2-1531/2

2-1531/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

21 MAART 2003


Wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 26

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 26. ­ De pensioeninstelling deelt ten minste eenmaal per jaar aan de aangeslotenen, behalve aan de rentegenieters, een pensioenfiche mee waarop minstens volgende gegevens worden vermeld :

1º het bedrag van de verworven reserves, in voorkomend geval met vermelding van het bedrag dat overeenstemt met de waarborg bedoeld in artikel 24;

2º behalve voor de pensioentoezeggingen van het type vaste bijdragen zonder tariefgarantie, het bedrag van de verworven prestaties en de datum waarop deze opeisbaar zijn;

3º de variabele elementen waarmee bij de berekening van de bedragen onder 1º en 2º wordt rekening gehouden.

Bij deze gelegenheid deelt de pensioeninstelling de aangeslotene mee dat de tekst van het reglement op eenvoudig verzoek kan worden bekomen bij de persoon die daartoe overeenkomstig het reglement is aangeduid. »

Verantwoording

Het wetsontwerp streeft terecht naar een correcte informatieprocedure ten behoeve van de aangeslotenen en van de inrichter van een pensioenstelsel. De informatie die wordt verstrekt moet nuttig, volledig en pertinent zijn voor deze beide partijen; zij moet zich ook beperken tot deze betekenisvolle informatie. Een teveel aan informatie leidt immers tot desinformatie, waardoor de aanvullende pensioenen weinig begrijpelijk dreigen te worden.

Rechtstreekse overhandiging aan de aangeslotenen vergt praktische uitwerkingsmodaliteiten

Artikel 26 bepaalt dat de pensioeninstelling de informatie niet langer aan de werkgever moet overhandigen, maar aan de aangeslotenen, en dit zowel voor de actieven als voor de ex-werknemers die hun reserves niet hebben overgedragen (id est de zogenaamde « slapers »).

Voor de actieven blijft het mogelijk om de verspreiding van de fiche aan de aangeslotenen, in onderling overleg tussen de pensioeninstelling en de inrichter, toe te vertrouwen aan de inrichter, vooral wanneer de inrichter tegelijk de werkgever is van de aangeslotenen.

In de gevallen dat de pensioeninstelling de pensioenfiche rechtstreeks aan de aangeslotenen (de « slapers » en eventueel de actieven) zou overmaken, moet zij in het bezit zijn van het correcte adres. In dit geval is het aangewezen dat de wet de inrichter of de aangeslotene aanduidt als verantwoordelijke voor het doorgeven van het correcte adres aan de pensioeninstelling; zoniet moet dit worden geregeld via een gelijkaardige clausule in het pensioenreglement. Indien de plicht tot mededeling van het adres niet op de inrichter of de aangeslotene rust, wordt het onontbeerlijk dat de pensioeninstelling toegang verkrijgt tot het Rijksregister, teneinde de correcte adressen zelf te kunnen opzoeken.

Mededeling van de met het kapitaal overeenstemmende rente draagt niet bij tot een grotere transparantie

De vijfjaarlijkse melding van de met het kapitaal overeenstemmende rente vanaf de 45-jarige leeftijd van de aangeslotenen, zowel op het vlak van de verworven reserves als op het vlak van de verworven prestaties, heeft weinig zin omdat deze mededeling verwachtingen creëert bij de aangeslotenen die helemaal niet gegarandeerd zijn. De definitieve omzettingscoëfficiënten van het kapitaal in rente worden immers vastgelegd op het ogenblik van de omzetting, rekening houdend met onder andere de leeftijd en de gezinstoestand van de aangeslotene op dat ogenblik.

Er kunnen verschillende types van rentes worden aangeboden (overdraagbaar, niet overdraagbaar, ...) en de rente kan opgevraagd worden op verschillende ogenblikken (op de eindleeftijd van het contract, in één van de jaren voorafgaand aan de eindleeftijd van het contract, ...).

De kans is bijgevolg groot dat de rente die vanaf 45 jaar werd meegedeeld niet deze is waarvoor de aangeslotene daadwerkelijk zal kiezen bij het uitkeren van het aanvullend pensioenplan.

Teneinde iedere verwarring te vermijden, is het aangewezen het meedelen van de toekomstige rente uit de pensioenfiche te schrappen.

Historische gegevens meedelen vergt een bijkomende inspanning die niet in verhouding staat tot de baten

Tot slot zou de aangeslotene ook systematisch moeten worden ingelicht over de verworven reserves van het vorige jaar en op aanvraag een historisch overzicht moeten kunnen krijgen van de verworven reserves en prestaties.

Deze vereisten verzwaren de pensioenfiche met gegevens die de aangeslotene reeds in het verleden heeft ontvangen. De bijkomende administratieve kost van de bewaring van deze gegevens, met uiteraard een invloed op het uiteindelijke rendement van het aanvullend pensioenplan, weegt niet op tegen de beperkte baten ervan.

Bovendien zijn de historische gegevens (vóór het in voege treden van de wet) niet weder samen te stellen aangezien de meeste pensioeninstellingen deze niet in hun bestanden hebben bewaard. Het is bijgevolg onmogelijk om het historisch overzicht over te maken voor de periode die de in voege treding van de voorliggende wet voorafgaat.

Het wetsontwerp streeft naar een correcte informatieprocedure ten behoeve van de aangeslotenen en van de inrichter van een pensioenstelsel. De informatie die wordt verstrekt moet nuttig, volledig en pertinent zijn voor deze beide partijen; zij moet zich ook beperken tot deze betekenisvolle informatie. Een teveel aan informatie leidt immers tot desinformatie, waardoor de aanvullende pensioenen weinig begrijpelijk dreigen te worden.

Nr. 2 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 42

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 42. ­ De pensioeninstelling of de in de collectieve arbeidsovereenkomst of het pensioenreglement aangeduide persoon stelt elk jaar een verslag op over het beheer van de pensioentoezegging. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld van de inrichter, die het op eenvoudig verzoek meedeelt aan de aangeslotenen.

Het verslag moet informatie over de volgende elementen bevatten :

1º de kostenstructuur;

2º in voorkomend geval de winstdeling.

Voor zover de activa die dienen voor de financiering van het pensioenplan afgezonderd zijn en uitsluitend bestemd voor de financiering van het plan, bevat het verslag daarenboven volgende elementen :

1º de wijze van financiering van de pensioentoezegging en de structurele wijzigingen in die financiering;

2º de beleggingsstrategie op lange en korte termijn en de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieuaspecten;

3º het rendement van de beleggingen. »

Verantwoording

Artikel 42 bepaalt dat er jaarlijks een verslag over het beheer van de pensioentoezegging moet worden ter beschikking gesteld van de inrichter, die het op eenvoudig verzoek meedeelt aan de aangeslotenen.

Indien geen welbepaalde activa zijn toegewezen aan één bepaald pensioenplan, wat bij de meeste pensioenplannen met hun beperkte opgebouwde kapitalen het geval zal zijn, is het niet pertinent de wijze van financiering, de beleggingsstrategie en het rendement van de beleggingen in dit verslag te vermelden. Wat de inrichter en de aangeslotenen interesseert, is te weten welke winstdeling er wordt toegekend bovenop het gegarandeerd rendement en welke kosten worden aangerekend.

De mededeling van de wijze van financiering, de beleggingsstrategie en het rendement van de beleggingen is daarentegen wel interessant indien de activa die dienen ter financiering van de verbintenissen van één pensioenplan duidelijk afgebakend zijn. Dit zal bij « kapitaalkrachtige » pensioenstelsels wel degelijk het geval zijn.

Nr. 3 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 9

Het eerste lid van dit artikel vervangen als volgt :

« De sectorale collectieve arbeidsovereenkomst biedt een werkgever steeds de mogelijkheid om de uitvoering van het pensioenstelsel voor alle of een deel van zijn werknemers geheel of gedeeltelijk zelf te organiseren. Hierbij kan rekening gehouden worden met een pensioensstelsel dat reeds bestaat op het niveau van de onderneming. »

Verantwoording

Indien de sociale partners beslissen een sectorplan in te voeren, is het belangrijk erover te waken dat dit plan zonder problemen samengaat met reeds op bedrijfsniveau bestaande pensioenplannen.

Vandaar dat het aangewezen is om in de sectorale CAO systematisch de mogelijkheid te voorzien dat de werkgevers de pensioentoezegging zelf mogen organiseren. Hiermee wordt bedoeld dat de werkgevers, voor de uitvoering van de sectorale pensioentoezegging, zich kunnen wenden tot de pensioeninstelling van hun keuze. Dankzij deze opting-out clausule is het immers mogelijk :

­ het beheer van het sectorale plan te integreren in het op bedrijfsvlak bestaande pensioenplan;

­ de voordelen die in beide plannen worden toegezegd onderling af te stemmen;

­ een transparanter overzicht te geven van de verschillende voordelen die de aangeslotenen genieten;

­ de concurrentie tussen de pensioeninstellingen aan te wakkeren wat leidt tot een hoger rendement en tot een beperking van de kosten.

Nr. 4 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 99

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 99. ­ Artikel 1751 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, ingevoegd bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wetten van 27 juli 1953, 14 februari 1961 en 27 december 1965, het koninklijk besluit nr. 13 van 18 april 1967, de wetten van 22 december 1977, 8 augustus 1980 en 28 december 1992, wordt vervangen als volgt :

« Art. 1751. ­ § 1. Het tarief van de taks bedraagt 9,25 %.

§ 2. Het tarief van de taks wordt verminderd tot 4,4 % ten aanzien van :

1º de verzekeringen in geval van leven en overlijden;

2º de contracten van lijfrente of tijdelijke renten gesloten met een verzekeringsonderneming;

3º de collectieve toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte, indien ze worden uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975, betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet, en indien deze collectieve toezeggingen op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk zijn voor alle aangeslotenen, zijnde alle werknemers of regelmatig bezoldigde bedrijfsleiders van eenzelfde onderneming of een bijzondere categorie ervan;

4º de pensioentoezeggingen die worden uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen zoals bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975, betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen zoals bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet;

5º de individuele voortzetting van pensioentoezeggingen als bedoeld in artikel 33 van de wet van ... betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;

6º de andere persoonsverzekeringen die begrepen zijn in een collectieve aanvullende pensioentoezegging indien zij worden uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet en indien deze collectieve toezeggingen op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk zijn voor alle aangeslotenen, zijnde alle regelmatig bezoldigde werknemers van eenzelfde onderneming of een bijzondere categorie ervan.

§ 3. Elke toezegging begrepen in de plannen die worden uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975, betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en door de pensioeninstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dezelfde wet, wordt onderworpen aan het tarief dat op die bepaalde toezegging van toepassing is overeenkomstig § 1 en § 2, indien :

­ het collectief plan en de eventueel voorziene alternatieve individuele keuzemogelijkheden, op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk zijn voor alle aangeslotenen, zijnde alle werknemers of regelmatig bezoldigde bedrijfsleiders van eenzelfde onderneming of een bijzondere categorie ervan, en

­ dat plan door de verzekeringsonderneming of pensioeninstelling op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat ten allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en met het zegel gelijkgestelde taksen kan worden gewaarborgd, zowal inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen. »

Verantwoording

Artikel 99, dat artikel 1751 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen wijzigt, bepaalt dat de jaarlijkse indirecte taks op de aanvullende pensioenen en de aanvullende waarborgen in de regel 9,25 % bedraagt.

Dit basistarief wordt verminderd tot 4,40 % voor :

1º de verzekeringen in geval van leven;

2º de verzekeringen in geval van overlijden;

3º de contracten van lijfrente of tijdelijke renten gesloten met een verzekeringsonderneming;

4º de collectieve toezeggingen die de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid aanvullen, mits ze algemeen toegankelijk zijn;

5º collectieve en individuele pensioentoezeggingen;

6º individuele verderzettingen van collectieve pensioentoezeggingen.

Verder wordt gepreciseerd dat, indien verschillende toezeggingen in één plan zijn ondergebracht ­ het wetsontwerp spreekt dan van een collectief plan ­ voor iedere toezegging afzonderlijk het tarief wordt toegepast (ofwel 4,40 % ofwel 9,25 %) indien volgende voorwaarden cumulatief zijn vervuld :

­ Het collectief plan moet op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk zijn voor alle aangeslotenen;

­ Eventuele toezeggingen bij overlijden, arbeidsongeschiktheid en medische kosten moeten kunnen onderschreven worden zonder uitsluiting op basis van een medisch onderzoek indien meer dan 10 personen bij het collectief plan zijn aangesloten;

­ Het plan moet door de verzekeringsonderneming of pensioeninstelling op een gedifferentieerde manier worden beheerd.

Daarbovenop is voor de zogenaamde cafetariaplannen voorzien in de vereiste dat voor elke door de aangeslotene gekozen toezegging een door deze aangeslotene verplicht te onderschrijven standaard dekking moet worden voorzien. Indien de aangeslotene geen keuze maakt, moet er voor deze aangeslotene voor minstens één toezegging in een standaard dekking worden voorzien. Voor deze standaard dekking mag geen uitsluiting worden ingeroepen op basis van een medisch onderzoek. De standaard dekking moet in het reglement worden beschreven en een betekenisvolle inhoud hebben.

Indien deze voorwaarden niet nageleefd worden, zijn alle toezeggingen binnen een collectief plan, dus ook de levens- en overlijdensdekking onderhevig aan een taks van 9,25 %.

Voorstellen tot wijzigingen

1. Jaarlijkse taks op de aanvullende waarborgen hospitalisatie en zware ziekten : behoud op het niveau van 4,40 %

Op basis van een administratieve beslissing (in het bijzonder de beslissing EET 543 van 7 juli 1989 vanwege de administratie van de BTW, Registratie en Domeinen) zijn op dit ogenblik de waarborgen hospitalisatie en zware ziekten, afgesloten in het kader van een aanvullend pensioenreglement, onderworpen aan de taks van 4,40 %.

Het wetsontwerp voorziet systematisch in een verhoging van de taks van deze aanvullende waarborgen tot 9,25 %. Hiertoe is, zoals het advies van de Raad van State het aanhaalt, geen pertinente motivatie opgenomen.

Het betreft hier geen schadeverzekeringen ­ zoals verkeerdelijk wordt voorgehouden in de verantwoording onder het artikel ­ doch wel persoonsverzekeringen zoals in de inleidende verantwoording van de regeringsamendementen terecht wordt vermeld.

2. Collectieve plannen en de heffing van de jaarlijkse taks

Onder een collectief plan verstaat het wetsontwerp een aanvullend pensioenplan waarin verschillende waarborgen gegroepeerd zijn.

Dergelijke plannen moeten aan een aantal vereisten voldoen, opdat ook de taks op de hoofdwaarborg (leven en overlijden) niet zou opgetrokken worden van 4,40 % naar 9,25 %.

Deze voorwaarden zijn, zoals hiervoor aangehaald, onder andere :

1. De toezegging bij overlijden, arbeidsongeschiktheid en medische kosten moet kunnen worden onderschreven zonder uitsluiting op basis van een medisch onderzoek indien meer dan tien personen bij dat collectief plan zijn aangesloten;

2. In het geval van een cafetariaplan moet voor elke door de aangeslotene gekozen toezegging een door deze aangeslotene verplicht te onderschrijven standaard dekking worden voorzien. Indien de aangeslotene geen keuze maakt moet er voor minstens één toezegging in een standaard dekking worden voorzien dat voor deze aangeslotene moet worden toegepast. Voor deze standaard dekking mag geen uitsluiting worden ingeroepen op basis van een medisch onderzoek. De standaard dekking moet in het reglement worden beschreven en een betekenisvolle inhoud hebben.

3. Het plan moet op een gedifferentieerde manier worden beheerd.

Uitsluiting op basis van een medisch onderzoek

Indien de wetgever verlangt dat de uitsluitingen op basis van een medisch onderzoek worden beperkt, dan moet deze bepaling niet opgenomen worden in een fiscale tekst, maar wel in de sociale reglementering. Op sociaal vlak handelt artikel 13 van het wetsontwerp reeds over de mogelijkheden inzake medische acceptatie. Nieuwe bepalingen op dit punt horen dus niet thuis in een fiscale tekst.

Gedifferentieerd beheer

Teneinde een correcte fiscale en parafiscale behandeling te garanderen van de diverse waarborgen die in één plan zijn opgenomen, is het onontbeerlijk dat deze waarborgen gedifferentieerd worden beheerd.

Deze motivatie geldt evenwel niet voor de levensverzekeringen en de overlijdens-verzekeringen : beide types van verzekeringen volgen hetzelfde fiscale regime zodat een gedifferentieerd beheer zich hier niet opdringt. Dit zou duidelijker in de verantwoording moeten worden gepreciseerd.

In dit verband is het verder aangewezen om, zoals het advies van de Raad van State ook suggereert, de verzekeringen in geval van leven en de verzekeringen in geval van overlijden in artikel 1751, § 2, onder één rubriek op te nemen. In de overige wetten en KB's worden onder « levensverzekering » steeds zowel de waarborgen bij leven als bij overlijden verstaan.

Cafetariaplan ­ Verplichte aanbod van een zinvolle standaard dekking

Indien een cafetariaplan voorziet in een toezegging bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of medische kosten, dan moet iedere aangeslotene een standaard dekking kunnen onderschrijven waarvoor geen uitsluiting op basis van een medisch onderzoek kan worden gehanteerd. Verder is de aangeslotene verplicht voor één van de aanvullende toezeggingen de standaard dekking te onderschrijven. Op die manier heeft de wetgever ervoor willen zorgen om iedereen toegang te verlenen tot een basiswaarborg bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of medische kosten.

Zoals het advies van de Raad van State het aangeeft, kan de omschrijving van dergelijke zinvolle standaard dekking niet worden toevertrouwd aan de Koning. Deze delegatie is immers, nog steeds volgens de Raad van State, tegenstrijdig met artikelen 170 en 172 van de Grondwet. Het wetsontwerp heeft dan maar geopteerd voor een beschrijving van deze standaard dekking in het reglement en bepaalt dat deze standaard dekking een « betekenisvolle inhoud » moet hebben.

Buitensporige sanctie

Indien het collectief plan niet aan de diverse voorwaarden voldoet, wordt op alle waarborgen uit het collectieve plan, dus ook op de waarborg bij leven en overlijden een taks van 9,25 % geheven. Zoals ook het advies van de Raad van State het aanhaalt, is deze sanctie buitensporig.

Jan STEVERLYNCK.