(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Meer dan één op vijf gezinnen die het bestaansminimum ontvangen zijn éénoudergezinnen en in 95 % van de gevallen is de ouder een vrouw.
Deze personen zijn spijtig genoeg vaker het slachtoffer van een werkloosheidsval dan anderen. Dit komt bovenop de traditionele tewerkstellingsremmen waarmee vrouwen geconfronteerd worden : lagere opleiding, lagere mobiliteitsgraad en bovendien belast met de kinderen en het huishouden. Om die perverse effecten te corrigeren wordt er bijzondere aandacht besteed aan éénoudergezinnen bij de activeringsmaatregelen. De monitoring die de uitvoering van het Lenteprogramma opvolgt voorziet dan ook maandelijks in gegevens die opgesplitst worden naar geslacht.
Ik heb begrepen dat onder monitoring dient verstaan te worden de analyse van de gegevens die de OCMW's verschaffen. Dankzij de maandelijkse mededeling kan de evolutie van de armoede sneller gemeten worden dan door de mededeling van de administratieve cijfers.
Graag kreeg ik van de geachte minister een antwoord op de volgende vragen :
1. Hoever staat het met de monitoring ?
2. Waar zijn deze statistieken opgesplitst naar geslacht te vinden ?
Antwoord : In antwoord op de vraag van het geachte lid heb ik de eer het volgende mede te delen.
1. Op 17 maart 2000 reeds werd het Lenteprogramma door de Ministerraad goedgekeurd. Om een opvolging van de resultaten te kunnen verzekeren, werd een systeem van monitoring geïnstalleerd. Beleid kan immers niet blindvliegen. Monitoring houdt in dat systematisch en regelmatig basisgegevens over ontwikkelingen op het terrein worden ingezameld. Dat moet toelaten de implementatie van beleidsinitiatieven op te volgen, te evalueren en eventueel bij te sturen of aan te vullen.
In het systeem van monitoring in het kader van het Lenteprogramma bestaan die basisgegevens uit het aantal bestaansminimumgerechtigden en diegenen die omwille van hun nationaliteit geen recht hebben op een bestaansminimum maar die een equivalent aan maatschappelijke hulp krijgen en het aantal activeringen (artikel 60, § 7, artikel 61 en de andere maatregelen uit het Lenteprogramma).
Er werd een steekproef samengesteld van 60 gemeenten. Bij deze groep zijn de steden inbegrepen die opgenomen zijn in het programma voor een extra staatstussenkomst van 25 % bij tewerkstelling van artikel 60, § 7, en een aantal OCMW's, gerekruteerd uit de overige gemeenten op basis van een steekproef met als parameters het aantal inwoners en het aantal bestaansminimumgerechtigden. Op die manier is een representatieve steekproef samengesteld. De gegevens van die steekproef worden geëxtrapoleerd naar België op basis van verhoudingspercentages tussen de steekproef en België.
Met elk van de 60 OCMW's die vrijwillig in het systeem stapten, is een overeenkomst afgesloten waarin wordt afgesproken welke gegevens hoe maandelijks aangeleverd worden (via een invulformulier). In ruil is een kleine vergoeding van 1 240 euro op jaarbasis voorzien. Voor de opstart van de monitoring werd uitvoerig overlegd met de betrokken OCMW's en werden gezamenlijk afspraken gemaakt over de inhoud van de gegevens.
Maandelijks worden sinds september 2000 gegevens doorgestuurd en door onze administratie verwerkt. Op geregelde tijdstippen krijgen de betrokken OCMW's een overzicht van de resultaten voor hun OCMW en in relatie tot hun regio en nationale gemiddelden.
Met de overstap naar leefloon wordt momenteel het systeem geactualiseerd. Dat omvat nieuwe invullijsten en de afspraak om gedurende enkele maanden zowel in het « oude » als in het « nieuwe » systeem gegevens bij te houden. Dit moet toelaten op een betrouwbare en statistisch verantwoorde manier de overgang te maken van het systeem van bestaansminimumgerechtigden naar leefloners.
2. De cijfers zijn in eerste instantie bedoeld voor interne opvolging.
Monitoringgegevens worden permanent opgevolgd en bijgesteld op basis van de binnengestuurde gegevens. In die zin verschillen ze van administratieve cijfers die bijvoorbeeld in de beleidsnota zijn opgenomen en die een eindresultaat weergeven voor een bepaalde maand (januari van elk jaar). Met het nadeel dat die veel later doorgegeven kunnen worden.
Permanent worden de monitoringgegevens dan ook (licht) bijgesteld tot alle OCMW's zijn ingebracht. In de tussentijd wordt gewerkt met ramingen op basis van de gegevens van de vorige maand.
Het gaat bij monitoring dus om een doorlopende gegevensstroom die in wisselwerking met de OCMW's uit de steekproef wordt gevoed.
Maandelijks zijn er schommelingen te noteren die ten dele ook te verklaren zijn door seizoenstendenzen wat maakt dat het zinvoller is het tijdsinterval iets langer te nemen voor cijfers die gepubliceerd worden.
In de beleidsnota 2003 zijn enkele tabellen te vinden over de evolutie van de basisgegevens.
Cijfers opgesplitst naar geslacht zijn beschikbaar, maar nog niet gepubliceerd.