3-808/1

3-808/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

5 JULI 2004


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, inzake rituele slachtingen

(Ingediend door de heer Jean-Marie Dedecker)


  1. Inhoud
  2. Toelichting
  3. Artikelsgewijze toelichting
  4. Wetsvoorstel

INHOUD


TOELICHTING


A. ALGEMEEN

1. Begrip

Onder ritueel slachten wordt verstaan het slachten van een dier volgens een rite van een erkende godsdienst, te weten de joodse en islamitische godsdienst.

De rite houdt onder andere in dat een dier geslacht dient te worden voordat het dood is, zodat het goed kan leegbloeden (door hartpulsatie). Het kan zowel verdoofd als onverdoofd. Verdoving kan alleen met de reversibele verdovingsmethode (elektrische schok), waarbij het dier het bewustzijn verliest, maar wel in leven blijft tijdens de slachting en kan doodbloeden. Vaak wordt echter nog steeds onverdoofd geslacht omdat religieuze leiders de reversibele verdoving niet vertrouwen of toestaan. Deze vormen van ritueel slachten worden ook dhabh, bij de moslims, en shahita (of shechita), bij de joden, genoemd.

Ritueel slachten vindt het hele jaar door plaats. Ook kennen verschillende geloofsgroepen een speciale gelegenheid waarop ze dieren ritueel wensen te slachten. Bij de moslims is dat Aïd-el-Kebir, « het Grote Feest », of « Offerfeest ». Bij die gelegenheid worden dieren alleen onverdoofd geslacht.

De Israëlitische en islamitische geloofsgroepen achten het een cruciaal onderdeel van hun geloof dat hun vlees zuiver (joods-kosher; moslim-halal) is. Dit houdt in dat ze geen vlees mogen nuttigen van dieren die niet volgens hun regels geslacht zijn.

2. Situatie

Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen berekende op basis van het door een gespecialiseerde firma opgehaalde afval, dat wat betreft het islamitische offerfeest in 2004 (1 februari), 7 265 schapen (waarvan 800 in het Brusselse Gewest, 6 062 in het Vlaamse Gewest en 403 in het Waalse Gewest) in de tijdelijke slachtplaatsen geslacht werden, terwijl 6 034 schapen en 169 runderen in de erkende slachthuizen gedood werden.

Ongeveer 22 000 schapen werden wellicht illegaal geslacht, dit wil zeggen buiten de erkende slachthuizen of de tijdelijke slachtplaatsen, waarvan 16 900 in het Brusselse Gewest en 5 100 in het Waalse Gewest en in het Vlaamse Gewest.

B. WETGEVING

1. Europa

a) Richtlijn 74/577/EEG

Richtlijn 74/577/EEG van 18 november 1974 van de Raad stelde voorschriften vast betreffende de verdoving van dieren vóór het slachten. Deze richtlijn is vervangen door richtlijn 93/119/EEG.

b) Besluit 88/306/EEG

Bij besluit 88/306/EEG van de Raad werd het Europees Verdrag (onder de auspiciën van de Raad van Europa) over de bescherming van slachtdieren namens de Gemeenschap goedgekeurd. Het Verdrag heeft een ruimere werkingssfeer dan de communautaire bepalingen. Het Verdrag omvat bepalingen inzake de inrichting van slachthuizen, hoe dieren naar het slachthuis dienen te worden gebracht, het ter plaatse behandelen van dieren en de omgevingsfactoren waarin dieren dienen te worden gehouden in slachthuizen, enz., dit alles met het doel het lijden van dieren maximaal te beperken. Onder meer is het verboden dieren naar de slachtplaats te voeren, indien ze niet onmiddellijk geslacht kunnen worden.

Artikel 13 van het Verdrag bevat de regeling ingeval van rituele slachting van runderen : « In the case of the ritual slaughter of animals of the bovine species, they shall be restrained before slaughter by mechanical means designed to spare them all avoidable pain, suffering, agitation, injury or contusions. » Zij dienen dus met mechanische middelen gefixeerd te worden. Verder bepaalt artikel 14 van het Verdrag : « No means of restraint causing avoidable suffering shall be used; animals' hind legs not be tied nor shall they be suspended before stunning or, in the case of ritual slaughter, before the end of bleeding. Poultry and rabbits may however, be suspended for slaughtering provided that stunning takes place directly after suspension ».

De toegelaten bedwelmingsmethodes moeten dieren in een staat van gevoelloosheid brengen die moet duren tot op het ogenblik dat ze worden geslacht teneinde ze elk leed te besparen. Het gebruik van hamers, spietsen of bijlen moet worden verboden.

Zijn enkel toegelaten :

­ mechanische middelen waarbij gereedschappen worden gebruikt die een klap toebrengen of binnendringen op het niveau van de hersenen,

­ elektronarcose,

­ anesthesie met bedwelmend gas.

Uitzonderingen kunnen toegestaan worden in het geval waarbij een dier wordt geslacht op de plaats waar het zich bevindt, door de uitbater, voor zijn eigen consumptie.

Uitzonderingen zijn ook mogelijk inzake voorafgaande bedwelming voor onder meer religieuze rituelen. Toch moet elke verdragspartij garanderen dat de dieren op het ogenblik van deze doding te voorkomen pijn of dito leed bespaard wordt. De verdragspartijen dienen erop toe te zien dat de slachters professionelen zijn. Vaardigt een verdragspartij zelf geen richtlijnen uit, dan moet erop worden toegezien dat de geofferde dieren wel toegelaten zijn door de religieuze autoriteiten.

c) Richtlijn 93/119/EG

Richtlijn 93/119/EEG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (Publicatieblad L 340 van 31 december 1993, blz. 21-34) verving richtlijn 74/577/EEG. Algemeen stelt de Raad in deze richtlijn dat dieren tijdens het slachten of doden alle vermijdbare pijn of vermijdbaar lijden moet worden bespaard. Technische en wetenschappelijke experimenten moeten wel mogelijk blijven en er moet rekening worden gehouden met de speciale vereisten ten behoeve van bepaalde religieuze riten.

De richtlijn is van toepassing op het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten en doden van dieren die worden gefokt en gehouden voor het verkrijgen van vlees, huiden, pelzen of andere producten en op de procedures voor het doden ingeval van bestrijding van besmettelijke ziekten. Ze is bijvoorbeeld niet van toepassing op gejaagd wild en stieren voor stierengevechten (culturele of sportieve evenementen ­ artikel 1.1 en 1.2). De richtlijn is bijgevolg ook van toepassing op de rituele slachtingen. Maar wat betreft het ritueel slachten bepaalt de richtlijn dat de religieuze instantie van de lidstaat waarvoor slachtingen worden verricht, bevoegd is voor de toepassing van en het toezicht op de specifieke bepalingen die gelden voor het slachten volgens de methoden die vereist zijn voor bepaalde religieuze riten. Deze autoriteit dient te werken onder de verantwoordelijkheid van een officiële dierenarts.

Hoe dan ook stelt artikel 3 algemeen dat bij het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten en doden van dieren er moet voor gezorgd worden dat hen elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard. Dezelfde verplichting geldt inzake de bouw, de inrichting en de voorzieningen van slachthuizen en het gebruik daarvan (artikel 4). Artikel 5 gaat hieromtrent meer in detail. Onder meer is verplicht dat dieren vóór het slachten worden bedwelmd of onmiddellijk worden gedood, overeenkomstig het bepaalde in bijlage C (waarin de technieken om te bedwelmen en om te doden worden toegelicht). Dit laatste geldt echter niet voor dieren die worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor bepaalde religieuze riten.

De richtlijn verplicht dus wel dat het ritueel slachten in een slachthuis moet plaatsvinden en moet worden uitgevoerd overeenkomstig andere communautaire voorschriften inzake volksgezondheid, diergezondheid en -welzijn.

Artikel 6 stelt voorwaarden inzake de instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het fixeren, bedwelmen of doden van dieren. Ze dienen zo te zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden en zo te worden gebruikt dat de dieren snel en doeltreffend worden bedwelmd of gedood. De overheid dient dit te controleren.

Artikel 7 bepaalt dat het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten of doden van dieren alleen mag worden uitgevoerd door personen die de nodige kennis en vaardigheden bezitten om de taken humaan en doeltreffend te verrichten. De nationale overheid dient te controleren of de betrokkenen over de nodige beroepsbekwaamheid, -kennis en vaardigheden beschikken.

d) Het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren

In mei 1999 is het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren in werking getreden, dat juridisch bindend is. In dit protocol wordt erkend dat dieren wezens met gevoel zijn en wordt aan de Gemeenschap gevraagd om op bepaalde terreinen ten volle rekening te houden met de vereisten voor het welzijn van dieren.

2. België

a) De wet van 5 augustus 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel

Deze wet bepaalt in artikel 24, eerste lid : « Het slachten buiten de slachthuizen is verboden, behoudens indien het dier niet onderworpen is aan de keuring die krachtens artikel 2 van deze wet is opgelegd of indien een wettelijke of reglementaire bepaling het slachten op rituele wijze buiten een slachthuis toestaat. »

Relevant is ook artikel 2, eerste lid, van die wet : « Slachtvlees, afkomstig van dieren die binnen het rijk geslacht zijn, moet gekeurd worden na de slachting. Alleen vlees, afkomstig van door een particulier te zijnen huize geslachte varkens, schapen, geiten, geitjes en lammeren, en uitsluitend bestemd om in de behoeften van zijn huisgezin te voorzien, wordt van deze verplichting ontheven. »

b) De wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren

Deze wet bepaalt in artikel 16, § 1 : « Het slachten mag slechts na bedwelming van het dier of, ingeval van heerkracht, volgens de minst pijnlijke methode plaatshebben.

De bepalingen van hoofdstuk VI van deze wet, artikel 16, § 2, tweede lid, uitgezonderd, zijn evenwel niet van toepassing op slachtingen voorgeschreven door de ritus van een eredienst.

§ 2. De Koning kan de methoden van slachten en bedwelmen bepalen volgens de omstandigheden van het slachten en de diersoort.

De Koning kan bepalen dat sommige slachtingen voorgeschreven door de ritus van een eredienst moeten worden uitgevoerd in erkende slachthuizen of in inrichtingen erkend door de minister tot wiens bevoegdheid het dierenwelzijn behoort na advies van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, door offeraars die daartoe zijn gemachtigd door de vertegenwoordigers van de eredienst. »

c) Koninklijk besluit van 11 februari 1988 betreffende sommige door een religieuze ritus voorgeschreven slachtingen

d) Koninklijk besluit van 13 juli 1988 waarbij aan de slachthuizen toegestaan wordt om rituele slachtingen uit te voeren op zon- en feestdagen

e) Het koninklijk besluit van 16 januari 1998 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden

Dit koninklijk besluit werd genomen ter uitvoering van richtlijn 93/119/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden.

Artikel 5, § 1, bepaalt : « Eenhoevigen, herkauwers, varkens, konijnen, pluimvee, en gekweekt wild die in een slachthuis worden binnengebracht om er te worden geslacht, moeten :

1º worden verplaatst en zo nodig ondergebracht overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk I, van de bijlage;

2º worden gefixeerd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II van de bijlage;

3º worden bedwelmd vóór het slachten of onmiddellijk worden gedood overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk III van de bijlage;

4º wat het verbloeden betreft, worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IV van de bijlage. »

Paragraaf 2 luidt : « Het bepaalde in § 1, 3º, geldt niet voor dieren die worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor bepaalde religieuze riten. »

f) Rechtspraak

De Raad van State heeft reeds bevestigd dat thuisslachtingen onwettelijk zijn. Dierenrechtenorganisatie Gaia verkreeg van de rechtbanken van eerste aanleg dat wie in Vilvoorde en Lokeren rituele thuisslachtingen mogelijk maakt een dwangsom moet betalen.

C. DE VOEDINGSGEWOONTES VAN MOSLIMS EN JODEN

1. Kosher-voedsel

De joodse kosher-levenswijze wordt uiteengezet in de Torah, de « Vijf Boeken van Mozes » of het zogenaamde « Oude Testament ». Orthodoxe joden gaan ervan uit dat ieder woord van de Torah van goddelijke oorsprong is. De Torah bevat 613 geboden (de zogenaamde taryag mitzvot). Sommige betreffen het individu, anderen de gehele joodse gemeenschap. De Torah geeft niet alleen richtlijnen hoe de joden onderling met elkaar doch ook met vreemdelingen moeten omgaan. Naast de Torah is er ook nog een mondelinge traditie, welke nodig is omdat de geschreven wet niet gedetailleerd genoeg is, er wetten zijn die niet in geschreven vorm beschikbaar zijn en de religieuze principes en bijbelse plichten beschermd moeten worden. Hoewel het de joodse gemeenschap in het verleden veelal ontbroken heeft aan mogelijkheden om de « Wet » af te dwingen, toch heeft de joodse gemeenschap door de eeuwen heen getracht zich aan de Torah te houden.

Het Hebreeuwse woord kosher betekent ­ in verband met het joods voedingsrecht of kashrut ­ geschikt en/of gepast om geconsumeerd te worden of te worden gebruikt als ingrediënt voor andere gerechten.

De basiswetten van kashrut zijn dus van bijbelse oorsprong (Leviticus 11 en Deuteronom 17) en gedurende duizenden jaren hebben rabijnse godsgeleerden deze wetten geïnterpreteerd en toegepast op nieuwe ontwikkelingen. De religieuze overheden hebben tevens beschermende wetgeving uitgevaardigd teneinde de integriteit van de kosher-wetten te vrijwaren.

Als joden vlees wensen te eten dan dient dit afkomstig te zijn van vierpotige herkauwers met gespleten hoeven, zoals schapen, geiten en runderen, dat slechts na een rituele slachting kan worden geconsumeerd. Reptielen en varkens zijn verboden (tameh : ritueel onzuiver of bezoedeld). Verboden vetten en bloed ­ zoals bepaald in de Torah ­ moeten volkomen uit het lichaam van het dier wegvloeien. Vlees en melk kunnen niet gemengd worden. Met betrekking tot gevogelte bestaat discussie, maar volgens de orthodoxen stelt de halachah (het recht van de Torah) eveneens dat rituele slachting vereist is. Wat betreft vis is er geen noodzaak tot rituele slachting. Ze vangen is voldoende.

Het joodse vlees wordt voor de dagelijkse consumptie behandeld door professionele slagers (schochet).

Het joodse recht vereist dat alle te slachten dieren gezond en niet gewond zijn. Is hier niet aan voldaan, dan is het vlees trefar, ongeschikt voor menselijke consumptie.

Joden mogen bovendien slechts de voorbouten van geslachte dieren consumeren. Dat betekent dat door de joodse keurmeester « afgekeurd » vlees, zowel als de rest van het slachtdier, op de « gewone » binnenlandse markt wordt verkocht.

De bovengenoemde kashrut-wetten zijn ingewikkeld en uitgebreid, vaak is bijstand nodig van een rabbijn om precies te weten wat wel en wat niet kosher is. Sommigen wijzen er op dat de kashrut-wetten werden ontwikkeld omwille van gezondheidsredenen in bijbelse tijden. Deze groep joodse rechtsgeleerden is van mening dat het gebod dat het dier gezond dient te zijn, zijn oorsprong vindt in het verbod om vlees te eten van dieren die door ziekte zijn omgekomen of gedood werden door roofdieren. Deze wet werd volgens deze interpretatie ontworpen om zowel het dier als de menselijke gezondheid te vrijwaren.

Orthodoxe religieuzen dichten er een metafysische betekenis aan toe : het eigenlijke doel is zich te voegen naar de goddelijke wil zoals die in de Torah tot uiting komt.

De spirituele betekenis van al deze concepten wordt uitgelegd in verschillende bronnen in Chassidus (de leer van het Chassidisme dat het volk wil bewust maken van het innerlijke zelf door de innerlijke dimensie van de Torah als voorbereiding op de komst van de Mashiah) en er wordt ook op gealludeerd in Nigleh (de exoterische, dus openbare dimensie van de Torah gericht op de relatie van de mens met god en die dezelfde zijn voor alle individu's of categorieën van individu's).

2. Halal-voedsel

Vlees is rein of halal als het ritueel geslacht is én afkomstig van reine dieren. Volgens de Hadith zijn kamelen, runderen, buffels, geiten, schapen, herten, gevogelte, paarden, konijnen, zeedieren rein. Varkensvlees, ezelsvlees, muilezelsvlees, vlees van roofdieren, kikkers en anderen is haram (onrein) en mag niet genuttigd worden. Academici discussiëren nog altijd hoe Mohammed aan die voorschriften is gekomen. Men is er vrij zeker van dat hij een groot stuk van de spijswetten uit de joodse traditie heeft overgenomen en al dan niet heeft aangepast (cf. Hoofdstuk IV van de Qur'an : geen vlees van natuurlijk gestorven dieren, enz.).

Moslims kunnen de achterbouten van schapen en koeien nuttigen, evenals dieren die gewond zijn. Het is moslims ook toegestaan vlees te eten geslacht op joodse rituele wijze.

In de islamitische geloofsgemeenschap gebeurt het slachten door middel van de halssnede door professionele slagers wat betreft de dagelijkse consumptie. In dit geval staat de deskundigheid van de slager in voor een relatieve pijnloosheid. Maar bovendien eist het islamitische geloof ook een rituele slachting door leken, naar aanleiding van belangrijke familiefeesten en naar aanleiding van het Offerfeest, dat een tijdje na de Ramadan plaatsgrijpt (Al Baqarah, § 197).

De vereiste tot slachten middels de halssnede staat niet letterlijk in de Koran, maar men kan haar wel afleiden uit diverse Soera's, zoals de Soera Al-Baqarah § 174, die een verbod op het eten van bloed formuleren. Zij maakt deel uit van een hele reeks dieetvoorschriften, gericht op de bevordering van halal-voedsel en het verbod op haram-voedsel. In de Soera Al Maidah § 4 luidt het : « Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees en al waarover een andere naam dan die van Allah is aangeroepen; hetgeen is gewurgd en is doodgeslagen en hetgeen is doodgevallen of hetgeen door de horens van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is aangevreten, behalve wat gij hebt geslacht ». In de Soera Al-An'aam § 146 wordt « het gestorvene of vloeiend bloed of varkensvlees » als onrein aanzien. Ook de Hadith ­ de aan Mohammed toegeschreven woorden en daden ­ bevat leefregels die dit gebod impliceren.

Het slachten door middel van de halssnede wordt tijdens het Offerfeest gezien als nagedachtenis aan de offerbereidheid van Abraham : zij herinnert eraan hoe moeilijk het is iets zeer waardevol te moeten offeren ter ere van de schepper.

D. DE WESTERSE VISIE OP HET DIERENWELZIJN

Eeuwenlang werd de mens in zowat alle culturen ter wereld als enig moreel relevant subject beschouwd. In de meeste grote religies worden dieren overigens nog steeds beschouwd als zielloze wezens.

Thomas van Aquino (13e eeuw) kaderde de visie van Aristoteles (aangezien de natuur niets maakt dat doelloos of nutteloos is, is het onmiskenbaar waar dat zij alle dieren heeft gemaakt ter wille van de mens) in het christendom in. Toch introduceerde hij een verbod op bepaalde vormen van wreedheid jegens dieren omdat dit schadelijk kan zijn voor de eigenaar.

Descartes (16e eeuw) stelde dat, aangezien dieren geen ziel hebben, zij ook niet over een bewustzijn beschikken en bijgevolg evenmin over het vermogen om pijn te lijden.

Immanuel Kant (18e eeuw) parafraseerde Thomas van Aquino door te stellen dat « hij die wreed is jegens dieren, ook hard wordt in zijn omgang met mensen » en « we kunnen het hart van een man beoordelen door te kijken naar zijn behandeling van dieren ».

Jeremy Bentham (18e eeuw) pleitte er wel voor om dieren te beschouwen als moreel relevante wezens (« Why should the law refuse its protection to any sensitive being ? The time will come when humanity will extend its mantle over everything which breathes. »).

De evolutieleer van Darwin gaf een belangrijke impuls aan dit ethisch denken aangezien werd aangevoerd dat de verschillen tussen mens en dier slechts berusten in graduele variaties.

In België werd in 1863 de « Koninklijke Maatschappij voor Dierenbescherming » opgericht. In de 19e eeuw werd ook voor het eerst de mishandeling van een dier strafbaar gesteld. In ons land worden in de artikelen 538-542 van het Strafwetboek bepalingen ingevoegd betreffende het ombrengen van dieren. Die strafbaarstelling was echter vooral gebaseerd op het feit dat de zedelijke gevoelens van mensen die de mishandeling moesten aanzien of aanhoren worden gekwetst. Het ging om het zogenaamde aanstootbeginsel, gebaseerd op de visie van Kant, en niet zozeer om het lijden van pijn of verwaarlozing van het dier zelf.

Deze zedelijke inslag impliceerde dat dierenmishandeling in de publieke sfeer strafbaar werd, maar dat het toebrengen van leed aan dieren in de private sfeer er buiten viel.

Het is tevens in de negentiende eeuw dat het vegetarisme onder toenemende belangstelling kwam. In zijn werkstuk « Geschiedenis van het westers vegetarisme » schrijft Jeroen Vuurboom dat John Newton, auteur van « Terugkeer naar de natuur » (1811) met als ondertitel : « a defence of the vegetable regime » als het startpunt van de vegetarische beweging kan worden beschouwd. Volgens Henry Salt (« Animals' Rights », 1892) was het vegetarisme een onderdeel van een wereldwijd opkomend humanitair bewustzijn waarvan de Franse Revolutie het beginpunt markeerde.

In 1929 werd in België een eerste wet op de dierenbescherming geïntroduceerd.

Pas na de Tweede Wereldoorlog, wanneer de intensivering van diergebruik enorm toeneemt, ontstaat er eind jaren zestig en begin jaren zeventig van de vorige eeuw een nieuwe discussie over de toelaatbaarheid van het gebruik van dieren. Dit is het gevolg van het publiekelijk bekend worden van de misstanden in de bio-industrie door middel van de media, gecombineerd met de toegenomen kennis van de gezondheid en het welzijn van dieren door wetenschappelijk onderzoek.

Het moderne filosofisch debat rond het moreel statuut van dieren is vooral op gang gekomen met de publicatie van het boek « Animal Liberation » (1975) van Peter Singer, die voortbouwt op de utilitaristische stellingen van Bentham.

In 1978 werd de Universele verklaring van de rechten van het dier afgekondigd, die weliswaar geen enkele rechtskracht geniet.

In België werden met de wet van 14 augustus 1986 de rechten op het welzijn van de dieren erkend.

E. DE CONCRETE PROBLEMEN

Voor de joodse gemeenschap (ongeveer 30 000 personen in België) is rituele slachting vereist voor de dagelijkse vleesconsumptie. Het jaarlijks aantal ritueel geslachte dieren ligt hoog. De voorschriften voor het ritueel slachten zijn zeer rigide. Vlees dat daardoor niet kosher is komt in het normale economische circuit terecht. Een groep consumenten van hun kant eist daarom het recht op om te weten of het dier waarvan zij het vlees nuttigen een wrede behandeling heeft ondergaan of met religieuze bedoelingen werd geslacht, wat op heden niet mogelijk is.

Voor de islamitische gemeenschap (ongeveer 400 000 personen van moslimorigine in België) gaat het om één periode per jaar (Aïd-el-Kebir, het islamitische Offerfeest), maar het aantal te slachten dieren is zo hoog dat de bestaande slachthuizen dit qua capaciteit niet aankunnen. In bepaalde gemeenten worden tijdelijke slachtvloeren ter beschikking gesteld, maar die zijn duur en de interesse van de moslims is soms beperkt. Sommige gemeentebesturen stellen ook varkensslachthuizen ter beschikking, maar aangezien varkens « onreine » dieren zijn hebben moslims het daar moeilijk mee. Normaal worden er ter gelegenheid van het Offerfeest in België 70 000 à 100 000 schapen geslacht. Dit heeft zijn weerslag op de prijs van het schapenvlees. Soms zou de gemiddelde prijs van ongeveer 100 euro voor een schaap zelfs verdubbeld worden, waardoor sommige moslims het offer niet kunnen brengen.

In verband met het capaciteitstekort is het antwoord van de Europese Commissie van 29 februari 2000 op de parlementaire vraag van Mark Watts (PSE) relevant, die de toestand tijdens het Aïd-el-Kebirfestival in Parijs aanklaagde waarbij dieren buiten de slachthuizen worden geslacht en op pijnlijke manier worden behandeld. De heer Byrne stelde namens de Commissie dat de te geringe capaciteit in de slachthuizen in bepaalde stedelijke gebieden van Frankrijk één van de redenen leken te zijn voor de behandeling. De Commissie zou elke inspanning van de Franse autoriteiten om een oplossing te vinden voor het probleem van de te geringe capaciteit in de slachthuizen toejuichen. Voor wat betreft de behandeling bij het fixeren en het slachten stelde de commissie dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de communautaire wetgeving in verband met het slachten en doden van dieren, overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 93/119/EG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden. De Franse autoriteiten antwoordden dat zij stappen hebben ondernomen om islamitische culturele groepen nauwer bij gesprekken over dit onderwerp te betrekken, teneinde de situatie te verbeteren en tot betere welzijns- en hygiënische omstandigheden voor de dieren te komen. De Franse autoriteiten hebben benadrukt dat vooruitgang moet worden geboekt via overleg en consensus. De Commissie heeft er toch op gewezen dat de niet-naleving van de fundamentele bepalingen van richtlijn 93/119/EG en van de relevante communautaire regels inzake hygiëne een ernstige inbreuk op het Gemeenschapsrecht is. De Commissie stelde daarom de zaak opnieuw te bestuderen met het oog op het eventueel instellen van een inbreukprocedure krachtens artikel 226 (ex artikel 169) van het EG-verdrag. Er werd verder niets meer terzake vernomen. Een jaar eerder had de Commissie al gesteld dat in enkele lidstaten het ritueel slachten buiten slachthuizen gebeurt, ofwel illegaal, ofwel wordt gedoogd. De Commissie was toen reeds voornemens het probleem nog eens te berde te brengen in het Permanent Veterinair Comité en vervolgens haar conclusies te trekken.

De wet op het dierenwelzijn van 14 augustus 1986 verbiedt rituele slachting door particulieren. Enkel in slachthuizen mogen erkende offermeesters dieren doden op een rituele wijze. De Beringse schepen Selahattin Koçak stelde geen enkele slachter met het vereiste diploma te kennen. Een professionele slachting met een dierenarts is een alternatief.

Gemeenten mogen voor het Offerfeest ook de inrichting van een tijdelijk slachthuis vragen. Particulieren mogen buiten de gevallen van rituele slachting thuis slachten, op voorwaarde dat voorafgaandelijk een vergunning werd aangevraagd en toegekend. Deze wetgeving wordt niet altijd correct nageleefd. Sommige gemeenten plaatsen bijvoorbeeld containers voor afval van thuisslachtingen. Het gaat dan om actieve medewerking door de overheid bij een illegale praktijk, welke ook vaak een bron van overlast voor een buurt vormt en de ongelijke behandeling van autochtonen en allochtonen bevestigt.

Door de lakse houding van bepaalde gemeentebesturen komen de gemeentelijke overheden die wel de wet willen laten naleven in conflict met de moslimgemeenschap op hun grondgebied. In het dagblad Het Belang van Limburg van 6 februari 2004 trok volgend veelzeggend artikel onze aandacht : Het stadsbestuur van Beringen wordt volgens burgemeester Mondelaers door de moslimgemeenschap met een scheef oog bekeken omdat men in Beringen altijd zo moeilijk doet over het offerfeest terwijl dat elders nooit een probleem geeft. Mondelaers : « Door hun lakse houding en hun gedoogbeleid geven vele bestuurlijke overheden voeding aan de steeds weer herhaalde vraag van de moslimgemeenschap in België waarom rituele slachtingen hier eigenlijk nog verboden worden als ze in feite al lang toegelaten zijn? » Volgens de politie van Beringen en de lokale integratiedienst is het islamitisch offerfeest vlot verlopen. Er werden 128 schapen geslacht aan de moskee in Beringen-Mijn. Een toename in vergelijking met vorig jaar. De stad heeft er ook dit jaar op toegezien dat het offerfeest volgens de wettelijke voorschriften zou verlopen. Op de dag zelf waren 8 professionele slachters ter plaatse werkzaam onder toezicht van een erkende dierenarts. Er stonden tevens containers voor de opvang, transport en latere verwerking van het slachtafval. » Alles organiseren, zoals wettelijk voorgeschreven, kost energie en handenvol geld. Het is dan ook ontmoedigend om te moeten vaststellen dat op vele plaatsen die moeite niet wordt gedaan. Daar staat men oogluikend toe dat schapen ritueel worden geslacht aan huis, alhoewel dit formeel verboden is. Er is in feite geen overheidscontrole op de naleving van de bestaande reglementering. Het is erg te moeten vaststellen dat Gaia als een soort controledienst moet optreden. »

Een slinkend aantal kleine boeren houdt nog dieren voor eigen consumptie. Ook hier worden soms praktijken toegepast die vanuit dierenwelzijnoogpunt niet tolereerbaar zijn.

Men kan zich trouwens ook afvragen of het verantwoord is, in deze tijden van voedselonveiligheid, een algemene uitzondering op de verplichting van een gezondheidsonderzoek voorafgaand aan het slachten en aan een keuring na het slachten, te handhaven.

Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van het Voedsel voert regelmatig controles uit, vooral naar aanleiding van het islamitisch Offerfeest. Aangezien er op de markt vaak een tekort is aan schapen om aan de vraag te voldoen worden ze soms op de meest uiteenlopende plaatsen gekweekt en soms zonder registratie de grens overgebracht. Volgens het Voedselagentschap worden heel wat dieren zonder de nodige formaliteiten en controles ingevoerd uit bijvoorbeeld Nederland, maar ook plaatselijke kwekers verhandelen dieren buiten het wettelijke circuit om. Het risico schuilt erin dat deze dieren besmettelijke ziekten, zoals mond- en klauwzeer, overdragen of dat bepaalde ingewanden ­ ingeval van thuisslachtingen ­ bij het gewone afval terechtkomen, met dan weer de verspreiding van andere ziekten, zoals de schapenvariant van BSE of dollekoeienziekte. In de slachthuizen of de tijdelijk erkende slachtinrichtingen is wel in een systeem voorzien om de risicovolle organen veilig weg te werken.

Een politiek-correct denken dat een oplossing in de weg staat, met name de vrees dat het aanpakken van het probleem « uiterst-rechts in de kaart speelt ». Vele Belgische gemeenten laten bijgevolg maar betijen, bang als ze zijn voor beschuldigingen van discriminatie en racisme. Ze leveren slachtvergunningen af aan wie het vraagt. Soms worden afvalcontainers bezorgd, hetgeen de facto een actieve medewerking aan een illegale praktijk door het gemeentebestuur inhoudt. In vele gevallen wordt het afval in de natuur gedumpt (sluikstorten).

F. ARGUMENTEN PRO EN CONTRA DE PRAKTIJKEN VERBONDEN AAN DE RITUELE SLACHTINGEN

1. De tegenstanders van rituele slachtingen halen verschillende argumenten aan

a) Wrede behandeling van dieren

De dhabh- en shahita-methodes van het oversnijden van de keel doet de dieren het bewustzijn verliezen door bloedverlies. Voor schapen is die tijd vrij beperkt (vijf tot zeven seconden), maar voor vee gaat het over langere periodes van 20 seconden tot 2 minuten. Het dier vooraf bedwelmen is niet altijd even efficiënt, maar het slachten zonder verdoving wordt door de publieke opinie kortweg wreed genoemd.

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het dier aanzienlijk lijdt tijdens de periode dat het leegbloedt. Onderzoekers van « The Food Research Institute » te Langford (Verenigd Koninkrijk) toonden aan dat de breinactiviteit bij runderen voor langere tijd aanhoudt na shahita en dat de halsslagader soms binnen de tien seconden na de snede opzwelt waardoor er zich een toegenomen bloedstroom naar de hersenen voordoet waardoor het brein actief blijft. Het lijden wordt bij de joodse rituele slachting weliswaar beperkt door allerlei regels en welzijnseisen, maar er kan nog steeds van alles misgaan. Vooral bij de massale openlucht moslimslachtingen in Frankrijk en andere illegale slachtingen lijdt het dier vreselijk.

Verder lijden de dieren ook bij het vervoer naar de slachthuizen of bij de illegale slachtingen (vastgebonden in de kofferbak, enz.). Het komt ook voor dat de dieren moeten toezien hoe andere dieren geslacht worden, wat ook wettelijk (én volgens halal-eisen) verboden is.

Een belangrijke kritiek in dit verband betreft het fixeren van het dier voorafgaand aan de slachting. Op de traditionele wijze uitgevoerd leidt dit tot overdreven stress en lijden bij het dier. Vandaar dat dieren enkel in slachthuizen ter dood mogen worden gebracht en er bijzondere aandacht dient te gaan naar de infrastructuur van en de praktijken in de slachthuizen. Het is immers bekend dat er in sommige slachthuizen nog steeds wrede fixeermethodes worden gehanteerd waarbij de dieren levend aan één poot worden opgehangen. Niet alleen vanuit humane overwegingen, maar ook vanuit veiligheidsoverwegingen dient dit ten strengste te worden verboden.

Volgens een studie in het Verenigd Koninkrijk zou slechts 10 % van de dieren geslacht voor halal-vlees niet worden verdoofd, maar opgeteld bij de shahita-slachtingen betekent dit dat er jaarlijks nog miljoenen dieren zonder bedwelming ritueel worden geslacht.

b) Geen dwingende religieuze verplichtingen

Het slachten is, althans voor moslims, geen voorschrift (farz), maar een gewoonte (sünnet). Offeren berust met andere woorden niet op een religieuze verplichting, het is een gewoonte, een traditie.

c) Geen dwingende voorschriften tot nuttigen van vlees

Vele liberaal-progressieve joden en moslims staan afkerig tegenover rituele slachtingen en kiezen voor het vegetarisme. Recent werd een boek uitgebracht « Diet For Transcendence : Vegetarianism and the World Religions » (Steven Rosen, Giorgio Cerquetti & Joshua Greene) die een overzicht geeft van de verzoenbaarheid van de diverse grote godsdiensten en het vegetarisme.

In zijn artikel, « 18 Reasons Jews Shouldn't Be Vegetarians (And Why They're Wrong) » (TIKKUN MAGAZINE May-June 2003), schrijft Richard H. Schwartz onder punt 8 : » Jews should consider switching to vegetarianism not because of the views of animal rights groups (whether they are hostile to Judaism or not), but because it is the diet most consistent with Jewish teachings. It is the Torah, not animal rights groups, which is the basis for observing how far current animal treatment has strayed from fundamental Jewish values. As Samson Raphael Hirsch stated : « Here you are faced with God's teaching, which obliges you not only to refrain from inflicting unnecessary pain on any animal, but to help and, when you can, to lessen the pain whenever you see an animal suffering, even through no fault of yours. »

JAR is een joodse vereniging die werkt op basis van de filosofie en de doelstellingen van Rabbi Avraham Kuk, auteur van « A Vision of Vegetarianism and Peace » en hierin onder meer schreef : « ...the free movement of the moral impulse to establish justice for animals generally and the claim of their rights from mankind are hidden in a moral psychic sensibility in the deeper layers of the Torah. » Tikkun wenst meer bekendheid te geven aan de traditie van tsa'ar ba'alei chaim in het judaïsme. « Tsa'ar ba'alei chaim » betekent « U mag levende wezens geen leed berokkenen ». Het is een belangrijke leer van het judaïsme en verplicht de joden aandacht te schenken aan de hedendaagse wreedheden die dieren ondergaan. Reeds in Deuteronom zijn er regels opgenomen die gods visie op de behandeling van dieren door mensen bevestigen en die inhoudt dat de mens terzake een verantwoordelijkheid draagt. Er bestaan nog talrijke andere joodse vegetarische organisaties.

Er bestaan eveneens verschillende islamitische vegetarische vennootschappen, bijvoorbeeld de « Muslim Vegan and Vegetarian Society ». Ook zij vinden in de Koran de regels die hen zelfs dwingen zich van vlees te onthouden. Zo mag onder meer geen dier geslacht worden in Mekka, de geboorteplaats van de profeet. De Koran stipuleert louter van welke dieren men vlees mag nuttigen en welke voorschriften in acht moeten worden genomen bij het slachten van die dieren. Maar er wordt geen vleesconsumptie aanbevolen, laat staan verplicht. Dus een moslim die vlees wil eten zal bepaalde voorschriften in acht moeten nemen, maar men kan als moslim evengoed geen vlees eten. Dat komt duidelijk tot uiting in het soefisme, een meer mystieke beleving van de islam. Sommige soefisekten streven naar meer geestelijke reinheid door het nuttigen van vlees af te zweren.

d) Geen dwingende voorschriften inzake het verbieden van verdoving

De Muslim World League telt 55 moslimtheologen, wetenschappers en leiders van over de hele wereld. Al in 1986 maakte ze bekend dat de verdoving van slachtdieren door elektroshocks geen probleem is als dat het lijden van het dier vermindert en het dier onmiddellijk bewusteloos maakt. Andere voorwaarden : het dier mag er niet door sterven, het vlees mag de gebruiker niet schaden. Een denkgroep aan de universiteit van Kaïro, met vertegenwoordigers van de vier erkende denkrichtingen Shafii, Hanafi, Maliki, and Hanbali, besloot een tijd geleden unaniem dat er tegen verdoving geen religieus bezwaar is.

Als het hart van het dier blijft slaan is bijgevolg aan de voorwaarde van de rite voldaan. De Zwitsers-Palestijnse doctor in de rechtsleer en specialist Arabisch en islamitisch recht Sami Aldeeb Abu-Sahlieh, bevestigt dat de Koran of de soenna, het na te volgen gedrag van de profeet Mohammed, verdoving nergens verbiedt. Het zou het dus louter een kwestie zijn van traditionele interpretatie door moslims van het slachtritueel, maar niet van een religieuze noodzakelijkheid.

Volgens deze orthodoxe interpretatie impliceert het islamitisch slachtgebod (1) de vereiste om geen vloeiend bloed te consumeren, (2) de vereiste om slechts dieren die door de halssnede werden geslacht te consumeren en (3) de vereiste dat bij dit slachten het dier niet voorafgaandelijk wordt verdoofd. Maar zelfs in deze theologische categorie aanvaardt men dat die laatste vereiste nagelaten kan worden ingeval van overmacht. Indien men in de onmogelijkheid verkeert ­ bijvoorbeeld door een wettelijk verbod ­ om op dergelijke manier vee te slachten of zich dergelijk vlees aan te schaffen kan men zich beroepen op heerkracht : het is niet een eigen keuze. Precies op grond hiervan hebben sommige islamitische gezagsdragers hun gelovigen van deze religieuze plicht vrijgesteld in landen zoals Zwitserland. In Soera Al-Maidah, § 4 staat daarenboven vermeld : « Maar wie door honger wordt gedwongen, zonder dat hij tot de zonde is geneigd, voorzeker, Allah is Vergevensgezind, Genadevol ». En in de Soera Al-An 'Aam §146 staat eveneens « Maar wie door noodzaak wordt gedreven en niet begerig is noch de grens overschrijdt : uw Heer is dan voorzeker Vergevensgezind, Genadevol ».

e) Verplichting tot zorgen voor het welzijn van de dieren

De Koran, maar vooral de Hadith bevatten ook voorschriften die erop zijn gericht de dieren zo min mogelijk extra te laten lijden. Zo wordt het veelvuldig scherpen van het mes verplicht gesteld en mag men dit niet doen in het aangezicht van het dier. Men dient verder de slachtdieren gerust te stellen en te strelen en de dieren moeten van tevoren goed zijn gevoed en verzorgd. Het lijkt er daarom ook op dat de thans vigerende praktijken eerder in strijd zijn met de intenties van de islam dan dat zij die gehoorzamen.

Hetzelfde geldt voor de joodse gemeenschap. De verplichting om de Shahita-methode te volgen was bedoeld om het dier de minst pijnlijke dood te garanderen. Daarom wordt ook zo een belang gehecht aan de scherpte van het mes. Vandaag is de halssnede niet meer de meest menselijke wijze van doden, dus door het volgen van de traditionele methode overtreden de joden eigenlijk hun wetten.

2. Argumenten tegen een verbod

Orthodoxe joden en moslims weerleggen de kritieken van verdedigers van dierenwelzijn met volgende argumenten :

a) Geen sprake van wreedheid

Zowel orthodoxe moslims als joden ontkennen dat er wetenschappelijke argumenten zijn om hun rituele slachtpraktijken te verbieden. Ze blijven erbij dat het ritueel slachten niet onredelijk wreed is voor dieren. Meer nog, zij beweren dat hun manier van slachten de meest humane slachtwijze is. De religieuze groeperingen werpen op dat precies bedwelming voor het dier een dubbele portie pijn tot gevolg heeft en ­ vanuit religieus oogpunt onaanvaardbaar ­ er bloed in het karkas blijft.

b) Volksgezondheid

In de islam betekent de term « zabah », zuiveren. Het doel van zabah is het vlees van het dier te zuiveren door zijn bloed volledig te laten wegvloeien. Vloeiend bloed is onzuiver en onhygiënisch. Als argument wordt door sommigen dan ook opgeworpen dat het bloed dat in het karkas blijft een risico inhoudt voor de menselijke gezondheid en veiligheid en dat er steeds meer bewijzen worden geleverd dat het een vergroot risico inhoudt op de ziekte van Creutzfeldt-Jakob.

c) Godsdienstvrijheid

Ze wijzen er uiteraard op dat rituele slachtingen een fundamentele religieuze praktijk vormen die reeds duizenden jaren wordt uitgevoerd. God is betrokken bij het doen en laten van elk individu als een vader die bezorgd is voor de morele en spirituele ontwikkeling van zijn kind en dus ook voor de manier waarop het wordt gevoed. De juiste voeding vereenvoudigt elke andere vorm van spirituele en fysische opleiding. Het verbieden van rituele slachtingen wordt dan ook gezien als een aanslag op hun religieuze vrijheid.

d) Economische redenen

Alles kost voor de ­ doorgaans kroostrijke ­ orthodoxe joodse of islamitische consument nu reeds veel duurder en velen kunnen zich de luxe niet permitteren om halal of kosher voedsel in te voeren uit regio's van buiten de EU. Bij een verbod op kosher voedsel worden zij de facto het recht ontzegd om voedsel te nuttigen conform hun dwingende geloofsbepalingen.

G. WAARDEN EN NORMEN IN ONZE SAMENLEVING

Een waarde kan worden omschreven als een binnen een bepaalde cultuur, groep of samenleving heersende opvatting, waaraan door de leden van deze cultuur, groep of samenleving groot intrinsiek belang (of waarde) wordt toegekend. Belangrijke vervolgvragen bij het nadenken over waarden en normen zijn : betekenen waarden en normen voor iedereen hetzelfde ? Zijn ze voor iedereen gelijk ? Zijn ze voor iedereen even belangrijk ?

Mensen binnen een bepaalde cultuur zijn in hun gedragingen en denkpatronen bijgevolg geconditioneerd door een aantal grondwaarden, eigen aan die cultuur. Een cultuur wordt bepaald door natuurlijke omgevingsfactoren en in tweede orde door de interactie met de staat en de religie. Bepaalde van die grondwaarden vindt men terug in alle culturen, maar die worden vanzelfsprekend niet altijd op dezelfde wijze geïnterpreteerd en de afgeleide normen worden niet altijd op dezelfde wijze nageleefd. Hetgeen cultureel relevant is in een bepaalde context, is dit niet of is zelfs aanstootgevend in een andere. Niet alle uitingen van een cultuur zijn even primordiaal. Het komt er voor een individu op neer het onderscheid tussen hoofd- en bijzaak te kunnen maken en zijn culturele identiteit binnen een andere cultuur te baseren op hetgeen compatibel is in beide culturen. Dit proces kan men als integratie bestempelen.

Een cultuur heeft een functioneel nut voor de leden, dankzij de cultuur zijn de individuen in staat zonder overbodige transactiekosten met de andere leden van de cultuur te interageren, hun bestaan te verzekeren en in te vullen. Gelet op het grote belang van de overheid in een samenleving, waarin de gedragsregels worden bepaald door de cultuur met zijn inherente waarden en informele normen, heeft de overheid tot belangrijke taak die waarden en normen te beschermen. Daar waar er gevaar is dat de waarden en normen met voeten worden getreden dient de overheid formele normen met effectieve sancties op de overtreding ervan vast te stellen. Een democratische overheid moet uiteraard zelf ook respect betonen voor de waarden en de normen van de diverse culturen, maar (1) bij de behandeling van die culturen de fundamentele waarde van de dominante cultuur, met name « gelijkheid » en « gelijke berechting » in acht nemen en (2) als democratische overheid ingeval van waarde- en normconflicten de waarden en normen van de dominante cultuur bij voorrang beschermen. Met andere woorden, wanneer de waarden en normen van de dominante cultuur bedreigd worden dienen de politiek correcte ideeën over de multiculturele samenleving minstens tijdelijk opzij gezet te worden.

In de conclusies van het Nederlandse rapport « Sectorale, lokale en departementale initiatieven rond waarden en normen » van het « Forum voor Democratische Ontwikkelingen », lezen we onder meer : « De consensus over waarden en normen staat mogelijk onder druk door de instroom en tekortschietende integratie van burgers uit andere culturen, waarvan in de afgelopen decennia sprake is. » Met de komst van belangrijke groepen moslims naar Europa is het probleem van de rituele slachting zeer zeker duidelijker in beeld gekomen en wel in de mate dat maatschappelijke groeperingen er in toenemende mate kritiek op uiten en de overheid hier onmogelijk doof voor kan blijven.

De overheid dient uiteraard zelf uit te gaan van de fundamentele waarden en normen bij het behandelen van deze problematiek. Eén van die fundamentele waarden en normen is de waarde van rechtvaardigheid die voortvloeit uit het gelijkheidsbeginsel. Ook de « perceptie » dat deze waarde en norm met voeten wordt getreden moet vermeden worden. Tekenend in dit verband is de opmerking van Ahmed Azzuz oprichter van de moslimscouts : « Er is trouwens nog iets opvallend aan dat hele waardendebat. Het valt op dat bepaalde waarden wel worden opgedrongen aan de Marokkaanse en de Turkse gemeenschap maar niet aan de joodse. Ik zie dat bepaalde joodse rituelen in het openbaar plaatsvinden en zelfs begeleid worden door de Antwerpse politie. Ik stel ook vast dat de Antwerpse joden toestemming kregen om hun doden volgens hun gebruiken binnen de 24 uur te begraven. Bij ons bestaat die traditie ook, maar wij kregen zo'n toestemming niet. Het stoort mij niet dat de joden hun cultuur mogen beleven, wat mij stoort is de selectiviteit die men hanteert om de gebruiken van één groep wel te tolereren en die van een andere niet. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de economische macht van de joodse gemeenschap. » (Bron : De Morgen van 22 november 2001).

Een oplossing waarbij niemand zich geviseerd voelt is mogelijk. Waarden als respect, verantwoordelijkheid, naastenliefde delen moslims en joden met anderen. Ook deze religies zijn niet statisch. De praktische invulling van deze waarden (de normen) kunnen zo evolueren dat het harmonieuze samenleven mogelijk wordt.

Overigens, iedereen heeft het recht er andere waarden op na te houden, geïnspireerd vanuit de islam, dan wel vanuit het judaïsme of enige andere godsdienst, maar het manifesteren en materialiseren van deze waarden moet verzoenbaar zijn met de normen die in een samenleving gestoeld zijn op de fundamentele waarden van de dominante cultuur.

Daarom dat bepaalde normoverschrijdingen, zelfs de overschrijding van formele normen, aanvaardbaar kan worden geacht omdat die bijvoorbeeld gestoeld zijn op voorbijgestreefd geachte waarden. Normen zijn geen statisch gegeven. Ze worden gecreëerd door een dominante cultuur en culturen zijn uiteraard evenmin statisch. De eerste overtreders van de heersende normen zijn dan de ketters en trendsetters die gelijk krijgen van de geschiedenis. In alle geval moet de overheid erop toezien dat de fundamentele waarden en fundamentele normen (de grondrechten) niet met voeten worden getreden. Met andere woorden een minderheid dient zich niet te assimileren met een meerderheid, maar moet er bij haar gedragingen wel steeds rekening mee houden dat deze binnen een bepaalde tijdscontext tot sanctionering kan leiden. Dit geldt evengoed voor een jongerensubcultuur als voor een allochtone cultuur. De dynamiek stopzetten kan echter niet en lijkt ons ook niet wenselijk.

« Als migranten op een volwaardige manier willen deelnemen aan onze samenleving, dan dienen ze zich ten eerste aan de wetten van het land te houden en ten tweede moeten ze een aantal westerse beschavingswaarden respecteren. » Dit waren de uitgangspunten van Paula D'Hondt toen ze als koninklijk commissaris voor het Migrantenbeleid in 1989 haar integratiepolitiek uittekende. Een aantal waarden waarover zij het had waren zoals reeds hoger aangegeven zeer concreet en fundamenteel in een democratische samenleving : vrijheid van meningsuiting, man-vrouwgelijkheid, scheiding van kerk en staat.

Deze benadering is nog steeds zeer actueel. Het is elk individu toegestaan zich te manifesteren zoals hij wil, zolang deze drie fundamentele waarden niet worden overtreden.

Respect voor de normen van de gastcultuur (inclusief de wetten van het land) is uiteraard ook primordiaal, maar niet noodzakelijk fundamenteel. Het overtreden van het fundamentele gebod « U zal niet doden » wordt uiteraard navenant gestraft, ook al kwam de moord mee voort uit een cultureel relatief verschoonbaar gegeven zoals « eerwraak ». Maar andere normen kunnen gerust getoetst worden aan de fundamentele waarden en normen. Dit kan zorgen voor spanningen, maar als die spanningen maatschappelijk draaglijk zijn, zorgen ze voor een gezonde dynamiek. Niet alleen de migranten passen zich aan ons aan, maar ­ zij het veel onbewuster ­ passen wij ons ook meer aan de vreemde culturen aan waarmee wij in toenemende mate worden geconfronteerd.

De wetgever ­ als behoeder van de democratie ­ heeft de plicht erop toe te zien dat de fundamentele waarden en normen worden gerespecteerd (en zonder zelf deze principes te overtreden kan de overheid een helpende hand uitsteken) en de overtredingen worden gesanctioneerd. Of die nu komen van autochtone blanken, dan wel van allochtone bruinen, zwarten, gelen of roden. Dit heeft uiteraard niets met racisme vandoen of een weigering om de culturele identiteit van een bevolkingsgroep te respecteren. Het betreft louter het kader, de spelregels van deze maatschappij. In de marge kan men er overigens op wijzen dat in onze samenleving vaak minder respect wordt betoond voor « eigen » religies dan voor « vreemde » religies. Katholieke fundi's zijn zeker niet de grootste bewonderaars van de ethische politiek van de jongste dertig jaar.

Toch lijkt het niet onmogelijk om de godsdienstvoorschriften met de eisen inzake dierenwelzijn te verzoenen en aldus een integratie-impuls terzake te geven. Slachting door middel van halssnede kan onveranderd worden behouden. Dat gebeurt immers ook in de westerse slachthuizen. In het westen is er een traditie van verdoving die voortkomt uit een westers waardenpatroon dat zijn oorsprong vindt in de 19e eeuw, toen men steeds meer aandacht begon te schenken aan het dierenleed. Er bestaat geen islamitische traditie van verdoving. Men kan dus stellen dat de integratie van moslims in de westerse wereld vergt dat zij toegeven aan die eis tot verdoving, omdat dat niet essentieel raakt aan hun religieuze voorschriften. Voor moslims en joden die deze stap niet wensen te zetten is er nog steeds de mogelijkheid tot import van halal of kosher voedsel.

Waar ligt de grens tussen het recht op eigen waarden en normen, annex godsdienstvrijheid, en de fundamentele waarden en normen in onze samenleving ?

H. VRIJHEID VAN GODSDIENST

1. Algemeen

Soms kunnen extreme voorbeelden helpen om die grens te « ontwaren ». Stel dat een godsdienst ­ zoals dit in het verleden heeft bestaan ­ mensenoffers vergt, dan is het totaal vanzelfsprekend dat die godsdienst zijn recht op vrijheid niet zou kunnen laten gelden. Al heel wat minder duidelijk wordt het voor sommigen wanneer de kwestie van de clitoridectomie ter sprake komt, nog minder als het gaat om rituele slachtingen, aangezien het empathisch vermogen van de westerlingen jegens dieren op zich ook slechts een relatief recent fenomeen is.

Een vrij extreme visie over godsdienstvrijheid wordt onder meer vertolkt door Paul Cliteur, Nederlandse filosoof : « De godsdienstvrijheid is, zoals de Duitse filosoof George Jellinek zegt, het moederrecht van alle andere grondrechten. Vrijheid van geweten, de vrijheid van meningsuiting zijn afsplitsingen van de godsdienstvrijheid die in de zeventiende eeuw tot ontwikkeling is gekomen. Men kwam toen tot het besef dat er niemand baat had bij de godsdienstoorlogen, het was dus een redelijk pragmatische overweging. Maar in deze tijden is godsdienstvrijheid een overbodig recht geworden. Wat beschermingswaardig is, wordt door andere grondrechten gegarandeerd zoals het recht op privacy, vrijheid van meningsuiting en het recht om zich te verenigen. » (Bron : Financieel Economische Tijd van 24 januari 2004).

Artikel 19 van de Belgische Grondwet bepaalt : « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd. » De vrijheid van godsdienst kan dus worden beperkt door de strafwet.

In de Nederlandse Grondwet komt duidelijker tot uiting dat vrijheid van godsdienst weliswaar een grondrecht is, maar dan wel een grondrecht dat niet op hetzelfde niveau staat als bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel :

Art. 6 van de Nederlandse Grondwet. ­ « 1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. ­ 2. De wet kan terzake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. ».

De godsdienstvrijheid kan dus door de wet worden geregeld en is uitdrukkelijk ondergeschikt aan de Nederlandse wet.

2. Godsdienstvrijheid en recht

De Gentse hoogleraar Koen Raes heeft in zijn essay « Godsdienstvrijheid en dierenleed » (gepubliceerd in Ethiek & Maatschappij, 1.1 (1998), pp. 91-104) hieromtrent het volgende geschreven : « Levensbeschouwelijke verdraagzaamheid is een fundamentele norm in een moderne democratische rechtsstaat. Zij vormt de mogelijkheidsvoorwaarde opdat diverse levensbeschouwelijke gemeenschappen vreedzaam binnen hetzelfde samenlevingsverband zouden kunnen samenleven. Daarom is de godsdienstvrijheid ook grondwettelijk verzekerd. Het komt de staat niet toe zich te mengen met de inhoud van een levensbeschouwing, haar overtuigingen en geloofspunten noch met haar rituelen, voorschriften, erediensten en sacramenten, noch met de gezagsaanspraken van haar woordvoerders tegenover de leden van de geloofsgemeenschap. » (...) « Toch is het recht op levensbeschouwelijke vrijheid niet absoluut. Zo wordt algemeen aanvaard dat levensbeschouwingen zich in Europa aan het vermelde EVRM dienen te houden evenals aan de Grondwet. Waar de overheid levensbeschouwelijke gemeenschappen bovendien erkent, subsidieert en/of in de leerplannen van het onderwijs integreert, kan zij ook verdere voorwaarden opleggen aan de uitoefeningsmodaliteiten van de levensbeschouwing. In sommige situaties laat de overheid de godsdienstvrijheid primeren ­ ten tijde van de zesdagenweek werden joodse kinderen op de sabbat vrijgesteld van hun schoolplicht ­ in andere situaties primeert het interne recht ­ ook islamitische kinderen moeten deelnemen aan de zwemlessen op school. » (...) « De scheiding tussen kerk en staat vertolkt een ethiek van de geweldloosheid. Iedereen heeft het recht zijn levensovertuiging in volle vrijheid te beoefenen ­ zolang hij daarbij geen schade berokkent aan anderen ­ en iedereen heeft het recht de « waarheid » van zijn levensovertuiging te verkondigen via de vrijheid van meningsuiting. » (...) Dat wil echter nog niet zeggen dat de levensbeschouwelijke vrijheid absoluut is. Een eerste belangrijke grens wordt door het schadebeginsel geformuleerd : men heeft niet het recht om in en door het uitoefenen van de eigen levensbeschouwing anderen schade te berokkenen. Een tweede belangrijke grens betreft de rechten van de mens : iedere geloofsovertuiging dient de rechten van de mens ­ ook intern ­ te respecteren. » (...) « Zo mag evenmin clitoridectomie worden uitgevoerd op minderjarige meisjes. En er bestaat een schoolplicht, waardoor alle minderjarigen een verplicht leerplan moeten doorlopen, ook al worden in dit leerplan onderwerpen behandeld die in strijd zijn met zekere geloofspunten. » (...) « Dit is althans de situatie in Europa. In de Verenigde Staten is men daarentegen geneigd het ouderlijk gezag meer te laten doorwegen. » (...) « Het gelijkheidsbeginsel stelt dat ieder individu, wat ook zijn levensbeschouwing moge zijn, recht heeft op een gelijke behandeling en op behandeling als een gelijke. Het stelt tevens dat ook iedere levensbeschouwing gelijk moet worden behandeld. Discriminatie van levensbeschouwingen of discriminatie op grond van levensbeschouwing is uit den boze. » (...) « Ten slotte stelt het neutraliteitsbeginsel dat de overheid geen enkele wet mag uitvaardigen die slechts kan worden verantwoord op basis van één specifieke levensbeschouwing : wetten moeten ofwél levensbeschouwelijk neutraal zijn, ofwel berusten op een overlappende consensus tussen de diverse levensbeschouwingen. »

3. Godsdienstvrijheid en rituele slachtingen

Zo komt Koen Raes tot de volgende vraag : dienen levensbeschouwingen in Europa zich ook te houden aan opvattingen van zedelijkheid die de relaties tussen mens en dier betreffen? « Dat deze praktijk thans door de bescherming van de godsdienstvrijheid wordt gedekt is echter niet evident. Immers deze vrijheid is, zoals gezegd, niet absoluut. Weliswaar dient erover gewaakt dat de voor een multiculturele samenleving zo essentiële verdraagzaamheid niet wordt aangetast, maar tegelijk dient erover gewaakt dat fundamentele ethische waarden niet met voeten worden getreden. Godsdienstige argumenten zijn daarom, in tegenstelling tot morele argumenten, niet doorslaggevend. Waar fundamentele ethische waarden in het geding zijn, moet de godsdienst voor de ethiek wijken. » (...) « Ook in juridisch opzicht wordt aanvaard dat het recht op bescherming van de vrijheid van godsdienst, zoals het in de grondwet en in het EVRM is vastgelegd, bepaalde wettelijke beperkingen op de uitoefening van die vrijheid ­ zoals van eender welke andere vrijheid ­ niet in de weg staat. De vrijheid van godsdienst of overtuiging, zo stelt § 2 van artikel 9 EVRM « kan aan geen nadere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. » Beperkingen ­ men denke aan bouwvoorschriften, onderwijsvoorschriften of leefwijzenvoorschriften ­ dienen een wettelijke basis, met andere woorden : een democratische legitimiteit, te hebben en moeten nodig zijn voor de openbare veiligheid (geen godsdienst mag oproepen tot of actief participeren aan geweldpleging) en/of de bescherming van de openbare orde, de gezondheid, de zedelijkheid en de rechten en vrijheden van anderen. Dit zijn, uiteraard, allemaal antropocentrische criteria : zij viseren de (bescherming van de) rechten van mensen. Niettemin wordt ook naar « de zedelijkheid » verwezen en die kan mede de verhouding tussen mensen en (bepaalde) dieren omvatten. » (...) « Het gaat er hier niet om dieren, zoals mensen, als rechtssubjecten te benaderen, zoals Tom Regan verdedigt. Het gaat erom zekere dieren ­ omwille van hun vermogen om te lijden en te genieten, hun vermogen tot zekere bewustzijnstoestanden of omwille van hun hoge graad aan organische complexiteit ­ het statuut van beschermingswaardige (drager van) waarde te verlenen, dat mede dient afgewogen tegenover andere beschermingswaardige waarden. De wet op het dierenwelzijn erkent dit, aangezien hij dieren, in tegenstelling tot zaken, het vermogen tot een zeker « welzijn » toeschrijft. Maar zelfs indien dit niet het geval zou zijn, is dergelijk statuut niet helemaal vreemd aan ons recht. Ook zekere gebouwen, landschappen, monumenten of kunstvoorwerpen worden aan de loutere beschikkingsvrijheid van de mens onttrokken in die zin dat wie er ook de eigenaar van is, niet eender wat met deze goederen mag doen, het zij om esthetische, het zij om ethische redenen.

Bovendien kan worden vastgesteld dat het moderne recht steeds uitdrukkelijker normen uitvaardigt om iedere vorm van misbruik van afhankelijkheid ­ in de arbeidsverhoudingen, de relaties tussen mannen en vrouwen, ouders en kinderen, artsen en patiënten, enz. ­ te sanctioneren. In dergelijke afhankelijkheidsverhouding bevinden zich ook heel wat dieren, die aldus blootstaan aan misbruiken onder de vorm van mishandeling, waartegen alleen een wetgever bescherming kan aanreiken. » (...) « Het komt een andersgelovige niet toe om de inhoud van een ander geloof voor die gelovigen te interpreteren, gezien iedere levensbeschouwelijke gemeenschap haar eigen interpretatieregels heeft. Dat doen zou in strijd zijn met de tolerantienorm en met de godsdienstvrijheid. Wel kan (a) worden vastgesteld of een bepaalde norm of een bepaald ritueel inderdaad door eenieder van die levensbeschouwelijke gemeenschap als absoluut noodzakelijk wordt aanvaard en (b) worden gestreefd naar methoden opdat godsdienstige praktijken meer in overeenstemming zouden worden gebracht met het hier geldende recht en met de ethiek. Ook in een multiculturele samenleving is het « culturele argument » geen doorslaggevende reden om zekere praktijken te verantwoorden. Zij moeten ook ethisch kunnen worden gejustifieerd. »

4. Racisme

Enige tijd terug ging via internet het gerucht dat Nederland een verbod op rituele slachtingen had ingesteld. Meteen waren de reacties waarin de vermeende Nederlandse beslissing werd vergeleken met Duitse nazi-wetten niet uit de lucht. De indiener van dit voorstel weet dus wat te verwachten.

Bij elke maatregel op politiek niveau voorgesteld en met weerslag op culturele of religieuze praktijken van een minderheid in de samenleving, is het verwijt van racisme, antisemitisme of islamfobie nooit ver weg. Vooral sinds 11 september 2001 is de toon duidelijk gezet. Zowel moslims als joden zijn vijfdubbel op hun hoede voor voorstellen die raken aan hun culturele identiteit.

Met dit antisemitisme lijkt het anderzijds mee te vallen : « België is een democratisch, verdraagzaam land », schreef de Israëlische opperrabbijn Jona Metzger in het Belgisch Israëlitisch Weekblad. De opperrabbijn zag dat de joden er overal onbelemmerd hun godsdienst konden beleven. Hij vergelijkt de sfeer in Antwerpen met de religieuze wijk van Jeruzalem en vindt de verhalen over een drukkend antisemitisme onjuist.

Zijn westerlingen dan zoveel racistischer ingesteld dan andere bevolkingsgroepen ? Zeer zeker niet en het nieuws van elke dag toont het tegendeel aan. Nergens ter wereld is er zoveel tolerantie als in West-Europa. De meeste moslims en joden zijn zeer gelukkig met het bestaan van onze fundamentele waarden en normen. Vrijheid van godsdienst is voor moslims en joden een groot goed omdat dit hun de garantie geeft dat zij in het land waarin zij leven en werken hun godsdienst kunnen beleven, hun religieuze plichten kunnen nakomen en kunnen meewerken aan de ontwikkeling van een eigen religieuze identiteit. Zij zijn ervan bewust dat zij beschermd worden door de Belgische rechtsorde en dat zij als burger naast rechten ook plichten hebben.

De westerling torst wel een zwaar schuldcomplex (een gevoel dat niet vreemd is aan een door het katholicisme beïnvloede cultuur) dat in stand gehouden en versterkt wordt door de wetenschap dat hij de meest geavanceerde en superieure cultuur van dit tijdperk heeft uitgebouwd en daardoor meent een bijzondere verantwoordelijkheid te dragen jegens de leden van andere culturen. Die laatsten zouden daarom uiterst behoedzaam behandeld worden en men hoort strenger te zijn voor de leden en de gebruiken in de eigen cultuur dan voor de leden en de gebruiken van een andere cultuur.

Nochtans bakent het Westen al goed driehonderd jaar de norm uit en beïnvloedt het alle waarden ter wereld. Dat deze waarden en normen door regionale elites in Afrika en Azië als bedreigend worden ervaren mag op zich niet tot terughoudendheid leiden. Het Westen heeft het recht zijn voorwaarden gebaseerd op zijn normen en waarden te stellen bij het aanknopen van relaties met internationale actoren (bijvoorbeeld zorg voor mensenrechten, sociale rechtvaardigheid), zonder daarom te mogen verwachten dat alle afgeleiden van die westerse waarden en normen (bijvoorbeeld de democratische staatsvorm) koste wat het wil worden overgenomen. Zolang ze niet strijdig zijn met fundamentele westerse waarden en normen is het niet aan ons om de waarden en normen van andere culturele gemeenschappen te veroordelen.

I. POLITIEKE BENADERING VAN DE PROBLEMATIEK

De problematiek van de rituele slachtingen dient, zoals in alle gevallen waarbij er zich een « clash of civilisations » voordoet, op basis van een debat tussen de betrokken groepen te worden aangepakt. Dit debat is nochtans niet onvoorwaardelijk noch totaal vrij.

Als democraten kunnen wij niet anders dan pleiten voor een gelijkberechtiging van alle religies en levensbeschouwelijke organisaties. Het uitvoeren van rituelen die eigen zijn aan een levensbeschouwing is een recht, voor zover verzoenbaar met het recht van de samenleving waaraan zij ondergeschikt zijn. Uitzonderingen op een formele norm kunnen in dit geval nooit « objectief » en « redelijk » zijn. Zal men een uitzonderingsbepaling uitvoeren voor de arts die hem of haar toelaat een bloedtransfusie te weigeren aan een zwaar gewond kind op verzoek van zijn Jehova-ouders ? Wanneer een wet wordt uitgevaardigd dan is dit omdat er een maatschappelijke behoefte voor bestaat. Een uitzondering op religieuze gronden is in een democratische rechtsstaat niet tolereerbaar. Het is een schending van een fundamentele norm, met name de noodzakelijke scheiding tussen kerk en staat.

De wil tot oplossing moet uiteraard van alle partijen komen. Zoniet heeft een debat weinig zin. Volgens professor emeritus Etienne Vermeersch kunnen de grote godsdiensten zich alleen in stand houden als ze hun stellingen zo aanpassen dat ze niet langer in strijd zijn met de rechten van de mens. Ze moeten daarvoor afstappen van de letterlijke interpretatie van hun Heilige Schriften. De druk van wetenschap, kapitalisme en technologie en in het spoor daarvan de consumptiemaatschappij, is zo overweldigend dat de secularisatie niet te stoppen is. In dit concreet debat moet door alle betrokkenen worden vastgesteld in welke mate ritueel slachten verzoenbaar is met de waarden en normen van onze samenleving vandaag. Dit is geen onmogelijke opdracht. « De grote meerderheid van de moslims in België zoekt zijn weg om zich zo goed mogelijk in te burgeren met respect voor de democratie en hun identiteit. Op slechts enkele generaties tijd hebben deze mannen en vrouwen reeds een lange weg afgelegd. Als we ons hiervan bewust zijn, dan zullen we begrijpen dat ze ook zelf, vanuit hun historische context oplossingen kunnen aanbrengen. » (Uit de conclusie van « Islam en moslims in België ­ Lokale uitdagingen & algemeen denkkader, september 2003, van de werkgroep opgericht door de Koning Boudewijnstichting in het kader van het project « Islam en moslims in België en Europa »).

Iedere geloofsgemeenschap heeft discriminaties gekend (de katholieken bijvoorbeeld met de processiekwestie in de 19e eeuw). Dat een geloofsgemeenschap daarom op zijn hoede is voor elk overheidsoptreden is logisch en bewijst de vitaliteit van de gemeenschap. Conflicten over rituelen raken immers de essentiële waarden van de volledige samenleving. De discussie wordt uiteraard veel ingewikkelder wanneer men geconfronteerd wordt met orthodoxe aanhangers van een bepaalde leer die tot in het diepste van hun vezels nog overtuigd zijn dat een bepaald ritueel een « middel » is (bijvoorbeeld om dichter tot hun god te komen) en niet een « doel » op zich (een cultureel gebruik). Een neutrale overheid kan hier uiteindelijk nochtans geen rekening mee houden zonder te mislukken in haar opdracht.

De vraag die wij ons in onderhavige discussie bijgevolg moeten stellen is of er hic et nunc een norm ­ en wel een formele norm ­ moet uitgevaardigd worden in verband met rituele slachtingen. Gelet op het voorgaande moet men de vraag bijgevolg als volgt formuleren : is de waarde, respect voor dieren, in onze samenleving fundamenteel genoeg om een norm uit te vaardigen die door minderheden zal ervaren worden als een aanslag op hun vrijheid van godsdienstbeleving. Het antwoord is zo complex dat ze uiteindelijk eenvoudig wordt : het zal blijken uit de behandeling en uiteindelijk uit de stemming of verwerping van dit wetsvoorstel in het Parlement.

J. STANDPUNT VAN DE INDIENERS

1. Opheffen van uitzonderingen ten voordele van rituele slachtingen

(1) Gezien het bestaan van de wet op het dierenwelzijn, (2) gezien het zeer ruim maatschappelijk draagvlak dat ervoor bestaat, (3) in acht genomen de dwingende fundamentele waarde die het gelijkheidsbeginsel is en (4) overwegende dat het toestaan van een uitzondering omwille van religieuze redenen niet objectief en redelijk kan worden geacht, (5) in strijd is met de noodzakelijke scheiding tussen kerk en staat, en (6) eerder bijdraagt tot het instandhouden en/of versterken van de negatieve beeldvorming van de genieters van de uitzonderingsmaatregel, wenst de indiener van dit voorstel de bepalingen die expliciet uitzonderingen op de wetgeving betreffende het dierenwelzijn vormen, wat rituele slachtingen betreft, opheffen.

De indiener stelt inderdaad vast dat de zeden dermate geëvolueerd zijn dat de meerderheid van de bevolking zeer gevoelig is geworden voor aangelegenheden die in verband staan met dierenwelzijn in het algemeen. Zo kan de modale burger niet langer aanvaarden dat varkens op boerderijen ruw worden gedood met een hamerslag of zonder verdoving worden gekeeld. Men kan wel opwerpen dat wie vlees wil eten moet beseffen dat er bloed moet vloeien, ­ dit klopt ­ maar wanneer dit gebeurt in omstandigheden waarbij het dier onnodig leed wordt bespaard, is dit voor het merendeel van de carnivore burgers aanvaardbaar.

Omtrent het slikken van visjes op het Krakelingenfeest te Geraardsbergen heeft de minister van Landbouw in 1997 een officiële nota ontvangen van zijn departement waarin het advies van deskundigen is overgenomen dat luidt als volgt : « Op deze eeuwenoude folkloristische manifestatie worden door prominenten van de stad en van andere overheden kleine (3 cm) visjes uit een beker wijn gedronken en met de wijn ingeslikt. Dr. G. Van Den Thillart, dierenfysioloog aan de Rijksuniversiteit van Leiden en Dr. Lambrechts, dierenarts-visspecialist en lid van de Nederlands-Belgische werkgroep « ziekten van koudbloeddieren » werden aangeschreven. Beide deskundigen noemen het hierboven beschreven folkloristisch gebruik « zinloos of nodeloos lijden voor de vissen ». Artikel 1 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren verbiedt « handelingen die tot doel hebben dat een dier nutteloos omkomt of nutteloos een verminking, een letsel of pijn ondergaat ». Op grond van het advies van beide deskundigen zou dit onderdeel van het Krakelingenfeest in de toekomst bijgevolg verboden moeten worden. » Het lijkt vanuit onze optiek toch wel bevreemdend dat het doden van een levensvorm, die allicht behept is met een minder uitgesproken bewustzijn, wel als een inbreuk op de wet van 1986 zou beschouwd worden, maar het ritueel slachten van een schaap niet.

In ons land zijn de meeste politieke partijen ervan overtuigd dat de illegale rituele thuisslachtingen streng dienen te worden aangepakt en dat de legale rituele slachtingen in een slachthuis aan dezelfde voorwaarden onderworpen moeten worden als elke andere slachting. Een dier is een dier.

Deze houding is niet ingegeven door de wil tot beperking van de godsdienstvrijheid, maar louter vanuit het streven om de dieren een zo pijnloos mogelijke dood te garanderen. Hindoes bijvoorbeeld geloven dat elk leven heilig is en dat leven niet gewelddadig kan beëindigd worden. De meeste hindoes zijn vegetariërs en de brahmaanse priesters nuttigen enkel vegetarisch eten gebakken in gezuiverde boter. Ook hier is er sprake van een ritueel. Het spreekt vanzelf dat er in onze democratie nooit sprake zou kunnen zijn van een verbod op de rituele bakgewoontes van hindoes en dus van een beperking van hun godsdienstvrijheid. Trouwens houdt het wetsvoorstel geen verbod in op rituele slachting. Het schrapt louter de uitzonderingen die in de Belgische wetgeving mogelijk zijn voor rituele slachting omdat (1) het een fundamentele waarde en norm is dat iedereen gelijk is voor de wet en de overheid neutraal is ten opzichte van godsdiensten, (2) er een onverzoenbaarheid blijkt van de joodse en islamitische rites met onze fundamentele westerse waarden en normen in onze hedendaagse samenleving.

Dit wetsvoorstel heeft ook nog positieve sociale gevolgen. Een derde van het vlees dat door moslims ritueel wordt geslacht wordt weggegeven aan de behoeftigen. Omdat geen enkele moslim gierig wil lijken worden er als een soort statussymbool meer dieren geofferd dan nodig is. Sommige rijke Turken laten wel 100 schapen slachten, terwijl anderen geld moeten lenen om een schaap te kopen en niet armlastig te lijken. Bij liberale moslims gaan er dan ook stemmen op om geld te schenken in plaats van dieren te offeren. Door de rituele slachting te reguleren zoals elke slachting zullen meer en meer moslims een aanvaardbare reden vinden om niet langer deel te nemen aan het slachtingsritueel.

Al hebben de meeste lidstaten gebruik gemaakt van de uitzonderingen die door de Europese richtlijn uit 1993 toegestaan zijn, ons land zou niet het enige in de westerse wereld zijn dat het gelijkheidsbeginsel voor alle vormen van slachtingen doortrekt.

In Australië, Nieuw-Zeeland (de grootste exporteur van halal-vlees) wordt het brein van het dier via elektronarcose verdoofd alvorens het te slachten. Ook in Zweden, Denemarken, Zwitserland en Noorwegen is verdoving verplicht.

Duitsland deed recentelijk een stap terug vanuit het oogpunt van de dierenrechtenactivisten. In 1995 verbood het Duitse Federaal Administratief Hof de islamitische rituele slachtingen die zonder pijnverzachtende methodes plaatsvonden. Het Bundesverwaltungsgericht (BverwGE 99, 1) verwees daarbij naar het bepaalde onder § 4 a Abs. 2 Nr. 2 TierSchG waarbij dwingende voorschriften van een geloofsgemeenschap vereist zijn alvorens een uitzondering op de verdovingsverplichting toe te staan. Het Hof stelde geen dwingende voorschriften voor soennieten en moslims terzake vast. Ook wettelijk werd dit verboden, behalve in Noordrijn-Westfalen waar het werd toegelaten tijdens het offerfeest. Tot in 2002 moesten de meeste moslims die halal voeding zochten vlees invoeren uit andere Europese landen, waaronder België. Het Duitse Bundesverfassungsgericht (Grondwettelijk Hof) heeft in januari 2002 (Urteil des Ersten Senats vom 15. Januar 2002 ­ 1 BvR 1783/99) dit verbod ongedaan gemaakt en beslist dat moslims niet verplicht kunnen worden om de pijn te verzachten tijdens het slachten. In de eerste plaats stelde men vast : « dem Schlachten ohne Betäubung komme in der Islamischen Religion zentrale Bedeutung zu. » De indiener (een soenniet) was daarom van mening dat zijn recht op religieuze vrijheid geschonden was, maar tevens : « das Schächtverbot wirke sich für den Beschwerdeführer faktisch als Berufsverbot und damit als objektive Berufswahlbeschränkung aus. » De indiener zou immers een ander beroep moeten kiezen. In het arrest stelde het Hof dat het verbod dus neerkwam op een beroepsverbod voor islamitische slagers. Wel mag enkel gekwalificeerd personeel ritueel slachten. Probleem in gans de discussie was uiteraard dat de joden wel rituele slachtingen mochten uitvoeren. Het nazi-Duitslandverleden is daar niet vreemd aan. Zo schrijft het Hof in het overwegend gedeelte : « Deutschlandweit wurde der Zwang, warmblütige Tiere vor der Schlachtung zu betäuben, durch das Gesetz über das Schlachten von Tieren vom 21. April 1933 (RGBl I S. 203) eingeführt, das nach den Feststellungen des Bundesgerichtshofs das Ziel verfolgte, den jüdischen Teil der Bevölkerung in seinen religiösen Empfindungen und Gebräuchen zu verletzen (a.a.O., S. 636). Ausnahmen vom Schächtverbot wurden nur noch für Notschlachtungen zugelassen. »

In het Verenigd Koninkrijk heeft het gezaghebbende en onafhankelijke overheidsadviesorgaan, « Farm Animal Welfare Council » recentelijk opgeroepen om rituele slachtingen te verbieden wegens het niet-humaan karakter.

In september 1893 werd Zwitserland het eerste land waar een humane slachtwetgeving werd ingevoerd (eerst in het kanton Aargan). Dieren moeten verdoofd worden en ongevoelig worden gemaakt voor pijn alvorens te worden geslacht. Dieren werden in die tijd verdoofd met een hamer waarmee op de kop van het dier werd geslagen. Later werd een pistool gebruikt, hetgeen een verfijning van de methode betekende.

De joodse gemeenschap heeft over het algemeen de humane bedoelingen van de Zwitserse wet altijd aanvaard, maar kon zich niet vinden in de methode. Doorgaans werd de schedel van het dier verbrijzeld en werd het membraan dat de hersenen beschermt, doorboord. De schade aan de hersenen was voldoende om het dier trayfe te maken (uit : Seymour E. Freedman, The Book of Kashruth : A Treasury of Kosher Facts & Frauds, Bloch Publishing Company, New York, 1970, p. 35).

In maart 2002 besliste de Zwitserse overheid om het verbod op rituele slachtingen niet te vesoepelen. Slachten moet dus blijvend gepaard gaan met verdoving van het dier. Het invoeren van kosjer of halal-vlees is wel toegestaan. De joodse gemeenschap betreurde de eerste beslissing, maar uitte haar steun voor de invoergarantie. De dierenrechtenactivisten waren uiteraard gelukkig met de bevestiging.

2. Verplichting tot etikettering

Voornamelijk de joodse geloofsgemeenschap wijst op het probleem dat het zeer moeilijk is om de zekerheid te hebben dat het vlees dat zij consumeren kosher is. Zoals hoger gesteld zijn de regels complex en is het moeilijk de garantie te hebben dat zowel de ingrediënten, als de gebruikte instrumenten kosher zijn.

Bekeken vanuit de niet-joodse of islamgemeenschap is het eveneens wenselijk te weten of het vlees dat men nuttigt al dan niet ritueel werd geslacht. Sommige burgers nemen aanstoot aan de rituele behandeling van dieren of wensen vanuit hun eigen geloofsovertuiging of ontbreken van geloofsovertuiging hun houding te bepalen. Zij hebben dan ook het recht om te weten of vleesproducten gewonnen zijn uit rituele slachtingen. Ook dit is uiteraard een garantie van het uitoefenen van het recht op vrije meningsuiting en al zijn afgeleiden. De geloofsgemeenschappen hebben zeker niet het recht om de consument de informatie te ontzeggen of vlees al dan niet op een rituele manier werd geslacht. Gegeven het feit dat 90 % van het kosher-geslacht vlees wordt geconsumeerd buiten de joodse gemeenschap, heeft de bevolking het recht om via etikettering over de bereidingswijze geïnformeerd te worden.

Dit wetsvoorstel omvat daarom de machtiging aan de Koning om door middel van een etiket te laten vermelden (1) of het vlees al dan niet voortkwam uit rituele slachtingen en (2) over welke rite het in casu gaat. In 1992 heeft David Morris, een Brits lid van het Europees Parlement een voorstel tot de invoering van een label op Europees niveau ingediend, maar dit werd verworpen.

De indieners menen niet dat dit ernstige economische gevolgen zal hebben voor de betrokken geloofsgemeenschappen. Ten eerste zijn de kosten voor het vinden van religieus verantwoord vlees vandaag zeer hoog omdat de markt terzake niet transparant is. Een etiket kan de « zoekkosten » dus doen dalen omdat er een de visu-garantie zal zijn dat het vlees kosher of halal is. Ten tweede zijn de Belgen die niet tot één van de vernoemde geloofsgemeenschappen behoren in de eerste plaats varkensvleesconsumenten. Meer dan de helft van het vlees ­ 52 kg per persoon per jaar ­ is varkensvlees. De tweede meest gegeten vleessoort is runds- en kalfsvlees met slechts 21,5 kg per persoon per jaar. De consumptie van varkensvlees stijgt, terwijl die van rundsvlees daalt. Pluimvee staat als derde soort op de lijst met 18,9 kg. Binnen het totaal verbruik van pluimvee is het aandeel van kip het grootst. Als laatste volgen schapen- en geitenvlees, met een hoeveelheid van 2,2 kg per persoon per jaar, en paardenvlees met 1,8 kg.

De joodse gemeenschap kan zijn producten overigens ook eenvoudig aan de moslimgemeenschap kwijt, terwijl de overige burgers niet massaal ritueel geslacht vlees zullen weigeren, zeker niet als er een garantie bestaat dat alle wettelijke voorschriften terzake werden gevolgd.


ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel betreft de problematiek van de thuisslachtingen. De bepaling had tot doel boeren toe te laten thuis slachtingen uit te voeren om te voorzien in hun eigen behoeften. Thans wordt die bepaling misbruikt om illegale thuisslachtingen mogelijk te maken. Vandaar dat het voorstel wil dat thuisslachtingen per gemeente slechts kunnen toegelaten worden na uitvaardiging van een ministerieel besluit.

Artikelen 3 en 4

Deze bepalingen beogen een systeem van etikettering in te voeren waarin wordt vastgesteld of het vlees al dan niet afkomstig is van een godsdienstig slachtritueel.

Artikel 5

Het is de bedoeling van dit wetsvoorstel om rituele slachtingen buiten het slachthuis onmogelijk te maken. Vandaar de schrapping van de zin die verwijst naar rituele slachtingen buiten de slachthuizen.

Artikel 6

Vaak worden illegale slachtingen gedoogd door gemeentebesturen, meestal uit angst voor het verwijt dat een racistische houding wordt aangenomen. Door het sanctioneren van beslissingen of het gedogen van illegale praktijken wordt hier een duidelijke aanzet gegeven om op te treden tegen onwettelijke toestanden door de bevoegde ambtenaren te sanctioneren, indien zij ertoe bijdragen de wet te overtreden.

Artikel 7

Artikel 16, § 1, tweede lid, van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren maakt een uitzondering mogelijk voor wat betreft het verdoven van dieren voorafgaand aan de slachting. Dit wetsvoorstel heeft tot doel het welzijn van de dieren te laten primeren op religieuze gebruiken.

Artikel 9

Dit artikel responsabiliseert in de eerste plaats de verantwoordelijken van de slachthuizen. Zij dienen erop toe te zien dat het doden van dieren in hun slachthuis conform de wettelijke voorschriften verloopt.

Jean-Marie DEDECKER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 2, eerste lid, tweede zin, van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, worden de woorden « wordt van deze verplichting ontheven » vervangen door de woorden « kan door de minister, tot wiens bevoegdheid Landbouw behoort, op verzoek van het college van burgemeester en schepenen van een gemeente, voor wat haar grondgebied betreft, van deze verplichting worden ontheven ».

Art. 3

In artikel 13, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 april 1965, worden tussen de woorden « in het belang der openbare gezondheid » en de woorden « of met het doel bedrog en vervalsing te beletten » de woorden « , met het oog op het waarborgen van de levensbeschouwelijke vrijheid » ingevoegd.

Art. 4

In artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1981 en het koninklijk besluit van 9 januari 1992, worden tussen de woorden « , om gezondheidsredenen » en de woorden « en met het doel bedrog te voorkomen » de woorden « , met het oog op het waarborgen van de levensbeschouwelijke vrijheid » ingevoegd.

Art. 5

In artikel 24, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 27 mei 1997, worden de woorden « of indien een wettelijke of reglementaire bepaling het slachten op rituele wijze buiten een slachthuis toestaat » geschrapt.

Art. 6

Artikel 26 van dezelfde wet, opgeheven door de wet van 13 juli 1981 wordt onder hoofdstuk III ­ Strafbepalingen, hersteld in de volgende lezing :

« Art. 26. ­ Als mededader wordt beschouwd ieder bevoegd openbaar ambtenaar van de administratieve orde die de overtreding van de bepalingen van deze wet door een persoon toelaat, voorschrijft of faciliteert. ».

Art. 7

Artikel 16, § 1, tweede lid, van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1995, wordt opgeheven.

Art. 8

In artikel 16, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij dezelfde wet, worden de woorden « De Koning kan bepalen dat sommige » geschrapt.

Art. 9

In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij dezelfde wet, wordt een 7º ingevoegd, luidende :

« 7º verzuimt overtredingen van de bepalingen van hoofdstuk VI van deze wet onverwijld ter kennis te brengen van één of meer van de in artikel 34, eerste lid, vermelde personen. »

Art. 10

Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

8 april 2004.

Jean-Marie DEDECKER.