2-921/1

2-921/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

3 OKTOBER 2001


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de toepassing van dwangsommen te verbieden bij geschillen die zijn gerezen naar aanleiding van collectieve arbeidsconflicten

(Ingediend door mevrouw Marie Nagy c.s.)


TOELICHTING


Sinds enkele jaren stuit de uitoefening van het stakingsrecht steeds vaker op rechterlijke beslissingen die een of ander aspect daarvan verbieden. Ter illustratie zij verwezen naar de sociale conflicten die bij Cora, Cuivre & Zinc, Glaverbel, Sabena, onlangs nog bij Volkswagen-Vorst en nadien bij Electrabel zijn gerezen : allemaal voorbeelden van rechterlijke inmenging in sociale conflicten. Zelfs naar aanleiding van een lerarenstaking in het Franstalig middelbaar onderwijs en van een NMBS-staking kwamen soortgelijke interventies voor. Tegen stakingspiketten en bedrijfsbezettingen worden aldus geregeld uitermate strenge rechterlijke beslissingen genomen. Die ­ in kort geding, op grond van eenzijdig ingediende verzoekschriften genomen ­ beschikkingen koppelen het opgelegde verbod namelijk vaak aan dwangsommen die zo hoog zijn, dat ze het stakingsrecht in feite uithollen. Dat was onder meer het geval voor de stakers bij de vennootschap Avia Partner, die door de rechtbank dwangsommen opgelegd kregen die tot 150 000 frank per persoon konden oplopen.

Een staking is evenwel per definitie verstorend : pas dan is ze immers efficiënt. Stakingen kunnen dan ook nooit binnen het strikte wettelijke raam blijven, al was het maar omdat ze tot doel hebben de op een bepaald tijdstip vigerende wetten, via onderhandelingen bij te stellen en aldus tot nieuwe wetten te komen. In dat verband verwijzen wij naar de analyse die professor François Ost over dat thema maakt : « soms lijkt het wel alsof een staking maar aanvaardbaar is voor zover ze tot een louter idee wordt herleid en niet gepaard gaat met stakingspiketten, bedrijfsbezettingen, een blokkering van de verzendingen, noch enige inperking van de vrijheid van ondernemen van de werkgever impliceert en ze voor de klanten, de leveranciers en toeleveranciers van het bedrijf evenmin enige schade kan impliceren. » (vertaling) (1) Nog even en het stakingsrecht kan zich alleen beperken tot het recht om thuis te blijven of om op de werkvloer een zwarte armband te dragen.

Op die manier keert men ­ voor men het goed beseft ­ terug naar de toestand zoals die in 1867 bestond. Toentertijd werd het Strafwetboek van 1810, dat stakingen verbood, opgeheven : voortaan was een staking niet langer een misdrijf, maar artikel 310 van het nieuwe Strafwetboek bestrafte nog wel schendingen van de vrijheid van arbeid.

Een aantal parlementsleden had die toestand destijds aan de kaak gesteld. Zo verklaarde Jules Destrée : « si vous la [la grève] leur permettez entre eux à condition de ne pas léser des non-syndiqués, c'est comme si vous ne leur permettiez rien du tout ». (Parlementaire Handelingen, Kamer, plenaire vergadering van 13 oktober 1897, blz. 2275).

Het was wachten tot in 1921 vooraleer ook die bepaling ­ blijkbaar tevergeefs ­ werd opgeheven. Dat geldt des te meer daar in kort geding gewezen vonnissen het stakingsrecht niet uitsluitend tegenover het, door de niet-stakers opgeëiste recht op arbeid stellen. Om stakingen te beletten, schermen klanten en leveranciers, aandeelhouders of gebruikers ook met het vrij verkeer van goederen, de eerbied voor de privé-eigendom, en zelfs met de continuïteit van de openbare dienstverlening.

In 1921 is de evolutie van het sociaal recht inzake collectieve arbeidsconflicten echter niet gestopt. Sindsdien heeft het stakingsrecht dank zij nieuwe stappen een grotere legitimiteit verworven. Zo kregen de paritaire comités na de Tweede Wereldoorlog bij collectieve arbeidsconflicten een verzoenende rol toegewezen. In 1967 stelde een belangrijk arrest van het Hof van Cassatie principieel dat een staking in se geen verbreking van de arbeidsovereenkomst impliceert. In 1981 verankerde een ander belangrijk arrest van het hoogste rechtscollege het stakingsrecht definitief. Maar het zou nog duren tot 1990 vooraleer België eindelijk het Europees Sociaal Handvest bekrachtigde, dat ­ reeds sinds de ondertekening ervan in 1961 ­ het stakingsrecht waarborgde.

Terzelfder tijd werd geleidelijk een onderscheid gemaakt in de wijze waarop collectieve dan wel individuele arbeidsconflicten kunnen worden beslecht. Aan de ene kant werden de arbeidsrechtbanken bevoegd om een oordeel te vellen over individuele conflicten tussen de werknemer en zijn werkgever. Aan de andere kant werden de paritaire comités en de sociale bemiddelaars ermee belast collectieve geschillen tussen werkgevers en vakbonden uit te klaren. Er kwam een consensus tot stand om stakingen buiten de gerechtelijke sfeer te houden.

De aanhoudende economische crisis, de mondialisering van de economie met alle gevolgen van dien inzake scherpere concurrentie, werkgevers die almaar meer methodes naar Amerikaans model toepassen, de deregulering en de toenemende flexibiliteit die op de werkvloer wordt geëist, en die een gevolg zijn van het feit dat de Staat als regulerende instantie verstek laat gaan : al die elementen maken dat voormelde consensus op de helling komt te staan. Gevolg : de sociale actoren staan sterker op hun strepen, de sociale dialoog kwijnt weg en collectieve conflicten worden in toenemende mate voor de rechtbank uitgevochten.

Nog afgezien van de overwegingen die omtrent het (trouwens in het Europees Sociaal Handvest verankerde) stakingsrecht kunnen worden gemaakt, kan men niet om de vaststelling heen dat een toenemend aantal conflicten voor de rechtbank worden beslecht. De wet heeft voor de arbeidsrechtbank niet in enige bevoegdheid voorzien op het vlak van collectieve arbeidsconflicten : dat standpunt was correct zolang een consensus bestond om de problemen te regelen overeenkomstig de ­ in de na-oorlogse akkoorden vastgelegde ­ procedures van het Belgische sociaal-overlegmodel.

Twee belangrijke elementen verstoren het proces tot regeling van sociale arbeidsconflicten :

1. ten eerste : het feit dat men teruggrijpt naar door het Gerechtelijk Wetboek omschreven eenzijdige procedures die worden ingesteld op verzoek van de werkgever die zich door een staking benadeeld voelt. In tal van gevallen monden die procedures uit in beschikkingen die op straffe van het betalen van dwangsommen worden uitgesproken.

Een dwangsom is een geldbedrag dat als bijkomende veroordeling wordt opgelegd en tot doel heeft druk uit te oefenen om ervoor te zorgen dat de veroordeelde zo spoedig mogelijk uitvoering geeft aan de rechterlijke beslissing.

2. ten tweede : vroeger placht men dwangsommen ­ zelfs bij niet-nakoming van de veroordeling ­ niet te betalen; sinds juni 2001 echter moeten dwangsommen, op verzoek van de werkgever, ook daadwerkelijk worden betaald. Die techniek holt het stakingsrecht echter volledig uit, draait op wetgevend vlak de klok terug naar 1810, en treedt tevens het in 1990 door België goedgekeurde Europees Sociaal Handvest ­ dat het stakingsrecht waarborgt ­ met voeten.

Gelet op die ontwikkeling, strekt dit wetsvoorstel er dan ook toe het Gerechtelijk Wetboek op een essentieel punt te wijzigen; het wil het opleggen van dwangsommen verbieden aan iedere persoon die, in het raam van collectieve arbeidsconflicten, geen gevolg zou geven aan maatregelen die worden genomen door een burgerlijke rechter die daartoe op eenzijdig verzoekschrift wordt aangezocht. Die dwangsommen lijken immers strijdig met de vigerende rechtsregels en met de in België gangbare sociaal-overlegprocedure.

Op 10 augustus 1979 had de minister van Justitie, in eigen naam en namens zijn ambtgenoot van Arbeid en Tewerkstelling, de Nationale Arbeidsraad om advies gevraagd in verband met het wetsontwerp houdende goedkeuring van de Benelux-Overeenkomst van 26 november 1973 houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom (stuk Kamer, 1977-1978, 353, nr. 1).

Voormeld wetsontwerp strekte ertoe de dwangsom in ons land te regelen door middel van specifieke bepalingen ter aanvulling van het Burgerlijk Wetboek, teneinde de wet in overeenstemming te brengen met voormelde Benelux-Overeenkomst en met de daarbij gevoegde Bijlage (eenvormige wet betreffende de dwangsom).

Het verzoek om advies had meer bepaald betrekking op de wenselijkheid om, conform artikel 3 van de Benelux-Overeenkomst, gebruik te maken van de mogelijkheid om rechtsvorderingen die uitvoering geven aan arbeidsovereenkomsten, geheel of gedeeltelijk van de toepassingssfeer van die eenvormige wet uit te sluiten. De overeenkomst laat iedere overeenkomstsluitende partij die mogelijkheid, aangezien het om een bijzonder delicaat domein gaat dat nauw verbonden is met de sociale verhoudingen (zie de memorie van toelichting bij het wetsontwerp).

In zijn advies nr. 632 van 26 december 1979, is de Nationale Arbeidsraad van mening dat het opleggen van dwangsommen uit den boze is voor alle rechtsvorderingen die uitvoering geven aan arbeidsovereenkomsten en dat terzake voor zowel werkgevers als werknemers identieke bepalingen toepasselijk zijn.

Dat advies preciseert dat onder de rechtsvorderingen die uitvoering geven aan « arbeidsovereenkomsten » in hoofdzaak die rechtsvorderingen vallen die op de individuele verplichtingen betrekking hebben.

Dit wetsvoorstel steunt op het specifieke karakter van het arbeidsrecht en van de inzonderheid in ons land geldende arbeidsovereenkomsten. Het houdt rekening met de Belgische context op het vlak van de paritaire verhoudingen : in dat raam ontstaan die normen en wordt de toepassing ervan geregeld.

Men kan evenwel de mening toegedaan zijn dat het in België gangbare sociaal-overlegmodel, waarbinnen alle collectieve conflicten inzake arbeidsovereenkomsten konden worden geregeld, thans op de helling wordt gezet :

­ doordat men almaar vaker naar de burgerlijke rechtbank stapt;

­ door eenzijdig ingediende verzoekschriften, waarvoor de urgentie wordt aangevoerd en waarbij geen debat op tegenspraak, noch enig getuigenverhoor plaatsvindt;

­ en vooral door de toepassing van dwangsommen die het mogelijk maken enorme druk uit te oefenen op individuele personen die namens een collectief belang optreden.

Om het essentiële recht op vrijheid van meningsuiting en het formuleren van eisen op de werkvloer te vrijwaren, is het noodzakelijk de uitzonderingen op de dwangsommen waarin artikel 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, uit te breiden tot de collectieve acties.

Het eenzijdig ingediend verzoekschrift streeft ernaar met nog meer spoed tot een veroordeling te komen dan bij een kort geding het geval is. Het vormt een uitzondering op het tegensprekelijke karakter dat de procedure normaliter moet kenmerken.

Het is dan ook aberrant en blijkbaar nutteloos de rechter de mogelijkheid te bieden daaraan een dwangsom te koppelen, terwijl de eisende partij ook zonder die uitzonderingsprocedure schadevergoeding kan verkrijgen. De dwangsom wordt hier voor een oneigenlijk doel aangewend om de facto de uitoefening van het stakingsrecht aan te tasten.

Marie NAGY.
Meryem KAÇAR.
Marc HORDIES.
Jacinta DE ROECK.
Paul GALAND.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Het bij de wet van 31 januari 1980 ingevoegde artikel 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :

« De dwangsom mag evenmin worden uitgesproken als gevolg van een verzoek gedaan bij een eenzijdig, in het raam van een collectief arbeidsconflict ingediend verzoekschrift. »

Marie NAGY.
Meryem KAÇAR.
Marc HORDIES.
Jacinta DE ROECK.
Paul GALAND.

(1) « Rapport général de synthèse » in « Les conflits collectifs en droit du travail ­ Solutions négociées ou interventions judiciaires ? », Brussel, FUSL, 1989, « Travaux et recherche », nr. 14, blz. 125.