2-1168/1 | 2-1168/1 |
24 MEI 2002
Dit voorstel heeft een dubbel doel. Enerzijds, wil het de huidige procedure voor de toekenning van de status van vluchteling, zoals ze wordt geregeld door de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, hervormen en, anderzijds, wil het een status van tijdelijke bescherming tot stand brengen naast de status van vluchteling.
Het doel van de hervorming van de asielprocedure is de huidige procedure te vereenvoudigen, ze transparanter en sneller te maken, terwijl toch kan worden onderzocht of de aanvragen werkelijk conform het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen zijn.
Hiermede past dit voorstel in de logica van het regeringsakkoord, dat voorziet in een hervorming van de asielprocedure, waarbij gelijksoortige doelstellingen worden nagestreefd en waarvan de PS en Ecolo tevergeefs de concrete uitwerking hebben geëist in een wetsontwerp dat in het Parlement werd ingediend.
Omdat een regeringsinitiatief terzake uitblijft, drong een parlementair initiatief zich om verscheidene redenen op. De huidige asielprocedure doet immers heel wat problemen rijzen.
De procedure is ondoorzichtig omdat ze, door de verwarring die ze zaait tussen het onderzoek van de ontvankelijkheid van de aanvraag en dat van de gegrondheid ervan, ertoe leidt dat de « rechter » van de ontvankelijkheid, de Dienst Vreemdelingenzaken, om inhoudelijke redenen aanvragen verwerpt, ook al worden ze als kennelijk ongegrond beoordeeld.
Deze ondoorzichtigheid is des te problematischer omdat de Dienst Vreemdelingenzaken als orgaan geenszins onafhankelijk is van de minister van Binnenlandse Zaken en er bijgevolg verwarring kan ontstaan tussen het asielbeleid en het migratiebeleid. Een dergelijke verwarring is onduldbaar, want het asielbeleid moet ertoe leiden dat alle asielaanvragen die aan de voorwaarden van het Verdrag van Genève voldoen, geaccepteerd worden, terwijl het migratiebeleid gestuurd kan worden door andere overwegingen, bijvoorbeeld sociaal-economische.
De toepassing van de huidige procedure waarborgt dus onvoldoende dat de criteria van het Verdrag van Genève in acht worden genomen, met name de vereiste van een individuele behandeling van de aanvragen. In het stadium van de behandeling van de ontvankelijkheid van de aanvragen, doet het gebruik van de lijst van de zogenaamde « veilige » landen problemen rijzen, net als de toepassing van het « LIFO »-systeem (« last in, first out »).
Het gebruik van de lijst van veilige landen en van het LIFO-systeem heeft te maken met het gebrek aan efficiëntie van de huidige procedure, waarbij te veel onderzoeksinstanties en te veel soorten van beroep betrokken zijn. Het grote aantal onderzoeksinstanties en beroepen vertraagt het verloop van de procedure immers nodeloos.
Eerst en vooral beslist de Dienst Vreemdelingenzaken over de « ontvankelijkheid ». Indien de aanvraag onontvankelijk is, wordt een dringend beroep tegen de beslissing over de ontvankelijkheid ingesteld bij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. Tegen de beslissing van deze laatste wordt een vordering tot nietigverklaring of een vordering tot schorsing ingesteld bij de Raad van State.
Indien de aanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken of na beroep door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen ontvankelijk wordt verklaard, beslist deze laatste over de zaak zelf. Tegen deze beslissing wordt een beroep ingesteld voor de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, die een administratieve rechtbank is.
Tegen de beslissing van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen ten slotte, kan men in administratief cassatieberoep gaan voor de Raad van State.
De complexiteit van de procedure, het grote aantal beroepsprocedures en de interventies van de vele actoren vertragen de behandelingsprocedure, terwijl de kandidaat-vluchtelingen onvoldoende garanties worden geboden. De deeltaken van respectievelijk de Dienst Vreemdelingenzaken en het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen komen de coherentie niet ten goede en vergen overdracht van dossiers tussen die autoriteiten en dus tijdsverlies.
Het « LIFO »-systeem zorgt er weliswaar voor dat men ervoor terugschrikt aanvragen in te dienen die kennelijk ongegrond zijn, maar verhindert dat oude aanvragen binnen een redelijke termijn worden behandeld. Het uitblijven van behandeling van deze « voorraad » is onaanvaardbaar, omdat hierdoor duizenden mensen in het ongewisse blijven over hun lot en het discrimineert tussen de nieuwkomers en wie hier al langer is. Het is dus van essentieel belang dat de nodige middelen worden uitgetrokken om die duizenden openstaande aanvragen zo snel mogelijk te behandelen.
Het doel van dit wetsvoorstel is dus de toekenningsprocedure van de status van vluchteling te vereenvoudigen, zodat ze efficiënter wordt en meer conform de vereisten van het Verdrag van Genève.
De vereenvoudiging is, enerzijds, het gevolg van het afschaffen van het zogenaamde « ontvankelijkheidsonderzoek » door de Dienst Vreemdelingenzaken. Voortaan is er nog slechts één instantie verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvragen : het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.
Anderzijds is ze het gevolg van de afschaffing van het beroep in verband met de ontvankelijkheid voor de Commissaris-generaal en voor de Raad van State. Voortaan worden alle beroepsprocedures, zowel over de ontvankelijkheid als over de grond van de zaak, ingeleid voor de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen.
Deze vereenvoudiging zal tot een versnelling van de procedure leiden, omdat hierdoor een einde wordt gemaakt aan het overbodige pendelen met dossiers tussen de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen en de Raad van State.
Tevens wordt met dit voorstel vermeden dat de bestaande structuren overhoop worden gehaald door nieuwe te schrappen. Het gaat uit van bestaande structuren, maar vereenvoudigt de ordening en de werking ervan. Het houdt hierbij rekening met de ervaring van de instelling van de regularisatiecommissies door de wet van 22 december 1999, die langzaam werden opgestart voor ze hun kruissnelheid bereikten. Het houdt ook rekening met de huidige context van bezuinigingen, die een hervorming vereist waarvan de financiële weerslag beperkt blijft. De operatie vergt niet noodzakelijk veel meer middelen, omdat ze ervoor zorgt dat de bestaande middelen optimaal worden gebruikt. Er zal dus personeel van de Dienst Vreemdelingenzaken aan het Commissariaat-generaal en van de Raad van State aan de Vaste Beroepscommissie worden overgedragen.
Kwalitatief biedt dit voorstel het voordeel dat de volledige behandeling van de aanvragen wordt toevertrouwd aan de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, een zelfstandig overheidsorgaan. Op die manier wordt elke risico op verwarring tussen asiel- en immigratiebeleid voorkomen. Het Commissariaat-generaal zal vooral moeten toezien op de individuele behandeling van de aanvragen en rekening moeten houden met de culturele bijzonderheden en moeilijkheden waarmee de asielaanvragers geconfronteerd worden.
Doordat het bovendien niet meer mogelijk is met een speciale procedure de zogenaamde « kennelijk ongegronde » aanvragen te verwerpen, zorgt het voorstel ervoor dat alle aanvragen voortaan op dezelfde wijze op gegrondheid worden bestudeerd.
In grote lijnen zal de nieuwe vereenvoudigde asielprocedure hoogstens uit slechts drie stappen bestaan : de behandeling van de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de asielaanvraag door het Commisariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen; het onderzoek van de beroepsprocedures tegen de beslissingen van onontvankelijkheid en ten gronde over de zaak zelf van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen door de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen; administratief cassatieberoep tegen de beslissing van de Vaste Beroepscommissie van de vluchtelingen voor de Raad van State.
Deze procedure levert tegelijk belangrijke tijdswinst bij de verwerking van de asielaanvragen op en de inachtneming van de minimale billijkheidsvereisten. De normale termijn voor de verwerking van de asielaanvraag mag niet langer zijn dan zes maanden.
Wat het personeel betreft, moet het personeel dat bij de Dienst Vreemdelingenzaken de ontvankelijkheid van de aanvragen behandelde, worden overgedragen aan het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. Aangezien de grotere bevoegdheid van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen logischerwijze zal leiden tot meer beroepsprocedures bij de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, voorziet een bijgevoegd voorstel in een grotere personeelsbezetting voor de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen.
Dit voorstel wil België een asielprocedure geven die tegelijk een voorbeeld van efficiëntie en van menselijkheid is.
We menen dat België de moed moet hebben om in deze materie in Europa een pioniersrol te spelen. De wil waaraan de Vijftien op de top van Tampere uiting hebben gegeven om de asielprocedures in de Unie te harmoniseren, mag geen voorwendsel zijn om niet te handelen, maar moet integendeel een bijkomende reden zijn om zo goed mogelijk te handelen.
Dit voorstel heeft ook tot doel een status van tijdelijke bescherming in te stellen.
Het Verdrag van Genève van 1951 staat toe asielrecht toe te kennen aan politieke vluchtelingen, dat wil zeggen aan personen die vervolging vrezen wegens hun ras, godsdienst, nationaliteit, het feit dat ze tot een bepaalde sociale groep behoren of een bepaalde politieke overtuiging hebben. Een aantal vreemdelingen die de status van vluchteling in de betekenis van het Verdrag van Genève van 1951 niet kunnen verkrijgen, kunnen niet terug naar hun land van oorsprong omdat het ten prooi is aan een burgeroorlog, omdat ze voor hun leven of hun veiligheid vrezen (omdat ze tot een bepaalde groep behoren) of voor hun psychische en morele integriteit (discriminatie, pesten, vernedering van de vrouw, enz.).
Andere Europese landen hebben reeds een of andere vorm van tijdelijke status ingesteld : Nederland, Duitsland, Denemarken, Zweden, Finland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Griekenland.
België ten slotte heeft reeds koninklijke besluiten goedgekeurd die een tijdelijke bescherming bieden voor bepaalde categorieën van onderdanen van landen waar gewapende conflicten woeden. De regeling moet een wettelijke basis krijgen. Tevens is het passend te voorzien in een mogelijkheid tot tijdelijke bescherming indien er geen koninklijk besluit is, omdat vaak het bestaan van talrijke aanvragen de regering ertoe zal aanzetten een dergelijk besluit goed te keuren, in afwachting waarvan een tijdelijke status individueel moet kunnen worden toegekend.
De status van tijdelijke bescherming moet kunnen worden toegekend aan personen die hun land hebben verlaten en wier terugkeer om humanitaire redenen niet kan worden opgelegd, wegens de toestand die in dat land heerst, in het bijzonder :
voor personen die gebieden zijn ontvlucht waar gewapende conflicten of endemisch geweld heersen;
voor personen die geconfronteerd worden of werden met een ernstig risico op systematische of algemene schendingen van de rechten van de mens, meer bepaald wanneer ze deel uitmaken van een groep die verplicht is zijn plaats van oorsprong te verlaten als gevolg van etnische of religieuze vervolging.
De tijdelijke status wordt voor een jaar toegekend en is hernieuwbaar, met dezelfde procedure als voor die erkenning als vluchteling.
België wil de andere Europese Staten die nog geen regeling voor tijdelijke bescherming hebben, een positief signaal geven. De indiener is er zich evenwel bewust van dat die regeling idealiter Europees moet worden gereglementeerd, om de procedures te harmoniseren en de last van de aanvragers van tijdelijke bescherming te spreiden over de Staten. Dit voorstel wordt dus gedaan in afwachting van die harmonisering en om de andere Staten het voorbeeld te geven.
Het is ook in die optiek dat de mogelijkheid moet worden gezien die de Koning in dit voorstel heeft om een maximumaantal begunstigden van deze status vast te leggen, wetende dat het internationaal recht België geenszins verplicht een status van tijdelijke bescherming goed te keuren. Dergelijke beperking is dus denkbaar voor de tijdelijke bescherming, terwijl ze voor het asiel totaal ondenkbaar is.
Artikel 2
Deze bepaling strekt ertoe een hiaat in de huidige wet op te vangen, door toe te voegen dat de status van vluchteling niet alleen kan worden erkend door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, maar ook door de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen. Tevens legt ze vast dat die hoedanigheid moet worden erkend krachtens criteria die zijn vastgelegd in het Verdrag van Genève.
Artikel 3
Deze bepaling past de informatieoverdracht aan de nieuwe procedure aan. Omdat alleen de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen bevoegd is om te beslissen over de ontvankelijkheid en over de grond van een asielaanvraag, zal de overheid die de verklaring van de kandidaat-vluchteling ontvangt, dat ter kennis moeten brengen van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen en niet langer van de minister of zijn gemachtigde. Niettemin blijft het nodig de minister te informeren omdat de minister krachtens artikel 52bis bevoegd blijft voor het beoordelen van het gevaar voor de openbare orde of voor de nationale veiligheid dat een asielzoeker met zich kan brengen en voor de beslissing of België het verzoek zal behandelen, terwijl het er krachtens de Overeenkomst van Dublin niet verantwoordelijk voor is.
Artikel 4
Zie de toelichting bij artikel 3.
Artikel 5
Deze bepaling verleent de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de bevoegdheid om de proceduretaal te bepalen, voorheen een bevoegdheid van de Dienst Vreemdelingenzaken.
Tevens verplicht ze de commissaris-generaal om de proceduretaal schriftelijk voor te stellen. Bedoeling van deze eis is het aantal gevallen te beperken waarin de commissaris-generaal op eigen gezag de proceduretaal vastlegt. De keuze ervan mag immers niet hoofdzakelijk worden bepaald door interne beschouwingen over de verdeling van de aanvragen over de taalrollen.
Artikel 7
Het gaat om een technische wijziging. Ze past artikel 53 aan de nieuwe nummering aan. Het huidige artikel 52 wordt het nieuwe artikel 57-5septies wegens de bevoegdheidsoverdracht inzake het ontvankelijkheidsonderzoek van de Dienst Vreemdelingenzaken naar de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.
Artikel 8
De bepaling maakt de huidige mogelijkheid die de minister heeft om een afgewezen asielzoeker wegens het gevaar voor de openbare orde of voor de nationale veiligheid dat hij vertegenwoordigt, terug te wijzen naar de grens van het land dat hij ontvlucht is, ongedaan, omdat zijn vrijheid of zijn veiligheid bedreigd zijn. Het bestaan van een risico op schending van de fundamentele rechten van de persoon zoals ze erkend zijn door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens rechtvaardigt het feit dat men de vreemdeling wiens aanvraag niet noodzakelijk ten gronde werd behandeld, niet terugwijst naar het land dat hij ontvlucht is.
Artikel 9
Artikel 54 van de wet van 15 december 1980 wordt aan dit voorstel aangepast, meer bepaald aan de instelling van een procedure ter erkenning van de tijdelijke bescherming, zelfs indien er geen koninklijk besluit bestaat dat bepaalt welke categorieën van personen dit soort bescherming genieten.
Artikelen 10 en 11
De personeelssterkte van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen moet sterk worden opgevoerd, opdat het zijn nieuwe bevoegdheden kan waarmaken. Het personeel dient van de Dienst Vreemdelingenzaken te komen, dat zijn bevoegdheden heeft overgedragen aan de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.
Artikel 12
Het doel van het nieuwe artikel 57-5ter is de bevoegdheid inzake het bepalen van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag in de zin van de Overeenkomst van Dublin over te dragen van de Dienst Vreemdelingenzaken aan de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. Dit samenvoegen van de fase van de ontvankelijkheid met die van de behandeling ten gronde van de aanvraag in het licht van het Verdrag van Genève is de krachtlijn van dit voorstel. Zoals hierboven al wordt vermeld, moet, enerzijds, de efficiëntie van de procedure worden opgevoerd, waarbij wordt voorkomen dat dossiers van de Dienst Vreemdelingenzaken verhuizen naar het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen en moet, anderzijds, worden verzekerd dat de aanvraag van elke kandidaat-vluchteling in de betekenis van het Verdrag van Genève door een onafhankelijk gezag wordt onderzocht wanneer België krachtens de Overeenkomst van Dublin voor de aanvraag verantwoordelijk is.
De minister van Binnenlandse Zaken blijft bevoegd om te beslissen dat België de aanvraag kan beoordelen, zelfs indien het op basis van de Overeenkomst van Dublin door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of door de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen niet verantwoordelijk werd verklaard. Tegen de beslissing van de minister kan een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld door de Raad van State.
De regeling betreffende het bepalen van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, is nu opgenomen in afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II van de wet van 15 december 1980 betreffende het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen.
Artikel 13
De aanpassingen aan die bepaling zijn het gevolg van de bevoegdheidsoverdracht aan de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen in verband met het onderzoek van de ontvankelijkheid en de grond van de asielaanvraag.
Hetzelfde geldt voor de invoeging van deze bepaling in afdeling 2 van hoofdstuk II van titel II van de wet van 15 december 1980.
Artikel 14
Zie de toelichting bij artikel 12 van dit voorstel.
Artikel 15
De onontvankelijkheid van een verklaring omdat de vreemdeling in het verleden dergelijke verklaring al heeft afgelegd en hij geen nieuwe elementen verstrekt die de vrees voor vervolging in de betekenis van het Verdrag van Genève staven, impliceert dat er criteria ten gronde worden onderzocht.
Bijgevolg verdient dit criterium, meer nog dan de andere ontvankelijkheidscriteria, een onderzoek door een onafhankelijke administratie. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12 van dit voorstel.
Artikel 16
Het ontvankelijkheidsonderzoek van de asielaanvraag staat aan de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, een onafhankelijk overheidsorgaan. Het samenvoegen van de fasen van de procedure heeft, zoals hierboven is uiteengezet, als doel de behandeling van de asielaanvragen te vereenvoudigen door ze te concentreren bij één enkel orgaan en de logge overdracht van dossiers tussen instanties te voorkomen. Naast die praktische redenen, moet ervoor worden gezorgd dat de aanvragen worden onderzocht door een onafhankelijk overheidsorgaan. In de huidige asielprocedure leidt de combinatie van het feit dat de minister de ontvankelijkheid van de aanvragen behandelt met het feit dat een van de ontvankelijkheidscriteria rechtstreeks te maken heeft met de grond van de asielaanvraag, tot het risico dat bepaalde « echte » vluchtelingen in de betekenis van het Verdrag van Genève in die hoedanigheid niet worden erkend. Het is dus ook van belang dat het criterium van de « kennelijk ongegronde aanvraag » wordt opgeheven.
Tot slot wordt een nieuwe grond van onontvankelijkheid ingevoerd. Zoals hierna uiteengezet mag het indienen van een aanvraag tot tijdelijke bescherming niet volgen op een asielaanvraag.
Artikel 17
Deze bepaling strekt ertoe de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de bevoegdheid te geven om de tijdelijke bescherming overeenkomstig artikel 57-29 toe te kennen of te weigeren.
Artikel 18
Deze bepaling strekt ertoe een nieuw hoofdstuk IIbis op te nemen in de wet van 15 december 1980 dat, naast de statussen van buitenlandse vluchteling en buitenlandse student, de status van vreemdelingen onder tijdelijke bescherming invoert.
België is juridisch zeker niet verplicht een regeling voor tijdelijke bescherming in te stellen. De indiener van het voorstel meent evenwel dat het de morele plicht heeft dit te doen. Daarom heeft hij in de instelling van dergelijke regeling voorzien.
Er is gekozen voor een dubbel systeem van tijdelijke bescherming. In beide gevallen gaat het om erkenning van het verblijf van een vreemdeling gekoppeld aan een objectieve toestand van ernstig en algemeen geweld in het land van oorsprong van de aanvrager. Het verschil zit hem in het bewijzen van deze objectieve toestand. Wanneer er een koninklijk besluit bestaat dat de vreemdelingencategorieën bepaalt die tijdelijke bescherming genieten, moet de aanvrager het ernstige en algemene geweld in het land van oorsprong niet bewijzen : door het koninklijk besluit bestaat over die toestand een onweerlegbaar vermoeden. In dat geval moet de aanvrager alleen bewijzen dat hij tot de personencategorie behoort waarvan sprake is in het koninklijk besluit.
Indien dergelijk koninklijk besluit evenwel niet bestaat, moet de aanvrager de ernstige en algemene geweldtoestand in zijn land van oorsprong bewijzen om de tijdelijke bescherming te kunnen genieten.
Het doel van dit dubbele systeem is het mogelijk te maken dat aanvragen van tijdelijke bescherming worden ingediend op een tijdstip waarop de overheid zich nog niet bewust is geworden van de ernst van de toestand in een land. Zo kan de Koning van de gegevens in de aanvragen gebruik maken om te oordelen of het opportuun is een algemeen besluit te nemen.
De procedure van de behandeling van de aanvragen van tijdelijke bescherming is identiek met die waarin dit voorstel voorziet voor de erkenning van de vluchtelingenstatus.
Omdat België niet verplicht is dergelijk systeem in te stellen en omdat België niet in staat is alle vreemdelingen op te vangen die het slachtoffer zijn van ernstig en algemeen geweld in hun land van oorsprong, bevat dit voorstel de mogelijkheid voor de Koning om een maximumaantal personen voorop te stellen die de regeling van de tijdelijke bescherming kunnen genieten.
De status tijdelijke bescherming geldt voor een jaar en is hernieuwbaar. Deze tijdsbeperking geeft de commissaris-generaal de gelegenheid de populatie die de status tijdelijke bescherming geniet, te beheersen. Elk jaar controleert de commissaris-generaal of de voorwaarden van het vorige artikel nog vervuld zijn.
De aanvraag tot erkenning van de status tijdelijke bescherming kan niet worden beschouwd als subsidiair bij de asielaanvraag, zo niet zal ze worden gebruikt om tijd te winnen. Daarom voorziet deze bepaling in de onontvankelijkheid van de aanvraag van tijdelijke bescherming ingediend na de asielaanvraag, ongeacht of het asiel in België werd aangevraagd dan wel in een andere Staat. Die laatste vermelding is nodig omdat, anders dan de status van vluchteling, de status van de tijdelijke bescherming niet in alle Europese Staten een erkende status is. Er moet dus worden voorkomen dat asielzoekers die werden afgewezen in de Staat die krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvraag, hun kans in België komen wagen met de regeling tijdelijke bescherming. De onontvankelijkheid kan niettemin tot flagrante onrechtvaardigheden leiden wanneer iemand een aanvraag van tijdelijke bescherming heeft ingediend in België, die verworpen werd bij gebrek aan bewijs voor de objectieve toestand van ernstig en algemeen geweld in het land van oorsprong en er inmiddels een koninklijk besluit werd goedgekeurd dat de categorie waartoe de betreffende persoon behoort, vrijstelt van dergelijk bewijs.
Om het frauderisico te verminderen en de controle te verlichten, zegt de bepaling evenwel dat de nationaliteit die voor de tijdelijke bescherming werd gebruikt, dezelfde moet zijn als die waarop de asielzoeker zich beroept.
De andere gronden van onontvankelijkheid waarin deze bepaling voorziet, zijn geïnspireerd op de gronden van onontvankelijkheid voor de aanvragen tot erkenning van de vluchtelingenstatus.
Gelijklopend met artikel 57-5sexies (vroeger artikel 51-8), kunnen geen twee aanvragen van tijdelijke bescherming worden ingediend door eenzelfde persoon indien er geen nieuw element bestaat dat ernstig en algemeen geweld in het land van oorsprong van de aanvrager bevestigt. Het nieuwe element kan de goedkeuring van een koninklijk besluit en elk ander terzake dienend element zijn.
De aanvraag van tijdelijke bescherming moet ook onontvankelijk worden verklaard wanneer ze kennelijk niet beantwoordt aan de criteria voor de toekenning van dergelijke bescherming. Die grond van onontvankelijkheid is geïnspireerd op artikel 57-7septies, § 1, 2º (vroeger artikel 52), betreffende de asielaanvragen.
De vierde grond van onontvankelijkheid van een aanvraag van tijdelijke bescherming is overgenomen van die waarvan sprake is in artikel 57-7septies, § 2, 1º (vroeger artikel 52), betreffende de asielaanvragen.
De vijfde grond is geïnspireerd op artikel 57-7septies, § 2, 3º (vroeger artikel 52), betreffende de asielaanvragen.
De zesde grond is geïnspireerd op artikel 57-7septies, § 2, 4º (vroeger artikel 52), betreffende de asielaanvragen.
De zevende grond is geïnspireerd op artikel 57-7septies, § 2, 5º (vroeger artikel 52), betreffende de asielaanvragen en de aanvragers van de regeling tijdelijke bescherming.
De achtste grond is geïnspireerd op artikel 57-7septies, § 3, 1º (vroeger artikel 52), betreffende de asielaanvragen.
De laatste grond van onontvankelijkheid behelst de mogelijkheid dat de Koning toegangsquota instelt voor personen die tijdelijke bescherming genieten. Indien het maximumaantal van het quotum bereikt is, verwerpt de commissaris-generaal de aanvraag zonder rekening te houden met de gegrondheid ervan.
Artikel 19
De opheffing van het dringende beroep tegen de beslissingen van de Dienst Vreemdelingenzaken betreffende de ontvankelijkheid vloeit voort uit de samenvoeging van de fase van ontvankelijkheid met de fase ten gronde.
Het voorstel bepaalt dat elke beslissing over de ontvankelijkheid of ten gronde van het commissariaat-generaal vatbaar is voor beroep bij de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen. De beslissing van deze laatste is vatbaar voor administratief cassatieberoep voor de Raad van State.
Artikel 20
Deze bepaling is van technische aard en past artikel 68 aan dit voorstel aan.
Georges DALLEMAGNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 49, eerste lid, 3º, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, wordt aangevuld als volgt :
« of door de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen krachtens de criteria vastgelegd door het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen ».
Art. 3
Artikel 50, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993 en van 15 juli 1996, wordt vervangen als volgt :
« De overheid waarvoor de vreemdeling de verklaring bedoeld in het eerste lid aflegt, verleent hem daarvan schriftelijke akte en brengt ze ter kennis van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, die daarvan onmiddellijk de minister of zijn gemachtigde inlicht. »
Art. 4
Artikel 51, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, wordt vervangen door het lid :
« De overheid waarvoor de vreemdeling zijn verklaring aflegt, verleent hem daarvan schriftelijke akte en brengt ze ter kennis van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, die daarvan onmiddellijk de minister of zijn gemachtigde inlicht. »
Art. 5
Artikel 51-4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 juli 1996, wordt gewijzigd als volgt :
1º § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 2. De vreemdeling bedoeld in de artikelen 50 of 51, dient onherroepelijk en schriftelijk aan te geven of hij bij het onderzoek van de in de vorige paragraaf bedoelde aanvraag de hulp van een tolk nodig heeft.
Indien de vreemdeling niet verklaart de hulp van een tolk te verlangen, kan hij volgens dezelfde regels het Nederlands of het Frans kiezen als taal van het onderzoek. Hiertoe stelt de commissaris-generaal de aanvrager schriftelijk de keuze van het Nederlands of het Frans voor en licht hem in over het belang van deze wet.
Indien de vreemdeling geen van die talen heeft gekozen of verklaard heeft de hulp van een tolk te verlangen, bepaalt de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de taal van het onderzoek, afhankelijk van de behoeften van de diensten en instanties. Tegen die beslissing kan geen afzonderlijk beroep worden ingesteld. »;
2º In § 3 vervallen de woorden : « voor de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, ».
Art. 6
In dezelfde wet worden opgeheven :
1º artikel 51-5, ingevoegd bij wet van 15 juli 1996;
2º artikel 51-6, ingevoegd bij dezelfde wet;
3º artikel 51-7, ingevoegd bij dezelfde wet;
4º artikel 51-8, ingevoegd bij dezelfde wet;
5º artikel 52, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 6 mei 1993 en 15 juli 1996.
Art. 7
In artikel 53 van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij wet van 6 mei 1993, worden de woorden « van artikel 52 of artikel 52bis » vervangen door de woorden « van artikel 52bis of van artikel 57-5septies ».
Art. 8
Artikel 53bis van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 6 mei 1993 en 15 juli 1996 wordt opgeheven.
Art. 9
Artikel 54, § 1, 5º van dezelfde wet, gewijzigd bij wet van 7 mei 1999, wordt aangevuld met de woorden « of die een aanvraag van tijdelijke bescherming hebben geformuleerd bedoeld in artikel 57-29, eerste lid ».
Art. 10
In artikel 57-2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1987 en gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, wordt het woord « twee » vervangen door het woord « vier ».
Art. 11
In artikel 57-4, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 14 juli 1987, wordt het woord « twee » vervangen door het woord « vier ».
Art. 12
In dezelfde wet wordt een artikel 57-5ter ingevoegd, luidende :
« Art. 57-5ter. § 1. Zodra de vreemdeling zich aan de grens of in het Rijk, overeenkomstig artikel 50 of 51, vluchteling verklaart, gaat de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, over tot het vaststellen van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
§ 2. Het verzoek waarvan België de behandeling op zich moet nemen, of waarvoor het verantwoordelijk is, wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
§ 3. Indien de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen België niet verantwoordelijk acht voor de behandeling van verzoek, licht hij de minister of zijn gemachtigde hierover in. Ofwel richt die zich tot de Staat die hiervoor verantwoordelijk is, om de asielzoeker over te nemen of opnieuw over te nemen onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de internationale overeenkomsten die België binden, ofwel laat hij de aanvraag door België in behandeling nemen, op voorwaarde dat de aanvrager hiermee instemt.
Wanneer de asielzoeker aan de verantwoordelijke Staat moet worden overgedragen, kan de minister of zijn gemachtigde hem de toegang tot of het verblijf in het Rijk weigeren en hem gelasten zich voor een bepaalde datum bij de bevoegde overheden van die Staat te melden.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde het voor het waarborgen van de effectieve overdracht nodig acht, kan hij de vreemdeling zonder verwijl naar de grens doen terugleiden.
Hiertoe kan de vreemdeling in een welbepaalde plaats worden opgesloten of vastgehouden voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht, zonder dat de duur van de hechtenis of van de vasthouding twee maanden te boven mag gaan.
Art. 13
In dezelfde wet wordt een artikel 57-5quater ingevoegd, luidende :
« Artikel 57-5quater. Wanneer de vreemdeling die zich aan de grens of in het Rijk vluchteling heeft verklaard, zich onregelmatig op het grondgebied van een andere Staat bevindt of er een asielverzoek heeft ingediend en de minister of zijn gemachtigde, met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, ertoe gehouden is hem over te nemen, moet de vreemdeling zich bij zijn binnenkomst in het Rijk of ten minste binnen acht werkdagen die hierop volgen, naar gelang van het geval aanmelden bij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of bij de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, die hem daarvan schriftelijke akte verleent.
Wanneer België niet verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van het asielverzoek, wordt er gehandeld overeenkomstig artikel 57-5ter.
Wanneer België verplicht is het verzoek in behandeling te nemen, moet deze behandeling overeenkomstig de bepalingen van deze wet worden aangevat of voortgezet.
Art. 14
In dezelfde wet wordt een artikel 57-5quinquies ingevoegd, luidende :
« Artikel 57-5quinquies. Wanneer de vreemdeling zich op het grondgebied van een andere Staat vluchteling verklaart en België, met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van het asielverzoek, is de minister of zijn gemachtigde verplicht deze vreemdeling, onder de voorwaarden welke in die overeenkomsten bepaald zijn, over te nemen.
De vreemdeling moet zich bij zijn binnenkomst in het Rijk of ten minste binnen acht werkdagen die hierop volgen, bij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen aanmelden. Deze laatste verleent hem hiervan schriftelijk akte.
De vreemdeling moet zich schikken naar de bepalingen van de artikelen 51-2 en 51-4, § 2.
De behandeling van het verzoek dient overeenkomstig de bepalingen van deze wet te worden aangevat. »
Art. 15
In dezelfde wet wordt een artikel 57-5sexies ingevoegd, luidende :
« Art. 57-5sexies. De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beslist de verklaring niet in aanmerking te nemen wanneer de vreemdeling voorheen reeds dezelfde verklaring heeft afgelegd bij een bevoegde overheid en hij geen nieuwe gegevens aanbrengt dat er, wat hem betreft, ernstige aanwijzingen bestaan van een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951.
De nieuwe gegevens moeten betrekking hebben op feiten of situaties die zich hebben voorgedaan na de laatste fase in de procedure waarin de vreemdeling ze had kunnen aanbrengen. »
Art. 16
In dezelfde wet wordt een artikel 57-5septies ingevoegd, luidende :
« Art. 57-5septies. § 1. De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen kan beslissen dat de vreemdeling die het Rijk probeert binnen te komen zonder te voldoen aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden, die zich vluchteling verklaart en die aan de grens vraagt om als dusdanig erkend te worden, de toegang tot 's lands grondgebied wordt geweigerd en dat die vreemdeling dientengevolge door de met de grenscontrole belaste overheden zal worden teruggedreven :
1º wanneer de aanvraag klaarblijkelijk steunt op motieven die totaal vreemd zijn aan het asiel omdat ze geen verband houdt met de criteria bepaald bij artikel 1, A (2), van het Internationaal Verdrag betreffende de status van de vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, noch met andere criteria die de toekenning van asiel wettigen;
2º wanneer de vreemdeling sedert minder dan tien jaar uit het Rijk teruggewezen of uitgezet werd, zo de maatregel niet opgeschort of ingetrokken werd;
3º wanneer de vreemdeling, na zijn land verlaten te hebben of na het feit dat hem ertoe gebracht heeft ervan verwijderd te blijven, langer dan drie maanden in een ander land verbleven heeft en dit verlaten heeft, zonder vrees in de zin van artikel 1, A (2), van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951;
4º wanneer de vreemdeling, na zijn land verlaten te hebben of na het feit dat hem ertoe gebracht heeft ervan verwijderd te blijven, gedurende een duur van in totaal langer dan drie maanden in verschillende andere landen verbleven heeft, en het laatste van die landen verlaten heeft zonder vrees in de zin van artikel 1, A (2), van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951;
5º wanneer de vreemdeling in het bezit is van een geldig vervoerbewijs voor een ander land, op voorwaarde dat hij reisdocumenten bij zich heeft waarmee hij naar dat land kan doorreizen;
6º wanneer de vreemdeling vooraf een aanvraag van tijdelijke bescherming heeft ingediend krachtens artikel 57-29 van deze wet.
§ 2. De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen kan beslissen dat de vreemdeling die het Rijk binnengekomen is zonder te voldoen aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden, die zich vluchteling verklaart en vraagt als dusdanig erkend te worden, niet in die hoedanigheid in het Rijk zal mogen verblijven :
1º wanneer de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording heeft ingediend na het verstrijken van de in artikel 50, eerste lid, bepaalde termijn of wanneer hij, zonder verantwoording overeenkomstig artikel 57-5quater, eerste lid, of artikel 57-5quinquies, tweede lid, niet aan de meldingsplicht heeft voldaan;
2º wanneer de vreemdeling zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in § 1, 1º, 2º, 3º, 4º en 6º;
3º wanneer de vreemdeling zich vrijwillig heeft onttrokken aan een bij de grens ingezette procedure;
4º wanneer de vreemdeling, binnen een maand na de verzending geen gevolg heeft gegeven aan een oproeping of een verzoek om inlichtingen en daarvoor geen geldige reden kan opgeven;
5º wanneer de vreemdeling bedoeld in artikel 54, § 1, eerste lid, zich gedurende minstens één maand onttrekt aan de meldingsplicht waarvan de nadere regels bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit worden bepaald.
§ 3. De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen kan beslissen dat de vreemdeling die regelmatig het Rijk binnengekomen is, die zich vluchteling verklaart en vraagt als dusdanig erkend te worden, niet in die hoedanigheid in het Rijk zal mogen verblijven :
1º wanneer de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording ingediend heeft nadat het verblijf opgehouden heeft regelmatig te zijn of wanneer hij, zonder verantwoording, overeenkomstig artikel 57-5quater, eerste lid, of artikel 57-5quinquies, tweede lid, niet aan de meldingsplicht heeft voldaan;
2º wanneer de vreemdeling zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in § 1, 1º, 2º, 3º, 4º en 6º;
3º wanneer de vreemdeling zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in § 2, 4º of 5º.
§ 4. De Commissaris-generaal voor de vreemdelingen en de staatlozen kan beslissen dat de vreemdeling die gemachtigd is of de toestemming krijgt om langer dan drie maanden in het Rijk te verblijven of er zich te vestigen, die zich vluchteling verklaart en vraagt als dusdanig erkend te worden, niet in die hoedanigheid in het Rijk zal mogen verblijven of er zich vestigen :
1º wanneer de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording ingediend heeft nadat het verblijf of de vestiging opgehouden heeft regelmatig te zijn of wanneer hij, zonder verantwoording, overeenkomstig artikel 57-5quater, eerste lid, of artikel 57-5quinquies, tweede lid, niet aan de meldingsplicht heeft voldaan;
2º wanneer de vreemdeling zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in § 1, 1º, 2º, 3º, 4º en 6º;
3º wanneer de vreemdeling zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in § 2, 4º of 5º.
§ 5. De Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beslist, binnen acht werkdagen nadat de vreemdeling zich vluchteling heeft verklaard of heeft gevraagd als dusdanig erkend te worden of na afloop van de aanmeldingstermijn bedoeld in artikel 57-5quinquies, of aan een vreemdeling al dan niet de toegang tot het grondgebied wordt geweigerd dan wel of hij al dan niet toegelaten wordt om in de hoedanigheid van kandidaat-vluchteling in het Rijk te verblijven, met toepassing van de §§ 1 tot 4. »
Art. 17
Artikel 57-6 van dezelfde wet, ingevoegd bij wet van 19 juli 1980 en gewijzigd bij wet van 15 juli 1996, wordt aangevuld met de volgende leden :
« De commissaris-generaal is ook bevoegd :
1º om de tijdelijke bescherming te erkennen of weigeren te erkennen overeenkomstig artikel 57-29;
2º om de status tijdelijk bescherming in te trekken wanneer die status verkregen is op grond van valse verklaringen of van valse of vervalste documenten.
De beslissingen tot weigering om de status tijdelijke bescherming te erkennen of tot intrekking van de status tijdelijke bescherming worden met redenen omkleed met vermelding van de omstandigheden van de zaak. »
Art. 18
In titel II van dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, met als titel « Tijdelijke bescherming », bestaande uit de artikelen 57-29 tot 57-31, luidende :
« Art. 57-29. De vreemdeling die zijn land van verblijf heeft verlaten en die om humanitaire redenen wegens de toestand van ernstig en algemeen geweld in dat land, niet kan worden gelast naar zijn land van oorsprong terug te keren, kan een aanvraag van tijdelijke bescherming indienen bij de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen die ze behandelt met dezelfde procedure als die waarin de artikelen 50, 51, 51-2, 51-3, 51-4, 52bis, 53, 53bis, en de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk II voorzien en, in voorkomend geval, samen met de aanvraag van erkenning van de status van vluchteling.
De Koning kan de categorieën van personen bepalen van wie de terugkeer naar het land van oorsprong om humanitaire redenen wegens de toestand van ernstig en algemeen geweld in dat land niet kan worden gelast en Hij kan een maximumaantal personen vastleggen die die tijdelijke bescherming kunnen genieten.
Art. 57-30. De tijdelijke verblijfsvergunning bedoeld in artikel 57-29 wordt door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen uitgereikt voor een maximumduur van een jaar. De vreemdeling kan evenwel uiterlijk een maand voor de einddatum een aanvraag tot hernieuwing van die tijdelijke verblijfsvergunning indienen, met dezelfde procedure als die bedoeld in het vorige artikel.
Art. 57-31. De aanvraag van tijdelijke bescherming is onontvankelijk wanneer :
1º ze wordt ingediend na de indiening van een aanvraag van erkenning van de status van vluchteling, ongeacht of die aanvraag werd ingediend in België of in een andere Staat, tenzij de Koning inmiddels krachtens artikel 57-29, tweede lid, een besluit heeft goedgekeurd voor de personencategorie waartoe de aanvrager krachtens zijn dossier van asielzoeker behoort;
2º de vreemdeling voordien reeds een aanvraag heeft gedaan van tijdelijke bescherming, die verworpen werd, en hij geen enkel nieuw gegeven aanbrengt dat bewijst dat er in zijn land van oorsprong een toestand van ernstig en algemeen geweld heerst, overeenkomstig artikel 57-29 van deze wet. Het nieuwe gegeven moet betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan na de laatste fase in de procedure waarin de vreemdeling ze had kunnen aanbrengen;
3º de aanvraag klaarblijkelijk steunt op motieven die vreemd zijn aan de tijdelijke bescherming, ofwel omdat ze bedrieglijk is, ofwel omdat ze geen verband houdt met de criteria bepaald bij artikel 57-29;
4º de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording heeft ingediend na het verstrijken van de in artikel 50, eerste lid, bepaalde termijn;
5º wanneer de vreemdeling zich vrijwillig heeft onttrokken aan een bij de grens ingezette procedure;
6º de vreemdeling, binnen een maand na de verzending geen gevolg heeft gegeven aan een oproeping of een verzoek om inlichtingen en daarvoor geen geldige reden kan opgeven;
7º de vreemdeling, bedoeld in artikel 54, § 1, eerste lid, zich gedurende minstens één maand onttrekt aan de meldingsplicht waarvan de nadere regels bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit worden bepaald;
8º de vreemdeling zijn aanvraag zonder verantwoording heeft ingediend nadat zijn verblijf opgehouden heeft regelmatig te zijn;
9º het maximumaantal personen dat de tijdelijke bescherming kan genieten en dat is vastgelegd door de Koning, overeenkomstig artikel 57-29, tweede lid, in fine, bereikt is.
De commissaris-generaal beslist, binnen acht werkdagen nadat de vreemdeling zijn aanvraag van tijdelijke bescherming heeft gedaan, of belanghebbende al dan niet de toegang tot het grondgebied wordt geweigerd, dan wel al dan niet toegelaten wordt in het Rijk te verblijven in de hoedanigheid van aanvrager van de status tijdelijke bescherming. »
Art. 19
Hoofdstuk Ibis van dezelfde wet, gewijzigd bij wet van 14 juli 1987, van 6 mei 1993 en 15 juli 1996, wordt opgeheven.
Art. 20
In het eerste lid van artikel 68 van dezelfde wet, gewijzigd bij wet van 15 juli 1996, vervallen de woorden « 63-5, derde lid ».
21 maart 2002.
Georges DALLEMAGNE. |