Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 3-20

ZITTING 2003-2004

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Werk en Pensioenen (Werk)

Vraag nr. 3-983 van mevrouw Van de Casteele d.d. 7 juni 2004 (N.) :
Arbeidsvoorwaarden en beloning. ­ Discriminatie op basis van leeftijd. ­ Europese richtlijn 2000/78/EG. ­ Wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie.

De tekst van deze vraag is dezelfde als die van vraag nr. 3-984 aan de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, die hiervoor werd gepubliceerd (blz. 1228).

Antwoord : Tot op heden zijn er, naar ons weten, geen klachten ingediend op basis van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, inzake discriminatie op grond van leeftijd.

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van de richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, is directe of indirecte discriminatie op grond van leeftijd verboden.

Het discriminatieverbod gebaseerd op leeftijd is evenwel geen absoluut principe, aangezien :

­ overeenkomstig artikel 2, lid 2, b), van de richtlijn 2000/78/EG, een indirecte discriminatie, ongeacht de grond, gerechtvaardigd kan worden volgens de principes van noodzaak, proportionaliteit en legitimiteit, zoals gedefinieerd wordt door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;

­ overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de richtlijn 2000/78/EG, een verschil in behandeling op grond van leeftijd, in bepaalde omstandigheden, niet als directe discriminatie zal beschouwd worden.

Artikel 6, eerste lid, bepaalt : « Niettegenstaande artikel 2, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dergelijke verschillen in behandeling kunnen onder meer omvatten :

a) het creėren van bijzondere voorwaarden voor toegang tot arbeid en beroepsopleiding, van bijzondere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, met inbegrip van voorwaarden voor ontslag en beloning voor jongeren, oudere werknemers met personen ten laste, teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen, en hun bescherming te verzekeren;

b) de vaststelling van minimumvoorwaarden met betrekking tot leeftijd, beroepservaring of -anciėnniteit in een functie voor toegang tot de arbeid of bepaalde daaraan verbonden voordelen;

c) de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren. »

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft nog geen mogelijkheid gekregen om de draagwijdte van artikel 6, eerste lid, te verduidelijken en, de manier waarop het dit zal doen blijft momenteel een vraagteken. Men mag evenwel aannemen dat het Hof zal overgaan tot een strikte interpretatie van de na te leven voorwaarden die aan de rechtvaardiging zijn opgelegd, vermits het hier gaat om de unieke situatie waarin een richtlijn de mogelijkheid biedt dat een directe discriminatie te rechtvaardigen valt.

Er dient evenwel te worden opgemerkt dat door het gebruik van de term « onder meer » in artikel 6, eerste lid, de Europese wetgever geen exhaustieve lijst van mogelijke rechtvaardigingsgronden heeft willen vastleggen. Ook in andere dan de in artikel 6, lid 1, opgesomde gevallen is een afwijking van het verbod van directe discriminatie mogelijk, doch ook deze dienen gerechtvaardigd te worden volgens de principes van noodzaak, proportionaliteit en legitimiteit. In deze context worden onder meer de legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt en de beroepsopleiding als legitieme doelen beschouwd.

De wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding biedt in artikel 2, § 1, de mogelijkheid om op een objectieve en redelijke manier een verschil in behandeling en een directe discriminatie te rechtvaardigen, ongeacht de grond, leeftijd inbegrepen.

Om die reden werden de specifieke uitzonderingsbepalingen inzake leeftijdsdiscriminatie uit artikel 6 van de Europese richtlijn, niet in de wet van 25 februari 2003 overgenomen. Die uitzonderingen zijn in het kader van de wet van 25 februari 2003 immers gedekt door de algemene regel vervat in artikel 2, § 1.

Inzake de rechtvaardiging voegt de wet er in artikel 2, § 5, het volgende aan toe : « Op het gebied van de arbeidsbetrekkingen zoals gedefinieerd in het tweede en het derde streepje van § 4, berust een verschil in behandeling op een objectieve en redelijke rechtvaardiging indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van een beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is. »

Vanzelfsprekend belet artikel 2, § 5, niet dat op het gebied van de arbeidsbetrekkingen ook andere verschillen in behandeling dan diegene die berusten op een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste gerechtvaardigd kunnen zijn, althans voorzover die verschillen op grond van de algemene regel voorzien in artikel 2, § 1, objectief en redelijk verantwoord zijn.

Belgiė heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een bijkomende omzettingsperiode van drie jaar (tot 2 december 2006) inzake discriminatie op grond van leeftijd, zoals bepaald in voormelde Europese richtlijn 2000/78/EG.

Momenteel wordt werk gemaakt van de identificatie, de inventarisatie en het onderzoeken van de reglementeringen of praktijken in het domein van de arbeidsbetrekkingen, zoals bedoeld in de wet van 25 februari 2003 en in de richtlijn 2000/78/EG, waarbij de leeftijd als criterium van differentiatie wordt genomen.

Er zal een vraag tot informeel advies worden gericht tot de Europese Commissie omtrent de reglementeringen en praktijken waarover twijfel bestaat inzake hun conformiteit met de Europese richtlijn.

Na onderzoek van de commentaren van de Commissie, zullen de wetteksten die strijdig worden geacht met de Europese richtlijn, worden aangepast.