3-846/1 | 3-846/1 |
22 SEPTEMBER 2004
Dit voorstel van bijzondere wet neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 7 september 1999 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-31/1, buitengewone zitting 1999).
De bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen voorziet in de eedformule voor de leden van de raden. De formule luidt : « Ik zweer de Grondwet na te leven. » De eedformule van de leden van de regering is niet expliciet vastgelegd, zodat men hiervoor terugvalt op de algemene regeling opgenomen in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende den eed. Bijgevolg luidt de eedformule voor de leden van de regeringen : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk. »
Die bepalingen voldoen niet langer aan de constitutionele realiteit. Er zij opgemerkt dat de leden van de raden op dit ogenblik trouw moeten zweren aan een Grondwet waarover zij zelf geen zeggenschap hebben.
Dezelfde opmerking kan gemaakt worden voor de ministers. Ook zij zweren gehoorzaamheid aan onder meer de wetten, maar niet aan decreten. Nochtans behoren zij geen wetten, maar decreten uit te voeren.
Tevens zweren zij getrouwheid aan de Koning. Nochtans is er geen band meer tussen de Koning, enerzijds, en de gemeenschappen en gewesten, anderzijds. De gemeenschaps- en gewestministers worden niet door de Koning benoemd en ontslagen, maar worden verkozen en afgezet door het parlement aan wie zij verantwoording verschuldigd zijn. Decreten worden niet door de Koning, wel door de gemeenschaps- en gewestregeringen bekrachtigd. In die zin is het evenmin logisch dat de voorzitters van de regeringen in hun functie door de Koning bekrachtigd worden en in diens handen de eed afleggen. Deze bepaling wordt door dit voorstel van bijzondere wet dan ook geschrapt, zodat de voorzitter van de gewest- en gemeenschapsregeringen, zoals hun collega's van de regering, de eed afleggen in de handen van de voorzitter van de respectieve raden.
Dit voorstel wil geen andere eedformule dan de bestaande opleggen, maar heeft wel de bedoeling de constitutieve autonomie van het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Parlement van het Waalse Gewest te vergroten, door hun de bevoegdheid te geven zelf de eedformule voor hun leden en de leden van de regering te bepalen.
Gelet op de bepalingen van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eed, dient dit voorstel van bijzondere wet samen gelezen te worden met het wetsvoorstel houdende wijziging van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eed, dat terzelfder tijd ingediend werd (stuk Senaat, nr. 3-847/1).
Joris VAN HAUTHEM. |
Artikel 1
Deze bijzondere wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 31bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd door de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt :
« Art. 31bis. Alvorens in functie te treden, leggen de leden van het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waals Gewest en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap de eed af. Elk parlement bepaalt de eedformule. »
Art. 3
Artikel 60, § 4, derde lid, van dezelfde bijzondere wet wordt opgeheven.
Art. 4
Artikel 62 van dezelfde bijzondere wet wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
« Elk parlement bepaalt de eedformule. »
Art. 5
Deze bijzondere wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
6 september 2004.
Joris VAN HAUTHEM. |