alle betrokkenen — Verenigde Naties, internationale en regionale organisaties, middenveld met inbegrip van de NGO's — uit om zich ten volle in te zetten en meer inspanningen te leveren om de doelstellingen van Peking en Peking +5 te halen.

Op 23 februari hebben de Verenigde Staten, enkel gesteund door Vaticaanstad, een amendement ingediend om te verduidelijken dat deze documenten geen nieuw mensenrecht invoerden op internationaal niveau en dat zij niet het recht op abortus bevatten. Vanaf het begin heeft de Europese Unie dit voorstel met klem verworpen.

Het amendement werd uiteindelijk ingetrokken en de beleidsverklaring is unaniem goedgekeurd (8) .

Na de goedkeuring van de tekst hebben de Verenigde Staten echter hun standpunt inzake abortus herhaald en benadrukt dat de documenten van Peking en Peking +5 een belangrijk politiek kader vormden, maar dat zij geen nieuwe rechten toekennen en niet juridisch bindend waren. Andere lidstaten hebben een verklaring afgelegd waarmee zij aangeven geen nieuwe internationale rechten in het leven te willen roepen (met name IJsland, Panama, Mexico en Costa Rica).

In de loop van de eerste week zijn er ook meerdere resoluties opgesteld inzake :

— economische vooruitgang voor vrouwen;

— strijd tegen vrouwenhandel en handel in jonge meisjes;

— gendermainstreaming in de Staten;

— aanwijzen van een bijzondere rapporteur over wetten die discriminerend zijn voor vrouwen;

— vrouwen en aids.

Uiteindelijk werden na de 49e zitting tien resoluties aangenomen. De teksten zijn nog niet ter beschikking maar een voorlopige versie staat in de bijlagen.

V. NIET-EXHAUSTIEF OVERZICHT VAN ACTIVITEITEN IN DE MARGE VAN DE 49e ZITTING

In de marge van de plenaire zitting hebben de fondsen van de Verenigde Naties (Unifem, UNDP, UNEP, ...), internationale organisaties (Interparlementaire Unie) en permanente vertegenwoordigers van de deelnemende staten heel wat seminaries, forums en workshops georganiseerd. De NGO's hebben in de marge van de officiële zitting gedurende de hele zittingsperiode een programma van ongeveer 120 nevenevenementen opgezet.

1. Vergadering van de Interparlementaire Unie

Op 3 maart heeft de Interparlementaire Unie, in samenwerking met de afdeling van de UNO voor de bevordering van de vrouwenrechten een parlementaire vergadering georganiseerd met als thema « Na Peking : naar gelijkheid tussen de geslachten in de politiek ». Tijdens deze vergadering, die een hele dag duurde, hebben de parlementsleden van alle staten discussies kunnen voeren in de marge van de onderhandelingen tussen de regeringsvertegenwoordigers.

De ochtendvergadering ging over een makkelijker toegang tot de parlementen voor vrouwen. In drie uiteenzettingen werd de stand van zaken geschetst over de vertegenwoordiging van vrouwen in de parlementen overal ter wereld, over de technieken of strategieën om deze vertegenwoordiging op te drijven en meer in het bijzonder over de situatie in landen die uit een oorlog komen.

In 17 landen ter wereld — waaronder 7 ontwikkelingslanden — maken vrouwen meer dan 30 % van de parlementsleden uit. Op tien jaar tijd is er langzaam maar zeker vooruitgang geboekt (van gemiddeld 13,4 naar 15,7 %).

Heel wat landen blijken na een conflict mechanismen goed te keuren waarmee een minimumaantal vrouwen zitting kan hebben in de beleidsorganen. Dat is onder meer zo in Burundi, Afghanistan en Irak. In Rwanda, dat een minimum van 30 % vrouwen in regering en parlement oplegt, maken vrouwen momenteel 48,8 % van het lagerhuis uit.

De grootste verandering is te merken in de Arabische landen, waar het percentage vrouwelijke parlementsleden de jongste vijf jaren verdubbeld is. Deze resultaten blijven echter nog steeds ver onder het wereldgemiddelde en zijn het gevolg van hervormingen in een paar landen.

Het aantal vrouwelijke ministers stijgt samen met het aantal vrouwelijke parlementsleden. Zij krijgen echter voornamelijk de « sociale » portefeuilles (onderwijs, gezondheid, ...). Bovendien is het aantal vrouwelijke staatshoofden, regeringsleiders en parlementsvoorzitters gedaald.

In de namiddagzitting werd besproken op welke manier de parlementen de doelstellingen van Peking beter zouden kunnen toepassen. In een eerste uiteenzetting werd nagegaan hoe een parlement gevoelig kan worden gemaakt voor genderkwesties. Daarbij werd aangetoond dat de aanwezigheid van een groot aantal vrouwen in een parlementaire assemblee geen garantie biedt dat dat parlement meer aandacht heeft voor genderkwesties. Veel hangt immers af van de agenda van de politieke partijen. De tweede bijdrage betrof de invloed van mannelijke parlementsleden op de verandering in de perceptie van de culturele en maatschappelijke rol van vrouwen en mannen.

Vertegenwoordigers van tal van landen zijn aan het woord geweest over de initiatieven die hun land genomen heeft of over de hinderpalen waar zij mee geconfronteerd werden bij het verhogen van de deelname van vrouwen aan het beleid. Mevrouw Marie-José Laloy, ondervoorzitster van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, is namens ons land opgetreden om een aantal Belgische initiatieven alsook toekomstgerichte projecten toe te lichten.

2. Forum, panels en activiteiten van de NGO's

In de door de NGO's voorgestelde discussieforums werden thema's behandeld in verband met de gelijkheid van de geslachten en het bevorderen van de vrouwenrechten. Aan bepaalde thema's werd bijzondere aandacht besteed :

— de bestrijding van geweld tegen vrouwen : geweld in gewapende conflicten, in de moslimgemeenschappen, tegen jonge meisjes ...

— mensenhandel en prostitutie;

— gezondheid : kwesties in verband met de gezondheid van vrouwen, bestrijding van aids en uiteraard op het gebied van seksualiteit en voortplanting;

— gendermainstreaming en het verband tussen de verworvenheden van Peking en de Millenniumdoelstellingen.

Ook over milieu, onderwijs, politieke deelname, gezin ... is gediscussieerd.

Sommige forums zijn georganiseerd door regionale NGO's en waren toegespitst op de situatie in een bepaald land of een bepaalde regio. Daardoor konden de soms onverwachte ervaringen van bepaalde Aziatische of Afrikaanse landen worden belicht.

Women and their families : facing challenges of the third Millenium as discussed at the Doha international conference for the family

In dit seminarie werd een studie voorgesteld van de Brigham Young University over de invloed van de ouders — moeder én vader — op de ontwikkeling van de kinderen.

De laatste jaren beweren bepaalde specialisten in de menswetenschappen dat de ouders slechts een minimale rol spelen in de ontwikkeling van hun kinderen. Uit het onderzoek dat professor Hart heeft gedaan in Australië, China, Japan, Rusland en de Verenigde Staten blijkt daarentegen dat de vader en de moeder in alle samenlevingen een doorslaggevende en complementaire rol spelen. Hoewel het op het eerste gezicht anders kan lijken, was de invloed van de peergroup maar oppervlakkig (kleding, haartooi ...).

Spreker pleit er tot slot voor het concept « gezin » — en zelfs « familie » in de ruime zin : grootouders, ooms en tantes, neven en nichten ... — op transversale manier op te nemen in de millenniumdoelstellingen.

Girls education : a key to poverty eradication

Dit seminarie is georganiseerd door de Women's Federation for World Peace International, en ging uit van het idee dat meisjes onderwijzen de beste vorm van armoedebestrijding is. Onderwijs is immers van fundamenteel belang voor de gelijkheid van de geslachten — op de arbeidsmarkt en in het algemeen.

De armoede kan rechtstreeks of onrechtstreeks worden bestreden. Rechtstreekse maatregelen zijn dan het verschaffen van voedsel, geld of bijstand aan personen in moeilijkheden. Onderwijs is, net als gezondheidszorg en andere sociale diensten, een onrechtstreekse manier om de ontwikkeling van de mens te bevorderen door hem in staat te stellen om zijn eigen levenskeuzes te maken. Zo beschouwd is onderwijs een mensenrecht dat iedereen kan opeisen.

Scholing is onontbeerlijk om werk te vinden en biedt bijgevolg aanzienlijke economische voordelen : inkomsten voor de regering, een verhoogd gezinsinkomen, een betere arbeidsorganisatie door een evenwichtigere taakverdeling over mannen en vrouwen, een toegenomen deelname van vrouwen aan het maatschappelijk en politiek leven ...

Mevrouw Lih-Rong Wang, professor aan de universiteit van Taiwan, heeft enkele voorbeelden gegeven van de in Taiwan toegepaste « good practices ». Alle kinderen zijn schoolplichtig vanaf 6 jaar en er zijn programma's uitgewerkt die bij de ouders minder stereotiepe opvattingen over opvoeding moeten doen ontstaan; andere programma's zijn gericht op de vorming van het onderwijzend personeel en bieden de scholen genderneutraal onderwijsmateriaal aan. Ten slotte is er de « Gender Equality Employment Act » die maatregelen bevat om discriminatie op de werkvloer weg te werken.

Women in political decision-making : beyond numbers

Het seminarie dat het International Institute for democracy and electoral assistance (IDEA) op 1 maart heeft georganiseerd, betrof de strategieën om het Actieprogramma van Peking te verwezenlijken op het vlak van de gelijke toegang tot en de deelname van vrouwen aan de politieke beleidsstructuren.

In alle landen blijken politieke partijen het middel bij uitstek te zijn om de gelijkheid en een grotere deelname van vrouwen te bevorderen. Mevrouw Marie Norden, Zweeds parlementslid, heeft onder meer uitgelegd dat het uitzonderlijk grote aantal vrouwen in het parlement van haar land te danken is aan een systeem van quota op de lijsten dat bijna alle partijen vrijwillig hebben toegepast. Mevrouw Socorro-Reyes, directrice van de afdeling Asia-Pacific van UNIFEM, heeft een boeiende uiteenzetting gehouden over de manier waarop de grotere deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming in Pakistan een aantal beleidsmaatregelen heeft kunnen ombuigen. De grote deelname van vrouwen is het gevolg van een systeem van voorbehouden zetels in de assemblees (17 % in de nationale en provinciale assemblees, 30 % in de districten), maar dat zij daadwerkelijk hebben kunnen wegen op het beleid is te danken aan het feit dat zij opleidings- en bewustmakingsprogramma's hebben kunnen volgen om hun functie uit te oefenen. Ten slotte heeft mevrouw Lowe-Morna, directrice van « Gender Links », een Zuid-Afrikaanse organisatie die werkt aan de gelijkheid van mannen en vrouwen, de resultaten voorgesteld van een studie die het verband aantoont tussen het aantal vrouwen in het parlement en de goedkeuring van wetten die de rechten van de vrouwen beschermen.

Assessing the Beijing targets in terms of women's representation in Europe

Dit seminarie, dat georganiseerd werd door de Europese vrouwenlobby, streefde hetzelfde doel na als het vorige, maar beperkte zich tot de Europese Unie. De besprekingen handelden onder meer over de problemen bij de implementatie van het beleid inzake gendermainstreaming, en de soms gebrekkige politieke wil om de gelijkheid van kansen te bevorderen. Sommigen pleiten voor een verplichte paritaire democratie in het kiesproces en voor financiële sancties als aansporing om de obstakels voor de deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming weg te werken.

Gender indicators : measuring progress for women : opportunities and challenges

Genderindicatoren zijn een sleutelinstrument om de vorderingen in de verwezenlijking van de gelijke kansen te meten. Zij zijn verder verfijnd sinds de conferentie Peking +5 in 2000. De workshop die georganiseerd werd door de IWDA (International Women's Development Agency), een Australische NGO heeft deskundigen aan het woord gelaten die werken aan de ontwikkeling van indicatoren voor hun organisatie : leidinggevenden bij de Wereldbank, de Aziatische Ontwikkelingsbank, Unifem en de United Nations Development Programme.

Promoting mental well-being of women as key towards women's empowerment

Het uitgangspunt van dit seminarie, dat georganiseerd werd door de World federation for mental health, was dat een verbetering van de toestand van de vrouwen centraal staat in het gezondheidsbeleid, gelet op de cruciale rol die zij in de maatschappij spelen. De geestelijke gezondheid is een heel belangrijke factor. Verschillende contexten en doelgroepen werden besproken : oude vrouwen, mishandelde vrouwen, prostituees (met een pleidooi tegen een wettelijke erkenning van de prostitutie), enz. Er worden systematisch acties en campagnes voorgesteld. Het seminarie betrof vooral de gezondheid van de Aziatische vrouwen.

NGO orientation and training

Dit seminarie heeft aanleiding gegeven tot een algemene bespreking van de doelstellingen en de verwachte resultaten van de Commissie van de Verenigde Naties voor de status van de vrouw. Verschillende personen die binnen de Verenigde Naties met gelijke kansen bezig zijn hebben hun activiteiten voorgesteld. Na die uiteenzettingen werden de acht « Millennium Development Goals » en hun verband met de doelstellingen van Peking voorgesteld. De kerngedachte is dat het actieprogramma van Peking essentieel is voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen.

The link between Beijing +10 and the Millennium Development Goals +5

De Millennium Development Goals zijn sterke indicatoren, maar op sommige punten houden zij te weinig rekening met de genderdimensie. Onderwijs, bijvoorbeeld, is een belangrijk doel maar dat alleen volstaat niet. Voorbeelden daarvan zijn terug te vinden in Brazilië, Cambodja, Honduras en Kenia.

Legal and Normative Measures to combat Trafficking in Women and Girls with a focus on the Demand of Prostitution. (georganiseerd door de permanente delegatie van Zweden bij de UNO)

Belangrijkste aspect hier was een uiteenzetting over de Zweedse wetgeving. In Zweden wordt prostitutie beschouwd als een aspect van mannelijk geweld tegen vrouwen en kinderen. Sinds 1 januari 1999 is het kopen of het trachten te kopen van seksuele diensten een strafbaar feit, waarop boetes of gevangenisstraffen tot 6 maanden staan. De vrouwen en kinderen die de slachtoffers van prostitutie en mensenhandel zijn riskeren geen vervolging.

Sinds deze wetgeving van kracht is geworden, is er een aanzienlijke daling van het aantal straatprostituees. Samen met het aantal mannen dat seksueel diensten koopt, daalde ook de rekrutering van vrouwen voor de prostitutie. Volgens het « National Criminal Investigation Department » heeft de wetgeving ervoor gezorgd dat mensenhandelaars ervan afzien zich te « vestigen » in Zweden.

De wetgeving zou ondersteund worden door de bevolking (81 %).

Ook de « promotie » van prostitutie is strafbaar : het openhouden van een bordeel, het verhuur van kamers voor prostitutie, of een koper helpen om een prostituee te vinden.

In 2002 kwam er ook specifieke wetgeving om mensenhandel met het ook op seksuele exploitatie te bestraffen. Later werd deze geamendeerd om de wetgeving af te stemmen op het UN Protocol en Conventie ter zake.

Protection-Provision-Prevention : Austrian and European models of preventing violence against women and children in the family (georganiseerd door de permanente delegatie van Oosterijk bij de UNO)

Een vertegenwoordiger van WAVE (Women against Violence Europe) legde uit hoe de wetgever in Oostenrijk voorziet in een vrij unieke samenwerking tussen de politiediensten en een NGO die zich bezighoudt met het opvangen en begeleiden van slachtoffers van huiselijk geweld.

De wetgeving werd van kracht in 1997 en werd sindsdien nog verfijnd. Wie zich door de partner bedreigd voelt of fysiek mishandeld is, kan bellen naar een « hotline ». De politie is dan verplicht te komen en de geweldpleger uit de woning te verwijderen (niet arresteren).

De geweldpleger moet tien dagen ergens anders gaan logeren. Heeft hij geen opvang, dan krijgt hij van de politie of de VZW een adres waar hij voor deze periode kan verblijven.

In 85 tot 88 % van de gevallen wordt de tijdelijke verwijdering gerespecteerd door de geweldpleger. Indien het slachtoffer verlengde bescherming wenst, moet zij tijdens deze tien dagen zelf een aanvraag doen bij de lokale rechtbank.

De politie brengt het Interventiecentrum van Wave op de hoogte. Het slachtoffer wordt gecontacteerd door het interventiecentrum om te zien op welke manier zij het slachtoffer kunnen helpen of bijstaan.

Wave organiseert ook sessies met de geweldplegers (vrijblijvend) en tracht door sensibilisering en gesprekken recidivisme te beperken.

3. Viering van de internationale Vrouwendag

Op vrijdag 4 maart hebben de Verenigde Naties de internationale vrouwendag enige dagen op voorhand gevierd, om de manifestaties van 8 mei in de verschillende landen niet te doorkruisen.

Er werd een zitting gehouden waarop twee Nobelprijswinnaars en de secretarissen-generaal van de vier wereldvrouwenconferenties (Mexico, Kopenhagen, Nairobi en Peking) rechtstreeks of per video het woord genomen hebben.

Mevrouw H. Spila, de secretaris-generaal van de eerste wereldvrouwenconferentie te Mexico in 1975, heeft gewezen op de lange weg die in dertig jaar is afgelegd, maar ook op het feit dat de basisdoelstellingen van pariteit, ontwikkeling en vrede nog altijd even actueel zijn. Pariteit is geen doel op zich maar gaat gepaard met verplichtingen en verantwoordelijkheden. Werken aan de vrede is een verplichting die op ieder van ons als mens rust.

De secretaris-generaal van de vierde conferentie, in Peking, heeft de nadruk gelegd op de noodzaak om nog meer te werken aan de twaalf prioriteiten uit het actieprogramma van Peking. Zij wees erop dat ook de acht millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling de vrouwen aangaan. De verworvenheden moeten worden geconsolideerd; de deelnemers van Peking +10 waren niet aanwezig om opnieuw te onderhandelen, maar om de uitvoering van hun verbintenissen te versnellen.

Mevrouw A.E.V. King, gewezen ondersecretaris-generaal van de Verenigde Naties en bijzonder adviseur voor de gelijkheid van de geslachten en de bevordering van de rechten van de vrouw, is verheugd over de geboekte vooruitgang, vooral inzake gezondheid en economische onafhankelijkheid, maar heeft ook benadrukt dat vrouwen nog steeds met vele problemen te kampen hebben : geweld tegen vrouwen, HIV/aids, gevolgen van de globalisering. Ook het analfabetisme bij vrouwen blijft verontrustend.

Alle sprekers hebben gewezen op het belang van wereldconferenties, in het bijzonder die van Peking, waarvan het Actieprogramma een stevige basis vormt omdat het duidelijke principes vooropstelt, zoals het feit dat vrouwenrechten mensenrechten zijn.

VI. BESLUITEN EN AANBEVELINGEN

1. Balans op vier niveaus

1.1. Stand van zaken van 1995 — 2005 — Bevestiging van het actieplatform : Status-quo

De 49e zitting van de commissie van de Verenigde Naties inzake de Status van de Vrouw heeft de verbintenissen bevestigd van het Beijing-Actieplatform van 1995. Algemeen werd dit resultaat als een status-quo en zelfs als een achteruitgang beschouwd. Dat wordt verklaard door het feit dat de Verenigde Staten de verworven rechten van de vrouwen bedreigden door een zeer conservatief standpunt in te nemen inzake reproductieve rechten — geen invoering van het recht op vrijwillige zwangerschapsonderbreking. Om elke verzwakking van de verworven rechten van Peking te voorkomen, moest een debat over de inhoud van het Actieplatform absoluut worden voorkomen. De conclusie luidt dat de twaalf prioritaire actiegebieden die in 1995 zijn vastgelegd, actueel blijven en nog steeds de aandacht van de internationale gemeenschap vergen.

Tevens was een herbevestiging nodig wegens de trage vooruitgang op de diverse gebieden van het Actieplatform. In heel wat landen moeten de vrouwen nog vechten om hun verworven rechten te behouden. Tijdens de 49e zitting werd bevestigd dat de volledige en werkelijke uitvoering van het Actieplatform een grote uitdaging bleef. De twaalf actiegebieden blijven actueel, onder andere wegens het toegenomen geweld in verband met oorlog, terrorisme en fundamentalisme, maar er duiken bovendien nieuwe problemen op : toenemende armoede, gedwongen emigratie en groeiend geweld, ook in het gezin. Soms werd in de resoluties en bij de workshops de klemtoon gelegd op nieuwe zorgen.

Volgende thema's werden beklemtoond : geweld tegen vrouwen, de migratieproblematiek, mensenhandel en prostitutie, de vrouw als ondernemer en de toegang tot microkredieten, de band met de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling (Millenium Development Goals), de synergie met het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW), vrouwen en deelneming aan de besluitvorming, vrouwen en vrede, seksuele en reproductieve rechten en de versterking van de vrouwenbeweging.

Diverse landen hebben tien voorstellen van resolutie ingediend. België heeft actief deelgenomen aan het debat over elk van die resoluties in het raam van de coördinatievergaderingen van de Europese Unie. Vervolgens werd met de andere lidstaten van de Verenigde Staten over de resoluties onderhandeld voor ze definitief werden aangenomen.

1.2. Wat is de vooruitgang tien jaar na Beijing ?

Uit de evaluatie die voor de 49e zitting werd gemaakt over de status van vrouwen in de diverse regio's en landen van de wereld in vergelijking met 1995, blijkt dat er vooruitgang is geboekt inzake onderwijs, economie en politieke en sociale vertegenwoordiging van de vrouwen. Sommige landen hebben discriminerende wetten opgeheven of gewijzigd, maar een vergelijkbaar aantal andere landen heeft dat geweigerd.

In veel landen werd geen of onvoldoende vooruitgang geboekt.

De belangrijkste vaststelling is dat heel wat landen het Actieplatform onderschreven hebben, maar

1. Ofwel hebben ze het onvoldoende vertaald in politieke maatregelen en concrete wetgeving, bij gebrek aan politieke wil;

2. Ofwel hebben ze maatregelen aangekondigd waarvoor geen wetten werden gemaakt of concrete acties werden ondernomen;

3. Ofwel hebben ze nagelaten er concrete maatregelen aan te koppelen of sancties voorop te stellen om de uitvoering te waarborgen van de rechten die ze in de wetgeving hadden bekrachtigd.

Het ontbreekt aan politiek engagement. De Verklaring van de 49e zitting, die het Actieplatform herbevestigd heeft, heeft opgeroepen tot het ondernemen van andere acties voor een volledige en versnelde uitvoering van de doelstellingen van het Actieplatform.

De deelnemers aan de conferentie hebben ervoor gepleit in 2010 een nieuwe wereldvrouwenconferentie te houden zoals die in Beijing, zodat er duidelijke doelstellingen kunnen worden vooropgesteld voor de werkelijke uitvoering van het Actieplatform.

Om het Actieplatform uit te voeren zijn stevige maatregelen nodig en vooral een efficiënte controle en toepassing.

Het empowerment van vrouwen, via inspraak in de besluitvorming en via waarborgen in de wetgeving, blijft het efficiëntste instrument om bij te dragen tot ontwikkeling, de armoede uit te roeien en tot gelijke kansen te komen.

1.3. Voorbereiding van België

1.3.1. Voorbereiding

1.3.1.1. Communicatie met de verenigingen in het veld

Ofschoon de koepelorganisaties, de Nederlandstalige Vrouwenraad en de Conseil des femmes francophones vanaf het begin betrokken waren bij het Comité « Peking +10 », is de informatie over de voorbereiding van de zitting « Peking +10 » laattijdig toegekomen bij de plaatselijke verenigingen. Dat is hun optreden niet ten goede gekomen.

De realisatie van een internetsite « Peking +10 » werd gefinancierd door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en werd opgebouwd samen met de koepelorganisaties. Ofschoon het een positief initiatief vormt op het stuk van de communicatie, is het niettemin te betreuren dat het pas op 3 maart 2005 tot stand is gekomen. In de toekomst moet dat initiatief nog verfijnd worden en kan het als communicatiemiddel dienst doen voor « Peking +15 ».

1.3.1.2. Communicatie met de pers

Het adviescomité betreurt dat de pers niet op de hoogte werd gebracht over de voorbereiding van « Peking +10 » en dat geen enkele journalist werd uitgenodigd om de zending te volgen.

1.3.1.3. Communicatie met de parlementen

De communicatie met de parlementen, zowel op federaal niveau als op dat van de deelgebieden was ontoereikend en kwam ook hier veel te laat. Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat en het Adviescomité voor de maatschappelijke emancipatie van de Kamer hebben niet voldoende tot de werkzaamheden kunnen bijdragen, aangezien ze slechts een week voor de conferentie over de discussietekst beschikten.

1.3.2. Logistieke ondersteuning door de Belgische ambassade in New York

Elke avond waren er ontmoetingen op de zetel van de permanente vertegenwoordiging van België in New York om de deelnemers te informeren over het programma van de volgende dag en over de interventies van de delegatieleden. Het adviescomité waardeert de kwaliteit van die logistieke steun zeer.

1.3.3. Bijdrage van België aan de conferentie

Het adviescomité betreurt dat de toespraak van de federale minister van Gelijke Kansen van 3 maart in de plenaire vergadering niet op het ogenblik zelf ter beschikking was. Het betreurt ook dat bepaalde vorderingen in België in de uiteenzetting niet aan bod kwamen, zoals de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de verkiezingslijsten. De uiteenzetting ging alleen over de aspecten van het federale beleid, maar niet over de verwezenlijkingen van de gewesten.

Anders dan andere landen van de Europese Unie heeft België geen workshop of speciaal « side-event » georganiseerd.

1.4. Bijdrage van België aan de totstandkoming van het rapport van het Luxemburgse voorzitterschap

Op de voorbereidende vergadering van 2, 3 en 4 februari 2005 in Luxemburg heeft België opnieuw gewezen op de noodzaak om de verworvenheden van Beijing te consolideren en speciaal de klemtoon gelegd op het belang :

— Van de op Europees en nationaal niveau bestaande institutionele structuren en mechanismen en van de rol van de vrouwenorganisaties in de realisering van de doelstellingen van het Peking-actieplan;

— Van de erkenning van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen als een essentieel gegeven bij de realisatie van de volledige werkgelegenheid, bij de economische groei, bij de versterking van de sociale bescherming en bij het uitroeien van de armoede;

— Van de realisatie van alle mensenrechten en fundamentele rechten, die onontbeerlijk zijn voor vrouwenemancipatie;

— Van de strijd tegen elke vorm van echtelijk geweld en van de strijd tegen mensenhandel, waarbij voorrang wordt gegeven aan een meer beschermende aanpak voor de slachtoffers van de mensenhandel;

— Van de integratie van de genderdimensie in het onderwijsbeleid en de onderwijsprogramma's.

Op die manier heeft België, via zijn officiële vertegenwoordigers en de vertegenwoordigers van de vrouwenbewegingen voluit bijgedragen tot de gemeenschappelijke verklaring van het Luxemburgs voorzitterschap met het oog op de vergadering van de 49e zitting van de Commissie inzake de status van vrouwen.

2. Aanbevelingen

2.1. Coördinatie en organisatie

2.1.1. Referentiekader van de « Peking +10 »-zitting

2.1.1.1. Follow-up van de VN-Commissie inzake de Status van vrouwen

Het adviescomité wenst op regelmatige tijdstippen een overzicht te krijgen van de werkzaamheden van de VN-commissie inzake de Status van vrouwen. Het adviescomité vraagt de regering daarom dat het om de twee jaar de activiteitenverslagen van de commissie voor de afgelopen twee jaar zou krijgen.

2.1.1.2. Follow-up van de uitvoering van het CEDAW-verdrag

Krachtens artikel 18 van het CEDAW-verdrag moeten partijen van het verdrag binnen het jaar van zijn inwerkingtreding, en vervolgens om de vier jaar, een rapport indienen. Op 29 september 1998 heeft België zijn 3e en 4e verslag voor de periode 1989-1997, dat tot één verslag is samengevoegd, ingediend.

Het adviescomité betreurt dat het CEDAW-comité zoveel vertraging heeft opgelopen bij de behandeling van de rapporten ingediend door de verdragsluitende landen, onder meer het Belgisch rapport, dat pas in juni 2002 op de agenda is gekomen..

Het adviescomité verzoekt de Belgische regering er via zijn permanente vertegenwoordiging in New York op aan te dringen dat de dossiers sneller worden behandeld.

2.1.1.3. Follow-up van de wet strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad

De regering heeft een dubbel verslag ingediend over de toepassing van het gelijkekansenbeleid voor de periode 2002-2003. Het adviescomité herinnert eraan dat bij de huidige stand van de wetgeving de regering haar rapport jaarlijks aan het Parlement moet voorstellen. Het verzoekt de regering daarom haar « Peking »-rapport voor het jaar 2004 zo snel mogelijk in te dienen.

2.1.2. Over de 50e vergadering van de Commissie inzake de status van vrouwen in 2006

2.1.2.1. Over de procedure van de Belgische deelname aan de Commissie inzake de status van vrouwen en aan de VN-conferenties over vrouwenrechten

Het adviescomité voor Gelijke kansen vraagt de minister om in de toekomst voor heldere, transparante, efficiënte en snelle communicatie te zorgen met alle actoren van het gelijkekansenbeleid.

Het adviescomité suggereert een coördinatiecomité over het Beijing-proces in het leven te roepen. Dat moet samengesteld worden uit de leden van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van Kamer en Senaat, de leden van het Adviescomité voor Gelijke Kansen van vrouwen en mannen van de Senaat en van het Adviescomité voor maatschappelijke emancipatie van de Kamer, uit vertegenwoordigers van de FOD Buitenlandse Zaken, alsook uit vertegenwoordigers van de Gelijkekansenraad en van de NGO-koepels (Nederlandstalige Vrouwenraad en Conseil des femmes francophones). Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen zou het secretariaat voeren en het comité coördineren.

2.1.2.2. Over de deelname van de vrouwenbeweging aan het Beijing-proces

Het adviescomité beklemtoont het belang van de financiering van de Belgische vrouwenbeweging om haar de mogelijkheid te geven deel te nemen aan conferenties zoals Beijing +10.

In dat verband stelt het adviescomité vast dat het Instituut de reis naar New York heeft betaald door de Raad voor de Gelijkheid en de twee zusterverenigingen in het kader van de onmoetingen « Peking +10 ».

Het stelt ook voor dat België de delegaties van de NGO's van landen uit de derde wereld steunt.

Het vraagt een grotere participatie van het maatschappelijk middenveld aan de Verenigde Naties naar aanleiding van hun hervorming.

2.1.3. Over de 5e Wereldvrouwenconferentie

Het adviescomité dringt erop aan dat de Belgische regering ervoor zou pleiten dat in 2010 een 5e Wereldvrouwenconferentie wordt gehouden.

Het adviescomité vraagt om een structurele voorbereiding van die conferentie en spreekt zijn tevredenheid uit over het initiatief van het Instituut van zes debatvergaderingen te organiseren ten einde actiemogelijkheden vast te stellen voor de vijfde conferentie. De volgende thema's komen aan bod : seksuele en reproductieve vrijheden en rechten, gelijkheid in de bedrijven, mensenhandel en prostitutie, besluitvorming, vrouwen en godsdienst, diversifiërende aanpak.

2.1.4. Over de Wereldvrouwenmars

Er kunnen heel wat verbanden worden gelegd tussen de eisen tegen armoede en geweld tegen vrouwen die door de Wereldvrouwenmars worden uitgedragen en het Actieplatform dat bij consensus werd aangenomen door de 189 deelnemende staten aan de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Beijing in september 1995.

De Wereldvrouwenmars is immers een wereldwijd actienetwerk dat basisgroepen samenbrengt die zich inzetten voor het uitroeien van armoede en geweld tegen vrouwen. De Mars is ontstaan na de Wereldvrouwenconferentie van Beijing, uit de behoefte van de vrouwen om de belangrijke onderwerpen overal ter wereld te behandelen en rond die thema's aan volksopvoeding te doen.

Talrijke eisen van de Mars sluiten rechtstreeks aan op de strategische doelstellingen van het Actieplatform van Beijing, hoewel die eisen vaak veel verder gaan dan de doelstellingen. Het Actieplatform is immers een tekst waarover onderhandeld werd met heel veel landen, die soms zeer uiteenlopende standpunten innemen over die problemen, wat impliceert dat de voorgestelde analyses het resultaat zijn van toegevingen en compromissen.

Samengevat zijn de strategische doelstellingen van Beijing die nauw met de eisen van de Mars verbonden zijn : vrouwen en armoede, vrouwen en onderwijs, vrouwen en gezondheid, geweld tegen vrouwen, vrouwen en gewapende conflicten, vrouwen en economie, vrouwen en besluitvorming, de fundamentele rechten van vrouwen, vrouwen en de media.

Tevens is het van belang erop te wijzen dat het Woman's Global Charter for Humanity, dat op 8 maart jongstleden in Brazilië werd afgekondigd en dat voorstelt een wereld op te bouwen waarin uitbuiting, verdrukking, onverdraagzaamheid en uitsluiting niet langer bestaan, waarin de integriteit, de diversiteit, de rechten en vrijheden van elkeen in acht worden genomen, door alle grote wereldregio's moet trekken om op 17 oktober 2005 Burkina Faso te bereiken. Vrouwen geven het Charter van land tot land door en organiseren bij die gelegenheid acties.

In maart 2005 hield de Wereldvrouwenmars halt in België. Het adviescomité wenst de Belgische deelneemsters aan de Mars te ontvangen opdat ze duidelijk kunnen maken welke essentiële rol dat Charter heeft gespeeld.

2.2. Thema's die werden aangesneden tijdens de 49e sessie van de Commissie inzake de Status van Vrouwen

2.2.1. Over geweld jegens vrouwen, in het bijzonder en intrafamiliaal geweld

De omvang en de toename van het geweld waren grote thema's tijdens de Peking +10 conferentie : dit houdt verband met oorlog, terrorisme, het toenemend aantal overvallen in onze samenleving, mensenhandel, prostitutie, uitbuiting, enz.

Het adviescomité pleit voor een versterking van het wettelijk kader om geweld tegen vrouwen te bestrijden, inzonderheid geweld binnen het gezin, dat toeneemt.

Om intrafamiliaal geweld te voorkomen en te bestrijden is wetgevend werk nodig dat ook echt in de praktijk moet worden gebracht : geweld binnen het gezin moet worden aangeklaagd en er dienen duidelijke regels te worden aangenomen voor alle betrokken instanties.

Het adviescomité spreekt zijn tevredenheid uit over het feit dat de Ministerraad het Nationaal Actieplan tegen geweld in het koppel (2004-2007) heeft goedgekeurd, dat op federaal niveau van toepassing is. Het Comité vraagt echter :

— dat actieplan af te werken en toe te passen;

— het begrip geweld in het koppel duidelijk te definiëren;

— klachten en processen-verbaal zo te registreren dat banken met vertrouwelijke gegevens bijgewerkt kunnen worden en als basis kunnen dienen om statistieken op te stellen.

Om het begrip geweld een preventieve en curatieve dimensie te kunnen toekennen, behoort de samenwerking tussen alle sectoren die zich met intrafamiliaal geweld bezighouden, te worden aangemoedigd en gecoördineerd. Van essentieel belang volgens het Comité is dat de politie, magistraten, artsen, assistenten, de personeelsleden van de spoeddiensten en van de gespecialiseerde hulpdiensten … een opleiding krijgen inzake problemen van intrafamiliaal geweld. Zo kunnen ze de slachtoffers beter opvangen en doelmatig ingrijpen. Er moeten overkoepelende interventiecellen komen.

Het adviescomité is voorstander van een psychosociale begeleiding van het slachtoffer en van de dader alsook van een diversifiëring en verruiming van het bestaande aanbod inzake opvangcentra en vluchthuizen en een verhoging van hun middelen. Vluchthuizen moeten met name de middelen krijgen om naar de slachtoffers te gaan.

Belangrijk is, dat de overheid en de vrouwenorganisaties de mannen betrekken bij de geweldpreventie.

Het comité legt ook de nadruk op het belang van sensibiliseringscampagnes voor de bevolking.

Het comité vindt het essentieel dat politiemensen, magistraten, artsen en assistenten worden opgeleid om met gevallen van intrafamiliaal geweld om te gaan, om zo de zorg voor de slachtoffers te verbeteren en doeltreffende acties terzake te voeren.

2.2.2. Migratie, mensenhandel en prostitutie

Deze punten, die al in de Verklaring van Peking werden aangehaald, komen nu in het vernieuwde actieplan bij de absolute prioriteiten te staan.

De Commissie inzake de Status van Vrouwen heeft wederom de noodzaak benadrukt om ook dit aspect van het immigratie- en asielbeleid te behandelen.

Het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen had er, net als de Commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Senaat, in het verleden reeds de nadruk op gelegd dat er bij het beoordelen van de aanvragen voor het vluchtelingenstatuut rekening gehouden hoort te worden met het geslacht.

Het adviescomité pleit opnieuw voor het in overweging nemen van de geslachtsgebonden vervolgingen en geweldplegingen (vrees voor verkrachtingen in oorlogstijd, genitale verminking, ...) in het kader van de asielprocedures.

Het comité vraagt meer bepaald dat er richtlijnen komen over gendergebonden vervolgingen, die samenvallen met de richtlijnen van het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (7 mei 2002).

Ook vraagt het adviescomité speciale aandacht bij de behandeling van de asielaanvragen die afkomstig zijn van vrouwen; het comité vraagt meer bepaald dat die aanvragen ook door vrouwen worden behandeld; het comité acht het raadzaam alle personeelsleden van de Dienst Vreemdelingenzaken attent te maken op de genderproblematiek; het beveelt aan dat alle instanties die bevoegd zijn inzake het asiel statistieken op te maken over de aangevoerde redenen van vervolging, ook de gendergebonden redenen.

Gezien het steeds stijgende aantal vrouwen dat slachtoffer wordt van de mensenhandel, is het tegenwoordig ook belangrijk dat de maatregelen ter bestrijding van dit fenomeen, dat vooral vrouwen en jonge meisjes treft, worden versterkt.

Het adviescomité dringt erop aan dat er preventieve maatregelen worden getroffen ter bestrijding van de handel die seksuele of andere exploitatie van mensen tot doel heeft (informatiecampagnes in de landen van herkomst, enz.). De ontmanteling van de misdaadcircuits moet natuurlijk gelijktijdig blijven doorgaan, meer bepaald door de verstrenging van de financiële sancties.

Ook dienen de rechten van de slachtoffers nog beter beschermd te worden. Het adviescomité denkt meer bepaald aan het versterken van de specifieke opvang- en begeleidingsstructuren voor slachtoffers, maar ook aan de meer systematische toekenning van een verblijfsvergunning. De Verenigde Naties sturen hiermee een grote uitdaging de wereld in, waarvoor België zich moet inzetten.

Het comité vindt dat de strijd tegen de prostitutie zeer dringend geïntensiveerd dient te worden, in het bijzonder waar het minderjarigen betreft, geweld, proxenetisme en economische uitbuiting, kortom, alle situaties waarbij de persoonlijke vrijheden in het gedrang komen. Daarnaast dient de huidige situatie van de prostituees ook verbeterd te worden door hen de juridische, sociale en fiscale bescherming te bieden die hen zoveel mogelijk kan vrijwaren voor de gevaren waaraan zij als rechtelozen onvermijdelijk zijn blootgesteld.

2.2.3. Vrouwen en economie

Wat de werkgelegenheid betreft, doet het adviescomité de volgende aanbevelingen :

1. dat er werkelijk rekening wordt gehouden met het genderaspect wat betreft het onderwijs- en opleidingsbeleid, zodat het stereotypische beeld dat men van de rollen heeft niet meer wordt weerspiegeld in de minder interessante carrièrekeuzen van de vrouwen;

2. dat er indicatoren, regelmatige statistieken en analyses worden opgesteld over de ongelijke beloning van mannen en vrouwen om te komen tot een duidelijke vergelijking, een onderzoek en een overzicht van de toestand;

3. dat er in overleg met de sociale partners classificatiesystemen tot stand komen voor genderneutrale functies;

4. dat de ongelijke beloning verdwijnt via een gediversifieerde aanpak, die rekening houdt met discriminatie per sector en per beroep en met de lijst van functies, beloningsregelingen en loonschalen;

5. dat er een gestage inspanning wordt geleverd opdat meer vrouwen aanwezig zijn in de hogere functies en de besluitvormingsorganen.

Het aanmoedigen van vrouwelijke ondernemingszin moet een politieke prioriteit worden. Met dit doel voor ogen pleit het adviescomité voor

— het aannemen van maatregelen die het makkelijker maken het gezinsleven met zelfstandige activiteiten te verzoenen;

— het erkennen en steunen van netwerken van vrouwelijke ondernemers;

— een bewustmaking op het vlak van de rechtszekerheid wat het patrimonium en de rechtspositie van vrouwelijke zelfstandigen betreft;

— specifieke aandacht voor de vrouwen uit de landbouwsector;

— een grotere deelname van vrouwelijke ondernemers aan de buitenlandse handel.

2.2.4. Betreffende de microkredieten en de vrouwen van het Zuiden

Eén van de strategische doelen van het actieprogramma van Peking op het vlak van de armoedebestrijding si de vrouwen de mogelijkheid te bieden te sparen en hen toegang te geven tot de mechanismen en instellingen die krediet verlenen. Het is systematisch moeilijker voor vrouwen van het Zuiden om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen. Steun bieden aan vrouwelijke micro-ondernemingen kan leiden tot hogere inkomsten, wat een algemene verbetering van het welzijn van het gezin en in het bijzonder van de kinderen betekent.

Het adviescomité vraagt om begeleiding en opleiding van vrouwelijke ondernemers en om de toepassing van een gendercriterium bij de toekenning van microkredieten.

Ten minste een derde van de kleine ondernemingen die kredieten krijgen, zouden door vrouwen geleid moeten zijn.

Ten slotte moeten de vrouwen vertegenwoordigd zijn in de leidinggevende organen van lokale banken en fondsen.

2.2.5. De band met de MDG's

De integratie van de genderdimensie is cruciaal in de voortgangsbegeleiding van de Millenniumdoelstellingen voor de ontwikkelingslanden, die zijn vastgesteld in de Millenniumverklaring. In de politieke verklaring bij de 49e zitting, « Peking +10 », is benadrukt dat de genderdimensie nooit uit het oog mag worden verloren bij de voorbereiding en in de resultaten van de vergadering op hoog niveau betreffende de evaluatie van de Millenniumverklaring, die zal plaatsvinden op 14 en 15 september 2005.

De « Millenium Development Goals » en het Actieprogramma van Peking versterken elkaar als instrument voor de eerbiediging en promotie van de vrouwenrechten in de hele wereld en het streven naar gelijkheid van mannen en vrouwen.

Het Adviescomité pleit ervoor dat de « Millenium Development Goals » worden aangevuld op het vlak van gender en de reproductieve rechten zodat in alle « Millenium Development Goals » de gelijke kansen van mannen en vrouwen aan bod komen.

2.2.6. Band met het CEDAW-Verdrag

De tenuitvoerlegging van het actieprogramma moet parallel verlopen met de promotie van het CEDAW-Verdrag. Beide instrumenten vullen elkaar immers aan en versterken elkaar.

In het Actieprogramma van Peking wordt opgeroepen tot de toepassing van alle internationale instrumenten inzake mensenrechten en vooral van het verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW). De gelijkheid en de non-discriminatie van vrouwen moeten zowel in feite als in rechte gewaarborgd zijn. De maatregelen die worden genomen, de vooruitgang die wordt geboekt en de instrumenten die worden ontwikkeld in het kader van het Actieprogramma van Peking moeten absoluut worden bekrachtigd in niet-discriminerende wetteksten. Die dragen er op hun beurt toe bij dat systemen van maatschappelijke organisatie die gebaseerd zijn op ongelijkheid, in vraag worden gesteld en worden gemoderniseerd.

In dat verband beveelt het Adviescomité aan om steun te verlenen aan initiatieven die erop gericht zijn om vrouwen te informeren over hun rechten, zodat deze rechten beter worden afgedwongen en tegelijk wordt bijgedragen tot de ontwikkeling van wetteksten met een substantiële inhoud, die toepasbaar is in de praktijk en niet beperkt blijft tot woordenkramerij.

Het Adviescomité vraagt ook dat alles in het werk zou worden gesteld opdat het verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW) en het facultatief protocol daarbij ten uitvoer worden gelegd.

Bovendien vraagt het Adviescomité dat de eventuele oprichting binnen de VN van een nieuw ambt van « speciaal rapporteur inzake wetten die discriminerend zijn voor vrouwen », overeenkomstig resolutie ingediend op initiatief van de Filippijnen en Rwanda, wordt beoordeeld aan de hand van de meerwaarde die zo'n ambt zou hebben ten aanzien van het bestaande verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW).

2.2.7. Over vrouwen en vrede

De Senaat heeft op 17 februari 2005 een resolutie over vrouwen, vrede en veiligheid goedgekeurd (stuk Senaat, nr. 3-902/1). Deze resolutie geeft de Belgische regering de opdracht om een nationaal actieplan op te stellen over de uitvoering door België van de resolutie nr. 1325, in 2000 unaniem aanvaard door de VN-Veiligheidsraad. Totnogtoe heeft enkel Nederland hiertoe een aanzet gegeven. Tevens verzoekt de VN-Veiligheidsraad aan de Secretaris-Generaal om in oktober 2005 een actieplan op te stellen om Resolutie 1325 binnen het VN-systeem te concretiseren. Deze resolutie wil de rol van vrouwen versterken bij conflictpreventie, conflictoplossing en naoorlogse wederopbouw. Dit is niet alleen belangrijk vanuit een democratisch principe, maar evenzeer omdat de vredesoperaties meer aandacht moeten hebben voor de wensen en noden van vrouwen. In ons land ontbreken richtlijnen en onderzoek hierrond. Een belangrijke referentie in deze kan de studie zijn van het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael, over « Women's Roles in Conflict Prevention, Conflict Resolution and Post-Conflict Reconstruction » (2002).

Het adviescomité verzoekt de regering om een nationaal actieplan op te stellen over de uitvoering door België van resolutie nr. 1325.

Het adviescomité ijvert voor een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen in vredesonderhandelingen, buitenlands beleid, diplomatieke vertegenwoordigingen en andere besluitvormingsorganen.

Vanuit België zouden meer vrouwelijke kandidaten moeten worden aangemeld voor de VN-lijst van experten op het gebied van vrede en veiligheid.

2.2.8. Over gezondheid, seksuele en reproductieve rechten

Rekening houdend met het standpunt van bepaalde staten, meer bepaald met dat van de Verenigde Staten, over het probleem gezondheid, seksuele en reproductieve rechten, inclusief de aids-problematiek, beveelt het adviescomité vooral aan niet terug te komen op de internationale vooruitgang die op dat gebied bij vorige conferenties is geboekt.

Gezien de veelvormigheid en het bijzondere belang van deze materie, beveelt het adviescomité ook aan dat in de Millenniumagenda uitdrukkelijk wordt verwezen naar de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, zoals ze in de artikelen 96 tot 99 van het Actieprogramma van Peking worden afgekondigd.

Het adviescomité beveelt onder andere aan :

— een inspanning te leveren inzake het informatiebeleid rond ongewenste zwangerschappen en de risico's ervan, alsook rond bestaande methodes voor gezinsplanning en contraceptie;

— vooral aan de jongeren, de maatschappelijk en economisch kansarmen en de minderheden aangepaste vorming te geven inzake seksuele en reproductieve gezondheid;

— de hele bevolking een gemakkelijke, volledige en autonome toegang te bieden tot de zorg en de diensten inzake seksuele en reproductieve gezondheid (ook inzake spoedeisende contraceptie).

Het adviescomité beveelt het bevorderen aan van een beleid van vorming, preventie en repressie van genitale verminking van vrouwen en meisjes. Het comité vraagt dat abortus wordt beschouwd als een belangrijk volksgezondheidsprobleem dat op wereldniveau in kaart moet worden gebracht en uit de onwettigheid gehaald.

Het adviescomité beveelt aan gender-gedifferentieerde initiatieven te nemen om voor vrouwen specifieke gezondheidsproblemen (borstkanker, osteoporose ...) en seksueel overdraagbare aandoeningen, in het bijzonder aids, beter te voorkomen en de research te ondersteunen om daartegen beschermingsmiddelen te ontwikkelen die door vrouwen kunnen worden gecontroleerd.

Het adviescomité beveelt aan de Europese en internationale beleidsvormen voor de vrije keuze van vrouwen inzake seksualiteit en reproductie in ontwikkelingslanden te steunen en de middelen voor de gezondheid van vrouwen in de wereld op te voeren.

2.2.9. Over het versterken van vrouwenorganisaties

Als gevolg van de globalisering hebben vrouwenorganisaties wereldwijd meer dan ooit contact met elkaar en bouwen ze netwerken op, gebaseerd op wederzijdse solidariteit. Die solidariteit tussen vrouwen is noodzakelijk om de positie van vrouwen te verbeteren en om druk te kunnen uitoefenen op regeringen om bijvoorbeeld wetswijzigingen te bekomen. Die solidariteit was concreet voelbaar tijdens de uiteenlopende NGO-activiteiten — side-events bij de officiële conferentie.

In tegenstelling echter tot vele ontwikkelingslanden, lijkt er in de ontwikkelde landen een trend van « militantism fatigue » te bestaan. De klassieke rol van de vrouwenbeweging dreigt te lijden onder gebrek aan steun vanuit de overheid, uitgebluste vrijwilligers en een vals gevoel van voltooide emancipatie.

Op de conferentie werd vooral een oproep gedaan naar jonge vrouwen om zich te organiseren en te engageren voor gelijke kansen en daarvoor de gedrevenheid van de vrouwenbeweging mee op te nemen. De vrouwenstrijd zoals die een aantal jaren geleden nog bestond lijkt erg getaand. De boodschap is in te grijpen voordat het te laat is en de klok wordt teruggedraaid. Want dit begint zich al te laten voelen.We moeten specifieke vorming rond gelijke kansen blijven geven aan jonge vrouwen. Vrouwenemancipatie blijft een werkwoord.

Het adviescomité verzoekt de regering de de vrouwenbeweging blijvend te ondersteunen, zowel financieel als structureel omwille van haar dubbele rol :

— vrouwenorganisaties maken deel uit van het maatschappelijk middenveld als « bindmiddel » voor de sociale cohesie;

— vrouwenorganisaties leveren beleidsondersteunend werk waardoor het maatschappelijk draagvlak voor een doorgedreven emancipatiebeleid sterker wordt.

Dat een echt gelijkekansenbeleid tussen mannen en vrouwen noodzakelijk is, en niet op dezelfde lijn mag worden gezet van een diversiteitsbeleid, kwam duidelijk naar voren in deze oproep. Gelijke kansen tussen mannen en vrouwen in de schaduw zetten van andere doelgroepen doet de indruk wekken dat gelijke rechten en gelijkheid in kansen al gerealiseerd zijn.

2.2.10. Niet behandelde thema's

Het adviescomité vraagt bijzondere aandacht voor :

— het realiseren van gelijke kansen voor mannen en vrouwen bij de culturele en religieuze minderheden;

— de positie van oudere vrouwen als doelgroep binnen het gelijkekansenbeleid : dit wordt vooral in de ontwikkelde landen met de vergrijzingsproblematiek een doelgroep, met een eigen inbreng : rol binnen de vrouwenbeweging, rol als actieve burger in de samenleving, rechten in het kader van sociale zekerheid (pensioenen, ...), gezondheidsaspecten, zorgaspect, ...

Er moeten meer studies komen en gekruiste statistieken geslacht-leeftijd.

Het probleem van de bejaarde vrouwen vraagt om meer aandacht zowel wat betreft de basisopleiding als de permanente educatie.

Er behoren maatregelen te komen om factoren van genderverschillen uit te schakelen opdat armoede en andere risicofactoren los komen te staan van het geslacht.

— de rol van mannen inzake gelijke kansen : gelijkheid tussen mannen en vrouwen kan maar bereikt worden als mannen partners worden in het gelijkekansenstrijd. Het gelijkekansenbeleid moet in die zin aandacht hebben voor rol-doorbrekende initiatieven en programma's zoals : een genderneutrale opvoeding voor jongens en meisjes via onderwijs, jeugdbeweging, onderwijs, media, en andere; aandacht voor een geweldloze opvoeding, omgaan met agressie; mannen motiveren voor zorgberoepen, bijvoorbeeld kinderopvang; toezien op de rol van de media; en bewustwording en doorbreking van rolpatronen via gendertraining voor al wie betrokken is bij beleid.

Voor de implementatie van de krachtlijnen van het Peking-Actieprogramma namelijk gelijkheid tussen mannen en vrouwen, ontwikkeling en vrede, is de betrokkenheid van mannen en jongens onontbeerlijk.

Het adviescomité beveelt aan het nemen van vaderschapsverlof en andere maatregelen die ertoe strekken mannen in het huishoudelijk leven meer verantwoordelijkheid op zich te laten nemen aan te moedigen.

Het adviescomité vraagt nog bijzondere aandacht voor het imago van de misdadige vrouw en de weerslag van die beeldvorming op de gerechtelijke praktijk alsook voor de toestand van vrouwen in gevangenissen.

2.3. De beleidsinstrumenten

2.3.1. Gendermainstreaming

Gendermainstreaming is nuttig als instrument om de aandacht voor gelijke kansen te integreren in alle beleidsdomeinen.

In het kader van een gelijkekansenbeleid blijft een 2-sporenbeleid belangrijk : een gelijkekansenbeleid dat oog heeft voor noden van vrouwen en mannen in alle domeinen, maar ook een specifiek beleid met een verantwoordelijk orgaan en eigen middelen voor het gelijke-kansenbeleid M/V is een must om enige vooruitgang te boeken.

2.3.2. Genderbudgeting

Het begrip « genderbudgeting » gaat niet om de creatie van een aparte begroting voor vrouwen, maar wel om de analyse van alle vormen van openbare uitgaven en alle belastingen en andere financiële inkomsten en het in kaart brengen van de gevolgen en de weerslag ervan voor meisjes en vrouwen in vergelijking met jongens en mannen.

Het adviescomité wenst dat de wetsregels over de indicatoren de kans bieden de genderinvloed op de overheidsbegroting na te gaan.

2.3.3. Genderstatistieken

De verzameling van statistisch materiaal en de definiëring van indicatoren zijn belangrijke beleidsinstrumenten. Zij bieden de mogelijkheid om de effecten van het gevoerde beleid in kaart te brengen en desgewenst bij te sturen.

Het adviescomité bekommert zich specifiek om het beleid inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen en inzake mainstreaming. Om dergelijk beleid adequaat te kunnen voeren zijn statistieken nodig die een beeld geven van de situatie van vrouwen en mannen in de samenleving en van de gedifferencieerde gevolgen van de geplande acties voor vrouwen en mannen.

Die genderstatistieken zouden volledige en per geslacht opgesplitste variabelen moeten bevatten en ook variabelen die de oorzaken van ongelijke behandeling van vrouwen en mannen op de verschillende domeinen van het maatschappelijk leven specifiek in kaart brengen.

Het Nationaal Instituut voor statistiek en het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen moeten structureel samenwerken, waarbij het Instituut zijn expertise inbrengt voor het opmaken, verzamelen en evalueren van genderstatistieken en -indicatoren.

Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen biedt zijn expertise aan de ministeriële departementen aan opdat die genderstatistieken kunnen opmaken voor hun bevoegdheidsdomein. De minister van Gelijke Kansen fungeert hier als motor.

Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen zou onder meer kunnen belast worden met het toezicht, de evaluatie en de opvolging van de naar sekse uitgesplitste statistische gegevens.

De regering zou de vooruitgang van de genderdimensie in de statistieken per departement moeten toelichten in het « Peking-rapport » dat jaarlijks aan de Wetgevende Kamers wordt overhandigd. Hij zou het bijzonder moeten rapporteren over de werkzaamheden van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en van het Nationaal Instituut voor de statistiek

2.3.4. Gender-indicatoren

Naar aanleiding van de vierde Wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties in Peking in 1995 verzocht de Europese Raad van Madrid (15-16 december 1995) om een jaarlijkse balans op te stellen van de uitvoering in de lidstaten van het actieprogramma van Peking. Op 2 december 1998 kwam de Raad overeen dat de jaarlijkse evaluatie van de uitvoering van het Actieprogramma van Peking een voorstel voor een eenvoudige reeks kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en benchmarks zou omvatten. Deze indicatoren zijn opgesteld en goedgekeurd door de EU-Ministerraad en zijn bedoeld om de vooruitgang inzake gender te meten.

De verschillende bevoegde ministers zouden daarmee worden belast zonodig in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Statistiek en onder toezicht van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.

De regering moet actief aan de verdere uitwerking van deze indicatoren meewerken en deze in het beleid implementeren.

3. Besluit

Op de vierde Wereldvrouwenconferentie werden in het raam van het actieplatform twaalf prioritaire actiegebieden vastgelegd die door de deelnemende Staten moeten worden toegepast. Men stelt evenwel vast dat die twaalf thema's tien jaar later enigszins veranderd zijn.

Het doel van de 49e zitting van de Commissie inzake de status van vrouwen was immers niet het actieplatform dat in Beijing was aangenomen te wijzigen, maar het te evalueren in het licht van de verwezenlijkingen en de ontwikkelingen van de jongste tien jaar.

De twaalf prioritaire actiegebieden moesten wat worden verfijnd en afgestemd op actueler problemen, waarvoor de deelnemende staten dringende maatregelen moesten nemen.

De jongste tien jaar werd werkelijk vooruitgang geboekt, maar niettemin blijven heel wat ongelijkheden bestaan en zijn er nog talrijke hinderpalen die de verwezenlijking van de gelijkheid tussen man en vrouw beletten. De strijd is dus nog niet voorbij. Dat is de taak van het adviescomité.

Belangrijke aandachtspunten zijn : de band die tot stand moet worden gebracht tussen het Actieplatform van Beijing en de Millenniumdoelstellingen, de angstwekkende groei van de netwerken voor mensenhandel, de alarmerende ontwikkeling van aids, de inwerkingtreding in december 2000 van het facultatief Protocol bij het CEDAW-Verdrag. Voor die nieuwe uitdagingen was een gerichter aanpak nodig.

Daarom heeft het adviescomité zich er eens te meer toe verbonden deze lijst van aanbevelingen bij de voor gelijke kansen tussen vrouwen en mannen bevoegde overheden in te dienen.

VII. STEMMINGEN

Mevrouw Jansegers verklaart dat haar fractie zich om de volgende redenen bij de stemming over de aanbevelingen zal onthouden. Nit alleen de voorliggende tekst maar ook de 49e sessie van de Commissie voor de Status van de vrouw in New-York stellen zich immers aan kritiek bloot.

Spreekster betreurt dat de nadruk op individuele rechtn wordt gelegd. Er wordt heel weinig aandacht besteed aan de vrouw als moeder en als opvoeder evenmin als voor de rechten van kinderen die vooral als hindernis voor de loopbaan van de vrouw worden voorgesteld. Het evenwicht tussen rechten en plichten wordt ook niet onderstreept.

Abortus kan voor het Vlaams Belang geen recht zijn. De dramatische gevolgen van abortus worden niet beklemtoond.

Wat mensenhandel betreft is er te weinig aandacht voor opvoeding en sensibilisering, terwijl het voorstel om het verblijfsrecht toe te kennen aan de slachtoffers ervan een totaal verkeerd signaal geeft.

Vrouwen van de hele wereld worden alleen vanuit een Westerse feministische visie benaderd terwijl de problemen van de vrouwen uit de ontwikkelingslanden heel verschillend zijn.

Men moet uitgaan van een samenwerking tussen mannen en vrouwen, wat ook respect voor de eigenheid van elk geslacht betekent. In ht licht hiervan is een genderneutrale opvoeding niet geschikt.


De aanbevelingen worden aangenomen met 7 stemmen bij 2 onthoudingen.

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitster,
Sabine de BETHUNE.
Olga ZRIHEN.
Fatma PEHLIVAN.

BIJLAGEN


LIJST VAN DE BIJLAGEN

1. Comité « Peking +10 » : rechtspositie, samenstelling en werkzaamheden

2. Einddocument van de voorbereidende regionale vergadering van UNECE, Geneve, 14-15 december 2004 (alleen beschikbaar in het Engels)

3. Tussenkomst van België in het kader van de UNECE voorbereidende vergadering, Geneve, 14-15 december 2004

4. Ministeriële slotverklaring aangenomen door de conferentie van de ministers bevoegd voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, Luxemburg, 4 februari 2005 (beschikbaar in het Frans en in het Engels)

5. Toespraak van de heer Kofi Annan, Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, ter gelegenheid van de opening van de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de vrouw, 28 februari 2005 (beschikbaar in het Frans en in het Engels)

6. Tussenkomst namens de Europese Unie door mevrouw M.-J. Jacobs, minister van Gelijke kansen van het Groot-Hertogdom van Luxemburg, tijdens de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de vrouw (Frans)

7. Tussenkomst van de heer Christian Dupont, minister van Gelijke kansen van België, tijdens de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de vrouw

8. Slotverklaring van de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de vrouw (alleen beschikbaar in het Engels)

9. Resoluties aangenomen tijdens de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de vrouw (voorlopige, niet officiële, versie, alleen beschikbaar in het Engels) :

a) Women, the girl child and HIV/AIDS

b) Mainstreaming a gender perspective into national policies and programmes

c) Economic advancement for women

d) Indigenous women beyond the ten-year review of the Beijing Declaration and Platform for Action

e) Situation of women and girls in Afghanistan

f) Situation of and assistance to Palestinian women

g) Strenghtening of the International Research and Training Institute for the Advancement of Women

h) Eliminating demand for trafficked women and girls for all forms of exploitation

i) Special rapporteur on laws that discriminate against women

j) Integrating a gender perspective in post-disaster relief, recovery, rehabilitation and reconstruction efforts, particularly in the aftermath of the Indian Ocean tsunami disaster.


BIJLAGE 1


Het « comité Peking +10 »

Statuut en opdracht van het comité

Het « comité Peking +10 » is een adviescomité, opgericht in het kader van de voorbereiding van de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de Vrouw, op initiatief van de heer Christian Dupont, minister bevoegd voor gelijke kansen op het federaal vlak. Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen werd door de minister belast met de coordinatie en het secretariaat van het comité.

De taak van het comité bestond in het uitwerken van de Belgische positie bij de internationale topconferentie ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de Verklaring en het Actieprogramma van Peking. Hierover werden alle actoren die direct betrokken zijn bij het thema van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen geraadpleegd.

In het kader van de vergaderingen van het comité, die de internationale vergaderingen in Geneve en New York voorafgingen, werden de Europese en Belgische teksten herhaaldelijk aan de leden van het comité voorgelegd (vanwege de ontvangsttermijnen, kon de Europese tekst voor de bijeenkomst van Geneve maar één keer aan de leden van het comité worden voorgelegd terwijl de Belgische houding voor de topconferentie van New York tot drie keer toe aan het oordeel van de leden werd onderworpen.).

Samenstelling van het comité

Vertegenwoordigers van de ministers belast met het Gelijkekansenbeleid tussen mannen en vrouwen op de verschillende bevoegdheidsniveau's;

Vertegenwoordigers van de minister van Ontwikkelingssamenwerking;

Leden van de overheidsdiensten bevoegd voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen op de verschillende bevoegdheidsniveau's;

Leden van de overheidsdienst bevoegd voor ontwikkelingssamenwerking;

Leden van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen;

Vertegenwoordigers van de twee overkoepelende organisaties van het middenveld;

Leden van de commissie Vrouwen en Ontwikkeling.

Vergaderingen van het comité

7 december 2004 : voorbereiding van de UNECE-vergadering — 14 en 15 december 2004;

10 januari 2005 : debriefing betreffende de UNECE-vergadering, voorbereiding van de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de Vrouw (28 februari-11 maart 2005);

15 februari 2005 : voorbereiding van de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de Vrouw (28 februari-11 maart 2005);

24 maart 2005 : debriefing betreffende de 49e sessie van de VN-commissie voor de Status van de Vrouw + CEDAW en Millenium Development Goals;

23 mei 2005 : informatievergadering in verband met de Millenium Development Goals.

ANNEX 2

Chairperson's Conclusions

Introduction

The Member States of the UNECE reaffirm the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcome document of the twenty-third special session of the UN General Assembly (Beijing +5) and stress the importance of strong, sustained political will and commitment at the national, regional and international levels for achieving their full and accelerated implementation as well as the need to undertake further action to this effect, inter alia through the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms, mainstreaming gender perspectives into all policies and programmes and promoting the full and equal participation and empowerment of women and enhanced international cooperation.

The meeting emphasized the strong links between CEDAW and the Beijing Declaration and Platform for Action. It further emphasized that the full and effective implementation of both the Platform for Action and CEDAW is essential for advancing the implementation of the UN Millennium Declaration and achieving internationally agreed-upon poverty reduction and development goals, including those contained in the Millennium Declaration. In that regard, the meeting underlined that a gender perspective should be fully integrated throughout all follow up processes of United Nations conferences, including in the Review of the Millennium Declaration in September 2005.

The meeting also emphasized the importance of closely collaborating with respective UN and regional institutions, in particular with the CEDAW Committee, the UN Special Rapporteur on violence against women, its causes and consequences, the recently appointed UN Special Rapporteur on trafficking in persons, especially in women and children and the OSCE Special Representative on Trafficking in Human Beings. The meeting appreciated regional efforts to strengthen measures to combat human trafficking and protect victims of trafficking, namely the OSCE Action Plan to Combat Trafficking in Human Beings, and the European Convention on action against trafficking in human beings which is currently being developed at the Council of Europe.

At the regional level, the meeting acknowledged the importance of the Agreed Conclusions from the Beijing plus 5 review in 2000, which includes priority areas of concern for UNECE region and actions to be taken by Governments and other stakeholders (E/ECE/RW.2/2000/7). Recognizing the importance of their work, the meeting stressed the need for strengthened government links with civil society, including NGOs, working towards gender equality. Participants particularly recognized the constructive dialogue with NGOs present at the meeting and the important role they play in the implementation of the Beijing Platform for Action.

The meeting recognized the similarity of concerns and progress made in most countries in the UNECE region in the implementation of the Beijing commitments. The region contains, however, great disparities. While progress was made by most developed market economies, a deterioration of women's position was observed in many countries of Eastern Europe and CIS, especially in the area of employability and social protection. The meeting recognized the full diversity of women's and girls » experiences and that the situations of different groups of women and girls, as recognized in the Beijing Platform for Action, need to be specifically addressed, particularly with respect to varying degrees of empowerment, disadvantage and enjoyment of their human rights.

Consequently, there is a need for each region and each country to develop specific actions tailored to the problems at hand in line with the general challenges and areas requiring further action that are outlined in the sections below. Overall, the importance of discussion, dialogue and discourse through which experiences, successes and challenges of implementing gender equality commitments are shared, was stressed as a means to identifying innovative responses to ongoing challenges.

The 10-year regional Review assessed progress and challenges in the implementation of the Beijing commitments in 12 critical areas of concern. The country reports highlighted three areas of concern particularly relevant to the UNECE member countries to be discussed at this UNECE meeting: (i) women and economy; (ii) institutional mechanisms and (iii) trafficking in the context of migratory movements. Emerging issues were also discussed in the context of changes in geopolitical as well as economic and social situation in the region.

I. Linkages across the twelve critical areas

A review of country reports and statements indicated that to achieve gender equality the twelve critical areas of concern in the Beijing Platform for Action must be addressed in a comprehensive way, as they are strongly interconnected (e.g. links between poverty and economic insecurity, violence against women, HIV/AIDS and globalization). It was also clear that a number of other areas are closely linked to the three areas selected for this meeting, specifically: gender mainstreaming, violence against women, health and HIV/AIDS, poverty and the role of women in conflict resolution and decision making.

It was noted that the goal of gender equality has been supported by the development of the strategy of gender mainstreaming, which was introduced to the world in 1995 in the Beijing Platform for Action. Notwithstanding the continued relevance of specific policies and programmes for women, the importance of this strategy was further emphasized as was the need for political will and sufficient means and resources to ensure its effective implementation.

The need for increased efforts for the elimination of all forms of violence against women and girls, including domestic violence, was reinforced. This can be achieved through the strengthening of legislations and international support, including financial and technical resources. In order to improve policy and programme development, the importance of quality indicators as well as developing, disseminating and progressively updating national data on violence against women, was recognized. Following the March 2004 UNCSW discussions, members further encouraged men and boys to take an active part in the prevention and elimination of gender-based violence.

Positive developments in the field of women and health were noted, although the rapid spread of sexually transmitted diseases and HIV/AIDS and the rise in maternal mortality rates in a number of countries still underline the need for progressive legislation and policies on family planning and sex education at school. The reports and statements reiterated the need for states to enhance their cooperation in the coordination to fight HIV/AIDS. The meeting emphasized the need to fully implement the Cairo/ICPD +10 agenda, ensuring that sexual and reproductive health and rights are an essential component of HIV and AIDS prevention and ensuring that AIDS prevention and sexual and reproductive health and rights activities are integrated.

Even though some countries reported a decrease in the number of women living in poverty, others signaled relatively high female poverty rates, thus highlighting the importance of the creation of an enabling environment for poverty reduction and economic growth. Particular attention was brought to the needs of disadvantaged groups, especially single mothers, girl-headed households and older women, who are particularly at risk of poverty due to factors such as discrimination in the labour market, in access to resources, to goods and services and social protection, gender wage gaps or their work in the informal sector and their unpaid work in the household. As statistics on women's poverty are inadequate, there is an urgent need to improve gender equality indicators and sex dissagregated statistics, especially those related to the feminization of poverty.

The need to implement fully Security Council Resolution 1325 was stressed, emphasizing the important role of women in the prevention and resolution of conflicts and in peace-building activities and especially the need for women's equal participation in peace building processes at the national and international levels. The reports also recognized the need for governments and the United Nations system to take further steps to ensure the integration of gender perspectives and the full and equal participation of women at all levels of decision-making and implementation in all aspects of conflict prevention and resolution and post-conflict peace-building activities and to ensure that efforts to strengthen the rule of law and transitional justice in conflict and post-conflict situations, incorporate gender perspectives with a view to achieving gender equality in constitutional, legislative and judicial reform.

II. Women and economy

A. Employability

Challenges and Areas Requiring Intensified Efforts

Through the information provided in country reports and statements, a number of challenges were highlighted with the overall goal of achieving gender equality within a productive and high employment society. These included:

— Engendering macroeconomic policies, inter alia by integrating gender equality in trade-related capacity-building programmes, to enhance women's opportunities and participation, including in countries with PRSPs;

— Reversing negative trends in women's employability in Eastern Europe and CIS.

— Enhancing labour standards and decent paid income to ensure the economic independence of women;

— Eliminating de facto discrimination against women in the economy in access to economic resources such as access to land, credit and financing, in hiring and in career development;

— Design and implement policies in close co-operation with the social partners to eliminate the gender pay gap, inter alia, by regularly monitoring wage gaps, revising job classifications systems, and making pay levels and job evaluation systems transparent;

— Support employment opportunities for women of different ages, including mature women workers, and develop strategies that include training for decent and productive work for young women including in fields predominantly occupied by males.

— Ensuring better access to lifelong learning;

— Promoting equal access for young women and men to all professional disciplines through inter alia improved educational systems;

— The need to support women entering and working in ICT fields where they are in the minority and enable women to use ICTs as a tool to reach business goals and achieve high-quality employment;

— The need to support women's access to credit, ICT training, networking, business skills and market access in order to have quality work;

— Take into account the strengths and needs of groups of women and girls who have been disadvantaged and who face structural unemployment and lack of economic opportunity, especially the needs of immigrants and ethnic minorities, indigenous women, refugees and internally displaced women to earn a living through employment, self-employment and entrepreneurship;

— Recognising paid and unpaid care-giving as essential to the economy;

— Increase the positive contribution of men in the care economy as necessary to achieve gender equality;

— Enacting a comprehensive policy including gender mainstreaming tax and benefit policies;

— Increasing efforts to enable women to secure employment commensurate with their qualifications:

— Intensify the design, implementation and promotion of family friendly policies and services, in accordance with the specific needs of working parents and family life, including affordable, accessible and flexible quality care services for children and other dependants, harmonization of school schedules with working hours, parental and other leave schemes and encourage the equal sharing of employment and family responsibilities;

— Need for integrated approach to women's self-employment and entrepreneurship, paying attention to the identification and support for women entrepreneurs, gender mainstreaming SME policies, and coordination and linkages among governments, private sector, civil society and self-employed women;

— Promoting access for women to the financial, investment and trade sectors.

Good Practices and Lessons Learned

To address pay gaps and employment discrimination and in order to promote better results among employers to foster gender equality in the workplace, several countries used such tools as surveys, reviews, audits, training and other mechanisms to apply, enforce, and monitor their commitments. Trade unions, equal opportunities commissions and employer organizations were involved in many of these initiatives.

Good practices also included particular efforts to promote women's employment in the new technologies sector and other new or non-traditional fields. Efforts to improve women's opportunities to gain income from self-employment and entrepreneurship included initiatives, such as business planning guides, focused on meeting the needs of groups of women who face particular disadvantages in the labour market. Supporting indigenous women's employment, self-employment and entrepreneurship was identified by several countries. Practices also indicated how entrepreneurship can play a role in empowering women to support themselves economically as well as contributing to their participation in the political and social spheres.

To better recognize the importance of care giving and to support the reconciliation of work and family responsibilities, Member states initiated innovative pilot studies, experiments and policies in areas such as flexible working hours, new forms of child care, small-scale businesses in care for children and for the elderly and designing more comprehensive approaches to early learning and care in the context of family, education and labour market policy.

B. Social Protection and Pensions

Challenges and Areas Requiring Intensified Efforts

The challenges with respect to social protection and pensions are largely related to integrating women's unpaid work experiences, the need for high-quality gender equality indicators, data and benchmarks, and the need for further gender mainstreaming. Challenges included:

— Reflecting unpaid work, especially caregiving, in market based systems of social protection and pension systems and promoting equal sharing of family care responsibilities between men and women;

— Improving data collection by sex on social protection beneficiaries including pensions;

— Using benchmarks, such as those provided by ILO and the OECD, to ensure decent level of retirement benefits and to assess program efficiency;

— Reflecting the different life course trajectories between men and women in social protection and pension systems;

— Establishing integrated responses in a variety of policy areas, combining social policies with changes in employment policies and other fields (such as labour law or public education);

— Mainstreaming gender perspective into social security reforms and pension reforms;

— Promoting further research and open policy debate on gender aspects of social protection and pension schemes as well as exchange of best practices;

— Old age security is becoming an increasingly important element in light of demographic and economic trends;

— Assessing the incentives of tax and benefit systems on the employability of women.

Good Practices and Lessons Learned

New and/or expanded ways of taking care giving into account in policy areas such as income supplements, maternity and parental benefits and pension and taxation credits were identified by several countries as ways to improve women's access to social protection. Some of these measures apply regardless of whether a parent is employed or not.

Obstacles to the use of family benefits by fathers have been removed in a number of countries. In addition maternity benefits and maternity leave have been administratively and legally separated from childcare benefits and childcare leave.

III. Institutional mechanisms

Challenges and Areas Requiring Intensified Efforts

Although there have been improvements to institutional mechanisms in the last ten years, there is an ongoing need to foster gender equality and gender mainstreaming as a component of good governance through sufficient resources and reinforced cooperation of relevant stakeholders. Members expressed their concerns on a number of issues, particularly with regard to government accountability. Issues highlighted included:

— Promote a much deeper understanding and recognition of gender equality and of women's rights as human rights;

— Strengthening institutional mechanisms by addressing weaknesses due to a lack of financial and human resources, of political will, or an inadequate understanding of gender equality issues;

— Creating comprehensive indicators, collecting and using relevant data, assuring rigorous analysis in policy, ensuring accessibility for widespread use and organize the obligation to use them;

— Developing good models for gender equality plans and practices;

— Organizing comparative studies across countries, exchanging information on the impact of the various institutional mechanisms and providing technical assistance;

— Intensifying efforts to train decision-makers at all levels to improve the quality of gender mainstreaming practices, by developing and disseminating standards;

— Improving independent evaluation and accountability mechanisms, as well as mechanisms for independent evaluation and monitoring, preferably by mandatory reporting;

— Building links with line ministries and other stakeholders;

— Developing more participatory methods of gender mainstreaming;

— Promoting the meaningful participation of young women in the policies, programs and decisions that affect their lives.

— Strengthening the link of national machineries with civil society, including the women's movement and the academic community;

— Accelerating progress in gender budgeting;

— The effort to eliminate various forms of discrimation, including ethnicity/race, religion/faith, disability, age and sexual orientation, is increasingly understood to require integrated attention. A clear institutional focus on gender remains needed;

— Addressing gender bias in strategies that address other inequalities and ethnocentric bias in gender equality policies.

Good Practices and Lessons Learned

Several members either reviewed and strengthened or created equality acts or similar legislation and initiatives to enhance their legislative frameworks and improve accountability for achieving gender equality results. Some enacted legislation in policy areas where there were gaps in order to contribute to gender equality and this legislation sometimes included enforcement mechanisms. Many countries referred to the importance of developing government plans of action for achieving gender equality.

In several countries, new types of mechanisms were developed, such as equal opportunities commissions, ombudspersons, parliamentary committees, independent audit committees to assess progress in gender equality policies in all ministries and centers for gender studies, in order to strengthen the institutional capacity to advance equality. Gender budgeting initiatives were also developed by governments and NGOs as another tool for accountability.

Many countries cited new or enhanced forms of cooperation among stakeholders, such as discussing the future development of gender equality policy with women's organizations, political parties, trade unions, the media, and academics. Some of these efforts also served to raise public awareness and generate constructive public policy discussions of gender equality issues. Others helped provide information to women on their rights or fostered training to improve understanding and gender analysis capacity among governments officials at all levels as well as in the private sector and civil society. Some countries improved capacity to integrate diversity issues into their gender equality work in ways that enhance their ability to address the needs of all women and others focused priority attention on groups of women who are particularly marginalized or disadvantaged in their societies. Concerned with the low numbers of women in government, especially at higher levels, countries underlined their strategies for increasing women's political participation. Some countries have also taken measures to increase women's participation on boards of large corporations.

Another area where there were significant new developments is statistics and indicators. These initiatives included setting up a gender statistics section within the government statistical agency, improving the collection and use of statistics disaggregated by sex and developing indicators on specific equality issues such as employment, reconciliation of work and family as well as on beneficiaries of programmes and policies. In this area as well, efforts are being made to have statistics and indicators that reflect the impact of policies among different populations of women, including those who have been marginalized or disadvantaged.

IV. Trafficking in the context of migration

Challenges and Areas Requiring Intensified Efforts

The continuingly high number of women being trafficked over the past decade is of growing concern to most countries. More attention is required to address the human rights abuses and the root causes of trafficking, including economic causes, in women an girls, in all countries and to ensure that anti-trafficking strategies have a holistic and multi-disciplinary approach. Some of the challenges included:

— Ensuring national implementation of international obligations and support/promote regional recommendations;

— Ensuring the full enjoyment of the human rights of all women migrants, including women migrant workers documented and undocumented, and their protection against violence and exploitation;

— Introducing measures for the empowerment of documented women migrants, including women migrant workers; facilitating the productive employment of documented migrant women and girls through greater recognition of their skills, foreign education and credentials, and facilitating their full integration into the labour force;

— Mainstreaming a gender perspective into national immigration and asylum policies;

— Building awareness at policy levels, in the media and public opinion at large on the continuingly high number of women being trafficked from Eastern Europe and CIS countries to North America and most of Europe;

— Paying attention to trafficking as linked to prostitution, sexual exploitation, and child sex tourism, as well as its links to illegal and forced labour,

— Giving more attention to economic root causes of trafficking and the emerging feminization of migration and include measures to improve women's employability into national plans of countries of origin;

— Incorporate social, cultural, political and other root causes in the development of further action;

— Improving penal legislation and its implementation and ensuring that all involved offenders are penalized according to the severity of the offence;

— Giving special attention to trafficking of women and girls in programmes aimed at fighting organized crime;

— Information-sharing regarding challenges, lessons learned, and best practices in implementing international commitments to eliminate trafficking including the UN Convention Against Transnational Organized Crime and Its Trafficking Protocol;

— Improving coordination among the stakeholders involved in anti-trafficking activities (police, justice, migration authorities, social workers and NGOs) to prevent trafficking, prosecute traffickers and protect victims;

— Developing victim protection schemes, including, as appropriate, provisions to allow legal residence status to foreign victims of trafficking, for example, at least for a stabilization period and during the legal proceedings, as well as specialized assistance, protected shelters, access to health services, including for reproductive health, and aid rehabilitation, return or social and economic integration;

— Promoting cooperation between countries, including between countries of origin, transit and destination, supported by international community and inclusion of respective assistance measures for countries of origin into national action plans of countries of destination;

— Addressing the demand side of trafficking through new information campaigns, and increasing the understanding among men how trafficking for prostitution and sexual exploitation harms women and children and undermines gender equality.

Good Practices and Lessons Learned

There are several examples of countries having improved co-ordination and collaboration across different ministries responsible for issues such as labour, justice, immigration and foreign affairs to more comprehensively address the many dimensions of trafficking. Public awareness campaigns and ways of assisting victims of trafficking, such as a hot line, have also been featured.

Lessons learned include the importance of meeting the particular needs of migrant women, such as providing services in minority languages, and addressing the root causes of trafficking in order to prevent and reduce women's vulnerability.

As with good practices in the other themes, collaboration with women's organizations and other civil society partners was key to many initiatives related to trafficking as well as those related to violence against women more generally, to the overall situation of migrant women and to the situation of the women who are trafficked within their own borders.

IV. Emerging issues

The Beijing Platform provides a comprehensive framework for working in partnership to promote gender equality. However, during the past ten years a number of new issues emerged due to technological progress, new economic thinking, social changes and geopolitical developments in the region.

Some of the issues identified in the draft are longstanding issues that are addressed in the Beijing Platform and are surfacing in new configurations, sometimes with new language and new challenges.

There is also the need to continually work on improving methods of gender-based analysis, gender mainstreaming, monitoring change, in order to identify and address evolving patterns and trends.

Challenges

— Mainstreaming gender into macroeconomic policies, including into public budgets, fiscal policies, trade liberalization policies;

— Broadening and deepening the scope of gender responsive budgeting to take into account diversity, and to include interactions with key issues such as employability, social security, aging population and transforming masculinity;

— Addressing women's unequal access to the benefits of ICTs as users, producers and policy-makers;

— Working for the empowerment of women in the private sector;

— Encouraging men and boys to play a positive role in achieving gender equality;

— Addressing opportunities and challenges in terms of gender equality as new trends and patterns emerge;

— Ensure ongoing attention for gender equality and women and girls' rights in countries that integrate gender equality policies in broader policies addressing multiple inequalities.


BIJLAGE 3


UNECE Voorbereidende regionale vergadering 10 jaar na de tenuitvoerlegging van het Actieprogramma van Peking, 14-15 december 2004, Genève

Belgische uiteenzetting gebracht door de heer Ambassadeur François Roux, op 14 december 2004.

1. Vrouwen en economie

Zoals de link tussen het Actieplatform van Peking en de Strategie van Lissabon aantoont, past de participatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt zowel in het kader van de verwezenlijking van het beginsel van de gelijkheid van mannen en vrouwen als in het kader van een duurzame economische ontwikkeling.

België staat er echter op om de volgende punten te onderstrepen :

— Gelijk loon blijft een prioriteit. In dit opzicht herinnert België aan de indicatoren rond gelijk loon, die aangenomen werden gedurende het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie in 2001, en aan het advies van de Raad van de gelijke kansen (waarin met name de syndicale organisaties vertegenwoordigd zijn) van 1994 inzake gelijk loon voor gelijk werk.

— Parallel met de strijd tegen de loonongelijkheden tussen mannen en vrouwen wenst België op Europees niveau een globaal denkproces op gang te brengen over de kwaliteit van de banen en over het inkomensniveau zoals dat effectief door de werknemers wordt ervaren, waarbij er rekening wordt gehouden met het feit dat vrouwen de meerderheid vormen van de werknemers met laagbetaalde banen.

— België wenst ook de nadruk te leggen op de noodzaak om een constructieve dialoog te voeren met de sociale partners opdat zij mechanismen zouden invoeren om de aanwezigheid van vrouwen te waarborgen en hun rol in hun verschillende structuren te versterken. In België heeft een Europees onderzoeksproject onlangs geleid tot het afsluiten van een charter waarin de drie grootste Belgische vakbondsorganisaties zich ertoe verbinden om de aanwezigheid van vrouwen in hun structuren daadwerkelijk te verbeteren.

— België drukt daarnaast op het belang van het bevorderen van de gemengdheid in de tewerkstelling. De bevordering van de toetreding van vrouwen tot hogere kaderfuncties die deel uitmaken van directiecomités en bestuursraden van ondernemingen is nuttig om perspectieven te bieden die hen aanzetten om zich te engageren en zich te handhaven op de arbeidsmarkt. Wetende dat de gemengdheid en de gelijkheid op de werkvloer de graadmeter zijn van de economische en sociale doeltreffendheid van een ontwikkeld land, mag het werk van vrouwen niet meer beschouwd worden als een aanpassingsvariabele van de markt. De gemengdheid in een onderneming is, net als elke andere diversiteitsfactor, een reële stimulans voor performantie en democratie.

— Tot slot onderstreept België de noodzaak om, ondanks het bestaan van positieve tendensen, actief te blijven vechten tegen de aspecten die de integratie en evolutie van vrouwen op de arbeidsmarkt nog al te vaak beperken (in het bijzonder de gedragingen en stereotypen, maar ook sommige bepalingen, bijvoorbeeld in het kader van de sociale zekerheid). Zo heeft de Franse Gemeenschap, vanuit haar bevoegdheid voor onderwijs, verschillende onderzoeken gedaan en sensibilisatiecampagnes gevoerd bij jongeren om de hinderpalen die een betere integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt in de weg staan te begrijpen en bestrijden.

— België heeft ook aandacht voor de gelijkheid van vrouwen en mannen inzake sociale bescherming. In dit kader wil het de volgende verwezenlijken vermelden :

Sociale bescherming voor aangesloten onthaalmoeders

Sinds 1 april 2003 genieten de aangesloten onthaalmoeders van een specifieke bescherming. In dit kader zijn ze verzekerd tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid, beroepsziekten en arbeidsongevallen en kunnen ze zich een specifiek pensioen opbouwen en het recht op kinderbijslag openen. De bedoeling van dit specifiek sociaal statuut is om de aangesloten onthaalmoeders te beschermen tegen een wisselend inkomen en ervoor te zorgen dat ze niet langer afhankelijk zijn van hun echtgenoten voor hun sociale bescherming via afgeleide rechten. Deze hervorming wil dit beroep ook aantrekkelijker maken om zo het aantal beschikbare opvangplaatsen voor de kinderen van werkende ouders te verhogen.

Sociaal statuut voor de meewerkende echtgenoot

De programmawetten van 24 december 2002 en 8 april 2003 en het koninklijk besluit van 3 februari 2003 hebben een volledige persoonlijke sociale bescherming voor meewerkende echtgenoten ingevoerd. Voorheen genoten zij slechts afgeleide rechten via hun echtgenoten. Wat betreft de onderwerping aan het nieuwe sociaal statuut, heeft de wet een eenvoudig vermoeden ingevoerd dat bepaalt dat iedere gehuwde persoon die geen eigen sociaal statuut heeft vermoed wordt een meewerkende echtgenoot te zijn, tenzij die persoon op erewoord verklaart niet mee te werken in het bedrijf. Deze sociale bescherming zal in twee fasen worden ingevoerd. Tijdens een eerste fase (van 1 januari 2003 tot 1 januari 2006) kunnen meewerkende echtgenoten zich vrijwillig aansluiten aan het volledige sociaal statuut van de zelfstandige. Vanaf 1 januari 2006 zullen ze zich moeten aansluiten aan het volledige sociaal statuut.

Moederschapsverlof voor zelfstandigen

Sinds 1 januari 2003 is het moederschapsverlof voor zelfstandigen van drie naar zes weken gegaan en is de uitkering verdubbeld. De toekomstige moeders kunnen ook een deel van het moederschapsverlof vóór de bevalling nemen (maximum drie weken).

Gratis pensioenvoordeel bij tijdskrediet

Bezoldigde werknemers die tijdskrediet opnemen en dus hun loopbaan onderbreken krijgen een gratis pensioenvoordeel aangezien de periode van loopbaanonderbreking, gedurende een periode van maximum drie jaar, gelijkgesteld wordt met een gepresteerde periode zonder dat de persoon in kwestie daarvoor enige bijdrage moet betalen. Deze maatregel is op 1 januari 2002 van kracht geworden en is een versoepeling in vergelijking met het oude systeem voor loopbaanonderbreking : het gaat hierbij om een uitbreiding van één jaar gratis pensioenvoordeel naar drie. De gelijkgestelde periode van maximum drie jaar geldt voor iedereen die een voltijdse of halftijdse loopbaanonderbreking neemt. De bedoeling van de maatregel is om het tijdskrediet te promoten.

2. Institutionele mechanismen ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen

Het Grondwettelijk Verdrag bevestigt krachtig het beginsel van de gelijkheid van vrouwen en mannen. De Europese Unie moet dit beginsel bevorderen en integreren in al zijn beleidslijnen. België wenst evenwel dat er meer expliciet nadruk wordt gelegd op het belang van de budgettaire middelen, het personeel en de noodzakelijke instrumenten om systematisch rekening te houden met de genderdimensie bij de ontwikkeling, de uitvoering en de evaluatie van elke (nationale of Europese) beleidslijn. Het gebruik van indicatoren, de invoeging van de genderdimensie in alle statistische analyses en het op poten zetten van netwerkstructuren in de verschillende overheidsadministraties zijn immers onmisbaar voor de concretisering van gender mainstreaming.

Zo heeft België op federaal niveau een onafhankelijk overheidsorgaan gecreëerd, het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Dit instituut is zowel belast met de behandeling van klachten met betrekking tot discriminatie als met de systematische tenuitvoerlegging van gender mainstreaming in de verschillende federale bevoegdheden.

België is een federale staat die samengesteld is uit Gemeenschappen en Gewesten. Binnen deze entiteiten werden, in het kader van het respectievelijke bevoegdheden en conform de verplichtingen in de Europese wetgeving, organen en mechanismen gecreëerd ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Op het niveau van de gefedereerde entiteiten moet er vermeld worden dat de Franse Gemeenschap in januari 205 een regeringsplan zal aannemen voor de coördinatie van het gelijkekansenbeleid. De gelijkheid van vrouwen en mannen vormt een belangrijk hoofdstuk in dit plan. Het plan bepaalt een aantal concrete doelstellingen en acties met het oog op de transversale integratie van de genderdimensie in het geheel van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap. De invoering van een intern en coherent naar geslacht opgesplitst statistisch systeem en een systeem voor de evaluatie van het beleid in het licht van de doelstelling van de gelijkheid van vrouwen en mannen maken deel uit van de doelstellingen van de Franse Gemeenschap.

3. Mensenhandel in de context van migratiebewegingen

België wenst dat de genderdimensie, zoals dat al het geval is in andere domeinen van het Europees beleid, beter geïntegreerd zou worden in het asielbeleid van de Unie. Deze bekommernis draagt bij tot de preventie van mensenhandel en de bescherming van vrouwelijke vluchtelingen en azielzoeksters.

Zoals aangegeven in het Belgisch verslag rond de mensenhandel, heeft het in dit domein een geïntegreerd beleid ontwikkeld op basis van een aangepaste wetgeving en de samenwerking tussen de politiediensten, de parketten en de centra voor slachtofferhulp.

Mensenhandel moet worden bestreden in het kader van de strijd tegen de georganiseerde misdaad. In dit opzicht onderstreept België het belang van het Verdrag van Palermo over de georganiseerde misdaad en de aanvullende protocollen ervan over de mensenhandel. Dit verdrag is essentieel voor een doeltreffende samenwerking tussen de staten inzake politie en justitie. De instrumenten en mechanismen voor de juridische en politionele samenwerking tussen de staten moeten tegelijkertijd versterkt worden.

De opvang, de toekenning van een verblijfsvergunning en de begeleiding van slachtoffers moeten verder ontwikkeld worden en hun bescherming in het geval van hun betrokkenheid bij de vervolging van criminele organisaties moet gegarandeerd worden.

België wenst dat het Europees asielprogramma een vorm van bescherming biedt op het grondgebied van de Unie voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, met name uit oorlogsgebieden.

4. Opkomende kwesties — geweld en armoede

België bevestigt zijn engagement in de strijd tegen de armoede en tegen elke vorm van geweld jegens vrouwen. Bovendien vindt het dat het ongetwijfeld nuttig zou zijn de ontwikkeling aan te moedigen van studies waarin rekening wordt gehouden met de rol en de plaats van mannen in genderkwesties.

Geweld

Op intern niveau heeft België een multidisciplinair nationaal Actieplan ter bestrijding van partnergeweld op poten gezet. Dit plan werd ontwikkeld met de verschillende bevoegde federale ministers en wordt ondersteund door een netwerk van juridische actoren en slachtofferhulporganisaties. Het zal aangevuld worden met bijdragen van de gemeenschappen en gewesten voor de materies die hen betreffen. Het is een plan op lange termijn en is in het bijzonder gericht op preventie, sensibilisatie, opleiding, bescherming inzake slachtofferopvang, evaluatie en verschillende repressieve bepalingen.

De Franse Gemeenschap heeft sensibilisatieacties voor jongeren ontwikkeld rond partnergeweld. Daarnaast werd een verkennende studie uitgevoerd rond het fenomeen van gedwongen huwelijken met de bedoeling ze te voorkomen.

Beheersing en regeling van conflicten

Op internationaal niveau wenst België dat er een Europees plan zou ontwikkeld en geconcretiseerd worden op basis van de inhoud van de resolutie 1325 van de VN-veiligheidsraad (betrekken van vrouwen bij het beheersen en regelen van conflicten).

Armoede

Wat betreft armoedebestrijding heeft België een tweede nationaal actieplan opgesteld inzake sociale inclusie. Dit plan, dat de jaren 2003-2005 bestrijkt, is samengesteld uit twee luiken (« acties » en « indicatoren ») en bevat specifieke structurele maatregelen om te waken over de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen.

België dringt aan op het belang van een volledige integratie van de verworvenheden van het Pekingplatform bij de beoordeling en de tenuitvoerlegging van de Millennium Development Goals.


ANNEX 4


Ministerial Declaration of the Conference of ministers of Gender Equality, Luxembourg, February 4, 2005

We, the ministers of the 25 EU Member States responsible for gender equality policy participating in the European ministerial Conference held in Luxembourg on 4 February 2005 in the context of the Beijing +10 Review of the implementation of the Beijing Platform for Action and the outcome documents of the 23rd session of the General Assembly 2000;

— Acknowledging the conclusions of the report of the Luxembourg Presidency on the progress made by the enlarged EU following the Beijing Platform for Action and the outcome of the Presidency conference on the Review of the implementation of the Beijing Platform for Action held on 2 and 3 February 2005, also in Luxembourg;

— Reaffirm our strong support for and commitment to the full and effective implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action of the Fourth World Conference on Women, the Beijing +5 Political Declaration and Outcome Document of the twenty-third Special Session of the General Assembly of the United Nations, as well as the agreed conclusions adopted at the sessions of the Commission on the Status of Women since Beijing;

— Recall our commitment to achieve the full and effective implementation of the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women and its Optional Protocol;

— Reaffirm our strong support for and commitment to the full implementation of the Cairo Programme of Action adopted at the International Conference on Population and Development, 1994, as well as the key actions for the further implementation of the ICPD Programme of Action agreed at ICPD +5 and the Copenhagen Declaration and Action Programme;

— Emphasise that gender equality can not be achieved without guaranteeing women's sexual and reproductive health and rights, and reaffirm that expanding access to sexual and reproductive health information and health services are essential for achieving the Beijing Platform for Action, the Cairo Programme of Action and the Millennium Development Goals;

— Emphasise that gender equality is an important goal in itself and essential to the achievement of all Millennium Development Goals and that a gender perspective should be fully integrated at the high-level review of the Millennium Declaration, including the Millennium Development Goals;

— Recognize that full enjoyment of all human rights by women and girls is an inalienable, integral and indivisible part of universal human rights and is essential for the advancement of women and girls, peace and development;

— Encourage the active involvement of men and boys in the achievement of gender equality;

— Ensure that all measures are consistent with internationally recognized principles of non-discrimination — including multiple-discrimination based on sex, racial or ethnic origin, religion or belief, disability, age or sexual orientation, and that they take into account the respect for the human rights and fundamental freedoms of the victims of such discriminations;

— Also recognize that progress towards achieving equality between women and men has been made in the past decade but that inequalities persist and that multiple barriers remain in most of the strategic areas of the Beijing Platform for Action to gender equality and the advancement and empowerment of women;

— Stress that it is essential that the EU member countries act as partners to use the opportunity provided by the CSW 49th session for a full, unequivocal and universal reaffirmation of the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcome document of the 23rd session of the General Assembly of the United Nations and to review and appraise progress made since Beijing and Beijing +5, to identify obstacles and current challenges and agree on the following actions and initiatives to further implement and promote equality between women and men.

1. Institutional mechanisms

— Underline that institutional structures and mechanisms at European and at national level are the main vehicles through which the Platform for Action can be achieved and that they must act as catalysts for gender mainstreaming and gender equality.

Agree to

— Ensure that gender equality bodies and structures have the human and financial resources and capacities necessary to function effectively; guarantee strong political commitment, at the highest level, as well as clear mandates and functions, in order to ensure the empowerment and advancement of women and the implementation of legislation, to develop specific actions as well as to apply gender mainstreaming;

— Enhance dialogue and cooperation with civil society and social partners;

— Guarantee gender equality under and before the law and create an enabling environment to translate rights into reality

— Take concrete steps to implement both gender mainstreaming and specific actions to achieve gender equality, including the design and implementation of multi-year national action plans for gender equality and the further development of gender expertise and gender training;

— Identify processes and tools that will encourage greater accountability for addressing gender equality issues;

— Develop methods and tools for gender mainstreaming such as gender budgeting, gender audit and gender impact assessment as a priority for the future;

— Continue to improve the collection, compilation and dissemination of timely, reliable, comparable data disaggregated by sex;

— Set time-bound targets and progressively update them inter alia through the involvement of national and international statistical organisations;

— Monitor progress by regular reporting and assessing results in order to create a more consistent and systematic monitoring and assessment of the implementation of the Platform for Action.

2. Gender equality and employment, economy and poverty

— Recognize that gender equality is fundamental to the achievement of full employment and economic growth, reinforcement of social protection and poverty eradication;

— Strengthen the link between the implementation of the Beijing Platform for Action, the Millennium Goals and the Lisbon Strategy, adopted by the European Council in 2000, in order to reinforce economic reform and social cohesion as part of a stronger knowledge-based economy across the Union;

— Recognize that women's employment rates, women's unemployment, the gender pay gap, sex segregation in the labour market, the unequal share of the burden of unpaid labour between women and men and the gender-specific imbalances in decision making, remain challenges for the EU.

Agree to

— Strengthen efforts to combat social exclusion and to remove obstacles to women's participation in the labour market, including through measures to combat discrimination and exploitation in the workplace;

— Develop along with measures to increase competitiveness and productivity, strategies to increase the number of women in employment and in quality jobs, to ensure and protect the rights of women workers and to remove structural and legal and attitudinal barriers to gender equality at work;

— Focus on policies to enable women and men to balance their working and private life and family responsibilities; reform tax and benefit systems, where appropriate, to provide financial incentives for women to take up, remain and return to work and encourage men to share responsibilities and tasks in the family;

— Tackle the gender pay gap through a multifaceted approach addressing underlying factors including sectoral and occupational segregation, education and training, job classifications and pay systems; promote and support women's self employment, development of small enterprises, and their access to credit including micro-credit and capital on terms equal to men;

— Integrate gender analysis into the design, implementation and evaluation of measures, especially those relating to macro-economic policies and poverty reduction; use quantifiable measurements, targets and benchmarks to allow for a proper monitoring and evaluation of progress;

— Remove barriers and promote opportunities for women, including women migrants and other marginalized women, to access and participate in economic decision-making at all levels.

3. Gender equality and human rights, peace building, violence and trafficking and other areas of concern

— Reaffirm that the full realization of all human rights and fundamental freedoms is essential for the empowerment of women and girls and the achievement of a real democracy;

— Reaffirm our commitment to the promotion of gender equality and women's empowerment, including through development cooperation and partnership and recognize that gender equality and women's empowerment are of fundamental importance for the achievement of sustainable development and eradication of poverty.

Agree to

— Ensure the full enjoyment by all women and girls, including migrant women, of all human rights and fundamental freedoms and develop specific strategies and benchmarks to measure progress;

— Support, encourage and disseminate research, and collect sex and age-disaggregated statistics on factors and multiple barriers that affect the full enjoyment by women of their economic, social, cultural, civil and political rights, including their right to development, and on violations that are particular to women and girls and disseminate the findings and utilize the collected data in assessing the implementation of the human rights of women;

— Develop preventive methods to combat gender based violence and trafficking in human beings for sexual and other forms of exploitation and monitor their implementation;

— Intensify actions to prevent and combat all forms of trafficking in women and girls through a comprehensive, multi-disciplinary and co-ordinated anti-trafficking strategy;

— Strengthen measures to address all the factors, that encourage trafficking in women and girls, by strengthening existing legislation with a view to providing better protection of the rights of women and girls and to prosecute and punish the perpetrators, through both criminal and civil measures and take comprehensive measures to discourage the demand;

— Mainstream a gender perspective into national immigration and asylum policies, regulations and practices, as appropriate in order to promote and protect the rights of all women and girls, including the consideration of steps to recognize gender-related persecution and violence when assessing grounds for granting refugee status and asylum;

— Implement and encourage initiatives, policies and programmes and monitor their implementation, as appropriate, following the United Nations Security Council Resolution 1325 (2000) concerning women, peace and security and the Council of Europe Declaration, Programme of Action and Resolution on democratisation, conflict prevention and peace building, to promote the roles of women and men in conflict prevention and resolution of conflicts, peace building and post-conflict democratic processes, in particular through the full realisation of the human rights of women and the non-violent resolution of conflicts, the equal participation of women and men in decision-making, the promotion of gender equality and gender mainstreaming, the combating of gender based violence against civil populations, in particular women and girls;

— Ensure that the needs of women in post-disaster relief and reconstruction situations are properly understood and are addressed in programmes, promote the role of men and women in post-disaster and reconstruction, including in decision making;

— Ensure women's equal access to information on disaster reduction by means of formal and non-formal education, including through gender sensitive early warning systems and empower women to take related action in timely and appropriate manner;

— Intensify our efforts to support developing countries to integrate gender mainstreaming and empowerment of women within policies and programmes, by appropriate technical and financial assistance;

— Continue to develop, adopt and fully implement laws and other measures, as appropriate, such as policies and educational programmes, to eradicate harmful customary or traditional practices, including female genital mutilation, early and forced marriage and crimes committed in the name of honour, which are obstacles to the full enjoyment by women and girls of their human rights and fundamental freedoms;

— Take concrete steps to create an educational and social environment to encourage women and men, girls and boys to achieve their full potential and to mainstream gender into all educational policies and programmes;

— Achieve the goal of equal participation of women and men in decision-making and ensure equal political, economic and social participation of women in all spheres to provide the balance that is needed to strengthen democracy;

— Increase the participation and access of women to expression and decision making in and through media and new technologies of communication;

— Promote balanced and non-stereotyped portrayal of women in the media;

— Emphasise the urgent need to link the fight against HIV/AIDS with support for reproductive and sexual health and rights, in particular to ensure strong political commitment and funding for sexual and reproductive health information, services and research, ensure access, extend treatment and care, and ensure reproductive choices to people affected by HIV, in accordance with the ICPD Plan of Action.


The Acceding Countries Bulgaria and Romania, the Candidate Countries Turkey and Croatia and the EFTA countries Iceland and Norway, who participated in the ministerial conference as observers, align themselves with this declaration.


ANNEX 5


Remarks by Secretary-General Kofi Annan at the opening of the forty-ninth session of the commission on the Status of Women marking Beijing +10

I am delighted to be with you as you open this milestone session of the Commission on the Status of Women — a session at which you mark the 10-year review of the Beijing Conference and Platform for Action.

Ten years ago, women gathered in Beijing and took a giant step forward.

As a result, the world recognized explicitly that gender equality is critical to the development and peace of every nation.

Ten years on, women are not only more aware of their rights : they are more able to exercise them.

Over this decade, we have seen tangible progress on many fronts. Life expectancy and fertility rates have improved. More girls are enrolled in primary education. More women are earning an income than ever before.

We have also seen new challenges emerge. Consider the trafficking of women and children — an odious but increasingly common practice. Or the terrifying growth of HIV/AIDS among women — especially young women.

Yet as we look back on the past decade, one thing stands out above all else : we have learnt that the challenges facing women are not problems without solutions. We have learnt what works and what doesn't work.

If we are to change the historical legacy that puts women at a disadvantage in most societies, we must implement what we have learnt on a larger scale. We must take specific, targeted action on a number of fronts.

The report of the Millennium Project Task Force on Education and Gender Equality outlines seven strategic priorities for doing just that.

They represent seven specific investments and policies that can be applied readily over the coming decade, on a scale large enough to make a real difference.

First, strengthen girls' access to secondary, as well as primary education. Education holds the key to unlocking most of the obstacles facing girls and women — from being forced into early marriage, to vulnerability to HIV/AIDS and other diseases.

Second, guarantee sexual and reproductive health and rights. How can we achieve real equality when half a million women die of pregnancy-related causes every year — causes that are entirely preventable ?

Third, invest in infrastructure to reduce women's and girls' time burdens. What are the prospects for girls and women who are forced to spend half of every day gathering water, fuel and other necessities for their families ?

Fourth, guarantee women's and girls' property and inheritance rights. How can women climb out of poverty without access to land and housing ? And without that security, how can they protect themselves against the impact of HIV/AIDS ?

The same goes for the fifth priority — eliminating gender inequality in employment. And a good job is also a woman's best protection against falling prey to trafficking.

Sixth, increase women's share of seats in national parliaments and local government. Equality of opportunity in policy-making is not only a human right; it is a prerequisite for good governance.

And seventh, redouble efforts to combat violence against girls and women. That means leadership in showing, by example, that when it comes to violence against women and girls, there are no grounds for tolerance and no tolerable excuses.

Friends, as you recommit yourselves to the full implementation of the Beijing Platform for Action, I hope you will consider these seven priorities as guideposts that can help shape national programmes,

Above all, I would urge the entire international community to remember that promoting. gender equality is not only women's responsibility — it is the responsibility of all of us.

Sixty years have passed since the founders of the United Nations inscribed, on the first page of our Charter, the equal rights of men and women.

Since then, study after study has taught us that there is no tool for development more effective than the empowerment of women.

No other policy is as likely to raise economic productivity, or to reduce infant and maternal mortality.

No other policy is as sure to improve nutrition and promote health — including the prevention of HIV/AIDS,

No other policy is as powerful in increasing the chances of education for the next generation.

And I would also venture that no policy is more important in preventing conflict, or in achieving reconciliation after a conflict has ended.

But whatever the very real benefits of investing in women, the most important fact remains : women themselves have the right to live in dignity, in freedom from want and from fear.

When the world's leaders gather here in September to review progress in implementing the Millennium Declaration, I hope they will be able to take urgent action accordingly.

And I hope that all of you will keep up the good fight, and steer them in the right direction.

I thank every one of you for your commitment, and I wish you a most productive session.

ANNEXE 6

Intervention faite au nom de l'Union européenne par Mme M.-J. Jacobs, ministre de l'Égalité des chances du Luxembourg, New-York, 1er mars 2005

J'ai l'honneur de prendre la parole au nom de l'Union européenne. La Bulgarie et la Roumanie, pays adhérents, la Turquie et la Croatie (9) , pays candidats, l'Albanie, la Bosnie-Herzégovine, l'ancienne République yougoslave de Macédoine et la Serbie-Monténégro, pays du processus de stabilisation et d'association et candidats potentiels, se rallient à la présente déclaration.

J'aimerais d'abord remercier le Secrétaire général pour son appui qui constitue une aide substantielle à nos travaux. J'adresse également mes remerciements à la Commission de la condition de la femme pour avoir organisé l'examen et l'évaluation du Programme d'action de Pékin ainsi que des textes issus de la. 23e session extraordinaire de l'Assemblée générale qui s'est réunie en 2000. Je félicite Madame Mayanja pour sa nomination au poste de conseillère spéciale pour la parité entre les sexes et la promotion de la femme. Au nom de l'Union européenne, je tiens à l'assurer de notre appui dans son mandat.

Nous, les États membres de l'UE, soulignons qu'il est essentiel d'agir en partenaires afin de mettre à profit la 49e session de la Commission de la condition de la femme pour réaffirmer pleinement, sans équivoque et unanimement nos engagements en faveur de la Déclaration et de la plate-forme d'action de Pékin ainsi que des textes issus de la 23e session extraordinaire de l'Assemblée générale des Nations unies. Nous réitérons notre soutien et notre engagement en faveur de la mise en œuvre pleine et effective desdits textes ainsi que des conclusions adoptées lors des sessions de la Commission de la condition de la femme depuis Pékin.

Nous rappelons également notre engagement visant à parvenir à une mise en œuvre totale et effective de la Convention sur l'élimination de toutes les formes de discrimination contre les femmes (CEDAW) et de son protocole facultatif.

L'égalité entre les femmes et les hommes constitue un objectif important en soi et elle est essentielle à la réalisation de l'ensemble des objectifs du Millénaire pour le développement. Nous pensons que la perspective de genre doit être pleinement intégrée au réexamen de haut niveau de la déclaration du Millénaire, y compris des objectifs du Millénaire pour le développement.

L'égalité entre les femmes et les hommes ne peut être envisagée sans garantir les droits sexuels et reproductifs des femmes. Dès lors, nous tenons à réaffirmer qu'un accès accru aux informations relatives à la santé sexuelle et reproductive et aux services de santé est capital dans le cadre de la mise en œuvre de la plate-forme d'action de Pékin et des objectifs du Millénaire pour le développement ainsi que de la lutte contre le HIV/SIDA.

Nous réaffirmons avec vigueur notre soutien et notre engagement en faveur de la pleine mise en œuvre du programme d'action du Caire adopté lors de la Conférence internationale sur la population et le développement (1994). Nous exprimons également notre soutien à l'égard des mesures essentielles au développement du programme d'action CIPD, convenu lors de la CIPD +5, ainsi que de la Déclaration et du programme d'action de Copenhague.

L'égalité entre les femmes et les hommes concerne tant les femmes que les hommes. Par conséquent, nous encourageons la participation actives des hommes et des garçons à la réalisation de l'égalité entre les femmes et les hommes.

Pour ce qui est de l'égalité des sexes, nous avons convenu de garantir la cohérence de toutes les mesures par rapport aux principes de non discrimination reconnus au niveau international, y compris la discrimination multiple fondée sur le sexe, l'origine raciale ou ethnique, la religion ou la croyance, le handicap, l'âge ou l'orientation sexuelle. Nous nous engageons à ce que ces mesures respectent les droits de la personne et les libertés fondamentales des victimes de telles discriminations.

Nous reconnaissons que des progrès visant à atteindre l'égalité entre les femmes et les hommes ont été réalisés au, cours des dix dernières années. Toutefois, l'inégalité femmes/hommes persiste et de multiples barrières subsistent dans la plupart des domaines stratégiques de la plate-forme d'action de Pékin pour la réalisation de F égalité entre les femmes et les hommes et la promotion et F émancipation des femmes.

Nous sommes convaincus que l'égalité entre les femmes et les hommes est essentielle à la réalisation du plein emploi, de la croissance économique, du renforcement de la protection sociale et de l'éradication de la pauvreté.

Dès lors, il est primordial de renforcer le lien entre la mise en œuvre de la plate-forme d'action de Pékin, les objectifs du Millénaire pour le développement et la stratégie de Lisbonne adoptée par le Conseil européen en 2000 afin de consolider 1a réforme économique et la cohésion sociale dans le cadre d'une économie européenne plus forte fondée sur la connaissance.

Il reste encore beaucoup à faire: le taux d'emploi et le chômage des femmes, l'écart de salaire, la ségrégation entre les sexes sur le marché du travail, le partage inégal entre les femmes et les hommes du travail non rémunéré et le déséquilibre femmes/hommes en matière de prise de décision, demeurent des défis pour l'Union européenne !

Nous, États membres de l'Union européenne, avons convenu, dans notre déclaration commune du 4 février 2005, de renforcer nos efforts dans l'ensemble de ces domaines.

Par leur déclaration commune, les États membres de l'Union européenne ont réaffirmé que la pleine réalisation de tous les droits de la personne humaine et des libertés fondamentales est essentielle à l'émancipation de la femme et de la fille et à la mise en place d'une véritable démocratie.

Nous réaffirmons également notre engagement en faveur de la promotion de l'égalité entre les femmes et les hommes et du pouvoir d'action des femmes, y compris par la coopération au développement et les partenariats, et reconnaissons que l'égalité entre les femmes et les hommes et l'émancipation des femmes constituent des aspects fondamentaux pour parvenir à un développement durable et pour éradiquer la pauvreté.

Nous avons convenu de garantir à toutes les femmes et filles, y compris les femmes migrantes, la pleine jouissance de tous les droits humains et libertés fondamentales, et de développer des stratégies et des critères d'évaluation spécifiques destinés à mesurer les progrès réalisés.

Nous souhaitons réaffirmer notre volonté de mettre au point des méthodes préventives pour lutter contre la violence fondée sur le sexe et la traite d'êtres humains en vue de toutes formes d'exploitation, notamment de leur exploitation sexuelle, et d'assurer le suivi de leur mise en œuvre.

Plus concrètement les États membres de l'Union européenne ont convenu de renforcer les mesures permettant de faire face à l'ensemble des facteurs favorisant la traite des femmes et des filles. Ils entendent notamment consolider la législation en vigueur de manière à mieux protéger les droits des victimes, de poursuivre et punir les auteurs par des mesures tant pénales que civiles, et d'adopter un ensemble de mesures destinées à décourager la demande.

L'égalité entre les femmes et les hommes constitue un principe fondamental de l'Union européenne et l'intégration de la dimension de genre est une composante essentielle de nos politiques.

C'est pourquoi nous intégrerons, si nécessaire, la dimension de genre aux politiques, règlements et pratiques nationales en matière d'immigration et de droit d'asile afin de promouvoir et de protéger les droits de toutes les femmes et filles.

Nous veillons à appliquer et à encourager des initiatives, politiques et programmes et à surveiller leur mise en œuvre, le cas échéant en vue de promouvoir le rôle des femmes et des hommes dans la prévention et le règlement des conflits, les processus de paix et les processus démocratiques post-conflit, conformément à la résolution 1325 sur les femmes, la paix et la sécurité adoptée par le Conseil de sécurité des Nations unies en 2000.

L'Union européenne veillera à ce que les besoins des femmes soient compris et traités de façon adéquate dans le cadre des programmes de secours et de reconstruction mis en place à la suite d'une catastrophe. Elle entend promouvoir le rôle des femmes et » des hommes après une catastrophe ou dans un contexte de reconstruction, y compris en matière de prise de décision.-

Les États membres de l'Union européenne ont convenu de poursuivre, si nécessaire, la création, l'adoption et la pleine exécution de lois et autres mesures telles que des politiques et programmes éducatifs, et d'éradiquer les pratiques traditionnelles ou coutumières nuisibles à la. santé des femmes et des filles. Ainsi, les mutilations génitales féminines, les mariages précoces et forcés, et les crimes commis au nom de l'honneur constituent des obstacles à la pleine jouissance, par les femmes et les filles, des droits humains et des libertés fondamentales.

Les États membres s'engagent à prendre des mesures concrètes, afin de créer l'environnement éducatif et social favorable à ce que femmes et hommes, filles et garçons s'épanouissent pleinement et à ce que la dimension de genre soit intégrée à l'ensemble des politiques et programmes éducatifs.

Notre but est d'atteindre l'objectif d'égalité entre les femmes et les hommes en matière de prise de décisions et de garantir la participation égale des femmes dans tous les secteurs de la vie politique, économique et sociale afin de parvenir à l'équilibre nécessaire au renforcement de la démocratie. Il nous importe d'accroître la participation et l'accès des femmes à la. prise de décisions et leur liberté d'expression dans et par l'intermédiaire des médias et des nouvelles technologies de communication.

Je tiens à vous remercier de m'avoir accordé aujourd'hui l'opportunité de vous présenter l'approche de l'Union européenne en matière d'égalité entre les femmes et les hommes dans le contexte de l'examen de la mise en œuvre du Programme d'action de Pékin et des textes issus de la 23e session extraordinaire de l'Assemblée générale en 2000.


BIJLAGE 7


Toespraak van de heer Christian Dupont, Belgische minister van Gelijke Kansen, op de 49e zitting van de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw — (New York, 3 maart 2005)

Mijnheer de voorzitter,

Dames en heren,

De 20e eeuw was de eeuw van de extremen. Totalitarisme en democratie, onderdrukkende regimes en organisatie van de solidariteit, broederoorlogen en regionale integratie volgden elkaar op.

Een humanistische waarde overtreft de onzekere balans van deze eeuw : het is de bevordering van de gelijke rechten tussen vrouwen en mannen.

Er werd enorme vooruitgang geboekt op het vlak van gelijkheid van de geslachten, onafhankelijkheid ten opzichte van het traditionele rolmodel, verwerping van seksisme en seksueel geweld.

Nu er onrustwekkende reacties opduiken omwille van vaak veranderde tradities, herinnert België eraan dat het iedere stap die de internationale gemeenschap zet om iedere vorm van discriminatie en iedere vorm van achterstelling van de vrouw op onze planeet te bestrijden, volledig steunt.

België zal op die manier trouw blijven aan zijn gedragslijn.

De conclusies van de Conferentie van Peking werden immers ruim verspreid in België, meer bepaald door de vrouwenbewegingen, de verenigingen voor de verdediging van de rechten van de mens, de politieke wereld.

Met duidelijke resultaten.

Onze Grondwet werd dan ook in deze zin herzien.

Het openbaar leven is vervrouwelijkt :

— binnen de politieke partijen,

— binnen de wetgevende organen,

— binnen de regeringen.

Zoals wij weten, is de waarborg van de rechten en de waardigheid van vrouwen ook afhankelijk van de waarborg van hun economische zelfstandigheid en van het absolute respect voor hun fysieke integriteit.

De economische zelfstandigheid wordt uiteraard sterk bepaald door de toegang tot een degelijke baan met hetzelfde loon als dat van hun mannelijke collega's. Zoals Simone de Beauvoir zei :

« het is enkel het werk dat (vrouwen) concrete vrijheid kan waarborgen ».

België legt zich hier eerst op toe en voert een doelgerichte publieke actie, in het bijzonder inzake steun aan het ouderschap, om beroeps- en privé-leven harmonieus op elkaar af te stemmen.

Maar er is meer dan het werk alleen.

Helaas zijn er in talrijke landen nog discriminerende wetten van kracht ten opzichte van de vrouw. In deze context lijkt het een zeer interessant idee om een speciale verslaggever te benoemen inzake de discriminerende wetten ten opzichte van de vrouw. Zijn mandaat, zijn complementariteit en zijn coherentie met de bestaande mechanismen verdienen het bestudeerd te worden.

De doelstelling van gelijkheid en respect vereist een strijd tegen alle vormen van partnergeweld.

10 jaar na de aanbevelingen van het Platform van Peking maakt partnergeweld deel uit van het publiek debat in België en is het uit de privé-sfeer gehaald.

De autoriteiten hebben deze echte mentaliteitsverandering aangemoedigd door de initiatieven op te voeren, meer bepaald inzake preventie, opleiding van beroepsmensen en bescherming van de slachtoffers.

Zo heeft België ook een concreet antwoord ontwikkeld op dit afschuwelijke en extreem gewelddadige fenomeen dat de mensenhandel is. Kort gezegd, dit antwoord is erop gericht de netwerken te ontmantelen en de slachtoffers te beschermen.

Naast deze vaststellingen, zal mijn land de toepassing van gendermainstreaming in zijn wetgeving versterken naar aanleiding van deze Conferentie. Het zal zo de doelstellingen inzake geslacht in het economisch, sociaal en veiligheidsbeleid duidelijker bepalen.

In dezelfde lijn wil België ook de invoering bevorderen van de gelijkheid van de geslachten in de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. En dit om twee redenen : als doelstelling van het sociaal en economisch ontwikkelingsbeleid, maar ook als één van de voorwaarden die nodig zijn voor de uitvoering van de ontwikkelingsdoelstellingen.

In dit kader legt België in het bijzonder de nadruk op drie prioriteiten :

— de investering in de opvoeding van meisjes als factor van ontwikkeling op wereldvlak,

— de gezondheid en de rechten op het vlak van seksualiteit en voortplanting (de strijd tegen AIDS inbegrepen)

— en de bevordering van de internationale vrede en veiligheid.

Ik zou dit publiek eraan willen herinneren :

— dat 350 miljoen vrouwen geen toegang hebben tot anticonceptiemiddelen,

— dat vroegtijdige zwangerschappen voorkomen bij 14 miljoen adolescenten,

— dat jaarlijks 500 000 vrouwen sterven aan de gevolgen van een zwangerschap,

— en dat abortus in gevaarlijke omstandigheden verantwoordelijk is voor 14 % van de moedersterfte.

Het is in het licht van deze dramatische vaststellingen dat België in de agenda van het Millennium een expliciete referentie wil opnemen aan de rechten van de vrouwen op het vlak van seksualiteit en voortplanting, zoals deze werden bepaald in de artikelen 96 tot 99 van het Platform van Peking.

Mijnheer de voorzitter, Dames en Heren, tot slot herbevestigt België zijn sterke, unanieme steun aan het behoud en de versterking van het Actieplatform van Peking, aan de integratie ervan in de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, alsook aan de doelstellingen en de maatregelen die opgenomen werden in de gemeenschappelijke verklaring van de Europese Unie.

Ik dank u.

ANNEX 8

Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3 (c)

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »: implementation of strategic objectives and action in the critical areas of concern and further actions and initiatives

Declaration adopted by the Commission on the Status of Women at its forty-ninth session as orally amended

We, the representatives of Governments gathering at the forty-ninth session of the Commission on the Status of Women in New York on the occasion of the tenth anniversary of the Fourth World Conference on Women, held in Beijing in 1995, in the context of the review of the outcomes of the Conference and of the twenty-third special session of the General Assembly, entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century », and its contribution to the high-level plenary meeting of the Assembly on the review of the United Nations Millennium Declaration (10) , to be held from 14 to 16 September 2005;

1. Reaffirm the Beijing Declaration and Platform for Action (11) adopted at the Fourth World Conference on Women and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly (12) ;

2. Welcome the progress made thus far towards achieving gender equality, stress that challenges and obstacles remain in the implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly, and, in this regard, pledge to undertake further action to ensure their full and accelerated implementation;

3. Emphasize that the full and effective implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action is essential to achieving the internationally agreed development goals, including those contained in the Millennium Declaration, and stress the need to ensure the integration of a gender perspective in the high-level plenary meeting on the review of the Millennium Declaration;

4. Recognize that the implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action and the fulfilment of the obligations under the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women are mutually reinforcing in achieving gender equality and the empowerment of women;

5. Call upon the United Nations system, international and regional organizations, all sectors of civil society, including non-governmental organizations, as well as all women and men, to fully commit themselves and to intensify their contributions to the implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly.

ANNEX 9

A. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »

Mauritius (13) (14) : revised draft resolution

In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

On behalf of the States Members of the United Nations that are members of the Southern African Development Community.

Women, the girl child and HIV/AIDS

The Commission on the Status of Women,

Recalling the relevant strategic objectives and actions set out in the Beijing Platform for Action (15) and the outcome document of the twenty-third special session of the General Assembly (16) , and the goals and targets set forth in the Declaration of Commitment on HIV/AIDS (17) adopted by the General Assembly at its twenty-sixth special session, in 2001 and the HIV/AIDS-related goals contained in the United Nations Millennium Declaration of 2000 (18) , in particular the aim of Member States to have halted, by 2015, and begun to reverse, the spread of HIV/AIDS,

Recalling also its resolutions 46/2 of 15 March 2002, 47/1 of 10 March 2003 and 48/2 of 9 March 2004 on women, the girl child and HIV/AIDS,

Recalling further the Declaration and Plan of Action contained in the final document of the special session of the General Assembly on children, entitled « A world fit for children » (19) , and recognizing that their implementation is a major contribution to protecting the rights and promoting the well-being of children,

Recalling General Assembly resolution 58/236 of 23 December 2003, entitled « Follow-up to the outcome of the twenty-sixth special session: implementation of the Declaration of Commitment on HIV/AIDS »,

Recalling also Commission on Human Rights resolution 2004/26 of 16 April 2004, entitled, « Access to medication in the context of pandemics such as HIV/AIDS, tuberculosis and malaria »,

Recalling further the holding of the XV International AIDS Conference in Bangkok, from 11 to 16 July 2004, with the theme of « Access for All » in respect of people living with HIV/AIDS,

Welcoming the launch in February 2004, by the Joint United Nations Programme on AIDS and its partners, of the Global Coalition on Women and AIDS, which seeks to raise awareness of the effects of HIV/AIDS on women and girls and to stimulate and increase action in the fight against HIV/AIDS,

Also welcoming the high-level meeting on HIV/AIDS, scheduled to take place in June 2005, to review the progress achieved in realizing the commitments set out in the Declaration of Commitment on HIV/AIDS,

Acknowledging that prevention, care, support and treatment for those infected and affected by HIV/AIDS are mutually reinforcing elements of an effective response and must be integrated in a comprehensive approach to combat the epidemic,

Recognizing that populations destabilized by armed conflict, humanitarian emergencies and natural disasters, including refugees, internally displaced persons and, in particular, women and children, are at an increased risk of exposure to HIV infection,

Deeply concerned that the global HIV/AIDS pandemic disproportionately affects women and girls, and that the majority of new HIV infections occurs among young people,

Concerned that women's unequal legal, economic and social status and violence against women and girls as well as other cultural and physiological factors increase their vulnerability to HIV/AIDS,

Also concerned that women and girls have different and unequal access to and use of health resources for the prevention and treatment of HIV/AIDS,

1. Stresses with deep concern that the HIV/AIDS emergency, with its devastating scale and impact, requires urgent actions in all fields and at all levels;

2. Also stresses that gender equality and the empowerment of women and girls are fundamental elements in the reduction of their vulnerability to HIV/AIDS, and emphasizes that the advancement of women and girls is key to reversing the pandemic;

3. Reaffirms the need for Governments, supported by relevant actors, including civil society, to intensify national efforts and international cooperation in the implementation of the commitments contained in the Declaration of Commitment on HIV/AIDS3 and to work towards effectively reflecting in their national policies and strategies the gender dimension of the pandemic, in line with the time-bound goals of the Declaration;

4. Urges Governments to take all necessary measures to empower women and strengthen their economic independence and to protect and promote their full enjoyment of all human rights and fundamental freedoms in order to enable them to protect themselves from HIV infection;

5. Also urges Governments to strengthen initiatives that would increase the capacities of women and adolescent girls to protect themselves from the risk of HIV infection, principally through the provision of health care and health services, including for sexual and reproductive health and through prevention education that promotes gender equality within a culturally and gender-sensitive framework;

6. Further urges Governments to expand access to treatment, in a progressive and sustainable manner, including the prevention and treatment of opportunistic diseases and effective use of antiretroviral medication and to promote access to low-cost effective drugs and related pharmaceutical products;

7. Calls upon Governments to intensify efforts to eliminate all forms of discrimination against women and girls in relation to HIV/AIDS, including through challenging stereotypes, stigmatization, discriminatory attitudes and gender inequalities and to encourage the active involvement of men and boys in this regard;

8. Encourages the continued collaboration among the Joint United Nations Programme on HIV/AIDS, the World Health Organization and other United Nations agencies, as well as the Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria and other international organizations to address and reduce the spread of HIV/AIDS, in particular in the context of emergency situations and as part of humanitarian efforts, and also encourages the mainstreaming of a gender perspective in their work;

9. Welcomes the commitment by the World Health Organization and the Joint United Nations Programme on HIV/AIDS to work with the international community to support developing countries in achieving the target of providing antiretroviral medicines to three million people infected with HIV/AIDS by the end of 2005, the « 3 by 5 » target;

10. Encourages the ongoing work by the United Nations system in providing widespread information on the gender dimension of the pandemic and in raising awareness about the critical intersection between gender inequality and HIV/AIDS;

11. Emphasizes the need for the rapid scaling up of treatment programmes to prevent mother-to-child transmission of HIV and to encourage men to participate with women in programmes designed to prevent mother-to-child transmission;

12. Encourages the design and implementation of programmes to enable men, including young men, to adopt safe and responsible sexual and reproductive behaviour and to use effective methods to prevent the spread of HIV/AIDS;

13. Recognizes the importance of young men and women having access to the information, education, including peer education and youth-specific HIV education, and services necessary to develop the life skills required to reduce their vulnerability to HIV infection, in full participation with young persons, parents, families, educators and health-care providers;

14. Calls for enhanced efforts by all relevant actors to include a gender perspective in the development of HIV/AIDS programmes and policies and in the training of personnel involved in implementing such programmes, including through focusing on the role of men and boys in addressing HIV/AIDS;

15. Urges Governments to continue to promote the participation and the significant contribution of people living with HIV/AIDS, young people and civil society actors in addressing the problem of HIV/AIDS in all its aspects, including promoting a gender perspective, and also to promote their full involvement and participation in the design, planning, implementation and evaluation of HIV/AIDS programmes;

16. Welcomes financial contributions made to date towards the Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria, urges further contributions to sustain the Fund, and calls upon all countries to encourage the private sector to contribute to the Fund;

17. Calls upon all Governments to take measures to ensure that the necessary resources are made available, in particular from donor countries and also from national budgets in line with the Declaration of Commitment on HIV/AIDS;

18. Invites the Secretary-General to take a gender perspective into account when preparing the report requested by the General Assembly in its resolution 58/236;

19. Decides to consider this question further at its fiftieth session.

B. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »

Austria (20) , Bangladesh  (20) , Belgium, Cyprus  (20) , Czech Republic  (20) , Denmark  (20) , Finland  (20) , France  (20) , Germany, Greece  (20) , Hungary, Ireland  (20) , Italy  (20) , Lithuania  (20) , Luxembourg (20), Malta (20), Netherlands, Poland  (20) , Portugal  (20) , Slovakia  (20) , Slovenia  (20) , Spain  (20) and United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland: revised draft resolution

In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

Mainstreaming a gender perspective into national policies and programmes

The Commission on the Status of Women,

Deeply convinced that the Beijing Declaration and Platform for Action (21) and the outcome of the twenty-third special session entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century » (22) , are important contributions to the advancement of women worldwide in the achievement of gender equality and must be translated into effective action by all States, the United Nations system and other organizations concerned,

Acknowledging that enhancing women's opportunities, potential and activities requires a dual focus, namely, programmes aimed at meeting the basic needs and the specific needs of women for capacity-building, organizational development and empowerment, together with gender mainstreaming in all programme formulation and implementation activities,

Reaffirming that gender mainstreaming is a globally accepted strategy for promoting women's empowerment and achieving gender equality by transforming structures of inequality through making women's as well as men's concerns and experiences an integral dimension of the design, implementation, monitoring and evaluation of policies and programmes in all political, economic and societal spheres so that women and men benefit equally and inequality is eliminated,

Reaffirming also that gender mainstreaming constitutes a critical strategy in the implementation of the Beijing Platform for Action (23) and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly,

Recognizing that further efforts are necessary for gender mainstreaming to be fully implemented,

Recognizing also that the full and effective implementation of gender mainstreaming requires adequate and additional human and financial resources,

Recognizing further that when implementing gender mainstreaming, the diversity of women's efforts, needs and circumstances must be taken into account,

Recognizing that strong and effective national machineries for the advancement of women and institutional mechanisms play a central role in coordinating and promoting a gender mainstreaming strategy and that gender-based statistics, indicators and research, gender analysis and other tools, training and methodologies are critical to effective gender mainstreaming,

Recalling its agreed conclusions 1999/2 on institutional mechanisms for the advancement of women (24) ,

Reaffirming the United Nations Millennium Declaration (25) and its call for the promotion of gender equality and the empowerment of women,

1. Reiterates that gender mainstreaming is a tool for effective policy-making at all levels and not a substitute for targeted, women-specific policies and programmes, equality legislation, national machineries for the advancement of women and the establishment of gender focal points;

2. Stresses that, in order to ensure the effective implementation of the Beijing Platform for Action and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly (26) and enhance the work for the advancement of women at the national, subregional, regional and international levels, Governments, the United Nations system and all other relevant organizations should strengthen their efforts to promote an active and visible policy of mainstreaming a gender perspective, inter alia, in the design, implementation, monitoring and evaluation of all policies and programmes;

3. Also stresses that political will and commitment at all levels are crucial to ensure the mainstreaming of a gender perspective in the adoption and implementation of comprehensive and action-oriented policies in all areas;

4. Welcomes:

(a) The wide acknowledgement of gender mainstreaming, the goal of which is to incorporate a gender perspective in all legislation, policies, programmes and projects, as a strategy to enhance the impact of policies to promote gender equality;

(b) The establishment or strengthening of national machineries for the advancement of women, the recognition of those machineries as the institutional base, acting as catalysts for the promotion of gender equality, gender mainstreaming and monitoring of the implementation of the Beijing Platform for Action and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly, and progress achieved in terms of the visibility, status, outreach and coordination of the activities of these machineries;

(c) The important catalytic role that these national machineries have played in assisting different ministries and agencies to address gender concerns in their policies and programmes;

(d) The contribution of these machineries to the development of human resources in the field of gender studies and to the growing efforts for the generation and dissemination of data disaggregated by sex and age and gender-sensitive research and documentation;

5. Recognizes that in a number of countries inadequate financial and human resources and a lack of political will and commitment hinder the activities of national machineries for the advancement of women and that this is further exacerbated by an insufficient understanding of gender equality and gender mainstreaming among government structures, a lack of gender statistics and data disaggregated by sex and age and in many areas insufficiently applied methods for assessing progress, in addition to a paucity of authority and insufficient links to civil society;

6. Calls upon Member States to:

(a) Ensure that gender mainstreaming is fully understood, institutionalized and implemented, and that these efforts should include promoting awareness and understanding of the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly;

(b) Increase understanding of gender mainstreaming as a strategy in support of gender equality by systematically analysing and responding to the major reasons why men and women may be affected differently by the processes of economic and social transition and structural transformation of the economy, including globalization;

(c) Develop and use frameworks, guidelines and other practical tools and indicators to accelerate gender mainstreaming, including gender-based research, analytical tools and methodologies, training, case studies, statistics and information, in planning and evaluating all policies and programmes;

(d) Develop effective and coherent accountability mechanisms, in particular through the introduction of gender perspectives and gender equality indicators, in planning, evaluation and budgetary processes at all levels of government and, if necessary, provide adequate guidelines and expertise to support this process;

(e) Improve and promote the collection, collation, dissemination and use of gender equality indicators and statistics that are disaggregated by sex, age, socio-economic and other relevant indicators, including through partnership with research institutions and statistical offices, to enable the construction of appropriate tools for planning and programming purposes and the development of effective monitoring systems;

(f) Provide assistance, as appropriate, to agencies, including those outside government, in formulating the gender-sensitive performance indicators necessary to measure and review progress made in the field of gender equality, including the advancement of women and gender mainstreaming;

(g) Support the provision of training on gender mainstreaming to all governmental bodies, at all levels, to ensure understanding of their roles and responsibilities and to facilitate implementation;

(h) Promote capacity-building, including gender training, for both women and men in government administrations so as to be more responsive to the needs and interests of women and gender equality, and develop their own capacity by making use of available national and international models and methodologies in the field of gender equality;

(i) Develop and implement policies and programmes, including awareness campaigns and gender equality training, particularly for men and boys, to promote gender equality and positive attitudes and behaviour;

(j) Involve parliaments and, wherever appropriate, the judiciary in monitoring progress in gender mainstreaming and strengthening gender-related aspects of all government reporting, and ensure transparency through open and participatory dialogue and the promotion of balanced participation of women and men in all areas and at all levels of decision-making;

(k) Encourage regular collaboration between national machineries for the advancement of women and academic institutions to promote research and development of appropriate tools and methodologies;

(l) Encourage private sector organizations to promote gender equality, including through its inclusion in their business plans and reports, and to establish structures to support the implementation of equal opportunities and gender mainstreaming;

(m) Recognize the role of civil society, in particular women's nongovernmental organizations, in contributing to the development, design and evaluation of national gender mainstreaming initiatives, including through open and participatory dialogue;

(n) Establish or reinforce existing national machineries for the advancement of women and structure appropriately their functions at all levels in order to ensure effectiveness and accountability in gender mainstreaming, and strengthen their capacity to undertake gender analysis and develop the methodologies and tools needed to play a catalytic role in promoting women's empowerment and gender equality and in gender mainstreaming, across all sectors of government, in collaboration with line ministries;

(o) Provide national machineries for the advancement of women with the necessary human and financial resources, including through exploring innovative funding schemes, so that gender mainstreaming is integrated across the design, implementation, monitoring and evaluation of all policies, programmes and projects;

(p) Establish or reinforce existing institutional mechanisms at all levels to work with national machineries for the advancement of women to strengthen societal support for gender equality, in cooperation with civil society, in particular women's non-governmental organizations;

7. Emphasizes that, while the primary responsibility for implementing gender mainstreaming rests with Governments, partnership, cooperation and the exchange of experience with all relevant stakeholders at the local, national, regional and international levels contribute to effective outcomes;

8. Calls upon the international community, including the United Nations system and other regional and subregional organizations, to support efforts to mainstream a gender perspective at a national level by:

(a) Supporting national Governments in their efforts to strengthen national mechanisms through official development assistance and other appropriate assistance;

(b) Encouraging multilateral, bilateral, donor and development agencies to include in their programmes of assistance activities that strengthen national machineries;

(c) Providing technical cooperation and other forms of assistance to the developing countries, in particular in Africa and the least developed countries, in implementing the Beijing Platform for Action;

(d) Sharing information on guidelines, methodologies and best practices and making such information available through a variety of formats, including web-based and electronic formats;

9. Emphasizes that the promotion of gender equality and of women's empowerment and participation, together with the mainstreaming of a gender perspective, are among the essential elements for advancing the implementation of the United Nations Millennium Declaration, with a view, in particular, to achieving the internationally agreed development goals, including those contained in the Millennium Declaration and the outcomes of United Nations summits, conferences and special sessions;

10. Requests the Secretary-General to report to the Commission on the Status of Women at its fiftieth session, bearing in mind its discussions on equal participation of women and men in decision-making processes at all levels, on progress in mainstreaming a gender perspective in the development, implementation and evaluation of programmes and policies that address the inequality between men and women in the sharing of power and decision-making at all levels.

C. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »

United States of America: draft resolution

Economic Advancement for Women

The Commission on the Status of Women,

Recalling General Assembly resolutions 58/142 of 22 December 2003 on women and political participation, 58/206 of 23 December 2003 on women in development, and 59/246 of 22 December 2004, welcoming 2005 the International Year of Microcredit,

Recalling also its agreed conclusions on eradicating poverty, including through the empowerment of women throughout their life cycle, in a globalizing world, and its agreed conclusions on the participation and access of women to the media and information and communication technologies, and their impact on and use as an instrument for the advancement and empowerment of women,

Welcoming the report of the United Nations Commission on the Private Sector and Development entitled « Unleashing entrepreneurship: making business work for the poor » (27) , which, inter alia, stressed the important role of women entrepreneurs in achieving economic growth in developing countries,

Welcoming also the June 2004 action plan of the Group of Eight entitled « Applying the power of entrepreneurship to the eradication of poverty »,

Noting that hundreds of millions of women worldwide live in poverty and that the majority of poor women throughout the world live in rural areas, where their livelihoods are dependent on subsistence and smallholder agriculture,

Emphasizing that poverty can be reduced when poor women and men are provided education, equal opportunity, economic freedom, the benefits of good governance and the rule of law,

Recognizing that improving women's economic status also improves the economic status of their families and their communities,

Acknowledging that full incorporation of women into the political, social and economic decision-making in their societies can enhance development policies,

Expressing its concern that women are often under-represented in official policy-making and lack equal access to education, financial services, property and inheritance rights and other legal protections and that discrimination against women poses a major obstacle to their economic advancement,

Recognizing that information and communications technology can be a vital tool for training women in entrepreneurial skills, accessing financial services and market information and providing small businesses with access to marketing opportunities,

Recognizing that respect for the rule of law, political and civil liberties, human rights, democracy, the promotion of economic freedom and non-discrimination are necessary elements to promote sustainable economic growth,

1. Calls upon Member States to:

(a) Eliminate discrimination, provide equal access, actively encourage participation by women and girls in education at all levels and develop programmes that provide training to women in business skills;

(b) Undertake legislative and administrative reforms to create a strong enabling environment for women entrepreneurs, which includes a sound macroeconomic framework; accountable systems for managing public resources; and an attractive investment climate, competitive markets, enforceable contracts, the absence of corruption, regulatory policies that engender public confidence in the market, clear property and inheritance rights and reduced barriers to international trade;

(c) Promote the collection, dissemination, and analysis of statistics that are disaggregated by gender to facilitate better monitoring of the situation of women, including education, employment opportunity, income, ownership and access to finance;

(d) Eliminate discrimination in the work place, providing equal opportunity for the hiring and advancement of women;

(e) Facilitate further development of the financial sector to increase women's access to savings, lending, and other financial services, through incentives and development of intermediaries that serve the needs of women entrepreneurs in both rural and urban areas, and to include women in their leadership, planning, and decision-making;

(f) Encourage business organizations, non-governmental organizations, professional associations, cooperatives, revolving loan funds, credit unions, grassroots organizations, women's self-help groups and other groups to develop and provide services to women entrepreneurs;

(g) Enhance rural women's income-generating potential, noting the importance of the agricultural sector in the poorest countries and the importance of greater security of land tenure and property ownership for resource mobilization and environmental stewardship;

(h) Promote government and civil society programmes that can enhance the economic opportunity of vulnerable women, such as widows, women with disabilities, elderly women, women belonging to racial and ethnic minorities, refugees, and internally displaced persons and encourage the formation of institutions and associations that develop and provide services to women entrepreneurs, particularly in rural areas;

(i) Promote equal access for women to information and communication technology-based economic activities, such as small business and home-based employment, and to information systems and improved technologies, and further develop tele-centres, community access points and business incubators;

2. Encourages all relevant United Nations funds, programmes and the specialized agencies, in accordance with their respective mandates, to assist Governments in strengthening their capacity to reform laws, practices and institutions in order to promote women's entrepreneurship;

3. Requests the Secretary-General to report on the implementation of these measures to the Commission on the Status of Women at its fiftieth session.

D. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »

Argentina, Bolivia, Brazil (28) , Chile (28), Costa Rica (28), Cuba, Ecuador (28), Guatemala, Paraguay (28), Peru, Uruguay (28) and Venezuela (28): draft resolution

In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

Indigenous women beyond the ten-year review of the Beijing Declaration and Platform for Action

The Commission on the Status of Women,

Convinced of the commitments assumed in the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination Against Women (29) , the Beijing Platform for Action (30) , the Millennium Development Goals (31) , the Durban Plan of Action (32) and the General Assembly resolution on the Second International Decade of the World's Indigenous People (33) to guarantee the economic, social and cultural well-being of women,

Recognizing that indigenous women are part of the diversity of the women of the world,

Reaffirming the recommendations on indigenous women and girls adopted at the third session of the Permanent Forum on Indigenous Issues (34) , which emphasized equality, non-discrimination and the recognition of the value of the diversity of the cultural identities and forms of social organization of indigenous women,

Recognizing that profound gaps exist between indigenous women and other groups, which will affect the achievement of the Millennium Developments Goals,

Recommends that Governments, intergovernmental agencies, the private sector and civil society adopt measures that ensure the full and effective participation of indigenous women in the implementation, follow-up work and monitoring of the Beijing Platform for Action and the Millennium Development Goals.

E. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »

Austria (35) , Belgium, Cyprus (35) , Czech Republic (35) , Denmark (35) , Finland (35) , France (35) , Germany, Greece (35) , Hungary, Ireland (35) , Italy (35) , Latvia (35) , Lithuania (35) , Luxembourg (35) , Malta (35) , Netherlands, Poland (35) , Portugal (35) , Slovakia (35) , Slovenia (35) , Spain (35) , Sweden (35) and United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland: draft resolution

In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

Situation of women and girls in Afghanistan

The Commission on the Status of Women,

Reaffirming that all States have an obligation to promote and protect human rights and fundamental freedoms and the duty to fulfil the obligations they have undertaken under the various instruments in this field,

Recalling that Afghanistan is a party to several international human rights instruments,

Recalling the importance of the implementation of Security Council resolutions 1325 (2000) of 31 October 2000, on women and peace and security, 1265 (1999) of 17 September 1999, 1296 (2000) of 19 April 2000, on the protection of civilians in armed conflict and 1539 (2004) of 22 April 2004, on children and armed conflict,

Recalling also that the new Constitution states that the citizens of Afghanistan, whether men or women, are equal before the law and guarantees the rights of women to serve in the National Assembly,

Recognizing that, in spite of recent improvements, women in Afghanistan continue to face serious violations of their rights in many parts of the country, in particular in rural areas,

Strongly emphasizing that a safe environment, free from violence, discrimination and abuse, for all Afghans, is essential for a viable and sustainable recovery and reconstruction process,

1. Welcomes:

(a) The continuing commitment of the Government of Afghanistan to the full enjoyment of all human rights and fundamental freedoms by women and girls, the restoration of the active participation of Afghan women in political, economic and social life, the education of girls as well as boys and the opportunity for women to work outside the home;

(b) The provisions of the new Constitution that state that the citizens of Afghanistan, whether men or women, are equal before the law and that at least two women are to be elected to the Wolesi Jirga (Lower House of Parliament) from each province, as a national average, and which provide for half of the President's nominees to the Meshrano Jirga (Upper House of Parliament) to be women;

(c) The ongoing security sector reform processes being undertaken by the Government of Afghanistan with the support of the international community, including the demobilization, disarmament and reintegration of former combatants and the recruitment of a new cadre of women police;

(d) The peaceful and successful presidential election that took place on 9 October 2004 and the level of participation by women voters who cast 40 per cent of the total number of votes;

(e)  The candidacy of Afghan women in both the Presidential and Vice-Presidential ballots, the appointment of three women to cabinet positions and the appointment of the first woman provincial governor on 2 March 2005;

(f) The recent publication of a report on transitional justice, entitled « A Call for Justice », by the Afghan Independent Human Rights Commission;

2. Also welcomes the report of the Secretary-General to the Commission on the Status of Women on the situation of women and girls in Afghanistan (36) ;

3. Urges the Government of Afghanistan:

(a) To fully implement the Constitution and all international treaties to which Afghanistan is a state party, including the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (37) ;

(b) To ensure that legislative, administrative and other measures support the full enjoyment by women and girls of human rights and fundamental freedoms, including by mainstreaming gender issues into policies and programmes at all levels, and to organize sustained awareness-raising campaigns on the equality of women and men;

(c) To enable the full, equal and effective participation of women and girls in civil, cultural, economic, political and social life throughout the country at all levels;

(d) To ensure that women are able to register, run for office, campaign and vote in the upcoming national assembly elections scheduled for 2005;

(e) To strengthen women's economic empowerment and access to income-generating activities, credits, means of production, technology and resources, inter alia, by guaranteeing women's and girls » property and inheritance rights;

(f) To ensure the effective, full and equal access of women and girls to health care and education;

(g) To ensure that the Ministry of Women's Affairs, the Afghan Independent Human Rights Commission and the permanent Afghan judicial institutions have adequate human and financial resources to fulfil their mandates and address gender perspectives in line with international standards;

(h) To continue its efforts to re-establish the rule of law, in accordance with international standards, inter alia, by ensuring the impartiality of the justice system and that law enforcement agencies respect and uphold human rights and fundamental freedoms, with a particular emphasis on access to justice and redress mechanisms for women;

(i) To continue its efforts to reflect a gender perspective in the training and activities of its police, army, prosecutors and judiciary and to promote the recruitment of Afghan women in all ranks;

(j) To raise awareness of the need to prevent and eliminate violence, including domestic and sexual violence, against women, with the aim of changing the attitudes that allow such crimes to take place and to develop support services for victims of violence against women and girls;

(k) To raise awareness of the need to prevent and eliminate enforced marriages in accordance with article 16 (b) of the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women;

(l) To support measures to ensure the full enjoyment of human rights and fundamental freedoms by women and girls, to hold accountable those who were responsible for gross violations of human rights in the past and to ensure that full investigations are conducted and perpetrators brought to justice, in accordance with international standards, in order to combat impunity;

4. Invites the United Nations system, international and non-governmental organizations and donors:

(a) To ensure a human rights-based approach and coherent policy and resources for gender mainstreaming in all programmes and operations, based on the principles of non-discrimination and equality between women and men, and to ensure that women benefit equally with men from such programmes in all sectors;

(b) To ensure the full and effective participation of Afghan women in all stages of humanitarian assistance, recovery, reconstruction and development, including planning, programme development, implementation, monitoring and evaluation;

(c) To support the elements of civil society active in the field of human rights and encourage the involvement of women therein;

(d) To ensure that all their international and national personnel, prior to beginning their service, receive training in gender equality as well as appropriate training in the history, culture and traditions of Afghanistan and are fully familiar with and guided by international standards of human rights;

(e) To integrate efforts to improve the health status of women within all reconstruction efforts, especially through access to skilled prenatal care, increasing access to skilled birth attendance, education programmes on basic health issues, community information activities and emergency obstetric care;

(f) To continue to support measures for the employment of women and the integration of a gender perspective into all social, development and reconstruction programmes, taking into account the special needs of widows and returning refugee and displaced women and girls as well as those living in rural areas;

(g) To continue to provide financial and technical support to the Ministry of Women's Affairs and all line ministries, in order to integrate gender perspectives into their programmes and budgets;

(h) To provide sufficient financial and technical support to the 2005 national assembly elections process in order to facilitate the full participation of women as voters and candidates;

(i) To support the development of a long-term strategy to strengthen the judicial system according to international standards;

(j) To support measures to hold accountable those responsible for gross violations of women's human rights in the past and to ensure that full investigations are conducted and perpetrators brought to justice;

5. Calls upon Member States to integrate a gender perspective when formulating and implementing programmes and policies in relation to Afghanistan;

6. Invites the Commission on Human Rights to consider the report of the Secretary-General on the situation of women and girls in Afghanistan at its sixty-first session and to fully include the situation of women and girls in any consideration of the human rights situation in Afghanistan;

7. Requests the Secretary-General to continue to review the situation of women and girls in Afghanistan and to submit to the Commission on the Status of Women at its fiftieth session a report on progress made in the implementation of the present resolution.

F. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3 (a)

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »: review of gender mainstreaming in entities of the United Nations system

Jamaica (38) (39) : draft resolution

On behalf of the States Members of the United Nations that are members of the Group of 77 and China.

In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

Situation of and assistance to Palestinian women

The Economic and Social Council,

Having considered with appreciation the report of the Secretary-General on the situation of and assistance to Palestinian women (40) ,

Recalling the Nairobi Forward-looking Strategies for the Advancement of Women (41) , in particular paragraph 260 concerning Palestinian women and children, the Beijing Platform for Action (42) adopted at the Fourth World Conference on Women and the outcome of the twenty-third special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century » (43) ,

Recalling also its resolution 2004/56 of 23 July 2004 and other relevant United Nations resolutions,

Recalling further the Declaration on the Elimination of Violence against Women (44) as it concerns the protection of civilian populations,

Expressing the urgent need for the full resumption of negotiations within the Middle East peace process on its agreed basis and towards the speedy achievement of a final settlement between the Palestinian and Israeli sides,

Concerned about the grave situation of Palestinian women in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, resulting from severe impact of ongoing illegal Israeli settlement activities and the unlawful construction of the wall, as well as the severe consequences arising from Israeli military attacks on and sieges of civilian areas, which have detrimentally impacted their social and economic conditions and deepened the humanitarian crisis faced by them and their families,

Recalling the advisory opinion rendered on 9 July 2004 by the International Court of Justice (45) concerning Israel's unlawful construction of a wall, and recalling in particular the Court's conclusion regarding the applicability of international humanitarian law and human rights law in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem,

Expressing its condemnation of all acts of violence, including all acts of terror, provocation, incitement and destruction, especially the excessive use of force against Palestinian civilians, many of them women and children, resulting in injury and loss of human life,

1. Calls upon the concerned parties, as well as the international community, to exert all the necessary efforts to ensure the full resumption of the peace process on its agreed basis, taking into account the common ground already gained, and calls for measures for tangible improvement of the difficult situation on the ground and the living conditions faced by Palestinian women and their families;

2. Reaffirms that the Israeli occupation remains a major obstacle for Palestinian women with regard to their advancement, self-reliance and integration in the development planning of their society;

3. Demands that Israel, the occupying power, comply fully with the provisions and principles of the Universal Declaration of Human Rights (46) , the Regulations annexed to the Hague Convention IV of 18 October 1907 (47) and the Geneva Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War of 12 August 1949 (48) , in order to protect the rights of Palestinian women and their families;

4. Calls upon Israel to facilitate the return of all refugees and displaced Palestinian women and children to their homes and properties, in compliance with the relevant United Nations resolutions;

5. Calls upon the international community to continue to provide urgently needed assistance and services in an effort to alleviate the dire humanitarian crisis being faced by Palestinian women and their families and to help in the reconstruction of relevant Palestinian institutions;

6. Requests the Commission on the Status of Women to continue to monitor and take action with regard to the implementation of the Nairobi Forward-looking Strategies for the Advancement of Women (29) , in particular paragraph 260 concerning Palestinian women and children, the Beijing Platform for Action (30) and the outcome of the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century » (31) ;

7. Requests the Secretary-General to continue to review the situation, to assist Palestinian women by all available means, including those laid out in the report of the Secretary-General entitled « Situation of and assistance to Palestinian women » and to submit to the Commission on the Status of Women at its fiftieth session a report, including information provided by the Economic and Social Commission for Western Asia, on the progress made in the implementation of the present resolution.

G. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3 (a)

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »: review of gender mainstreaming in entities of the United Nations system

Jamaica (49) and Mexico: draft resolution

On behalf of the States Members of the United Nations members of the Group of 77 and China and in accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

Strengthening of the International Research and Training Institute for the Advancement of Women

The Commission on the Status of Women,

Recalling all relevant General Assembly resolutions on the future operations of the International Research and Training Institute for the Advancement of Women,

Recalling also Economic and Social Council resolution 2003/57 of 24 July 2003, in which the Council decided to amend the statute of the International Research and Training Institute for the Advancement of Women,

Bearing in mind the framework of the strategic plan for the International Research and Training Institute for the Advancement of Women, 2004-2007,

Recognizing a number of important strategic initiatives undertaken by the Institute, including the redesign of its web site, the strengthening of cooperative arrangements with United Nations entities, the expansion of its research programme, the intensification of its fund-raising campaign, the enhancement of communication with governmental agencies, civil society, academia and the private sector and the strengthening of its training, capacity-building and outreach activities,

Recognizing also that the implementation of the work programme and strategic plan of the Institute will contribute to the review and appraisal of the implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action (50) and the outcome document of the twenty-third special session of the General Assembly (51) ,

1. Welcomes the active participation and contributions of the International Research and Training Institute for the Advancement of Women to the review and appraisal of the implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action1 and the outcome document of the twenty-third special session of the General Assembly2 in the context of its forty-ninth session;

2. Invites voluntary financial contributions by Member States to the United Nations Trust Fund for the International Research and Training Institute for the Advancement of Women, and stresses the importance of such contributions to enable it to carry out its mandate;

3. Urges the Secretary-General and all relevant United Nations bodies to support efforts to strengthen the International Research and Training Institute for the Advancement of Women, in particular by promoting its collaboration and coordination with other bodies within the United Nations system;

4. Requests the Executive Director of the Institute to report to the Commission on the Status of Women at its fiftieth session on the implementation of its programme of work and strategic plan 2004-2007, in particular on those activities related to the follow-up to the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcome document of the twenty-third special session of the General Assembly;

5. Decides to continue to encourage efforts to strengthen the International Research and Training Institute for the Advancement of Women and to monitor progress in this regard during its fiftieth session.

H. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3 (a)

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »: review of gender mainstreaming in organizations of the United Nations system

United States of America: revised draft resolution

Eliminating demand for trafficked women and girls for all forms of exploitation

The Commission on the Status of Women,

Reaffirming the provisions pertaining to all forms of trafficking of women and girls contained in the outcome documents of relevant international conferences and summits, in particular the strategic objective on the issue of trafficking contained in the Beijing Declaration and Platform for Action adopted at the Fourth World Conference on Women (52) ,

Recalling the full range of previous resolutions on the problem of trafficking in women and girls adopted by the General Assembly and the Commission on Human Rights, in particular their reaffirmation of the principles set forth in the relevant human rights instruments and declarations and the resolve expressed by heads of Government in the United Nations Millennium Declaration (53) to intensify efforts to fight transnational organized crime in all its dimensions, including trafficking in human beings,

Also recalling the United Nations Protocol to Prevent, Suppress and Punish Trafficking in Persons, Especially Women and Children, supplementing the United Nations Convention against Transnational Organized Crime (54) ,

Acknowledging the fact that the majority of trafficked persons are women and girls, in particular from developing countries and countries with economies in transition,

Concerned about the increasing occurrence of trafficking for all forms of exploitation, especially for commercial sexual exploitation, which overwhelmingly affects women and girls,

Bearing in mind that all States have an obligation to exercise due diligence to prevent, investigate and punish perpetrators of trafficking in persons and to provide protection to the victims and that not doing so violates and impairs or nullifies their enjoyment of their human rights and fundamental freedoms,

Concerned that the exploitation of women in international prostitution and trafficking networks has become a major focus of transnational organized crime,

Convinced that eliminating demand for all forms of exploitation, in particular for commercial sexual exploitation, is a key element to combating trafficking in women and girls,

Deeply concerned over all activities that fuel the demand for victims of trafficking, in particular activities by armed forces, peacekeepers and military and civilian advisers in other countries,

Welcoming the appointment of the Special Rapporteur of the Commission on Human Rights on trafficking in persons, especially women and children and her intention to devote special attention in her annual report to thematic issues, including, inter alia, the root causes of trafficking and discouragement of the demand that fosters trafficking for the purposes of all forms of exploitation,

1. Calls upon Governments to:

(a) Take appropriate measures to address the root factors, including poverty and gender inequality, as well as external factors that encourage trafficking in women and girls for prostitution and other forms of commercialized sex, forced marriage and forced labour, including by strengthening existing legislation with a view to providing better protection of the rights of women and girls and to punishing perpetrators, through both criminal and civil measures;

(b) Criminalize trafficking in persons, especially women and girls, in all its forms and to condemn and penalize traffickers and intermediaries, while ensuring protection and assistance to the victims of trafficking, with full respect for their human rights;

(c) Adopt or strengthen and enforce legislative or other measures, such as educational, social and cultural measures, including through bilateral and multilateral cooperation, to deter exploiters and discourage the demand that fosters trafficking of women and girls for all forms of exploitation of persons;

(d) Conclude bilateral, subregional, regional and international agreements to address the problem of trafficking in persons, especially women and girls, including mutual assistance treaties, agreements and memoranda of understanding to enhance law enforcement and judicial cooperation, and specific measures aimed at reducing demand, as appropriate, to complement the United Nations Convention against Transnational Organized Crime (55) and its Protocol to Prevent, Suppress and Punish Trafficking in Persons, Especially Women and Children (56) .

2. Also calls upon Governments and encourages civil society to:

(a) Take appropriate measures to raise public awareness of the issue of trafficking in persons, particularly in women and girls, including to address the demand side of the problem, to publicize laws, regulations and penalties relating to this issue and to emphasize that trafficking is a crime and a violation of the human rights of trafficked persons in order to eliminate the demand for trafficked women and girls, including by sex tourists;

(b) Implement educational programmes, including at the local level, in order to raise awareness of the negative consequences of commercial sexual exploitation, including its links to trafficking in persons, organized crime and harmful public health effects, such as the spread of HIV/AIDS;

(c) Undertake research on best practices, methods and strategies, information and mass media campaigns and social and economic initiatives to prevent and combat trafficking in women and girls, in particular to eliminate demand;

3. Encourages the business sector, in particular the tourism industry and Internet providers, to develop or adhere to codes of conduct, with a view to preventing trafficking in persons and protecting the victims of such traffic, especially with regard to commercial sexual exploitation, and promoting their rights, dignity and security, including through collaboration with governmental and nongovernmental organizations;

4. Calls upon Governments to ensure the provision of training on commercial sexual exploitation and sexual abuse, including trafficking, to armed forces, peacekeepers and military and civilian advisers to be stationed in other countries, including for United Nations peacekeeping missions, and to ensure that allegations of sexual exploitation and abuse, including trafficking, will be swiftly investigated and dealt with to the fullest extent.

I. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »

Philippines (57) and Rwanda (57): draft resolution

In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

Special rapporteur on laws that discriminate against women

The Commission on the Status of Women,

Recalling the undertaking made in the Platform for Action, adopted at the Fourth World Conference on Women, held in Beijing in 1995 (58) , to ensure equality and non-discrimination under the law and in practice (59) and the specific undertaking made in paragraph 232 (d) to revoke any remaining laws that discriminate on the basis of sex and remove gender bias in the administration of justice;

Noting the concern expressed in the further actions and initiatives to implement the Beijing Declaration and Platform for Action, adopted at the twenty-third special session of the General Assembly (60) , that legislative and regulatory gaps, as well as lack of implementation and enforcement of legislation and regulations, perpetuate de jure as well as de facto inequality and discrimination, and in a few cases, new laws discriminating against women have been introduced (61) and the undertaking made therein to review domestic legislation with a view to striving to remove discriminatory provisions as soon as possible, preferably by 2005 (62) ;

Welcoming the progress that has been made in the implementation of this undertaking by the target date of 2005 while noting the need for further progress;

1. Urges Governments to intensify their efforts to revoke any remaining laws that discriminate on the basis of sex and to remove gender bias in the administration of justice, in accordance with the Beijing Platform for Action through the adoption of all appropriate means and measures at the national, regional and international levels;

2. Decides to consider at its fiftieth session the advisability of the appointment of a special rapporteur on laws that discriminate against women.

J. Commission on the Status of Women — Forty-ninth session — 28 February-11 March 2005 — Agenda item 3

Follow-up to the Fourth World Conference on Women and to the special session of the General Assembly entitled « Women 2000: gender equality, development and peace for the twenty-first century »

Philippines (63) : revised draft resolution

In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions at the Economic and Social Council.

Integrating a gender perspective in post-disaster relief, recovery, rehabilitation and reconstruction efforts, particularly in the aftermath of the Indian Ocean tsunami disaster

The Commission on the Status of Women,

Recalling General Assembly resolutions 59/279 of 19 January 2005, 59/232 of 22 December 2004, 59/231 of 22 December 2004 and 59/212 of 20 December 2004, as well as the agreed conclusions of the Commission in 2002 on environmental management and the mitigation of natural disasters,

Recalling also the Hyogo Framework for Action 2005-2015, adopted by the World Conference on Disaster Reduction held in Kobe, Japan, from 18 to 22 January 2005, which recognized that a gender perspective should be integrated into all disaster risk management policies, plans and decision-making processes, including those related to risk assessment, early warning, information management and education and training,

Reaffirming the Beijing Declaration and Platform for Action (64) and the commitment to design, implement and monitor, with the full participation of women, effective, efficient and mutually reinforcing gender-sensitive policies and programmes at all levels that will foster the empowerment and advancement of women,

Recalling the commitments regarding women and girls affected by natural disasters, displacement and other such emergencies in the Beijing Platform for Action and the outcome document of the twenty-third special session of the General Assembly (65) ,

Recalling also its resolution 48/4 and Economic and Social Council resolution 2004/4 of 7 July 2004 on mainstreaming a gender perspective into all policies and programmes in the United Nations system,

Conscious of the number and scale of natural disasters and their increasing impact, including the tsunami disaster that struck the Indian Ocean and Southeast Asian regions on 26 December 2004, resulting in hundreds of thousands of deaths and millions of displaced and homeless persons,

Expressing concern that women and children account for the vast majority of those adversely affected by natural disasters and their aftermath, including the recent tsunami disaster, and that those living in poverty are most affected,

Noting that women have multiple and varied roles, including caring for survivors and maintaining family and community in disaster situations,

Concerned that women and girls are more vulnerable to violence, including sexual abuse and other forms of sexual and gender-based violence in many emergency situations, including in the aftermath of natural disasters,

Also concerned that women and girls in many disaster situations, including in the aftermath of the tsunami disaster, continue to be victims of violence, including sexual abuse and sexual and other gender-based violence,

Welcoming the response, support and assistance of the international community in the relief, recovery, rehabilitation and reconstruction efforts, which reflect the spirit of international solidarity and cooperation in addressing the recent tsunami disaster and other disasters,

Concerned that existing post-disaster relief, recovery rehabilitation and reconstruction efforts, including in the recent tsunami disaster, have not sufficiently addressed the gender dimensions of the situation,

1. Urges Governments, in planning for disaster preparedness and responding to natural disasters, to integrate a gender perspective as well as to ensure that women take an active and equal role in all phases of disaster management;

2. Calls on United Nations entities and international and local humanitarian relief organizations to strengthen the gender dimensions of their responses to disaster situations;

3. Strongly calls on Governments and other relevant bodies, in their responses to disaster situations, to meet the needs of affected populations such as food, clean water, shelter and physical security, as well as to provide services such as health care, including reproductive health, psychological health and psychosocial support and education, taking into account the particular needs of women and girls;

4. Emphasizes the importance of developing and implementing sustainable anti-poverty programmes led by the Governments of affected countries, that improve access to and control over productive resources for women and girls affected by disasters;

5. Underlines the need to address the gender equality dimensions of livelihood, security, land tenure, land rights, property and housing since they pose major challenges to women, in particular widows, women heads of households, women with disabilities and women who have lost family members in natural disasters;

6. Also underlines the need to give special attention to the vulnerabilities and capacities of marginalized groups of women and girls;

7. Stresses the need to utilize the expertise, knowledge and networks of women to promote gender equality and social justice in the context of disaster relief, recovery, rehabilitation and reconstruction and to facilitate women's access to media and information and communication technologies;

8. Strongly urges Governments, United Nations entities and other relevant bodies to take necessary measures, including the development and implementation of gender-sensitive codes of conduct, to protect women and girls from sexual exploitation and sexual abuse and all other forms of violence in the context of natural disasters and to provide appropriate care for women and girls who have been exposed to sexual abuse and other forms of violence;

9. Urges Governments, United Nations entities and other relevant bodies involved in post-disaster relief, recovery, rehabilitation and reconstruction to provide training on the protection, rights and the particular needs of women and girls and to promote gender balance and gender sensitivity among their representatives and staff;

10. Calls on Governments to involve women in all levels of decision-making in disaster situations, including in community-level welfare centres for displaced persons;

11. Also calls on Governments to promote and protect the full enjoyment of human rights by women, including in the context of natural disaster relief, recovery, rehabilitation and reconstruction efforts;

12. Encourages Governments and relevant bodies of the United Nations system, and invites donor countries, regional and international financial institutions and civil society involved in relief, recovery, rehabilitation and reconstruction efforts to implement gender-sensitive, community-based approaches, so that women can take an active and equal role in all stages and at all levels, and to monitor these through various measures, including the collection and use of sex-disaggregated statistical data to accurately track progress and women's participation;

13. Urges Governments, United Nations entities and relevant stakeholders to support gender-sensitive capacity-building at all levels of disaster management;

14. Requests Governments of affected countries, the United Nations system, regional organizations and donor countries to recognize the vulnerabilities and capacities of women and girls and to address these through a gender-responsive allocation of resources in their relief, recovery, rehabilitation and reconstruction efforts;

15. Requests the Secretary-General to include in his reports to the General Assembly at its sixtieth session, the gender dimensions of relief, recovery, rehabilitation and reconstruction efforts coordinated by the United Nations in situations of natural disasters, including the recent tsunami disaster.


(1) Zie afdeling III, 2.1.

(2) Over deze buitengewone zitting van de Verenigde Naties en de voorbereiding ervan door België is een gedetailleerd verslag verschenen van het Adviescomité voor gelijke kansen. Zie het verslag van mevrouw Kestelijn-Sierens, stuk Senaat, 2000-2001, nr. 2-334/1.

(3) De UNECE beschikt over een statistische gegevensbank op grond van geslacht. De gegevens betreffen verschillende beleidsdomeinen : bevolking, werkgelegenheid en economie, onderwijs, gezondheid, openbaar leven en besluitvorming, ... Zie website http://w3.unece.org/stat/gender.asp.

(4) Verslag nr. 2-781/1 en aanbevelingen van het Adviescomité nr. 2-781/2; verslag nr. 2-1291/1; Handelingen van de Plenaire Vergaderingen van 10 en 18 mei 2000, nr. 2-43 en nr. 2-46, van 20 juni 1991, nr. 2-126, en van 9 oktober 2002, nr. 2-229.

(5) Zie inleiding.

(6) Handelingen nr. 3-98 van 24 februari 2005, namiddag.

(7) Zie sectie III, punt 1.1.1.

(8) Zie bijgaande tekst.

(9) La Croatie continue à participer au processus de stabilisation et d'association.

(10) See General Assembly resolution 55/2.

(11) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annexes I and II.

(12) Resolution S-23/2, annex, and resolution S-23/3, annex.

(13) In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

(14) On behalf of the States Members of the United Nations that are members of the Southern African Development Community.

(15) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annexes I and II.

(16) Resolution S-23/3, annex.

(17) General Assembly resolution S-26/2, annex.

(18) General Assembly resolution 55/2.

(19) General Assembly resolution S-27/2, annex.

(20) In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

(21) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. 1, resolution 1, annexes I and II.

(22) General Assembly resolution S-23/2, annex, and resolution S-23/3, annex.

(23) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annex II.

(24) Official Records of the Economic and Social Council, 1999, Supplement No. 1 (E/1999/99), resolution 1999/17.

(25) See General Assembly resolution 55/2.

(26) General Assembly resolution S-23/2, annex, and resolution S-23/3, annex.

(27) See http://www.undp.org/cpsd.

(28) In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

(29) United Nations, Treaty Series, vol. 1249, No. 20378.

(30) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annex II.

(31) See General Assembly resolution 55/2.

(32) See A/CONF.189/12, chap. I.

(33) General Assembly resolution 59/174.

(34) See Official Records of the Economic and Social Council, 2004, Supplement No. 23 (E/2004/43).

(35) In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

(36) E/CN.6/2005/5.

(37) General Assembly resolution 34/180, annex.

(38) On behalf of the States Members of the United Nations that are members of the Group of 77 and China.

(39) In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

(40) E/CN.6/2005/4.

(41) Report of the World Conference to Review and Appraise the Achievements of the United Nations Decade for Women : Equality, Development and Peace, Nairobi, 15-26 July 1985 (United Nations publication, Sales No. E.85.IV. 10), chap. I, sect. A.

(42) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annex II.

(43) See General Assembly resolutions S-23/2 and S-23/3.

(44) See General Assembly resolution 48/104.

(45) See A/ES-10/273 and Corr.1

(46) General Assembly resolution 212 A (III).

(47) See Carnegie Endowment for International Peace, The Hague Conventions and Declarations of 1899 and 1907 (New York, Oxford University Press, 1915)

(48) United Nations, Treaty Series, vol. 75, No. 973.

(49) On behalf of the States Members of the United Nations members of the Group of 77 and China and in accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

(50) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annexes I and II.

(51) General Assembly resolution S-23/3, annex.

(52) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. 96.IV.13), chap. I, resolution 1, annexes I and II.

(53) See General Assembly resolution 55/2.

(54) See General Assembly resolution 55/25, annex II.

(55) General Assembly resolution 55/25.

(56) See General Assembly resolution 55/25, annex II.

(57) In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions of the Economic and Social Council.

(58) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annex II.

(59) Ibid., chap. IV.I, strategic objective I.2.

(60) General Assembly resolution S-2313, annex.

(61) Ibid., para. 27.

(62) Ibid., para. 68 (b).

(63) In accordance with rule 69 of the rules of procedure of the functional commissions at the Economic and Social Council.

(64) Report of the Fourth World Conference on Women, Beijing, 4-15 September 1995 (United Nations publication, Sales No. E.96.IV.13), chap. I, resolution 1, annexes I and II.

(65) General Assembly resolution S-23/3, annex.