(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Bij koninklijk besluit van 3 mei 2003 beschikt het Koninklijk Museum van het leger en de krijgsgeschiedenis over een taalkader. Daaruit blijkt dat voor de hogere betrekkingen (trap 1 van de hiërarchie) 40 % van de betrekkingen voor respectievelijk het Nederlands en het Franse kader voorzien zijn, naast 10 % voor elke taalgroep wat het tweetalige kader betreft. Verder wordt voor alle andere trappen van de hiërarchie een verdeelsleutel van 50 % voor beide kaders voorzien.
Voor de trappen 3 tot 7 bepaalt artikel 43, § 3, van de taalwet in bestuurszaken dat « voor iedere centrale dienst, het percentage betrekkingen dat aan het Nederlands en aan het Frans kader dient toegewezen met inachtneming, op alle trappen van de hiërarchie, van het wezenlijk belang dat de Nederlandse en Franse taalgebieden respectievelijk voor iedere dienst vertegenwoordigen ».
Volgens de vaste rechtspraak van de Raad van State en de Vaste Commissie voor taaltoezicht komt dit erop neer dat elke centrale dienst tellingen moet verrichten van het werkvolume in beide talen.
1. Kan u mij voor elke dienst en per trap van de hiërarchie hetgeen volgt meedelen voor zowel de statutaire als contractuele betrekkingen :
a) het totaal aantal jobs die moeten worden verdeeld over de taalkaders;
b) het werkvolume per taalrol in percentages, zoals gebruikt voor de vaststelling van de taalkaders;
c) de tellingscriteria en de resultaten waarop dit werkvolume gebaseerd is ?
2. Kan u mij verder meedelen hoe men op basis hiervan uiteindelijk voor alle trappen van de hiërarchie tot een paritaire verdeelsleutel van 50 % is gekomen voor beide kaders ?
3. Kan u mij ten slotte, in voorkomend geval, meedelen bij welk werkvolume (Nederlands of Frans) het aandeel van buitenlanders in het werkvolume (bijvoorbeeld wat betreft buitenlandse bezoekers aan het museum) werd verrekend ?
Antwoord : Het taalkader van het Koninklijk Legermuseum, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 3 mei 2003, is gebaseerd op de beslissing van de Vaste Commissie voor taaltoezicht (VCT) die zetelde op 20 februari 2003 (dossier nr. 32.445/I/PF).
I. Het aantal te verdelen betrekkingen
De eerste graad bestaat uit 3 betrekkingen. Er bestaat geen tweede graad. Wat betreft de verdeling van graden 3 tot 7 : 17 betrekkingen worden voorzien voor de diensten van de algemene directie, het centrale secretariaat, de human resources, het financiële beheer en het beheer van de informatica; 29 betrekkingen zijn voorzien voor het algemene onthaal, de veiligheid en de « events ». Het gaat om het onthaal aan de hoofdingang en aan de dienstingang, het algemene telefonische onthaal, de bewaking van de zalen open voor het publiek, de bewaking van de instelling 's nachts en de ondersteuning van diverse evenementen, meestal recepties georganiseerd in het kader van het ministerie van Defensie; 21 betrekkingen voorzien bij de diensten infrastructuur, logistiek en transport; 5 betrekkingen voor de educatieve dienst; 41 betrekkingen voor de wetenschappelijke departementen I (blanke wapens en harnassen, uniformen en uitrustingen, schilderijen, beelden, numismatiek en onderscheidingen) en II (luchtvaart en marine, artillerie en pantsers, draagbare vuurwapens); 20 personen voor het wetenschappelijke departement III (bibliotheek, archieven, prenten, affiches, cartotheek en fototheek).
II. Het werkvolume per taalrol en percenten, zoals toegepast voor het uittekenen van de taalkaders
Gelet op de aard van de taken moeten deze betrekkingen 50/50 verdeeld worden.
III. De telcriteria en de resultaten waarop het werkvolume wordt gebaseerd
Het werkvolume werd bepaald op basis van het aantal bezoekers van het museum. Het museum werd in 2001 bezocht door 205 147 personen en in 2002 door 208 127 personen. Geen enkel element laat toe de juiste verhouding tussen onze F en N bezoekers vast te stellen, maar ons onthaalpersoneel schat de verdeling op 75 % F en 25 % N tijdens de week en 50/50 tijdens het weekend.
Deze cijfers liggen kortbij de cijfers van de Brusselse Museumraad voor verschillende Brusselse musea, waaronder het KLM, in 2001-2002, zijnde 45 % buitenlandse bezoekers, en een verdeling van de 55 % Belgische bezoekers in 50 % uit de Brusselse regio, 33 % uit Vlaanderen en 17 % uit Wallonië, zijnde een percentage van ongeveer 60 % F en 40 % N.
IV. Hoe is men tot een verdeelsleutel van 50 % gekomen ?
Wat betreft de verdeling van de directiebetrekkingen besloot de VCT dat het niet nodig was voor het ogenblik een tweetalig kader te creëren. Voor de graden 3 tot 7 verdeelde de VCT een gemiddelde van 51,32 % F en 48,68 % N voor de algemene directie, het centrale secretariaat, de human resources, het financieel beheer en de informatica; 50/50 voor het algemene onthaal, de veiligheid, de « events », de infrastructuur, de logistiek en het transport; 53,5 % F en 46,5 % N voor de educatieve dienst; volgens de jurisprudentie 50/50 voor de wetenschappelijke departementen.
V. In welke mate worden de buitenlanders opgenomen in de berekening van het werkvolume ?
Zich baserend op een enquête van de Brusselse Museumraad stelt het KLM het aandeel van de buitenlandse bezoekers vast op 45 %, het aandeel van de Fransen komt overeen met dat van de Nederlanders. Elke groep wordt geschat op 9 %.