2-365/1

2-365/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

28 JUNI 2001


De regeringsmaatregelen ter uitvoering van de aanbevelingen van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie »


VERSLAG

NAMENS DE SUBCOMMISSIE « MENSENHANDEL » UITGEBRACHT DOOR DE HEER HORDIES, DE DAMES LIZIN EN THIJS


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Hoorzittingen
    1. Gedachtewisseling met de heer Guy Verhofstadt, eerste minister
      1. Uiteenzetting door de heer Guy Verhofstadt, eerste minister
      2. Gedachtewisseling
    2. Gedachtewisseling met de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken
      1. Uiteenzetting door de heer Antoine Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken
      2. Gedachtewisseling
    3. Gedachtewisseling met de heer Marc Verwilghen, minister van Justitie
      1. Uiteenzetting door de heer Marc Verwilghen, minister van Justitie
      2. Gedachtewisseling
    4. Gedachtewisseling met de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie
      1. Uiteenzetting door de heer Johan Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie
      2. Gedachtewisseling
    5. Gedachtewisseling met de heer E. Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken
      1. Uiteenzetting door de heer E. Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken
      2. Gedachtewisseling
  3. Hoorzittingen met enkele actoren op het terrein
    1. Hoorzittingen met de drie opvangcentra, VZW Payoke, VZW Pag-Asa en VZW Sürya
      1. Uiteenzetting door de heer B. Moens, coördinator VZW Payoke
      2. Gedachtewisseling
      3. Uiteenzetting door de heer J. Demot, voorzitter VZW Payoke
      4. Gedachtewisseling
      5. Uiteenzetting door mevrouw F. Bernard, coördinator VZW Sürya
      6. Gedachtewisseling
    2. Hoorzitting met de heer Brammertz, nationaal magistraat
      1. Uiteenzetting door de heer Brammertz, nationaal magistraat
      2. Gedachtewisseling
  4. Aanbevelingen

I. INLEIDING

De Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden besliste op 17 oktober 1999, tot de oprichting van een subcommissie « Mensenhandel en prostitutie », met als opdracht de problematiek van de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting te onderzoeken. Deze opdracht bestond erin een analyse te maken van de organisatie en de werking van de filières, van de situatie in de landen van herkomst, van de opvang van de slachtoffers, van het politiebeleid en de logistieke ondersteuning hiervan, van het gerechtelijk beleid en van de internationale politionele en gerechtelijke samenwerking.

Op 12 juli 2000 deed de subcommissie in haar verslag (stuk Senaat, nr. 2-152/1) een reeks aanbevelingen met betrekking tot deze problematiek. Deze aanbevelingen waren als volgt ingedeeld :

1. Situatie in de landen van oorsprong van de slachtoffers van de mensenhandel

2. Aankomst in de Europese Unie : de controle aan de buitengrenzen

3. Aankomst in België

4. In België

5. Europese en internationale aanpak

Aangezien de mensenhandel door de subcommissie tot dan toe slechts vanuit een enkele invalshoek werd bekeken, met name de seksuele exploitatie en de prostitutie, werd eenparig besloten om het mandaat van de subcommissie te verlengen en meer te richten op onder meer de netwerken die vanuit Azië opereren, de betrokkenheid van de transportsector en de mensenhandel met het oog op de economische exploitatie.

Op 24 november 2000 ging de subcommissie « Mensenhandel » van start.

In januari 2001 ontving de subcommissie « Mensenhandel » het jaarverslag van de regering dat zij op grond van artikel 12 van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen ter bestrijding van de mensenhandel en de kinderpornografie jaarlijks moet uitbrengen (1).

In zijn toespraak tot de overheden van het land pleitte Zijn Majesteit de Koning op 24 januari 2001 ervoor dat de bestrijding van elke vorm van mensenhandel een prioriteit moet zijn. Ook besloot de regering om tijdens het Belgische voorzitterschap van de Unie een speciale bijeenkomst te houden omtrent de migratieproblematiek, waarbij mensenhandel eveneens aan de orde zal zijn.

Met betrekking tot de aanbevelingen van het rapport van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » begon de subcommissie aan een reeks hoorzittingen met de ministers van de betrokken departementen. Met de eerste minister werden de aanbevelingen van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » besproken en hij kondigde verschillende initiatieven aan zoals de oprichting van een task force « Mensenhandel » waarbinnen ook informatieuitwisseling en -verwerking inzake mensenhandel en -smokkel kan gebeuren. In het specifiek geval van de opvang van de slachtoffers van mensenhandel werd van gedachten gewisseld met verschillende actoren op het terrein, zoals de drie erkende opvangcentra Payoke, Pag-Asa en Sürya.

Tijdens die hoorzittingen heeft de subcommissie de aanbevelingen die zij voorheen gedaan had, opnieuw getoetst aan de verklaringen van de bevoegde ministers en de betrokken organisaties.

Aan de vooravond van het Belgische EU-voorzitterschap wenst de subcommissie dan ook een krachtig signaal te geven aan de beleidsverantwoordelijken om terzake voortgang boeken in de bestrijding van de mensenhandel en -smokkel en dit item met voorrang in Europees verband te bespreken.

II. HOORZITTINGEN

1. GEDACHTEWISSELING MET DE HEER G. VERHOFSTADT, EERSTE MINISTER

1.1. Uiteenzetting door de heer G. Verhofstadt, eerste minister

I. Inleiding : enkele vaststellingen

1. Mensenhandel en mensensmokkel zijn multidimensionele fenomenen waarbij push- en pullfactoren permanent op elkaar inwerken.

De pushfactoren houden verband met de economische situatie in de landen van herkomst : lage lonen, gebrek aan economische mogelijkheden, het verlangen naar de Westerse levensstijl (vaak gepropageerd door de media, reisbureaus en verhalen van teruggekeerde migranten).

De pullfactoren zijn, wat de mensenhandel betreft, nog steeds samen te vatten in : de grote vraag naar goedkope arbeidskrachten (de zogenaamde 3D-jobs : dirty, demanding, dangerous), de specifieke vraag in België naar huispersoneel (bijvoorbeeld door de diplomatieke gemeenschap), de prostitutiesector met de behoefte van een regelmatige vernieuwing van het « marktaanbod ».

2. Mensenhandel en mensensmokkel vereisen een multidisciplinaire, geïntegreerde en integrale aanpak, zowel nationaal als internationaal.

Een geïntegreerde aanpak moet ervoor zorgen dat alle betrokken departementen eenzelfde beleidsoptie nastreven in onderlinge afstemming.

Een integrale aanpak richt zich zowel op preventie als op repressie en verenigt zoveel als mogelijk de landen van herkomst en de landen van bestemming in één gemeenschappelijk beleid. Dit is de ratio van de bilaterale samenwerkingsakkoorden die de minister van Binnenlandse Zaken heeft afgesloten met een aantal Oost-Europese landen. Het spreekt voor zich dat het zeer wenselijk is dat de EU dit beleidspunt integreert in de voorbereiding van de toetreding tot de EU van de kandidaat-lidstaten.

Tot slot is het duidelijk dat België zijn nationaal beleid, inzake internationale fenomenen als mensenhandel en mensensmokkel, maximaal moet afstemmen op het internationale beleid, in eerste instantie op het EU-beleid, de EU-instrumenten en de EU-regelgeving.

3. De fenomenen mensenhandel en mensensmokkel zijn sterk evolutief.

Tot twee jaren terug kon men de beide nog onderscheiden op basis van het criterium van de vrijwilligheid dat kenmerkend was voor de mensensmokkel. Ondertussen is dit niet langer het geval en stelt men vast dat wat begint als mensensmokkel, eindigt of overgaat in mensenhandel omdat de slachtoffers hun reis niet meer kunnen betalen of gewoon verhandeld worden en geplaatst in de prostitutiesector.

Daar komen bij de evolutie van het migratievraagstuk en van het asielprobleem. Dit alles verplicht de federale regering tot een coherent en geïntegreerd beleid waarbij duidelijke lijnen dienen getrokken.

II. Krachtlijnen van het Belgisch beleid inzake mensenhandel en mensensmokkel

Vooraf merkt de eerste minister op dat hij in samenspraak met de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken deze krachtlijnen toelicht. Voor een aantal onderdelen verwijst hij naar de toelichting die beide ministers aan de subcommissie zullen brengen.

1. De coördinatie van het beleid

De subcommissie « Mensenhandel en Prostitutie » beveelt aan om een bijzonder coördinator aan te stellen die de regering operationeel bijstaat, die waakt over de doeltreffendheid van het gevoerde beleid en fungeert als tussenpersoon met de gemeenschappen en gewesten en met het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

De regering heeft natuurlijk reeds geruime tijd nagedacht hoe het beleid kan worden gecoördineerd binnen de Belgische staatsstructuur en vooral hoe een geïntegreerd beleid kan worden ontwikkeld en bewaakt. Uiteindelijk is bekend dat niet alleen politie en justitie, maar ook Vreemdelingenzaken, de Sociale Inspectie, Buitenlandse Zaken met de diplomatieke posten, Ontwikkelingssamenwerking aan de bron en natuurlijk het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding en de NGO's, die instaan voor de opvang van de slachtoffers van mensenhandel, actief zijn op dit terrein.

Daarnaast is er een cel mensenhandel bij de federale politie, een cel mensenhandel en mensensmokkel bij Binnenlandse Zaken en verzamelt het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding op regelmatige tijdstippen de interdepartementale werkgroep.

Er is met andere woorden geen gebrek aan beleidsmatige aandacht voor het fenomeen. Alleen mangelt het aan de nodige beleidsafstemming en krijgt men de indruk dat er veel naast elkaar wordt gewerkt en dat er zeker overlappingen zijn.

Daarom heeft de eerste minister begin december 2000 het initiatief genomen om, in het kader van zijn coördinerende en sturende opdracht in de regering, een Task force « Mensenhandel » op te richten met als dwingende opdrachten op korte termijn de randvoorwaarden te bepalen voor een geïntegreerd beleid dat zowel de bestuurlijk administratieve invalshoek als de sociaalrechtelijke pijler, de strafrechtelijke pijler en de hulpverlening aan de slachtoffers omvat. Het centrum is vertegenwoordigd in de persoon van de directeur, de heer Johan Leman.

Eén van de essentiële randvoorwaarden is een optimale beeldvorming. In de onderscheiden sectoren is vaak heel relevante informatie voorhanden over netwerken, methoden, slachtoffers, misbruik van regelgeving, en andere.

De dwarsverbinding tussen deze informatiestromen moet nog worden gemaakt. Er bestaan daarover binnen de Task force concrete voorstellen.

De rol van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding is deze van participerend observator. Het jaarrapport van het Centrum over de mensenhandel heeft ervoor gezorgd dat de afgelopen jaren de politiële en maatschappelijke aandacht voor het fenomeen mensenhandel onverminderd is gebleven. Terzelfder tijd heeft het Centrum de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, geëvalueerd en de zwakke punten in de wettelijke regeling en in de ordehandhavingssystemen blootgelegd. Het Centrum kan die rol van kritisch observator maar opnemen als het voldoende betrokken wordt bij de initiatieven die vanuit de betrokken sectoren worden genomen.

Terzelfder tijd blijft het Centrum een observator en geen beleidsactor. Precies om die rol optimaal te kunnen opnemen is het jaarrapport van het Centrum als een afzonderlijk project in het federaal veiligheidsplan opgenomen.

Zoals verder nog zal blijken bekleedt België reeds jaren binnen de EU een toonaangevende positie. Op het eerste gezicht zou dat aanleiding kunnen geven tot enige zelfgenoegzaamheid. Daartegenover staat de realiteit dat een internationaal fenomeen in eerste instantie op internationaal niveau en dus zeker op EU- niveau dient te worden aangepakt.

In die zin is de aanbeveling van de subcommissie tot oprichting van een Europees Observatorium zeer terecht. Aangezien de aanpak van de mensenhandel en van de mensensmokkel een prioriteit is voor het Belgisch Voorzitterschap, zal de regering niet nalaten aan deze aanbeveling aandacht te geven. In principe zou men mogen verwachten dat, in het licht van onder meer de Tampereconclusies, de samenwerking tussen de EU-landen op het vlak van de strijd tegen de mensenhandel ondertussen op niveau is. De realiteit gebiedt de eerste minister te stellen dat de samenwerking en de informatie-uitwisseling tussen de EU-landen onderling en a fortiori met de landen van herkomst maar in beperkte mate functioneert. Dit is onder andere de reden waarom de minister van Binnenlandse Zaken de afgelopen maanden met een aantal landen van herkomst samenwerkingsakkoorden heeft afgesloten. Een intense informatie-uitwisseling is de hoeksteen van deze samenwerkingsakkoorden. De minister van Binnenlandse Zaken zal de subcommissie één en ander toelichten.

Wat het Europees Observatorium betreft, lijkt het de eerste minister evident dat Europol het best geplaatst lijkt om die rol op te nemen. De mate waarin Europol effectief als een Europees observatorium kan fungeren, wordt voor een groot gedeelte bepaald door de snelheid waarmee Europol wordt uitgebouwd. Het verschil tussen potentie en effectieve slagkracht lijkt de eerste minister voorlopig nog wat groot.

Deze vaststelling doet geen afbreuk aan de vaststelling dat Europol door de organisatie, de wijze van werken en het internationaal netwerk, ook buiten het politieel-justitieel kader, de aangewezen organisatie is om als Europees observatorium te fungeren.

De oprichting van Eurojust, het Europees samenwerkingsverband van magistraten dat in de nabije toekomst zal instaan voor de internationale coérdinatie, op EU-niveau, van onderzoeken tegen de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad zal ook een impuls geven aan Europol. Europol zal immers fungeren als politiële tegenhanger van Eurojust. Het zal Europol zijn die op dat moment zal moeten zorgen voor de informatiegeving en flow en van de noodzakelijke strategische analyses om die internationale onderzoeken te ondersteunen.

2. De informatiehuishouding

Beheersing van de mensenhandel is alleen effectief door een gemeenschappelijke inspanning van alle betrokken partijen. Het gaat daarbij om het verwerven van integraal inzicht in de problematiek en regelmatige afstemming en coördinatie tussen de uitvoerende diensten op directieniveau. De partners benaderen de mensenhandelproblematiek primair vanuit het specifiek perspectief van de eigen organisatie. De dienst- en/of departementoverstijgende afstemming kan efficiënter.

Binnen de Task force Mensenhandel wordt momenteel een concreet concept uitgewerkt tot organisatie van de informatiegeving en informatieverwerking inzake mensenhandel en mensensmokkel.

Gedacht wordt aan een Informatie- en Analysecentrum Mensenhandel.

Een Informatie- en Analysecentrum Mensenhandel (afgekort als « IAM ») beantwoordt aan de verwachting om de informatie vanuit elk departement wederzijds te delen om de mensenhandel op een geïntegreerde en effectievere manier aan te pakken. Het beantwoordt aan de filosofie van het federaal veiligheidsplan met als uitgangspunten de geïntegreerde en integrale aanpak van het fenomeen. In bijzonder is het concept de operationalisering van de doelstelling 1 ­ met name de beeldvorming ­ van de prioriteit mensenhandel van het eerste nationaal veiligheidsplan 2001.

Het IAM-concept is een denkpiste om op korte (dit is enkele maanden) tot middellange termijn tot structurele oplossingen te komen voor de nood aan coördinatie en integratie van de informatie over mensenhandel. Het concept reikt een pragmatische benadering aan zonder nieuwe (of extra) structuren of diensten te creëren of de aanwezige expertise-, informatie- en analysemogelijkheden bij elke partner te miskennen. Ze brengt veeleer de expertise, informatie en analyse ­ als « halffabrikaten » ­ bij elkaar vanuit de winwingedachte. Het kan ­ met het eindresultaat permanent voor ogen ­ progressief worden uitgebouwd. Het ondersteunt zowel de beleidsmatige, de strategische als de operationele keuzes.

Een « Informatie- en Analysecentrum Mensenhandel » is dus een initiatief van alle partners in de beheersing van mensenhandel. Een IAM is een aanvulling op de informatie-, analyse- en onderzoeksafdelingen van de partners. Ze zoekt en legt verbanden tussen de informatie en de analyses van elke partner. Aan de uitwerking van het Centrum nemen ook vertegenwoordigers van de verschillende partners op een periodieke (en regelmatige) basis mee.

De Task force met verantwoordelijken van de diverse diensten van de departementen staat in voor de aansturing en de concrete uitwerking van het IAM.

De nationale magistraat Mensenhandel, de procureur des Konings of de magistraat belast met de mensenhandel en de directeur van de Gedecentraliseerde Dienst van gerechtelijke politie zouden de strategische en operationele analyses van het IAM kunnen ontvangen.

Een IAM zou verantwoordelijk zijn voor :

­ Het landelijk verzamelen, vastleggen, verdelen, verstrekken en coördineren van informatie(stromen) op de taakvelden in de beheersing van migratie en migratiecriminaliteit in relatie tot mensenhandel. Het gaat onder meer over informatie afkomstig van de toelatingsprocedures (visa en asiel), de grenscontroles, de internationale samenwerking, opsporing (ook vanuit niet-politiediensten zoals Sociale Inspectie en Sociale Wetten), vervolging.

­ Het verzamelen van strategische informatie en de analyse over migratie en migratiecriminaliteit in relatie tot mensenhandel. Hierbij gaat het onder meer over het bronland (lokale situatie, aard migranten, motieven, reisorganisaties of smokkelaars, prijs, documenten reisroute), transport (lucht, water, land), transitlanden (reisroutes en plaatsen), grensovergang (binnengrens, buitengrens in België of een andere Schengengrens), opvang in België (familie, etnische gemeenschap, ...).

­ Het verstrekken van (strategische) analyses en informatie aan alle partners in de keten. Hierbij gaat het om de voorbereiding van opsporingsonderzoeken voor de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten, beleidsadviezen ten aanzien van de grensbewaking en beleidsadviezen ten aanzien van de toelatingsprocedures (visa en asiel).

­ Het bevorderen van internationale analyses, informatie-uitwisseling tussen Europol en Interpol met een contactpunt voor buurlanden, Schengenlanden en landen die een (belangrijke) rol spelen bij het bestrijden van de mensenhandel. Hier gaat het om informatie over toelatingsprocedures, grensbewaking, opsporing, vervolging.

­ Het vastleggen en leveren van operationele informatie over en inzicht in lopende en afgesloten gerechtelijke onderzoeken over mensenhandel. Hierbij gaat het onder meer om de verwijsfunctie en informatiecoördinatie, tussen- en eindevaluaties van gerechtelijke onderzoeken (2).

­ Vastleggen en leveren van informatie over lopende en afgesloten strafzaken ten aanzien van mensenhandel.

3. De dragende pijlers van het Belgisch geïntegreerd en integraal beleid inzake mensenhandel

Algemeen kan men stellen dat België één van de beste mensenhandelwetgevingen heeft van de Europese Unie.

Daarnaast is er een duidelijke multidisciplinaire aanpak. De Task force moet er op korte termijn toe leiden dat de multidisciplinaire aanpak nog beter geïntegreerd wordt, dat er een stevige onderbouw komt door de ontwikkeling van een performante informatiehuishouding en een degelijke coördinatie.

Het feit dat de zorg voor de slachtoffers geïntegreerd is in de totale aanpak maakt dat België op dit punt tegemoet komt aan de meest recente aanbevelingen, onder andere het VN-Verdrag inzake de strijd tegen de transnationale georganiseerde misdaad dat op 12 december 2000, ook door België, ondertekend werd in Palermo. Dit VN-Verdrag heeft twee aanvullende Protocollen, respectievelijk over de mensenhandel en over de aanpak van de mensensmokkel. België ligt mee aan de basis van deze twee protocollen.

Het Belgisch beleid steunt op 4 pijlers : de administratiefrechtelijke pijler met inbegrip van het buitenlands beleid, de sociaalrechtelijke aanpak, de strafrechtelijke aanpak en de opvang van de slachtoffers van de mensenhandel. Voor elk van deze pijlers schetst de eerste minister de voornaamste actiepunten. De andere ministers zullen deze punten aanvullen en nader toelichten.

Administratiefrechtelijk

De uitbouw van een Europees (im)migratiebeleid, zeker in het licht van de Tampere-aanbevelingen, is een cruciale vereiste :

­ verhinderen van de misbruiken van de diverse migratiekanalen (adoptie, au pair, toeristenvisa, huwelijksbureaus, vervalsing paspoorten, ...);

­ ontwikkelen van een realistisch migratiebeleid;

­ efficiënte gemeenschappelijke controle aan de buitengrenzen;

­ het verbeteren van de internationale samenwerking op het vlak van migratie met de transit- en herkomstlanden;

­ verdere informatisering en uitbouw van de diplomatieke posten.

Sociaalrechtelijk

­ duidelijkheid omtrent de (niet-)toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor buitenlandse werknemers ter voorkoming van de clandestiene arbeidscircuits;

­ nood aan een striktere sociale controle ter bestrijding van het zwartwerk;

­ aanpak prostitutieproblematiek : meer transparantie.

Strafrechtelijk

­ de mensenhandelwetgeving van 13 april 1995 optimaliseren. De eerste minister verwijst hiervoor naar de uiteenzetting van de minister van Justitie;

­ opname in het Wetboek van strafvordering van de mogelijkheid van videoconferentieverhoor op grond van de getuigenissen van teruggekeerde slachtoffers;

­ mogelijkheid van getuigenbescherming in de Belgische wet introduceren. Deze beide voorstellen zijn momenteel in voorbereiding;

­ stimuleren van een buitgerichte aanpak (confisqueren vermogensvoordelen van de daders/criminele organisaties);

­ strategische analyse van het fenomeen/profiling.

Opvang van slachtoffers van mensenhandel

­ het ondersteunen van de werking van de nationale NGO's (weliswaar reeds bepaald in de wet van 13 april 1995, maar moet meer gestimuleerd worden, onder meer door het geven van meer financiële ondersteuning aan NGO's ...);

­ het daadwerkelijk toekennen van een verblijfsvergunning aan de slachtoffers van mensenhandel die meewerken met de Justitie.

4. Het Belgisch beleid en de internationale aanpak

In de Europese Unie heeft België destijds het voortouw genomen om de strijd tegen de mensenhandel via internationale samenwerking te verbeteren. Een voorbeeld daarvan is het Gemeenschappelijk Optreden van 24 februari 1997 gericht op de harmonisering van mensenhandelwetgeving en op de internationale samenwerking.

In het kader van de prioriteit die de regering aan de aanpak van de mensenhandel geeft én in het federaal veiligheidsplan én in het nationaal veiligheidsplan, ligt het voor de hand dat de thematiek een prioritair aandachtspunt wordt voor het Belgische voorzitterschap.

Daarom ook dat het thema ruim aan bod komt op de Conferentie « Strategies of the EU and the US in combatting Transnational Organized Crime » die van 23 tot 26 januari in Gent, ter voorbereiding van het Belgische voorzitterschap wordt georganiseerd.

In wat volgt geeft de Eerste minister een overzicht van de voornaamste EU-instrumenten, zowel preventief als repressief, die ook voor de Belgische regering een absolute prioriteit zijn.

Europese repressieve samenwerking

A. Europol

Er werd beslist dat Europol binnen twee jaren na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (dit is vóór eind april 2001) onder meer in staat moet worden gesteld :

­ tot het vergemakkelijken en ondersteunen van de voorbereiding en het aanmoedigen van de coördinatie en uitvoering van specifieke onderzoeksacties door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, inclusief operationele acties van gezamenlijke teams waarvan vertegenwoordigers van Europol ter ondersteuning deel uitmaken;

­ om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te vragen hun onderzoek in specifieke zaken te verrichten en te coördineren en specifieke expertise te ontwikkelen die ter beschikking van de lidstaten kan worden gesteld om hen bij te staan bij het onderzoek van zaken van georganiseerde criminaliteit.

Europol zal echter slechts deze « operationele » taken kunnen vervullen na inwerkingtreding van een geëigende, nieuwe, aanvullende rechtsbasis daarvoor. De huidige Europol-Overeenkomst van 26 juli 1995 biedt voor het vervullen van dergelijke taken absoluut geen rechtsbasis, ondanks de stelling van een aantal lidstaten en Europol zelf dat Europol zonder aanpassing van de bestaande rechtsbasis wel al zou kunnen deelnemen aan zogenaamde gemeenschappelijke onderzoeksteams.

PRO MEMORIE :

Terecht heeft België in de onderhandelingen en gesprekken tot op heden de tegenovergestelde visie vertolkt, en dringt het aan op een nieuwe, aanvullende rechtsbasis, zodat de oproep van de Europese Raad van Tampere (midden oktober 1999) « dat gemeenschappelijke onderzoeksteams zoals bedoeld in het Verdrag zonder verwijl zouden worden opgezet, in eerste instantie met het oog op de bestrijding van drughandel, mensenhandel en terrorisme » (punt 43 Tampereconclusies).

In afwachting dat een consensus wordt bereikt over een geëigend, aanvullend rechtsinstrument dat Europol bevoegd zou maken voor deze « operationele » taken én dat dit rechtsinstrument in werking treedt, kan Europol enkel binnen het kader van de bestaande Europol-Overeenkomst werken, dat wil zeggen dat Europol :

­ via de aanwezige verbindingsofficieren kan fungeren als kanaal voor uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten (over personen, netwerken, profiling, ...);

­ zelf strategische analyses kan verrichten inzake mensenhandel ter ondersteuning van het opsporings- en vervolgingsbeleid in de lidstaten;

­ specifieke zaakgebonden ­ dus operationele ­ analyseprojecten kan verrichten inzake mensenhandel (met een aantal deelnemende landen).

B. Napels II-Overeenkomst

Deze EU-Overeenkomst van december 1997 regelt de samenwerking en wederzijdse rechtshulp tussen douaneautoriteiten en moet de douane onder meer de mogelijkheid bieden gecontroleerde leveringen te verrichten (eventueel zelfs voor zaken van mensenhandel. Vroeger enkel voor drugs.) én met buitenlandse collega's samen te werken in zogenaamde gemeenschappelijke onderzoeksteams.

In plaats van alweer nieuwe maatregelen te nemen of nieuwe bevoegdheden aan Europol toe te kennen, kunnen de lidstaten beter werk maken van implementatie en ratificatie van deze zeer belangrijke overeenkomst.

C. Nieuwe EU-Rechtshulpovereenkomst

Op 29 mei 2000 is uiteindelijk in de JBZ-Raad overeenstemming bereikt over een nieuwe EU-overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, die een efficiëntere bestrijding van georganiseerde criminaliteit mogelijk moet maken, en onder meer ­ zoals de hiervoor genoemde Napels II-Overeenkomst ­ de justitiële autoriteiten van de lidstaten mogelijkheid moet bieden :

­ samen te werken via gecontroleerde leveringen (eventueel zelfs voor zaken van mensenhandel ­ vroeger enkel voor drugs.);

­ met buitenlandse collega's samen te werken in zogenaamde gemeenschappelijke multinationale onderzoeksteams (bestaande uit douane, politie en justitie van diverse lidstaten), waarvan ­ nadat Europol daartoe bevoegd is gemaakt (supra) ­ ook Europolvertegenwoordigers deel zouden kunnen uitmaken;

­ verhoren via videoconferentie in EU-verband te houden.

Ook hier is de Eerste minister van oordeel dat, in plaats van alweer naar nieuwe maatregelen te grijpen of nieuwe bevoegdheden aan Europol toe te kennen, prioriteit moet worden gegeven aan implementatie en ratificatie van deze zeer belangrijke overeenkomst.

D. Harmonisatie strafrecht

In Tampere is ook beslist dat er een sterkere beweging (punt 48 Tampereconclusies) richting harmonisatie van materieel strafrecht moet komen (wat betreft definities, constitutieve bestanddelen van misdrijven én minimumstraffen), en dat dit prioritair moet gebeuren in een beperkt aantal gevallen, waaronder mensenhandel.

Dit kan door middel van de door het Verdrag van Amsterdam geïntroduceerde « kaderbesluiten », die na aanneming bindend zijn voor de lidstaten wat het te bereiken resultaat betreft.

E. Getuigenbescherming

In de EU-strategie voor het begin van een nieuw millennium inzake preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit wordt in aanbeveling 25 aangekondigd dat tegen 31 juli 2001 een voorstel moet worden uitgewerkt voor een instrument dat de positie regelt van getuigen die aan criminele organisaties deelnemen of hebben deelgenomen en die in de loop van het justitieel proces willen meewerken door informatie te verstrekken die nuttig is voor onderzoeksdoeleinden en voor de bewijsvoering. Gedacht wordt aan de ontwikkeling, op bilaterale basis, van een model-EU-overeenkomst.

De getuigenbescherming, die de Belgische regering in voorbereiding heeft, zal voorstellen bevatten die door België op EU-niveau kunnen worden geintroduceerd.

2. Preventie en reïntegratie van de slachtoffers

a. Preventie

­ Ontwikkelingssamenwerking : Noord-Zuid-kloof dichten ...

­ Stimuleren van informatie- en bewustmakingscampagnes in de landen van herkomst (gebeurt reeds).

b. Reïntegratiepremie

De uitbouw van een formele uitbetalingsstructuur in de landen van herkomst en de landen van bestemming, waardoor de slachtoffers van mensenhandel naar hun eigen land, als zij dit wensen, kunnen terugkeren.

Plaatselijke NGO's worden gefinancieerd om in te staan voor een gedegen opvang (voorgesteld en goedgekeurd door de vorige regering).

1.2. Gedachtewisseling

1. Visa-fraude

Een lid is het volkomen met de eerste minister eens dat België een toonaangevende rol speelt op wetgevend vlak in de strijd tegen de mensenhandel. De wet die in 1995 werd goedgekeurd, is er gekomen op initiatief van het Parlement, waarbij het Parlement de toenmalige minister van Justitie heeft moeten overtuigen. Het is echter gelukt een goede wetgeving uit te werken, die vanzelfsprekend nog altijd voor verbetering vatbaar is.

Hoewel toonaangevend op het vlak van de wetgeving, is België jammer genoeg ook de draaischijf voor mensenhandel en dit alleen al wegens de geografische ligging van België.

Dit belet niet dat er concrete problemen zijn die kunnen worden aangepakt. Hij wil niet verzeilen in een theoretisch-academisch debat en zal zich dan ook beperken tot een aantal concrete aspecten.

Het dossier-Bulgarije met betrekking tot het verlenen van visa aan mensen die er niet voor in aanmerking komen, is sinds 1996 bij de Belgische Justitie bekend, toen bij het parket van Brussel voor het eerst melding werd gemaakt van systematische fraude met visa op de Belgische ambassade. Het is algemeen bekend dat het parket van Brussel kampt met managementproblemen. Alleszins is sindsdien bitter weinig gebeurd in dit dossier.

Nu is het dossier in ontwikkeling. De toenmalige verantwoordelijke ambassadeur is nog altijd actief als ambassadeur en werd onlangs overhaast overgeplaatst naar een ander land op een manier die vragen doet rijzen bij het lid.

Als men de mensenhandel daadwerkelijk wil aanpakken en er sprake is van concrete dossiers die bij het gerecht in behandeling zijn en waarvan de gegevens bekend zijn ­ er zouden in Bulgarije tussen 500 en 3 000 visa zijn verleend aan mensen van heel verdachte afkomst ­ dan moet worden ingegrepen, aldus het lid. Zeker als daarbij een ambassadeur betrokken is die nog steeds als ambassadeur actief is en die wordt overgeplaatst op een moment dat het dossier de actualiteit haalt.

De eerste minister antwoordt dat de zaak aanhangig is en dat het gerecht zijn werk moet doen. De voorbije maanden is, samen met de minister van Binnenlandse Zaken, een actieve politiek gevoerd om de immigratie uit Bulgarije te stoppen. De jongste tijd ging het niet meer om Belgische visa, maar om deze van andere Schengenlanden.

Het lid vermeldt bijvoorbeeld Frankrijk, Nederland, Duitsland, ...

De eerste minister wenst geen namen te noemen maar treedt het lid bij. Het ging om massale visa-uitreiking.

Het ging om visa die helemaal niets te maken hebben met het doel waarvoor het visum wordt uitgereikt.

De landen die dergelijke visa uitreiken, zijn in het algemeen landen die in hun wetgeving het begrip « safe countries » gebruiken. Men geeft gemakkelijker een visum voor een land dat men zelf onder veilige landen heeft gecatalogeerd en waarvoor men bijvoorbeeld in de asielprocedure niemand erkent.

Wat Bulgarije betreft, werd de stroom de voorbije maanden stilgelegd door een goede analyse van het dossier door de immigratieambtenaar die alle gegevens heeft kunnen verzamelen. Op die manier moet men werken, land per land, want in elk land is de organisatie die zich ermee bezighoudt, de filière, de reisroutes en de modus operandi totaal verschillend.

De voorbije maanden heeft de regering een enorm goed inzicht in de problematiek gekregen door het aanstellen van immigratieambtenaren. Voor elk van de landen van waaruit de regering een migratiestroom vaststelde (door visummisbruik of asielaanvraag) heeft de regering een duidelijk beeld gekregen. Land per land tracht de regering de stroom of het probleem aan te pakken. Het probleem van Bulgarije is dermate goed aangepakt dat het aantal mensen dat van daaruit misbruik probeert te maken van de asielprocedure praktisch is stilgevallen.

Het lid merkt op dat het niet zozeer om Bulgaren ging, maar over visa die via Bulgarije werden uitgereikt.

Er zijn intussen inderdaad reeds maatregelen genomen maar de verantwoordelijke van toen is naar een land gestuurd waar het probleem mensenhandel eveneens zeer gevoelig ligt, aldus het lid.

2. Doverincident

Een ander dossier heeft betrekking op het drama van Dover dat bijna een regeringscrisis heeft veroorzaakt in Nederland. Tijdens het debat in de Nederlandse Tweede Kamer over het drama van de 58 Chinezen die het slachtoffer zijn geworden van een handel via Dover bleek dat er aanwijzingen zijn van « doorlating », niet in het kader van drugs- of andere dossiers, maar wel in het kader van de mensenhandel.

Het lid is van oordeel dat België duidelijkheid moet scheppen wat dit dossier betreft. Een doorlatingsdossier via een Belgische haven moet normaal gebeuren in samenspraak met de lokale politiediensten. Op deze opmerking werd steeds in alle toonaarden negatief geantwoord. Dat het debat in Nederland zo expliciet werd « gespeeld » en bijna de kop heeft gekost van de minister van Justitie, betekent dat ook België duidelijkheid moet verschaffen.

3. Visa

Een derde dossier gaat over de toekenning van visa in het algemeen. Zowel aan de Dienst Vreemdelingenzaken, de rijkswacht als aan het parket, heeft het lid de vraag gesteld of er onderzoek is gebeurd binnen hun diensten naar personen die onverwacht snel een verblijfsvergunning of een visum krijgen. Uiteraard gebeurt dat niet spontaan. Een onderzoek naar een probleem binnen de Dienst Visa gebeurt op basis van een klacht van een persoon die niet aan een visum raakt.

Iemand die niet aan een visum raakt, neemt contact op met een parlementslid om de reden ervan te onderzoeken. Iemand die snel een visum krijgt, zal uiteraard nooit hiervoor een parlementslid benaderen. Als men wil onderzoeken of er fraude is, of er mensenhandel plaatsvindt en of de maffia actief is, is het belangrijk onderzoek te verrichten naar de snelle toekenningen van verblijfsvergunningen en visa.

Op dit ogenblik staat het Parlement onder vuur, met name de Kamer omdat de naturalisatie te snel zou worden verleend aan personen van verdacht allooi. Een naturalisatie kan echter slechts worden verleend aan iemand die reeds verschillende jaren een verblijfsvergunning heeft. De verblijfsvergunning wordt toegekend door de Dienst Vreemdelingenzaken of door aanverwante instellingen. Nooit heeft men kunnen antwoorden op de vraag van het lid of er onderzoek gebeurt naar het feit of deze diensten in bepaalde gevallen niet te snel verblijfsvergunningen of visa verstrekken en of dit volgens een bepaald systeem verloopt. Precies dat heeft te maken met georganiseerde mensenhandel. Degenen die zich daarmee bezighouden weten wie ze moeten benaderen, wie ze moeten betalen en wie de visa zal verstrekken. De anti-corruptiedienst, een nieuwe instelling die volledig hervormd is, zou op deze vragen een antwoord moeten kunnen krijgen.

4. Opvang van slachtoffers van mensenhandel

Ten slotte heeft het lid nog één vraag in verband met mensen die door mensensmokkelaars in ons land worden gebracht om door te reizen naar Groot-Brittannië. Zij worden in Jabbeke, Zeebrugge of Oostende van vrachtwagens gehaald. Voor de opvang van die mensen is er op dit ogenblik veel te weinig voorzien. Hij wil nog eens een lans breken om hen te helpen. Het is eveneens belangrijk dat deze mensen op een ernstige manier worden ondervraagd zodat men de filières en de routes kan opsporen.

De eerste minister antwoordt dat de task force bezig is met het ontwikkelen van anticorruptiestrategieën, niet alleen met betrekking tot visa maar ook met betrekking tot controles door bijvoorbeeld de sociale inspectie, de politie en het parket. Samen met de dienst die in de toekomst verantwoordelijk zal zijn voor de corruptiebestrijding binnen de federale politie is het de bedoeling om er anti-corruptiestrategieën te ontwikkelen.

Een volgend lid wijst erop dat de subcommissie de eerste minister heeft uitgenodigd voor een evaluatie van de aanbevelingen. Zij is het volledig met de eerste minister eens wanneer hij zegt dat de Belgische wetgeving toonaangevend is maar de wet moet wel worden toegepast en moet bovendien kunnen worden aangepast en verbeterd.

De aanbevelingen van de subcommissie « Mensenhandel en Prostitutie » bevatten drie belangrijke elementen. Voor de oprichting van de task force onder leiding van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding bestond er een interministeriële werkgroep, die echter maar af en toe vergaderde.

Het lid vraagt of het dan toch niet beter zou zijn de aanbevelingen te volgen en een algemene coördinator voor de mensenhandel aan te stellen. Het gaat immers om een problematiek die alle departementen aanbelangt.

Het is best mogelijk dat de task force een begin is maar de subcommissie gaf de voorkeur aan een coördinator die zowel het centrum als de verschillende departementen kan coördineren. Na lange discussies is daarover vorig jaar een unaniem akkoord bereikt in de subcommissie.

Een ander belangrijk element in de aanbevelingen van de subcommissie is de structurele financiële ondersteuning van de drie opvangcentra. Met de 4,5 miljoen frank die de opvangcentra nu krijgen, kunnen ze nauwelijks drie personeelsleden betalen. Elk jaar opnieuw moet de regering een beslissing nemen en moet de minister, bevoegd voor de Nationale Loterij, vragen het bedrag door te storten. De opvangcentra hebben vaak een tekort aan liquide middelen en moeten grote leningen aangaan en hoge interesten betalen.

Vorig jaar heeft de subcommissie een structurele financiële ondersteuning van ten minste 10 miljoen frank per centrum gevraagd.

Ook een snellere toekenning van het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister aan slachtoffers van mensenhandel is belangrijk, aldus het lid. In de wet staat dat het slachtoffer extra beschermd zal worden als zijn getuigenis tot gevolg heeft dat de mensenhandelaars worden opgepakt. In de praktijk gebeurt alles echter heel langzaam, ook de nationale magistraat en de procureurs moeten bij de Dienst Vreemdelingenzaken sterk aandringen. De slachtoffers hebben onvoldoende middelen, zijn niet genoeg beschermd en komen snel terug in het netwerk terecht.

De eerste minister legt de nadruk op preventie. Er moeten degelijke filmpjes worden gemaakt waarin mensen worden gewaarschuwd voor mensenhandelaars. Met welke NGO's ter plaatse heeft België contact om preventiecampagnes uit te werken ?

Een andere aanbeveling van de subcommissie was het opnemen in bilaterale akkoorden van een clausule om de gezamenlijke strijd tegen de georganiseerde misdaad aan te gaan. Hoever staat het daarmee ?

Het lid verheugt zich over de evolutie in de onderhandelingen met Europol maar wijst erop dat de systemen voor het opsporen van vingerafdrukken (Printtrack) nog altijd niet in alle Schengenlanden voorhanden zijn. Daar moet dringend werk worden van gemaakt.

De eerste minister verwijst voor de laatste vraag naar de uiteenzetting van de minister van Binnenlandse Zaken. Het gaat om een specifiek punt waarvoor hij verantwoordelijk is.

De interdepartementale werkgroep werkte inderdaad niet goed, aldus de eerste minister. Daarom werd een task force opgericht, een kleinere groep die veel efficiënter kan werken. Het belangrijkste punt is de oprichting van het informatie- en analysecentrum. De task force is met andere woorden slechts de initiator van initiatieven. Dat lijkt de eerste minister beter dan een logge interdepartementale werkgroep of dan de zoveelste coördinator die op zijn beurt een groep rond zich moet uitbouwen. Het is niet omdat er een coördinator is dat er coördinatie is.

De belangrijkste opdracht van de task force is het vormen van een zenuwknooppunt tussen de verschillende departementen en diensten, wat het Informatie- en Analysecentrum Mensenhandel wordt genoemd. Als dat zenuwknooppunt gecreëerd is, dan heeft de task force zijn meest belangrijke realisatie tot stand gebracht.

Voor de NGO's, vindt de eerste minister, moeten inderdaad meer financiële middelen worden vrijgemaakt. België werkt overigens altijd samen met NGO's in ons land en NGO's in de landen van herkomst. De verbinding tussen de beide verloopt via de Internationale Organisatie voor migratie, waar de Belgische regering een goede samenwerking mee heeft.

Hoewel de eerste minister ook van oordeel is dat er meer zou moeten gebeuren voor de slachtoffers, meent hij toch dat op dat vlak voorzichtigheid geboden is. Infiltratiepogingen in het onderzoek of in deze organisaties zijn niet uit te sluiten. Daarom is het de taak van de task force om betere opvang te regelen.

In de bilaterale akkoorden die Binnenlandse Zaken op politioneel vlak afsluit is telkens een afzonderlijk hoofdstuk mensenhandel opgenomen. De akkoorden gaan meestal om informatie-uitwisseling. Eén van de onderdelen van de bilaterale akkoorden met Rusland was bijvoorbeeld politionele samenwerking. Politionele samenwerking met Rusland is nodig om bepaalde migratiestromen vanuit Rusland te stoppen.

Vermoedelijk start de task force binnen enkele maanden. Indien de senatoren dit wensen, zal de eerste minister bij de start van de task force het Parlement komen inlichten.

Een ander lid vestigt de aandacht op de aanbevelingen van de subcommissie en wijst op het belang van dat rapport dat op elk niveau van de Senaat eenstemmig werd goedgekeurd. Hij herinnert eraan dat sociale en economische factoren in het land van herkomst ertoe bijdragen dat men, door bedrog of noodzaak, in een filière terechtkomt. Dat fundamenteel aspect is amper aanwezig in de nota van de premier, die het pas helemaal op het einde ter sprake brengt.

Het zou interessant zijn geweest indien bij de coördinatie van de bestrijding van de mensenhandel, ook dat aspect werd geanalyseerd en voorbereid. Men had erover gesproken toen men de Italiaanse en Albanese filières ontrafelde, om te zien wat er gebeurde in Albanië. Eén van de aanbevelingen van de subcommissie was, naast de samenwerking tussen Italië en België, een trilaterale samenwerking tussen België, Italië en Albanië, en dit volgens een formule waar iedereen baat bij heeft. Met andere woorden, de aanpak richt zich op een werkwijze met het oog op de opstelling van structuren, het streven naar economische ontwikkeling, en dit alles gepaard gaande met samenwerking, preventie, informatie en repressie. Men had voorgesteld deze zaak concreet aan te vatten binnen het kader van een samenwerkingsverband met een ander Europees land.

Het ander aspect waarop de spreker de nadruk legt, is de problematiek van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding en de belangrijke structurele en financiële problemen voor de opvangcentra voor slachtoffers. De subcommissie heeft tijdens haar bezoeken vastgesteld dat die centra zeer goed werk leveren en uitstekend samenwerken met de politiediensten maar dat ze helemaal niet over de nodige middelen beschikken om bemiddelaars of cultuurvertalers aan te nemen, teneinde een eerlijke verdediging voor het gerecht mogelijk te maken, dit in tegenstelling tot mensen die wel voldoende middelen hebben.

Een ander belangrijk punt dat de premier in zijn voorstellen heeft aangehaald, is de bestrijding van de smokkelaars, daar waar het pijn doet, namelijk op financieel vlak. Er moet gezocht worden naar bestrijdingsmiddelen op dat vlak, maar er ontbreekt eveneens een proactief optreden tegen de filières op het vlak van het witwassen van geld. Volgens het lid ligt dat volledig op dezelfde lijn en het is belangrijk dat ook daar aan gewerkt wordt.

De premier stelt voor om het laatste punt voor te leggen aan de minister van Justitie, die veel concreter de link zal kunnen leggen tussen de onderzoeken gevoerd in deze dossiers en de onderzoeken inzake de andere problemen.

De minister denkt dat hij in zijn analyse het probleem heeft erkend van de ongelijkheden in de wereld of in Europa, die één van de bestaansredenen zijn van de migratiestroom. Het enige juiste antwoord is te hopen dat, dankzij de initiatieven van de regering, en in het bijzonder die genomen op het niveau van de Europese Unie, de levensomstandigheden verbeteren en de economische activiteiten zich ontwikkelen in die landen. Dat is de enige echte oplossing voor het probleem van de migratiestroom. Sommigen denken dat binnen de Europese Unie in migratiequota's moet worden voorzien. Men moet echter weten dat, in de landen waar dit systeem wordt gebruikt, ook illegale migratiestromen bestaan. Een quotum vastleggen betekent niet dat de mensensmokkel automatisch verdwijnt, integendeel.

De premier is ook van mening dat men erover moet waken dat men, na het importeren in grote hoeveelheden van grondstoffen uit vele van die landen, ook niet de bekwaamste personen « importeert », want dat zou de plaatselijke economische ontwikkeling belemmeren. Hij is er zich echter van bewust dat sommigen, ook binnen het Parlement en in bepaalde extreem rechtse milieus, zich verzetten tegen de uitbreiding van de Europese Unie en ervan overtuigd zijn dat zo de situatie kan worden verbeterd. Sinds de toetreding van de Zuid-Europese landen tot de Europese Unie zijn er geen grote problemen meer vastgesteld. Hij is ervan overtuigd dat dit ook kan met de Oost-Europese landen. Men moet in die landen investeren en de Belgische industrieën aansporen om er te investeren. Men moet eveneens durven praten over het economisch protectionisme van de Europese Unie. Als de diensten en goederen niet binnen mogen, zullen de mensen willen binnengaan. Het is het één of het ander. Probeert men van Europa een burcht te maken waar noch de mensen noch de diensten en goederen van die landen een toegang toe krijgen, dan veroorzaakt men problemen. Men mag niet rekenen op migratiequota, maar wel op het ontstaan van welzijn, op economische groei van de landen die vandaag in de kijker staan, in het bijzonder de Oost-Europese landen, waarvan de leden van de subcommissie een lijst hebben.

Een vierde lid is over het algemeen tevreden met hetgeen wordt voorzien, en in het bijzonder de task force, die misschien efficiënter zal zijn dan het interdepartementaal comité. Ze betreurt echter de weigering van de regering om een bijzondere coördinator aan te wijzen. Als een regeringscommissaris wordt belast met de strijd tegen de fiscale fraude, ziet ze niet in waarom er geen bijzonder coördinator voor de bestrijding van de mensenhandel wordt aangesteld die een zekere politieke zichtbaarheid heeft. Na een lang debat was de commissie het eens met die aanbeveling en is hierover een eensluidend standpunt ingenomen. Ze betreurt dat die aanbeveling niet is opgevolgd.

Ze zou eveneens willen weten in hoeverre het Informatie- en Analysecentrum mensenhandel zich op internationaal niveau zal kunnen ontplooien. De smokkelnetwerken zijn immers alsmaar meer uitgebreid en georganiseerd. Wat dat betreft, kan ze de eerste minister enkel aanbevelen om de film « Femme à vendre », die door TF 1 werd uitgezonden, te bekijken. In die film volgen journalisten van nabij vrouwen die in Moldavië worden gekocht en hier tegen een vijfmaal hogere prijs worden verkocht. Deze reportage laat goed zien dat het een internationaal probleem is. In één van de opdrachten van het Centrum wordt bepaald dat het de internationale analyses en de informatie-uitwisseling moet aanmoedigen, maar ze zou willen weten of het wel om een prioriteit gaat. Wat kan het kleine België alleen tegenover die grote handel ? Ze is verheugd dat, na Zweden, een land dat zich zeer bewust is van het prostitutieprobleem, België Europa voorzit. Wat stelt België dus voor om op dat internationaal niveau te verwezenlijken ?

Wat de prostitutie betreft, wordt er door de eerste minister niet veel concreets gezegd op sociaalrechtelijk vlak. Hij wil zorgen voor meer doorzichtigheid bij de behandeling van het prostitutieprobleem. Dat is erg vaag. De subcommissie heeft preventiecampagnes in de Oost-Europese landen voorgesteld waarin jonge meisjes en vrouwen worden gewezen op de risico's die ze lopen wanneer ze met een of ander persoon van een « rijk » West-Europees land meegaan. De subcommissie heeft voorgesteld om affiches met die waarschuwing in treinstations en luchthavens op te hangen. Op die manier zou men een bepaald aantal slachtoffers van mensenhandel kunnen hebben voorkomen. Ze verheugt zich op wat verwezenlijkt zal worden, maar ze betreurt het gebrek aan concretisering : de minister van Financiën had scanners beloofd die zouden dienen om de vrachtwagens in de transitzones van Antwerpen, Oostende en Zeebrugge te controleren; dat was een aanbeveling van de subcommissie. Wat is hiervan vandaag verwezenlijkt ?

De eerste minister wendt zich voor die laatste vraag tot de minister van Binnenlandse Zaken. Hij weet echter dat er aankopen en investeringen werden gedaan.

Spreekster zou willen dat de Premier, zeker tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie, zich in dit verband op de hoogte stelt van de bewustwording in andere landen. Ze denkt dat België, door al de verschrikkelijke gebeurtenissen die het land heeft gekend, zich erg bewust is van de mensenhandel, dat het land reeds de wetgeving heeft aangepast en dat het, na Zweden, een drijfkracht moet zijn in deze bewustmaking.

De eerste minister antwoordt dat het volgens hem niet zo duidelijk is voor Zweden. De internationale conferentie over de georganiseerde misdaad is een eerste Belgisch initiatief en de regering wacht dus niet tot 1 juli 2001 om in te grijpen. In die conferentie is de mensensmokkel een belangrijk thema. Het is een concrete actie die beslist werd in het vooruitzicht van het Belgische voorzitterschap.

Wat de prostitutie betreft, is volgens hem het belangrijkste punt een gespecialiseerde cel op te richten bij de lokale politie, want het gaat tenslotte om een lokaal fenomeen dat op dat niveau moet worden bestreden. In Gent, bijvoorbeeld, werkt de cel « mensenhandel » van de lokale politie zeer efficiënt. Men moet dit soort initiatieven evalueren en er de positieve punten uit halen. Zulks betekent niet dat de prostitutie in Gent is verdwenen maar ze behoort wel niet meer tot de criminaliteit en het milieu van de mensensmokkel. Zo zal men in de toekomst met het probleem moeten omgaan.

Wat de taak van het Informatie- en Analysecentrum mensenhandel betreft, heeft hij in zijn uiteenzetting de twee opdrachten van het centrum aangehaald. Eén daarvan is het enige centrum te zijn waar men informatie verzamelt en uitwisselt zowel met de buurlanden als met de internationale organisaties.

Hij denkt dat het centrum parallel met de verschillende directiebesturen van de federale politie zal kunnen in werking treden. Men moet gebruik maken van het moment waarop de verschillende diensten van de federale politie worden opgericht.

Een andere spreker vindt dat de nota zeer nuttig is voor het aanvatten van het werk van de subcommissie. Dat werk zal zich toe spitsen op de transportsector en de leden wensen in het bijzonder in te gaan op de diplomatieke netwerken, die een aantal mensen naar hier brengen en hun rechten niet noodzakelijk respecteren. De subcommissie zal dit eveneens bespreken met de minister van Buitenlandse Zaken.

Ze zou willen terugkomen op de houding ten aanzien van de migratie. De nota stelt enkel dat een realistisch migratiebeleid moet worden ontwikkeld. De commissie Binnenlandse Zaken heeft een aantal hoorzittingen georganiseerd over het immigratiebeleid en de toegelaten arbeid. Reisbureaus verkopen wel tickets maar de belangrijkste rol wordt gespeeld door de transportsector en meer specifiek door de luchtvaartmaatschappijen. Voor een enorm groot aantal personen eindigt de reis in Bosnië en een transportvoertuig brengt hen tot in de Schengenzone. Enkel op dat ogenblik wordt een misdrijf gepleegd.

Daarna verdwijnen hun documenten. Dat houdt een crimineel aspect in. Het Schengensysteem werkt dus niet.

Vanaf het moment dat de vluchtelingen zich in de Schengenzone bevinden, verdwijnt de begeleiding en moeten zij zich zelf weten te redden. Mensenhandel in de betekenis van de Belgische wetgeving, houdt in dat men die mensen misbruikt. Zal dat punt besproken worden ? Over het algemeen proberen mensen, in de buurt van Vreemdelingenzaken, de vluchtelingen aan te werven. Maar het is moeilijk te weten wie aanwerft. Als de vluchtelingen in een filière verzeild raken, is het waarschijnlijk omdat connecties reeds bestonden sinds het begin. Niet Agoria vraagt zoveel duizenden personen om één of ander werk uit te voeren, en ook niet de transportfederatie die op zoek is naar vrachtwagenchauffeurs. De heer Rashmalnikov, die goed ingelicht is in de streek van Luik, denkt : « Ik heb drie bouwterreinen en ik heb werkvolk nodig om een aantal relatief simpele taken uit te voeren. Als enkele Rashmalnikovs van de zone mij 15 werkkrachten bezorgen, neem ik ze aan. En als ze maar met dertien zijn, is dat ook goed. Dan nemen we er dertien aan en vervangen we de Georgiërs door twee Oekraïners. » Dat is wat er in dit land gebeurt, hier en vandaag. Diegenen die zulke mensen gebruiken weten ook dat ze op het punt staan aan te komen. Als men wil dat de wet Mensenhandel kan worden toegepast, moet het zwartwerk in sectoren waar het veel voorkomt, worden onderzocht. De houding tegenover de immigratie is dus belangrijk want die verduidelijkt de rechten van de mensen die in een land worden toegelaten. Persoonlijk is ze voorstander van het Amerikaanse beleid, die een beperkt aantal immigranten toestaat.

De eerste minister legt uit dat hij in Californië verscheidene ondernemingen van Silicon Valley heeft bezocht. Diegenen die aangeworven worden, zijn vooral Pakistaanse en Indische informatici. Men heeft immers een tekort aan informatici. Het zijn dus zij die toegelaten worden om het land binnen te komen.

Dat is de reden waarom hij steeds zeer voorzichtig is als het gaat om migratiequota. Het gaat immers over een selectieve immigratie, met als gevolg dat bepaalde landen in de wereld zullen verarmen. Hij is er overigens niet van overtuigd dat een quotum de druk van de illegale migratie zal doen verminderen.

Het is niet omdat duizend mensen legaal een land binnen kunnen dat twee duizend andere mensen niet zullen proberen illegaal het land binnen te dringen. Daarom bestaat de enige oplossing erin een grotere rechtvaardigheid in de wereld tot stand te brengen en het welzijn te bevorderen in de arme landen. Men moet ook een eind maken aan het protectionisme. Maar daar wordt op Europees niveau niet over gesproken. Men stelt zich tevreden met het geven van 0,7 % van het BNP en dat is alles. De werkelijkheid is nochtans helemaal anders. De 0,7 % ontwikkelingssamenwerking zal de ongelijkheden in de wereld zeker niet doen verdwijen. Men moet echt trachten de barrières te doen verdwijnen, zeker als het gaat om de invoering van goederen uit de minst ontwikkelde landen.

De spreekster stelt vast dat de prostitutie in ons land toeneemt. Ook in dat geval is de wettelijke grondslag duidelijk : proxenetisme is strafbaar. Het proxenetisme moet door de politie aangepakt worden. Ze heeft het gevoel dat in het beginrapport weinig nadruk werd gelegd op dit soort controle. In tussentijd is de prostitutie zich blijven uitbreiden. Zal men de mogelijkheden van de politie uitbreiden om zo de prostitutie in te dijken ? In Luik, een beetje zoals in Gent, is de praktijk veranderd. Daar heeft men het gespecialiseerd politiekorps versterkt. Is dat de goede oplossing ? Stemt dat overeen met de beleidslijnen van de eerste minister ?

Anderzijds zou België misschien kunnen vragen dat de Schengenpraktijken, die niet goed werken, worden herzien.

De premier onderstreept dat het belangrijk is dat ze worden herzien en dat men over technische uitrusting, met name computers, beschikt om dat te verhelpen.

Wat Europol betreft, is het lid van mening dat de nota een beetje eigenaardig is omdat België zich hierin verzet tegen de huidige situatie van Europol. Algemeen wordt aangenomen dat Europol helemaal niet operationeel is als men niet verder evolueert dan nu het geval is. Hoe kan Europol echt efficiënt worden als zelfs de huidige opdrachten van Europol niet met voldoening worden uitgevoerd ?

De premier antwoordt dat het vooral een kwestie van interpretatie is van wat er vandaag op juridisch vlak mogelijk is. De regering wil in ieder geval gezamenlijke onderzoeksteams uitbouwen. De regering denkt hierbij dat het wenselijk is de juridische basis te verbieden. Dat is één van de punten die zullen worden opgenomen in het rapport dat de Europese Commissie voorbereidt tegen uiterlijk september 2001.

2. GEDACHTEWISSELING MET DE HEER A. DUQUESNE, MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

2.1. Uiteenzetting door de heer A. Duquesne, minister van Binnenlandse Zaken

De minister verwijst naar de uiteenzetting van de eerste minister, die de belangrijkste krijtlijnen van de regering heeft geschetst :

­ geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak;

­ coördinatie door een task force en door een Informatie- en Analysecentrum;

­ internationale aanpak op preventief en repressief vlak.

Deze belangrijke oriëntaties komen overeen met bepaalde aanbevelingen van de subcommissie. Samen met de hele regering is de minister zich bewust van de omvang van het fenomeen en van de noodzakelijkheid er alle energie aan te besteden. Een toenemend aantal slachtoffers van deze moderne slavenhandel komt inderdaad in West-Europa terecht, in het algemeen maar niet uitsluitend afkomstig uit Oost-Europa.

Onze koning heeft eraan herinnerd dat enkel een doelgerichte actie op internationaal niveau dit fenomeen kan terugdringen. Sinds hij hoofd is van het departement Binnenlandse Zaken, heeft de minister zich ingespannen om in die zin op te treden en hij hoopt dat deze inspanningen vruchten zullen afwerpen in dit jaar van het Belgische Europese voorzitterschap.

1. Acties gevoerd in 2000 ­ Antwoorden op de aanbevelingen van de Senaat :

1.a. De coördinatie op niveau van binnenlandse zaken :

­ De permanente cel illegale Immigratie (aanbeveling 5.1.4., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 158)

De minister heeft niet gewacht op de aanbevelingen van de Senaat in juli 2000 noch op de oprichting van een task force bij het kabinet van de eerste minister in december 2000 om in te grijpen op het vlak van de coördinatie van de verschillende diensten belast met de strijd tegen de illegale immigratienetwerken.

In december 1999 heeft de minister een permanente cel opgericht onder voorzitterschap van zijn kabinet, in samenwerking met het kabinet van de minister van Justitie, en met vertegenwoordigers van de politiediensten, de gerechtelijke en administratieve diensten die problematiek betrokken zijn bij de mensenhandel.

Door deze cel heeft men een algemeen beeld gekregen van de acties die worden gevoerd op nationaal en internationaal niveau. Zulks heeft de mogelijkheid geboden om bepaalde vormen van inderdepartementale samenwerking te versterken. Verder konden de domeinen geïdentificeerd worden waar bijkomende aanwervingen en middelen nodig waren om het door de regering gewenste beleid te voeren.

­ Versterking van de middelen van de politiediensten : (aanbeveling 5.2.11., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 161)

Op basis van het werk van de permanente cel werden extra budgetten vrijgemaakt van twee maal 36 miljoen frank. Deze werden als volgt verdeeld :

­ enerzijds voor de versterking van de cel Mensenhandel van de rijkswacht (vandaag opgenomen in de federale politie); van 13 agenten in het begin van 2000 ging deze Cel naar 22 agenten op het einde van het jaar; in de komende weken zullen dit er 33 worden;

­ anderzijds voor de aankoop van nieuw materiaal voor de gespecialiseerde teams die instaan voor de observatie van de mensensmokkel op het Belgische grondgebied.

De minister is ervan overtuigd dat deze observaties zeer belangrijk zijn om niet enkel de « kleine garnalen » te stoppen, maar om de netwerken ook echt te ontmantelen. Daarvoor zijn systematische observaties nodig waarvoor alle politiemiddelen op het vlak van inlichtingen winning ingezet moeten worden. Men stelt vast dat het hier gaat om zeer mobiele organisaties en dat dezelfde betrokkenen op verschillende plaatsen in Europa gesignaleerd worden. Er moet zo veel mogelijk informatie verzameld worden en ter beschikking worden gesteld van de diensten die samenwerken, meer bepaald in het kader van Europol. Deze politionele observatie kost zeer veel geld : deze diensten werken 24 uur per dag.

1.b. De controles aan de binnengrenzen :

De minister heeft met verbazing vastgesteld dat op het ogenblik dat de grenzen in Europa verdwenen, men geen bescherming heeft ingebouwd, noch performante systemen voor samenwerking heeft opgezet tegen de georganiseerde bendes. Hij verheugt zich over de eerste overeenkomst met Duitsland, maar de samenwerking moet nog verder worden versterkt. Naar aanleiding van de overeenkomst afgesloten met Frankrijk zal in Doornik een Frans-Belgische post worden geopend. De grensoverschrijvende incidenten uit het verleden bewijzen volgens de minister het belang van deze vorm van samenwerking.

De strijd tegen de criminele netwerken moet meer bepaald worden aangevat door middel van een versterkte samenwerking met de politiediensten van de buurlanden. De minister heeft in die zin een bilateraal akkoord afgesloten met zijn Duitse ambtgenoot in maart 2000 en zal in maart 2001 eenzelfde akkoord aangaan met de Franse minister van binnenlandse zaken. Deze akkoorden moeten het kader vormen voor een betere dialoog en een betere samenwerking inzake de verschillende vormen van grensoverschrijdende criminaliteit, en meer bepaald in het kader van de operaties gevoerd op de reisroutes die meestal worden genomen door mensensmokkelaars.

Op operationeel vlak had de minister reeds in januari en februari van het vorige jaar versterkte controles opgezet in het kader van de regularisatie van de mensen zonder papieren. In november 2000 heeft hij opnieuw opdracht gegeven aan de rijkswacht de controles op het Belgische grondgebied tegen de mensensmokkel te intensiveren.

Bij de uitvoering van het nieuwe asielbeleid van de regering, werd vanaf 20 november 2000 een reeks verscherpte controles uitgevoerd. Men is daarbij sporadisch en gericht opgetreden op verschillende plaatsen in België, in treinen en op de wegen.

Tussen 22 december 2000 en 10 januari 2001 werden deze operaties omgezet in permanente controles aan de Belgische grenzen, met toepassing van artikel 2, § 2 van de Schengen-overeenkomst en in samenwerking met de buitenlandse politie. Voor al deze controles kreeg de politie versterking van de algemene reserve en werd er gebruik gemaakt van bijkomende technische middelen zoals manuele scanners.

Wat die manuele scanners betreft, is de minister van mening dat de technische controlemiddelen, meer bepaald voor vrachtwagens, nog versterkt moeten worden. In Slowakije, aan de grens met Oekraïne, heeft de minister nieuwe technische middelen bestudeerd die hem zeer efficiënt en redelijk van prijs lijken. De commissaris-generaal van de federale politie zal inlichtingen inwinnen over deze middelen.

Zonder verdere details te geven over de resultaten, meldt de minister dat ongeveer 2 600 personen onderschept werden die illegaal in België verbleven tijdens de verschillende periodes van verscherpte controles. Maar naast de statistieken over arrestaties en uitwijzingen, onderstreept de minister vooral de ontradende rol die deze operaties hebben gespeeld.

1.c. De controles aan de buitengrenzen :

De subcommissie heeft een reeks aanbevelingen geformuleerd, gericht op de verbetering van de kwaliteit en de doeltreffendheid van de controles in de havens en luchthavens die de buitengrenzen vormen van de Schengenzone in ons land (aanbevelingen 3.1. tot 3.6., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/l, blz. 154-155).

Ter gelegenheid van de voormelde versterkte controles en na het drama in Dover, werden er uiteraard orders gegeven tot verscherpte controles in de havens en luchthavens die de buitengrenzen van België vormen. De controles door de federale politie in de havens verliepen in overleg met de andere betrokken instanties ter plaatse. Zulks bood de mogelijkheid de doeltreffendheid ervan op te drijven. Er werden verbeteringen aangebracht aan de plaatselijke infrastructuren en het onderscheppen wordt permanent geëvalueerd om er lering uit te trekken en de methodes voor latere controles te verbeteren.

Wat de controles betreft die in Zaventem worden uitgevoerd, werd de Cel voor politionele analyse versterkt teneinde de controles permanent bij te sturen naar gelang van de vastgestelde modus operandi.

1.d. De andere activiteiten van de politiediensten :

­ Politieopleiding : (aanbeveling 5.1.1.3., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 157)

In een ander domein dat door de subcommissie wordt behandeld, te weten de politieopleiding, verzorgt de cel Mensenhandel van de federale politie een opleiding voor de agenten van de gerechtelijke tak van de federale politie en deze opleiding kan worden uitgebreid tot alle agenten die te maken krijgen met de mensenhandel.

Bovendien verspreidt de Cel voortaan bij de politiediensten een « Newsletter » met informatie over de laatste strategische ontwikkelingen en statistieken op het gebied van de mensenhandel.

­ Uitwisseling van informatie : (aanbeveling 4.1.1., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 155)

De politiediensten blijven informatie uitwisselen met de bevoegde administratieve diensten, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, meer bepaald ten aanzien van de gerechtelijke autoriteiten. Er valt niets aan te merken op de samenwerking met de Dienst Vreemdelingenzaken.

1.e. De Chinese smokkelroutes :

Op nationaal niveau en naar aanleiding van het drama in Dover heeft de federale politie de immigratienetwerken uit China geanalyseerd en heeft op basis daarvan verschillende initiatieven genomen om de diensten op het terrein te helpen sneller valse documenten te identificeren, hun modus operandi beter te herkennen en de dossiers met betrekking tot die netwerken sneller te behandelen.

Op internationaal niveau heeft België actief meegewerkt binnen de Europese Unie, meer bepaald in de Commissie, het CIBGGI-centrum (Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling voor grensbewaking en immigratie) en Europol, en met de kandidaat-landen, met het oog op een globale visie op de situatie en om concrete voorstellen te kunnen uitwerken.

Tijdens een EU-China-top onder het Franse voorzitterschap, zijn de Chinese autoriteiten akkoord gegaan met een reeks samenwerkingsverbintenissen, waaronder :

­ regelmatige ontmoetingen van deskundigen om strategische informatie uit te wisselen over de migratie alsook om ervaringen uit te wisselen over technieken en methodes om de netwerken op te sporen;

­ besprekingen voeren over een readmissieakkoord;

­ organiseren van informatie- en ontradingscampagnes in China met behulp van internationale organisaties.

Het Belgische voorzitterschap zal groot belang hechten aan de voortgangscontrole op deze verbintenissen en zal erover waken dat de ontmoetingen van deskundigen correct kunnen verlopen en dat er concrete voorstellen op tafel komen.

Op operationeel vlak heeft de Belgische politie actief samengewerkt met de buitenlandse collega's en met Europol in het onderzoek inzake het drama van Dover. Dit onderzoek lijkt op het goede spoor aangezien er verschillende personen werden gearresteerd, meer bepaald in Nederland.

1.f. De immigratieambtenaren :

Het sturen van immigratieambtenaren en van verbindingsofficieren is een van de meest doeltreffende instrumenten in de samenwerking met de landen van oorsprong en transitlanden voor de illegale immigratie.

België heeft vorig jaar een programma opgezet voor « immigratieambtenaren van de tweede generatie ». Het gaat daarbij om ervaren agenten van niveau 1 van de Dienst Vreemdelingenzaken die tijdelijk of voor langere tijd naar het buitenland worden gestuurd om ter plaatse informatie te verzamelen, bijstand te verlenen aan de diplomatieke en consulaire posten en samen te werken met de plaatselijke autoriteiten, voornamelijk voor informatie- en ontradingscampagnes.

Zo werden er drie permanente immigratieambtenaren voor een maximumduur van twee jaar respectievelijk naar Oekraïne, Guinea en Albanië gestuurd.

Wat de mobiele ambtenaren betreft, hebben drie andere deelgenomen aan tijdelijke missies in risicolanden, zoals Kazakstan, Bosnië en Bulgarije. Dit jaar staan nog andere korte missies op de agenda naar andere transitlanden voor mensensmokkel, te weten Rusland, Turkije, Kroatië, Slovenië en Nigeria.

De minister zal in de loop van de maand maart 2001 persoonlijk naar Rusland en Slovenië reizen. Hoe vruchtbaar het werk van deze immigratieambtenaren al is geweest, wordt bewezen door de ontdekking van misdrijven bij de asiel- en visumprocedure in Oost-Europa. Zij hebben meer bepaald ontdekt welke rol bepaalde reisbureaus spelen die visa verkrijgen op basis van valse documenten en die netwerken organiseren naar België waarbij zij voor hun klanten het transport regelen, de aanvraag van een werkvergunning, hulp bij de aanvraag van het vluchtelingenstatuut, enz.

1.g. De andere activiteiten van de Dienst Vreemdelingenzaken

­ Coördinatie met de politie : (aanbeveling 4.1.1., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 155)

De minister herinnert eraan dat de coördinatie van dossiers met betrekking tot de mensenhandel binnen zijn administratie verzekerd wordt door het Bureau Opsporingen van de Dienst Vreemdelingenzaken. Het gaat hier om een omvangrijk coördinatiewerk dat in perfecte samenwerking verloopt met de politiediensten, met de administratieve en gerechtelijke diensten die informatie geven of vragen aan dit Bureau.

­ Toegankelijkheid : (aanbeveling 4.1.3., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 155)

Er werden inspanningen geleverd op niveau van de Dienst om een telefonische permanentie te verzekeren in het Bureau dat belast is met de dossiers van illegalen om zeer regelmatig in contact te staan met de politiediensten.

­ Problemen van de tolken : (aanbeveling 4.1.4., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 155-156)

Thans onderzoekt een interdepartementale werkgroep de mogelijkheden om het statuut en de kwaliteit van de vertalers en tolken te verbeteren. Er wordt trouwens samengewerkt tussen de politie en de Dienst om de bestaande betrouwbare tolken maximaal in te zetten.

De minister illustreert het zware probleem van de tolken : in december 2000 werd er een beroep gedaan op 80 tolken die 44 verschillende talen spraken. Tijdens de ondervragingen rijst immers niet alleen het probleem van de taal maar ook van het vertrouwen : alles wordt gedaan op basis van de vertaling die deze diensten leveren.

­ Het nemen van vingerafdrukken : (aanbeveling 4.2., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 156)

De minister deelt overtuiging van de Commissie inzake de noodzaak om vingerafdrukken te nemen om op nationaal en internationaal efficiënter te kunnen strijden tegen het gebruik van valse documenten. Naast de juridische problemen die in België rijzen, wordt de efficiëntie pas gegarandeerd als er ook op Europees niveau gegevens worden uitgewisseld. De Eurodac-reglementering is goedgekeurd maar wordt nog altijd niet toegepast.

­ Uitreiken van visa : (aanbeveling 4.3., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 156)

Naar aanleiding van de stijging van de illegale migratie van uit Slowakije, heeft de minister in april 2000 opnieuw de visumplicht ingevoerd. Deze verplichting werd kort opgeheven tijdens de maand augustus maar begin september opnieuw ingevoerd omwille van de spectaculaire stijging van het aantal asielaanvragers. Zoals de minister verder in zijn uiteenzetting preciseert, zal dit probleem een gecoördineerd Europees antwoord krijgen in 2001 en zal er voor België dan niet meer zoveel manoeuvreerruimte zijn als nu. Opnieuw invoeren van de visa kan dan enkel nog door middel van een unaniem akkoord van alle Belgische partners.

De Belgische diensten hebben trouwens disfuncties ontdekt in de uitreiking van visa door bepaalde diplomatieke posten in andere Schengen-landen, en niet enkel voor zogenaamde danseressen.

De minister heeft een brief gericht aan de eerste minister over de moeilijkheden om de Conventie van Dublin toe te passen als gevolg van de houding van bepaalde Europese landen. Hij is van plan zijn bilaterale en multilaterale collega's te interpelleren over deze problemen die gevolgen hebben voor het Belgische asiel- en immigratiebeleid. Meer bepaald rijst de vraag of niet alle landen van de Schengenzone moeten beschikken over een gemeenschappelijke database om te controleren welke ambassades van welke landen visa afleveren aan personen waarvan blijkt dat ze slachtoffer zijn van de prostitutienetwerken.

De minister is ervan overtuigd dat als men de lijsten van door de buitenlandse diplomatieke posten toegekende visa zou kunnen vergelijken met de mensen die in België terechtkomen zonder enig document, een zeer opmerkelijke correlatie zou worden gevonden. Er kan geen geloofwaardige vooruitgang in het asiel- en immigratiebeleid worden geboekt als de leden van de Europese Unie niet een minimum aan solidariteit ten toon spreiden en als ze de instrumenten waarover ze thans beschikken niet ten volle benutten. De visumplicht zal worden opgeheven voor de kandidaat-lidstaten maar er zijn nog andere belangrijke stromen uit andere landen : tussen 1992 en 2000 bijvoorbeeld hebben bijna 500 000 Oekraïners hun land verlaten, waaronder 200 000 vrouwen die zeer waarschijnlijk voor een groot deel in de prostitutienetwerken zijn terechtgekomen.

Volgens de minister is het ogenblik gekomen om verder te gaan dan het Europa van de akkoorden en doeltreffende en concrete maatregelen te nemen inzake de politiesamenwerking. Dit is nodig voor de nieuwe instrumenten die zullen worden ingezet. Het beleid zal pas geloofwaardig worden als de Europese partners echt solidair zijn en optimaal gebruik zullen maken van de bestrijdingsmaatregelen die op dit ogenblik beschikbaar zijn.

­ Niet-begeleide minderjarigen : (aabeveling 5.4.4., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 164)

Wat de niet-begeleide minderjarigen betreft, hoopt de minister dat iedereen tenslotte begrepen heeft dat het opsluiten van deze minderjarigen in gesloten centra geen enkel repressief doel dient, maar dat het enkel een beschermingsmaatregel is die hij toepast in opdracht van meer bepaald Child Focus of het parket.

De Raad van ministers heeft besloten de niet-begeleide minderjarigen niet langer in gesloten centra op te sluiten maar hen in beveiligde centra op te vangen. Tot zijn spijt moet de minister evenwel vaststellen dat deze centra nog niet bestaan. Hij doet dus eens te meer een oproep aan de Gemeenschappen om hun verantwoordelijkheid op te nemen en de besprekingen met de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie voort te zetten met betrekking tot de financiering van deze centra, teneinde tot een snelle oplossing te komen.

2º Geplande acties in 2001 ­ Internationale samenwerking

In haar aanbevelingen heeft de subcommissie verwezen naar de belangrijke rol die de versterkte internationale, bi- en multilaterale samenwerking moet spelen (aanbevelingen 6.1. tot 6.3., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/l, blz. 165-166). De minister deelt deze mening al lang en heeft de noodzakelijke maatregelen genomen om dit te concretiseren.

2.a. Bilaterale samenwerking

­ Akkoorden afgesloten in 2000 en 2001

De illegale immigratienetwerken kunnen worden ontmanteld door een goede samenwerking tussen de politiediensten van het land van oorsprong, van het transitland en van het land van bestemming (aanbevelingen 2.2. tot 2.4., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/l, blz. 153).

Vorig jaar en in het begin van dit jaar heeft de minister drie samenwerkingsakkoorden gesloten met de politie van Slowakije, Polen en Slovenië. De eerste minister tekende een soortgelijk akkoord met de Russische regering in december. Na de drie akkoorden die al werden getekend in de loop van de twee voorgaande jaren met Hongarije, Roemenië en Bulgarije, heeft ons land nu een bevoorrechte relatie inzake de politie met nagenoeg alle landen in Midden- en Oost-Europa die zich in de toekomst zullen aansluiten bij de Europese Unie.

Verder wordt er een politiesamenwerkingsakkoord voorbereid met Oekraïne.

Al deze akkoorden voorzien in een bevoorrechte bilaterale samenwerking met het oog op de preventie en de strijd tegen de diverse vormen van georganiseerde criminaliteit, meer bepaald tegen de mensenhandel. De minister rekent op de uitbouw van vruchtbare operationele contacten met de politiediensten van deze Staten om doelmatiger de strijd aan te binden tegen de netwerken die zich in deze landen ontwikkelen en die soms te goeder naam en faam bekendstaan als reisbureaus die tegen heel wat geld een westers paradijs bieden aan hun ongelukkige klanten.

De ontmoetingen die de minister in België of in het buitenland had, hebben het mogelijk gemaakt zijn gesprekspartners ervan te overtuigen dat een efficiëntere samenwerking noodzakelijk is en indien nodig werden zij gewezen op hun verantwoordelijkheden. Op nog langere termijn gaven deze ontmoetingen de minister de gelegenheid om persoonlijke contacten te leggen die nuttig kunnen zijn voor de toekomstige ontwikkelingen in het debat over de uitbreiding van de Europese Unie.

De ministers van Binnenlandse Zaken van de lidstaten van de Europese Unie spreken hoe langer hoe meer over dit probleem in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Europese Unie. Zij maken zich ongerust over de invloed die deze uitbreiding op lange termijn kan hebben op de veiligheid. De ministers wensen dat de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie ­ op het ogenblik dat het toetredingsakkoord wordt getekend ­ in staat zijn om de veiligheid in Europa ook echt te garanderen en dat het dan niet langer gaat om verbintenissen voor de toekomst. Deze landen worden op dit ogenblik niet enkel geconfronteerd met de belangrijke fenomenen van illegale immigratie, maar ook met de import van zeer zware criminaliteit.

Er werd ook het nodige gedaan op preventief vlak, door informatiecampagnes in het buitenland die de bevolking wijzen op de risico's van immigratie naar België via maffiose organisaties. De regeringsbeslissing om de financiële hulp te vervangen door een hulp in natura heeft in dit opzicht ongetwijfeld een sterk ontradingseffect gehad.

Wat het specifieke geval van Albanië betreft, waarop de subcommissie zinspeelde (aanbeveling 2.6., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/l, blz. 154), neemt dit land maatregelen om een nieuw readmissieakkoord te tekenen met België, en volgens de Belgische ambassadeur in Rome, moet er een ontwerp worden overhandigd aan de minister. Op initiatief van het Zweedse voorzitterschap en de Europese Commissie zal er overigens binnenkort een ministeriële zending naar Albanië en andere Balkanlanden vertrekken om er te praten over de problemen inzake het visumbeleid en de controle van de immigratiestromen.

Al deze bilaterale akkoorden moeten uiteraard ter goedkeuring worden voorgelegd aan het Parlement en de administratie werkt aan wetsontwerpen die in de loop van dit jaar nog aan het Parlement voorgelegd moeten worden.

Een belangrijk element in de strijd tegen de mensenhandel bestaat erin de praktijken en methodes van de nationale politiediensten op elkaar af te stemmen om een coherent en gespecialiseerd antwoord te vinden op de alsmaar gesofistikeerder uitdaging van de georganiseerde misdaad. Daarom ook voorziet elk bilateraal akkoord in de organisatie van gemeenschappelijke opleidingen en seminaries, alsook de uitwisseling van technische know-how tussen de verschillende politiediensten.

De federale politie kreeg tot taak deze doelstelling in 2001 te realiseren. In december laatstleden, bezocht een Bulgaarse delegatie van ambtenaren België om onze diensten te helpen bij het identificeren van netwerken en valse documenten. Sinds deze bilaterale samenwerking tot stand kwam, noteerde men trouwens een gevoelige daling van de asielaanvragen afkomstig uit Bulgarije. Bovendien zijn de Bulgaarse autoriteiten er op verzoek van de minister mee akkoord gegaan de netwerken van mensenhandel op hun grondgebied te vervolgen.

In diezelfde context vermeldt de minister verder het doeltreffende werk dat werd gerealiseerd door de officiële verbindingsofficieren, meer bepaald in Wenen, Warschau, Rome en Moskou, waardoor het mogelijk werd om bevoorrechte relaties op te bouwen met de plaatselijke autoriteiten en de opsporing van de maffiose netwerken te verbeteren, om deze buiten België beter te bestrijden met behulp van de plaatselijke autoriteiten.

2.b. Het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie

De besluiten van de Top van Tampere in oktober 1999 bevatten een duidelijk mandaat inzake de prioriteit die gegeven moet worden aan de preventie en de strijd tegen de mensenhandel. België krijgt dus de delicate taak om aan het einde van het voorzitterschap, een eerste balans op te stellen over de realisatie van dit programma van Tampere.

­ Het programma voor het onderdeel asiel en immigratie

De tijdstabel uitgewerkt door de Europese commissie bevat talrijke beslissingen, reglementeringen of richtlijnen die goedgekeurd moeten worden om echt te kunnen spreken over een gezamenlijk beleid op Europees niveau met betrekking tot het asielbeleid en het beheer van de migratiestromen.

Tijdens het Franse voorzitterschap werden reeds bepaalde resultaten opgetekend, zoals het reglement inzake de lijst met landen die onderworpen zijn aan de visumplicht. Dit reglement zal normaal gezien in werking treden voor het Belgische voorzitterschap en zal gevolgen hebben op Belgisch niveau aangezien de visumplicht die België op dit ogenblik oplegt aan mensen uit Bulgarije, Roemenië en Slowakije opgeheven moet worden.

In de Europese ministerraad is de minister akkoord gegaan met de opheffing van deze verplichting op één voorwaarde : de verbintenissen die de Bulgaarse autoriteiten zijn aangegaan tegenover België moeten door de Europese Commissie ook effectief in concreto worden getoetst. Onder deze voorwaarde gaat de minister akkoord met het Europese beleid om de visumplicht op te heffen.

De minister is van mening dat het niet gemakkelijk zal zijn om op Europees niveau met 15 een consensus te vinden. De omstandigheden verschillen enorm van land tot land. Finland, bijvoorbeeld, ontvangt jaarlijks 3 000 asielaanvragen en België 40 000 per jaar. Hij was erg verbaasd over de vooruitgang die in Tampere is geboekt omdat het hier gaat om een domein van veiligheid dat geen bevoorrecht element was in de Verdragen van de Europese Unie. Zeer snel is dit evenwel een algemene bekommernis geworden van de Europese Unie. Alle landen hebben er zich rekenschap van gegeven dat het probleem niet opgelost kan worden op nationaal niveau en het grote publiek in alle landen heeft zijn ongerustheid geuit over de opening van de Europese Unie naar het Oosten.

De minister is van mening dat de samenwerking versterkt moet worden met de landen die het in menig opzicht heel wat minder goed stellen en van wie wordt gevraagd hetzelfde te doen als Duitsland, Italië en Oostenrijk maar met heel wat minder middelen. De inspanning qua solidariteit van landen als België moet volgens de minister worden opgedreven.

Bij de aanvang van het Zweedse voorzitterschap werden verschillende ontwerpteksten besproken of ingediend door de Commissie. Het is voorbarig om nu reeds te zeggen of er gestart kan worden binnen de voorziene termijn en of er een consensus met 15 gevonden kan worden om substantiële vooruitgang te boeken. De informele Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken van Stockholm, waarbij de minister aanwezig was, zal hem reeds de mogelijkheid bieden om een stand van zaken te maken vooral op het gebied van asiel en mensenhandel.

Op initiatief van de minister wordt in oktober 2001 een ministeriële conferentie over het migratiethema georganiseerd in het Europees Parlement. Daar zullen vooral thema's aan bod komen als het beheer van de immigratiestromen, de arbeidsmarkt, het partnerschap met de landen van oorsprong en de integratie van de migranten.

De volgende problemen zullen er onder andere besproken worden : de toekomstige demografische situatie in Europa, welke zijn de middelen om een eventueel demografisch deficit te compenseren om bepaalde wanverhoudingen in Europa niet nog meer te versterken (bijvoorbeeld meer non-actieven dan actieven); welke solidariteit zal er bestaan tussen de Europese landen en wat zal ieders aandeel daarin zijn ? Zijn beleidslijnen inzake quota mogelijk ? Zullen die niet leiden tot averechtse gevolgen, vooral in de landen van oorsprong (« braindrain ») ? Verder wil men ook objectief bewijzen dat er in België sinds 1974 geen immigratiestop is geweest, gegeven het aantal asielaanvragen, de regularisatieprocedures (meer dan 50 000 mensen), de toegekende naturalisaties en de werkvergunningen.

De minister erkent dat asiel en immigratie niet met elkaar verward mogen worden, maar het kan niet ontkend worden dat de twee een onderdeel vormen van dezelfde problematiek : het zou fout zijn de ene te bevoordelen in het nadeel van de andere, en te geloven dat de oplossing voor het ene probleem ook automatisch de andere problemen zal oplossen. Het beleid dat op nationaal, Europees en internationaal vlak moet worden uitgevoerd, is een ware legpuzzel. Er is nood aan een samenhangend beleid op elk niveau om tot resultaten te komen.

­ Het programma inzake de politionele samenwerking

Het Belgische voorzitterschap zal heel bijzonder de nadruk leggen op de ontwikkeling van de operationele doelmatigheid bij de bilaterale politionele samenwerking of via multilaterale instanties.

Voor de minister is het de vraag of er een bilateraal akkoord op Europees niveau kan komen na het afsluiten van verschillende bilaterale akkoorden. Het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie zou daartoe een initiatief kunnen nemen.

Op dat punt heeft de eerste minister reeds verwezen naar de rol die Europol in de toekomst kan spelen. Wat betreft de mensenhandel heeft Europol reeds ruimere bevoegdheden gekregen. België werkt ondertussen mee aan de Europese misdaadanalyse inzake de clandestiene smokkelnetwerken. Het doorseinen van informatie aan Europol zou nog meer aandacht moeten krijgen opdat Europol zijn opdracht volwaardig kan vervullen.

In de toekomst zouden nationale vervolgingen Europese vervolgingen moeten kunnen worden via een optimale samenwerking tussen de nationale politiediensten en Europol.

In het zog van de toenadering met de kandidaat-lidstaten zal het Belgische voorzitterschap de hoge politieambtenaren van die landen uitnodigen op belangrijke Europese vergaderingen zoals de task force van politiehoofden en de raad van beheer van Europol.

Daar komt nog een gecoördineerde operatie bij van de politiediensten van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten in gebieden die op lange termijn de buitengrenzen van de Europese Unie zullen vormen. Deze operatie kan nu reeds rekenen op de steun en de goedkeuring van de Europese Commissie, van talrijke lidstaten en van kandidaat-lidstaten.

Tijdens het Belgische voorzitterschap zullen er omvangrijke politie-operaties plaatshebben langs onze toekomstige buitengrenzen om op te treden tegen clandestiene immigratienetwerken en tegen de mensenhandel.

Tot slot bevestigt de minister nogmaals dat hij besloten is binnen zijn bevoegdheid de inspanningen te bundelen en concrete resultaten te halen in de strijd tegen de mensenhandel. Voorts verklaart hij de meeste doelstellingen te kunnen onderschrijven die de subcommissie tijdens de jongste zomer heeft geformuleerd.

2.2. Gedachtewisseling

­ Bilaterale akkoorden

Verscheidene leden wensen meer verduidelijking bij de bilaterale akkoorden met Frankrijk en Duitsland. Kunnen dergelijke akkoorden ook bijdragen tot een betere controle van de havens van Zeebrugge en Antwerpen om de mensensmokkel tegen te gaan, zoals in aanbeveling nr. 3.6. van de Subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » (stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1) vermeld werd ?

De minister verduidelijkt dat de bilaterale akkoorden betrekking hebben op de grensstreken. Dergelijke akkoorden kunnen uiteraard de problemen die zich in de havens voordoen, niet oplossen maar kunnen wel een oplossing bieden voor problemen die zich bij de grensovergangen voordoen. Zo rijzen er bijvoorbeeld heel wat problemen met de Eurostar tussen Brussel en Rijssel. Ten gevolge van het bilaterale akkoord met Frankrijk zullen er zowel in het Brusselse Zuid-station als in het station van Rijssel specifieke controles plaatsvinden. Een gemeenschappelijk commissariaat ­ dat zich in Doornik zal bevinden ­ zal dergelijke problemen in kaart brengen. Bovendien wijst de minister er op dat er met het Verenigd Koninkrijk geen bilateraal akkoord is afgesloten maar dat zulks niet belet dat de minister en zijn medewerkers zeer goed samenwerken met de Britse minister van Binnenlandse Zaken, de heer Jack Straw. Laatstgenoemde is er zeer om bekommerd de expediteurs op het Europese niveau wegens medeplichtigheid aan mensensmokkel strafrechtelijk te vervolgen. Daarover bestaat op Europees niveau echter nog geen akkoord, aldus de minister. Men discussieert nog over de inbeschuldigingstelling.

Een lid wijst erop dat de mensenhandel vanuit en via Albanië nog steeds actueel is en verder moet worden opgevolgd.

­ Scanners

Verscheidene leden zijn teleurgesteld dat de, naar aanleiding van het Dover-incident door de regering beloofde scanners, nog steeds niet werden geplaatst.

De minister verduidelijkt dat de minister van Financiën terzake bevoegd is. Op dit ogenblik worden reeds andere detectiemiddelen gebruikt, zoals bijvoorbeeld een warmtepistool. Deze middelen zijn echter niet voor 100 % afdoende. Er wordt verder gezocht naar betere en betaalbare systemen die bovendien het vrije verkeer van personen en goederen in Europa niet in het gedrang zouden brengen.

Wat de grenscontroles betreft, verduidelijkt de minister dat hij reeds driemaal gebruikt heeft gemaakt van artikel 2.2. van de Schengen-conventie. Dit betekent dat er effectief grenscontroles worden uitgevoerd in het kader van de regularisatie-operatie, in het kader van de wijziging van de asielwet en in het kader van Euro 2000. Telkens hebben de andere Europese lidstaten niet alleen veel begrip getoond voor deze controles maar verleenden zij zelfs ten volle hun medewerking. Alle Europese lidstaten kennen immers dezelfde problemen. De minister wijst er wel op dat de Europese lidstaten niet systematisch een beroep kunnen doen op artikel 2.2 van de Schengen-conventie. Dit zou immers kunnen wijzen op het falen van het Europese beleid terzake. Vandaar dat de conventie van Dublin op een correcte wijze moet worden nageleefd en er nauwer moet samengewerkt worden aan de grenzen en dat een betere informatie-uitwisseling zich opdringt.

Eén van de leden wijst er op dat de minister reeds vorig jaar sprak van het plaatsten van scannertunnels, zoals deze zijn opgesteld in de Franse haven van Le Havre. Hij stelt vast dat dergelijke apparatuur vandaag in de Belgische havens nog steeds niet beschikbaar is.

De minister verduidelijkt dat het systeem dat momenteel door zijn diensten wordt onderzocht, een ander systeem is. De systemen die in Calais zijn opgesteld, zijn zeer duur. De minister onderzoekt nu andere systemen die kleiner en mobiel zijn en veel minder duur zijn.

­ Visa

Een lid wenst van de minister te vernemen wat er op het Europese niveau zal worden gedaan om de bestaande visazwendel tegen te gaan. De minister antwoordt dat de bestaande regelgeving inzake visa correct moet worden uitgevoerd. Veel van de asielzoekers in België beweren over geen papieren te beschikken maar in feite komen zij vaak met een Schengen-visum naar België. Dergelijke praktijken moeten worden bestreden.

Een volgend lid wenst meer informatie vanwege de minister over de vergelijking tussen de visa-aanvragen en de aanvragen tot regularisatie. Waarom gaat de minister niet in op enkele politiesuggesties om ook de politiedossiers te vergelijken met de dossiers van aanvragen tot regularisatie ? Sommige politieambtenaren zijn er immers van overtuigd dat men op deze manier niet alleen de slachtoffers zou aanpakken maar ook de mensenhandelaars zelf. Uit de politiedossiers zou immers blijken dat voornamelijk de mensenhandelaars zelf zouden pogen zich later te laten regulariseren. Op dit ogenblik is het echter blijkbaar verboden de politiedossiers met de dossiers van aanvragen tot regularisatie te vergelijken.

De minister verduidelijkt dat hij niet heeft gesproken over vergelijkingen tussen visumaanvragen en regularisatiedossiers. Hij heeft gesproken over asiel : wanneer men de visumaanvragen zou kunnen vergelijken met de asielaanvragen, zou men een nagenoeg volledige samenloop ervan kunnen vaststellen. Dit betekent dat de asielzoekers vaak op legale wijze in België aankomen. Zij komen hier met een toeristisch Schengen-visum. Wanneer zij echter een asielaanvraag indienen, verklaren zij geen papieren te bezitten. Het bezitten van geldige reisdocumenten, uitgereikt door het land van oorsprong, is immers een belangrijke reden om een asielaanvraag te weigeren.

­ Niet-begeleide minderjarigen

Wat de opvang van niet-begeleide minderjarigen betreft, heeft een lid begrepen dat Child Focus voorlopig daarin een belangrijke rol speelt. Zij vraagt wanneer er voor deze minderjarigen een oplossing komt inzake opvang in gespecialiseerde centra.

Een volgend lid verwijst naar de oproep van de minister aan de gemeenschappen terzake maar heeft vastgesteld dat de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie niet bereid is overleg te plegen maar veeleer verplichtingen aan de gemeenten wenst op te leggen. Het lid stelt vast dat er binnen de regering verschillende meningen op worden nagehouden.

De minister verduidelijkt dat zijn oproep tot overleg is ingegeven vanuit de bekommernis om de verdeling van de bevoegdheden tussen de federale overheid en de gemeenschappen te respecteren. De problemen zijn dan ook niet eenvoudig op te lossen. Er is een verschil tussen woorden en daden. Maar als de minister vaststelt dat een akkoord met de gemeenschappen op dit vlak niet mogelijk is, zal hij aan de ministerraad voorstellen om op het federale niveau maatregelen te nemen.

­ Top van Tampere : rol van de NGO's

Naar aanleiding van de vermelding van de Top van Tampere, wenst een lid van de minister te vernemen of het juist is dat er binnen de Europese Unie verschillende meningen bestaan over de rol die de NGO's vervullen of zouden kunnen vervullen. België zou bijvoorbeeld een ruimere rol aan de NGO's willen toekennen in vergelijking tot sommige andere Europese lidstaten.

De minister deelt deze visie niet : volgens hem zitten de meeste Europese landen op de lijn van België. Er bestaat volgens hem echter wel een scheidingslijn tussen de « realisten » en de « dromers ».

­ Preventie : ontradingscampagnes

Verscheidene leden herinneren eraan dat preventie een essentieel onderdeel vormde van de aanbevelingen van de Subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » en dan inzonderheid ontradingscampagnes in België en in de landen van oorsprong om de mensen te waarschuwen voor de praktijken van mensenhandel. De huidige voorzitter van de Europese Unie, Zweden, heeft volgens één van de leden reeds dergelijke grote ontradingscampagnes georganiseerd in het kader van de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Zulke campagnes zijn, volgens de spreekster, zeer efficiënt. Zij wensen van de minister te vernemen of hij hiervoor maatregelen heeft getroffen.

De minister wijst het lid erop dat inspanningen worden gedaan om ontradingscampagnes op te zetten in de landen van oorsprong van de asielzoekers.

Men mag echter niet blind zijn voor de verleidingen waaraan deze mensen blootstaan, gelet op de vaak moeilijke levensomstandigheden in hun land van herkomst. Er wordt hen voorgespiegeld dat West-Europa, en in het bijzonder Groot-Brittannië, het paradijs is. Het is dan ook essentieel dat zij er bewust worden van gemaakt dat hen onvermijdelijk de uitwijzing te wachten staat. Stilaan verbetert de samenwerking met de lokale autoriteiten voor het opzetten van dergelijke campagnes; dit was tot nog toe niet eenvoudig. Maar toch zullen er altijd avonturiers zijn die tegen beter weten in via alle mogelijke kanalen zullen pogen naar West-Europa te komen. De mensenhandelaars zijn professionele criminelen die hard moeten worden aangepakt : zij verdienen immers zeer veel geld ten koste van de illegale migranten. Er is, om dit fenomeen effectief te bestrijden, nood aan een doeltreffende en versterkte politie op het Europese niveau.

De leden verduidelijken dat hun vraag naar preventie in het bijzonder betrekking heeft op de risico's voor vele illegale migranten om in de prostitutie terecht te komen. Er bestaat vanuit Oost-Europa vandaag de dag immers een echte vrouwenhandel.

De minister beaamt dat dergelijke preventiecampagnes zeer belangrijk zijn maar de potentiële slachtoffers laten zich vaak niet overtuigen door dergelijke campagnes. Zij dromen immers van een beter leven in het Westen.

Een lid voegt nog toe dat hij preventiecampagnes in België om mogelijke klanten af te schrikken ook zeer belangrijk vindt.

De minister verklaart zich akkoord om over een dergelijke campagne na te denken.

­ Rusland

Een lid is van oordeel dat de eerste minister er ­ naar aanleiding van zijn recente officiële bezoek aan Moskou ­ goed zou hebben aan gedaan een overleg te hebben met de Belgische verbindingsofficier ter plaatse die blijkbaar werkloos is en die toch nuttige informatie zou kunnen verzamelen over de Russische mensenhandelaars.

De minister weerlegt de aantijgingen van het lid als zou de Belgische verbindingsofficier ter plaatse werkloos zijn. De persoon levert voor de regering interessante rapporten af. De officier zelf heeft twee vragen om zijn werkzaamheden te kunnen optimaliseren, namelijk enerzijds een betere retour vanwege België naar Moskou en anderzijds een verbeterde samenwerking met de Russische autoriteiten. Het is om deze problemen aan te pakken dat de minister in de loop van de maand maart 2001 naar Rusland reist.

­ Europese samenwerking

Het pleidooi voor een Europees overleg wordt door de leden van de subcommissie goed onthaald maar een lid wijst erop dat mevrouw Wendy Chamberlin tijdens de door de regering georganiseerde conferentie in Gent verklaarde dat zij een wereldwijd overleg ook noodzakelijk achtte om mensenhandelaars overal op dezelfde wijze aan te pakken. In hoeverre zal het komende Belgische voorzitterschap van de Europese Unie ook leiden tot een wereldwijde gelijke aanpak van het fenomeen « mensenhandel » ?

De minister erkent dat de problemen niet alleen Europees maar wereldwijd zijn. Hij is dan ook overtuigd van het belang van een transatlantische samenwerking aangezien zowel de Verenigde Staten als Groot-Brittannië over meer informatie beschikken dan de Europese autoriteiten.

Een ander lid onderstreept het belang van een goede Europese samenwerking en is van oordeel dat de Europese benadering een belangrijke plaats in het verslag moet innemen.

­ Statistieken

Een lid wenst van de minister te vernemen of er statistieken bestaan over de resultaten die de politie reeds geboekt heeft in de strijd tegen de mensenhandel. Hoe is de mensenhandel in België in kaart gebracht ? Hoe apprecieert de politie de getuigenverklaringen van de slachtoffers en hoe worden deze getuigen beschermd ? Bestaan daar gegevens over ?

De minister antwoordt dat volgens zijn informatie de politie elke getuigenis grondig onderzoekt. Alleen stelt men vast dat er niet veel bereidwillige getuigen zijn.

Het lid verduidelijkt dat haar vraag betrekking heeft op de wijze waarop men de efficiëntie van het politioneel optreden zou kunnen meten.

­ Evaluatie van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de kinderprostitutie

Verscheidene leden wensen van de minister te vernemen op welke vlakken de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de kinderprostitutie kan worden verbeterd. Zij stellen vast dat de mensenhandelaars ­ in tegenstelling tot de slachtoffers ­ het land niet worden uitgezet. Is dit omdat zij wél over de juiste verblijfsdocumenten beschikken ? Hoe is dit te verklaren ?

Eén van de leden herinnert eraan dat één van de aanbevelingen van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » betrekking heeft op het feit dat rekening moet worden gehouden met de moeilijke situatie waarin de vrouwelijke slachtoffers zich soms bevinden. Soms is geen reïntegratie ter plaatse mogelijk.

De minister bestrijdt de bewering als zouden de slachtoffers en de mensenhandelaars over dezelfde kam worden geschoren. Het probleem is dat in de praktijk niet altijd goed kan worden vastgesteld wie slachtoffer en wie mensenhandelaar is. De minister erkent wel dat er meer inspanningen moeten worden gedaan om met de situatie van de vrouwelijke slachtoffers rekening te houden. De minister werkt rond deze problematiek samen met de Internationale Organisatie voor migratie (IOM).

Een ander lid uit zijn bezorgdheid over de geplande grootscheepse controles : werpt deze praktijk om via de slachtoffers de filières aan te pakken wel vruchten af ?

­ Politionele samenwerking

Een lid stelt vast dat de lokale politie het betreurt dat zij geen feedback krijgt van de gegevens die zij aan de federale politie meedeelt.

De minister begrijpt de frustratie van de lokale politie in dit verband maar zodra de nieuwe politiestructuren op kruissnelheid functioneren, zal volgens hem dit euvel verholpen zijn.

Tevens stelt het lid vast dat de samenwerking van Interpol en Europol met de politie van de verschillende lidstaten niet altijd optimaal verloopt.

­ Gewapend bestuur

Een lid wenst van de minister te vernemen of de Dienst Vreemdelingenzaken wel tewerkgaat volgens de principes van het « gewapend bestuur ». Is door deze dienst niet onderzocht of er geen (groepen van) personen zijn die op verbazend korte tijd aan de nodige verblijfsdocumenten geraken ? Volgens het lid is er nood aan een doorlichting van de betrokken dienst. Hij bedoelt hierbij niet enkel een gerechtelijk onderzoek maar ook een eigen intern onderzoek van de dienst zelf.

De minister antwoordt dat men van het principe moet uitgaan dat de diensten ernstig werk leveren en hij heeft dan ook geen achterdochtige houding ten aanzien van deze diensten. Wél moet erop toegezien worden dat de Dienst Vreemdelingenzaken niet in de dossiers verdrinkt. De minister is van oordeel dat, indien er concrete klachten zijn, deze grondig moeten worden onderzocht maar hij aanvaardt geen a priori verdachtmaking van de Dienst Vreemdelingenzaken. De Dienst Vreemdelingenzaken is immers in grote mate afhankelijk van de informatie die de ambassades verstrekken en deze laatsten worden nu pas geïnformatiseerd.

Het lid blijft erbij dat de Dienst Vreemdelingenzaken, om zich te bewapenen tegen de performante misdaadorganisaties, zichzelf aan een regelmatige interne audit moet onderwerpen.

De minister antwoordt dat er permanent aan auditing wordt gedaan en dat de hervorming van de administraties « asiel » en « immigratie » aan de gang zijn. Het beste middel om als land een waardig en doeltreffend asielbeleid te hebben, is wanneer er zich normale, redelijke migratiestromen voordoen. Wanneer men overspoeld wordt, is dit niet meer haalbaar.

Bij wijze van voorbeeld haalt de minister aan dat 60 % van de zaken die door de Raad van State, afdeling administratie, worden behandeld, vreemdelingenzaken zijn. Dit zijn geen normale verhoudingen.

3. GEDACHTEWISSELING MET DE HEER VERWILGHEN, MINISTER VAN JUSTITIE

3.1. Inleidende uiteenzetting door de heer Verwilghen, minister van Justitie

De minister van Justitie verduidelijkt dat zijn uiteenzetting moet worden beschouwd als een aanvulling op de uiteenzettingen van de eerste minister en de minister van Binnenlandse zaken. Hij koppelt in zijn beleid de strijd tegen de mensenhandel aan de strijd tegen de kinderpornografie.

De bijdrage van de minister van Justitie handelt vooral over het gevoerde beleid in zijn departement met betrekking tot de mensenhandel en kinderpornografie tijdens het jaar 2000 en de geplande acties voor dit jaar.

De structuur van zijn toespraak volgt de aanbevelingen van het rapport van de Senaatscommissie in grote lijnen. De minister licht ten eerste het gevoerde beleid in België toe en vervolgens bespreekt hij de prioriteiten die gekozen werden voor het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie en de internationale gerechtelijke samenwerking.

I. Het gevoerde beleid in België

Onderzoek van het Comité P

Naar aanleiding van het incident van Dover heeft het Comité P een grondig onderzoek ingesteld waarbij de enquêteurs ter plaatse zijn geweest in Engeland, Frankrijk en Nederland. Het Comité P heeft ook een onderzoek gestart inzake de wijze waarop de cel mensenhandel van de federale politie dit fenomeen aanpakt. De resultaten van deze onderzoeken zullen zeer binnenkort beschikbaar zijn en het beleid van de minister zal zich voornamelijk afstemmen op de aanbevelingen die het Comité P zal doen. Uit de Doverzaak blijkt alvast dat zowel de processen als de besturing van gegevensstromen van de partners in de strafrechtsketen beter op elkaar moeten worden afgestemd. Inzake informatieverzameling, proactieve recherche, beeldvorming en operationele coöperatie heeft de cel mensenhandel van de federale politie een belangrijke rol te vervullen, en dit gebeurt in samenwerking met de verbindingsmagistraten en de nationale magistraten. De middelen van deze cel werden recent flink versterkt, hiervoor verwijst de minister naar de uiteenzetting van de minister van Binnenlandse Zaken.

De minister vindt het een verstandige suggestie om de resultaten van het onderzoek van het Comité P in de subcommissie te bespreken.

Valse papieren

Het probleem van valse papieren en valse identiteiten is een steeds terugkerend probleem. Het nemen van vingerafdrukken is in dit geval soms nodig.

Artikel 51/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bepaalt dat de asielzoeker wiens identiteit onzeker is aan het nemen van vingerafdrukken kan worden onderworpen. De vingerafdrukken mogen evenwel enkel gebruikt worden om de identiteit vast te stellen, het asielverzoek te behandelen of de Staat vast te stellen die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De vingerafdrukken worden vernietigd indien de vreemdeling als vluchteling wordt erkend.

Volgens de minister kunnen de gegevens van de vingerafdrukken echter van groot belang zijn, hetzij voor de identificatie van de slachtoffers, hetzij om bestaande netwerken te onderzoeken.

Schijnhuwelijken

In het kader van het Federaal Veiligheidsplan hebben de parketten van de vijf grootsteden in het jaar 2000 een actieplan uitgewerkt. Het actieplan van het parket te Antwerpen bespreekt het probleem van de schijnhuwelijken.

Een wetsontwerp tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het huwelijk voorziet in de invoeging van een artikel 146bis in het Burgerlijk Wetboek : « Er is geen huwelijk wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde » (Kamer van volksvertegenwoordigers ­ tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie).

Naar Belgisch recht wordt algemeen aangenomen dat het geveinsde huwelijk absoluut nietig is. De veinzing van een huwelijk brengt de openbare orde in gevaar wat een gepast optreden van het openbaar ministerie noodzaakt.

Afstemming van het beleid van de burgemeester en van het parket

In Antwerpen werd een stuurgroep prostitutiebeleid opgericht, voorgezeten door de burgemeester waarin het beleidsplan prostitutie Antwerpen en de evaluatie van bestuurlijke acties en maatregelen wordt besproken.

Het parket pleit voor een tweesporenbeleid gericht enerzijds op de bestrijding van netwerken, criminele organisaties en pooiers (gerechtelijk aspect) en anderzijds op het bemoeilijken van maatschappelijk storende activiteiten door middel van een verstorings- en ontradingspolitiek (bestuurlijk aspect). Dit dient te worden gerealiseerd door een geïntegreerde aanpak van de problemen van rechtshandhaving en handhaving van de openbare orde. Het is noodzakelijk dat de burgemeester een verbindingsofficier aanwijst, zoals dit in Antwerpen gebeurt, en het parket een magistraat voor de algemene voortgangscontrole op de materie.

De minister heeft de procureurs des Konings van de andere grote steden uitgenodigd en aangespoord het voorbeeld van het parket van Antwerpen te volgen.

Aanleggen van specifieke databanken (onder meer inzake kinderpornografie of seksuele uitbuiting)

Met betrekking tot de implementatie van databanken inzake vermiste kinderen en minderjarige slachtoffers van mensenhandel of seksuele uitbuiting en de creatie van een Europees strafregister voor veroordeelden van seksuele misdrijven dient te worden vermeld dat de Universiteit van Gent dit jaar een onderzoek voert in het kader van het Stopprogramma van de Europese Commissie waarin deze aspecten aan bod komen. In dit onderzoek worden ook de mogelijkheden op Europees vlak onderzocht om een databank inzake pornografisch materiaal tot stand te brengen.

Gelet op de moderne informatica- en telecommunicatiemogelijkheden, vereist de bestrijding van de exploitatie van kinderpornografisch materiaal een specifieke en gedifferentieerde aanpak. Er is nood aan een internationaal bestand inzake kinderpornografische opnames, waarbij ook beelden van de reeds geïdentificeerde slachtoffers en daders zouden worden opgeslagen. In navolging van het Stopproject van de Universiteit van Gent inzake het Internationaal verzamelen en beheren van gegevens inzake vermiste en seksueel uitgebuite minderjarigen werd voor de oprichting van een databank voor kinderpornografisch materiaal een werkgroep opgericht. Recentelijk werd besloten om drie werkgroepen samen te stellen. De eerste werkgroep die reeds met zijn werkzaamheden begonnen is, buigt zich over het probleem van de definitie van kinderpornografie in de Belgische wetgeving. Een tweede werkgroep zal zich buigen over het wettelijke kader op grond waarvan een databank inzake kinderpornografie kan worden opgericht. Ten slotte zal in een derde fase een derde werkgroep worden samengesteld die de technische aspecten van deze databank zal onderzoeken.

Evaluatie van de wet van 13 april 1995 met betrekking tot seksueel misbruik van minderjarigen.

De Belgische wet inzake de mensenhandel wordt beschouwd als een van de beste van de Europese Unie, en er zijn dus enkel een paar aanpassingen vereist.

Wat de uitbreiding betreft van de mensenhandel naar de illegale immigratienetwerken, is het vanzelfsprekend dat een adequate repressie van de mensenhandel zich ook uitbreidt tot netwerken. De incriminatie van de netwerken door artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 werd door enkele jurisdicties in twijfel getrokken. Nochtans zit de illegale immigratie vervat in onze wetgeving en wordt ze geregeld door artikel 48 van de wet inzake de strafrechterlijke bescherming van minderjarigen die van kracht wordt op 1 april 2001.

De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie hebben besloten een richtlijn uit te werken voor de regeling van de illegale immigratienetwerken. De dienst strafrechterlijk beleid werd belast met de opstelling van deze richtlijn.

Wat meer specifiek de bescherming van kinderen betreft, wordt het Wetboek van Strafrecht gewijzigd door de wet inzake de verscherping van de strafrechterlijke bescherming van minderjarigen met de bedoeling strengere voorschriften op te stellen tegen de daders van strafbare feiten tegen minderjarigen. Daarbij wordt vooral gedoeld op de volgende handelwijzen : aanslag op de eerbaarheid, verkrachting, corruptie van de jeugd en prostitutie, kinderpornografie. Op dit laatste punt wordt de drempel van kinderpornografie door de tekst van de nieuwe wet op 18 jaar gebracht, in plaats van 16 jaar in het vorige artikel 383bis van het Wetboek op het Strafrecht.

Verder bevat zij ook een uitbreiding van het principe van extraterritorialiteit voor seksuele misdrijven gepleegd tegenover minderjarigen. Ook hier werd de voorziene grens van 16 jaar om een seksueel misdrijf tegenover een minderjarige te kunnen vervolgen verhoogd naar 18 jaar.

Op het vlak van de economische uitbuiting rijst het probleem van de straffeloosheid van de opdrachtgevers. In Frankrijk kan de opdrachtgever vervolgd worden (wet van 11 maart 1997).

Betreffende de hoofdelijke aansprakelijkheid van opdrachtgevers verwijst de minister naar het wetsvoorstel van de heren Thierry Giet en André Frédéric van 16 maart 2000 betreffende de bestrijding van het zwartwerk, tot invoering van een financiële hoofdelijkheid tussen de opdrachtgevers en de aannemers of onderaannemers en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie (stuk Kamer, 1999-2000, nr. 513/1).

Dit wetsvoorstel vertrekt van de vaststelling dat de magistraten thans niet over een arsenaal van wetsbepalingen beschikken dat hen de mogelijkheid biedt het zwartwerk in zijn geheel aan te pakken. Bovendien halen de oneerlijke werkgever en andere personen zoals de opdrachtgever en eventuele tussenpersonen voordeel uit die bedrieglijke activiteit. Op grond van die vaststellingen stellen de indieners voor de opdrachtgevers, de aannemers en de onderaannemers die willens en wetens aan dergelijke feiten mochten hebben deelgenomen strafrechtelijk te straffen en hoofdelijk aansprakelijk te stellen. Dit wetsvoorstel geniet de steun van de minister en wordt in de Kamer van volksvertegenwoordigers onderzocht.

Op basis van een analyse van de vonnissen uitgesproken door de correctionele rechtbank van Brussel stelt de minister vast dat als de vonnisrechter voor de tenlastelegging « mensenhandel » kiest en als dit gebeurde op een georganiseerde wijze met gebruik van methoden die eigen zijn aan een criminele organisatie, de opgelegde straffen meestal van 5 tot 10 jaren gevangenisstraf variëren. Het spreekt vanzelf dat als ook andere feiten zijn gepleegd, zoals het toebrengen van slagen en verwondingen, verkrachting, enz., deze feiten aanleiding kunnen geven tot een supplementaire straf. Ten slotte worden in de wet betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen de straffen voor een aantal misdrijven tegen minderjarigen verzwaard.

Evaluatie van de circulaire « COL 12 »

De circulaire « COL 12 » heeft tot doel een betere coördinatie tussen de verschillende gerechtelijke arrondissementen tot stand te brengen, onder meer door een verdere uitwerking van de rol van de verbindingsmagistraten.

Inzake de evaluatie van de « COL 12 » werd een kwalitatieve vragenlijst opgesteld door de dienst voor het strafrechtelijk beleid in samenwerking met het College van procureurs-generaal. Deze vragenlijsten werden in eerste instantie gezonden naar de verbindingsmagistraten bij de hoven van beroep voor eventuele opmerkingen en kenden daarna een ruime verspreiding. De resultaten van deze evaluatie mogen in de loop van de maand maart 2001 verwacht worden. Met het kwantitatieve deel van de evaluatie werden statistische analisten in oktober 1999 aangeworven en tewerkgesteld bij het College van procureurs-generaal en de parketten-generaal bij de hoven van beroep. Hierover zal een eerste verslag af zijn in maart 2001.

Tevens werd besloten om de parketten die het meest met het probleem mensenhandel geconfronteerd worden, te versterken. Een aanwerving van 12 personen (4 substituten, 4 juristen en 4 bedienden) is tijdens het jaar 2001 gepland. Dit zal in de nabije toekomst ook een strengere aanpak van financiële netwerken en witwassen van geld in verband met mensenhandel en mensensmokkel mogelijk maken.

Het project 46 van het Federaal Veiligheids- en Detentieplan stelt dat de multidisciplinaire aanpak van de mensenhandel een performant systeem van informatie-uitwisseling tussen de administratieve en gerechtelijke overheden veronderstelt. In het verlengde hiervan werd inzake de uitwisseling van gegevens tussen politie, gerecht en bepaalde administraties en het gewapende bestuursrecht door de minister van Justitie een studie aangevraagd aan de Universiteit van Gent waarvan de eerste besluiten reeds beschikbaar zijn.

Daarbij moet opgemerkt worden dat de uitwisseling van informatie tussen de niet-gerechtelijke diensten en de gerechtelijke autoriteiten geen problemen oplevert, aangezien de functionarissen verplicht zijn bij het constateren van een inbreuk, deze aan te geven op grond van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering.

Anders is het gesteld als de informatie die op gerechtelijk niveau werd verzameld, moet worden doorgegeven naar de administratieve dienst. De overdracht van deze informatie wordt in principe verhinderd door het beroepsgeheim. Bovendien bepaalt artikel 28quinquies, § 1, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd door de wet van 12 maart 1998, voortaan uitdrukkelijk dat de informatie geheim is behalve voor de uitzondering zoals voorzien in de wet.

Om dan ook de overdracht van informatie naar niet-gerechtelijke diensten mogelijk te maken, moet er een wettelijke uitzondering worden ingevoerd gelinkt aan de overdracht van informatie in het kader van de « mensenhandel ».

In het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de toegang van bepaalde openbare besturen tot het Centraal Strafregister wordt in artikel 7, met het oog op de tenuitvoerlegging van de taken die bij een wettelijke of reglementaire bepaling aan de gemeentebesturen zijn toevertrouwd en die kennis van de gerechtelijke antecedenten vereisen, toegang verleend aan het gemeentebestuur tot bepaalde gegevens in het centraal strafregister. Ook andere besturen zullen onder bepaalde voorwaarden een selectieve toegang kunnen verkrijgen tot het centraal strafregister. Dit kan in de toekomst een hulpmiddel zijn in de strijd tegen de mensenhandelaars. Bij de informatie-uitwisseling in de strafrechtsketen moet telkens opnieuw de vraag naar het doel, en daarmee naar de toelaatbaarheid, gesteld worden.

Wat de verzameling van gegevens betreft inzake mensenhandel en kinderpornografie, heeft de cel mensenhandel van de federale politie de taak om deze gegevens op te slaan en te analyseren. De gegevens en de fenomeenanalyses worden tevens ter beschikking gesteld van de verbindingsmagistraten belast met de mensenhandelproblematiek en het nationale parket. De centrale cel levert op dit ogenblik belangrijke inspanningen om in het licht van de politiehervorming de politiemensen in het werkveld en de andere inspectiediensten te helpen en bewust te maken om actief mee te werken aan de strijd tegen de mensenhandel. Op lokaal vlak zullen de arrondissementele informatiekruispunten belast worden met de informatiecoördinatie, onder meer op basis van de verslaggeving van het arrondissementeel rechercheoverleg (ARO) en de bijeenkomsten van de arrondissementele inspectiecellen (AIC).

In de nabije toekomst zal door de cel mensenhandel van de federale politie ook meer proactief onderzoek gevoerd worden, en dit onder leiding van de verbindingsmagistraten of de nationale magistraten. Een buitgerichte aanpak zoals de inbeslagname en de bijzondere verbeurdverklaring van vermogensvoordelen van daders die lid zijn van een criminele organisatie, zal aangemoedigd worden. De minister heeft hierover een vertrouwelijke richtlijn uitgevaardigd.

Coördinatie van de werkzaamheden

Er is een task force opgericht met vertegenwoordigers van Justitie, Binnenlandse Zaken, Sociale Zaken en het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding teneinde een geïntegreerd beleid inzake mensenhandel uit te werken. Dit geïntegreerd beleid zal steunen op verschillende pijlers waaronder de administratiefrechtelijke (met inbegrip van de ambassades), sociaalrechtelijke, strafrechtelijke en hulpverlenende. Het centrum vervult een coördinerende rol inzake preventie en opvang van slachtoffers van mensenhandel. Het doel bestaat erin een informatie- en analysecentrum mensenhandel op te richten.

In het project 45 van het federaal veiligheids- en detentieplan wordt voorgesteld een data warehousesysteem te ontwikkelen die de uitwerking van de « geïntegreerde statistiek » zou moeten bevorderen. Het belangrijkste doel dat voor dit project wordt nagestreefd, bestaat erin een volledige en coherente lectuur mogelijk te maken van de evolutie van de feiten en de personen die door het strafrechtelijke systeem getroffen worden.

Dit systeem moet volgens de minister ook ingezet worden in de strijd tegen de mensenhandel.

In het kader van dit project werden in oktober 1999 acht extra statistiekanalisten in dienst genomen bij het College van procureurs-generaal en de parketten-generaal bij de hoven van beroep. Deze analisten zullen onder meer een eenvormige procedure voor de verzameling van gegevens inzake mensenhandel uitwerken zodat de evaluatie en de oriëntering van het vervolgingsbeleid terzake optimaal zal kunnen gebeuren. Een eerste analyse inzake het vervolgingsbeleid met betrekking tot mensenhandel mag in de maand maart 2001 verwacht worden.

Met betrekking tot de politionele statistiek zal de geïntegreerde politie als enige producent en de belangrijkste gebruiker ervan de verantwoordelijkheid behouden voor de aanmaak ervan.

Bescherming en opvang van de slachtoffers van mensenhandel

Financiering van de opvangcentra

De slachtoffers van mensenhandel die verblijven in de opvangcentra en die steungeld genieten in het kader van de maatschappelijke dienstverlening staan een deel van hun steungeld af aan de centra voor de kosten verbonden met hun opvang.

Daarnaast ontvangen de opvangcentra een toelage van de gemeenschappen en de gewesten voor hun werkingskosten. De hulpverlening aan personen, waaronder crisisopvang aan hulpbehoevenden, is immers een gemeenschapsbevoegdheid. Deze toelage is bestemd voor personeels- en werkingskosten.

Door middel van het impulsfonds voor het migrantenbeleid, dat gefinancierd wordt door de Nationale Loterij, wordt onder meer een deel van de gerechtskosten van de opvangcentra voor slachtoffers van mensenhandel terugbetaald.

Momenteel wordt gezocht op federaal vlak, in overleg met de gemeenschappen en met de gewesten, naar een structurele financiering voor een deel van het budget van de opvangcentra en van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding.

Gerechtelijk optreden in naam van het slachtoffer

Wat de mogelijkheid tot rechtsvordering betreft op initiatief van het Centrum voor gelijke kansen en de strijd tegen het racisme en van verenigingen voor hulp aan slachtoffers van de mensenhandel, zonder expliciet mandaat van de slachtoffers van de mensenhandel moet worden gepreciseerd dat de wet van 13 april 1995 geen melding maakt van het feit dat de toestemming van het slachtoffer noodzakelijk is.

Een strikte interpretatie van de tekst lijkt aan te geven dat de toestemming niet nodig is. Aangezien de indiening van een rechtsvordering een fundamenteel recht is, kan zij zodra de toestemming is gegeven, slechts worden ingeperkt in de gevallen en op de wijze voorzien door de wet.

Eén van de vaak gehoorde klachten is dat deze instanties onvoldoende op de hoogte worden gehouden van de evolutie in het dossier. De minister heeft de parketten erop gewezen dat zij de betrokken instanties, die zich eventueel burgerlijke partij zouden stellen, beter op de hoogte zouden brengen.

Om de slachtoffers te beschermen tegen eventuele represailles blijkt het noodzakelijk dat ze geen schriftelijke sporen nalaten. Dit is de enige mogelijkheid om de doeltreffendheid van deze nieuwe wetsbepaling niet in het gedrang te brengen.

Uitbreiding van de opvangcapaciteit

Wat de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen betreft, stelt het project 49 van het federaal veiligheids- en detentieplan dat de regering oplossingen zal zoeken opdat België voldoet aan de internationale verplichtingen zoals opgenomen in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Er wordt momenteel overleg gepleegd met de gewesten en met de gemeenschappen om de opvangmogelijkheden van deze doelgroep te vergroten.

Bovendien zal de ministerraad eerstdaags een voorontwerp van wet goedkeuren dat de instelling van een vorm van voogdij voor deze minderjarigen regelt zodat hun belangen kunnen worden beschermd.

De Ministerraad keurde een voorontwerp van wet goed betreffende bijzondere wetgevende maatregelen voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Het voorontwerp van wet ligt momenteel voor advies bij de Raad van State. Er werd reeds meermaals gewezen op de noodzaak om personen te beschermen die getuigen in het kader van strafrechtelijke onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit, waaronder mensenhandel. Het voorontwerp van wet biedt de mogelijkheid om alle of bepaalde identiteitsgegevens van getuigen in het proces-verbaal van verhoor door de onderzoeksrechter of ter zitting niet bekend te maken. In geval van volledige anonimiteit worden alle identiteitsgegevens geheim gehouden en verloopt de mogelijkheid tot tegenspraak onrechtstreeks. Er wordt ook gedacht aan de mogelijkheid van videoconferentieverhoor, onder meer voor getuigenissen van teruggekeerde slachtoffers.

Niettegenstaande de toepassing van diverse proceswaarborgen, mag een anonieme getuigenverklaring slechts in aanmerking genomen worden als bewijs van een misdrijf wanneer de anonieme getuigenverklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. De anonieme getuigenis kan dus alleen worden aangevoerd als steunbewijs.

De minister wijst erop dat over het al of niet werken met informanten, er onenigheid bestaat binnen de regering. Hij is hiervan een absolute voorstander, maar de minister wijst erop dat er hiervoor een wettelijke basis moet worden gelegd.

Verbeurdverklaring of beslag van de opbrengsten van mensenhandel

Er werd hiervoor bij ministerieel besluit een nieuwe dienst opgericht binnen het ministerie van Justitie. Via deze dienst wordt een bewarend beslag mogelijk van de opbrengsten van de activiteiten van mensenhandel of mensensmokkelaars, nog vóór een definitieve veroordeling heeft plaatsgehad.

Schadevergoeding aan slachtoffers

Inzake het recht van slachtoffers van mensenhandel om, zoals alle slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, een beroep te kunnen doen op de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, wordt naar een oplossing gezocht. Met betrekking tot het probleem van wettig verblijf in België op het ogenblik van de geweldpleging zou een uitzondering kunnen worden gemaakt voor slachtoffers van mensenhandel waarvan de daders hiervoor veroordeeld werden of in beschuldiging werden gesteld. De voorwaarde dat er opzettelijke gewelddaden gebeurd zijn, zal natuurlijk wel blijven bestaan. Gedwongen prostitutie met opsluiting is hiervan een voorbeeld.

II. De Europese en internationale aanpak

Het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie

De strijd tegen de mensenhandel zal grote prioriteit krijgen tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie.

In het kader van de intensievere samenwerking in de strijd tegen de criminaliteit, zal de Raad een eenheid oprichten, Eurojust genaamd, bestaande uit procureurs, magistraten (of officieren van de nationale politie) die gelijkaardige bevoegdheden hebben. Eurojust moet zorgen voor de goede samenwerking tussen de nationale autoriteiten belast met de vervolging en moet steun verlenen bij de onderzoeken naar de georganiseerde misdaad. Dit project zal door België aangemoedigd worden.

Om de onderzoeken in het domein van de georganiseerde misdaad en de strijd tegen de clandestiene immigratienetwerken te intensiveren beveelt het tweede actieplan aan de onderzoeken naar deze netwerken en de evaluatie inzake het uitvoeren van deze onderzoeken te coördineren om de preventie en ontmanteling van de netwerken efficiënter aan te pakken. De Commissie van de Europese Unie heeft twee voorstellen ingediend inzake de seksuele uitbuiting van kinderen en de kinderpornografie, gericht op een gemeenschappelijke strafrechterlijke aanpak en op een betere samenwerking tussen politie en justitie.

In de Raad van Europa is men overgegaan tot het updaten van aanbeveling R (91) 11 inzake de seksuele uitbuiting, de pornografie, de prostitutie en de trafiek van kinderen en adolescenten. Daarbij moet vermeld worden dat dit werk werd gedaan op basis van een voorstel van België.

In het kader van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie, wordt ook in de oprichting voorzien van een register met daders van seksuele agressie tegen kinderen, bedoeld voor beperkte communicatie met de politiediensten en de gerechtelijke autoriteiten.

België zal zich ook inzetten voor een operationele verbindingsstructuur van de hoofden van de Europese politiediensten, de oprichting van een Europese politieschool en de uitbreiding van de bevoegdheden van Europol op basis van artikel 30, § 2, van het Verdrag van de Europese Unie.

België zal ook het Eurodac-systeem steunen, op grond waarvan snel de inschrijving van een vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie kan worden gecontroleerd en bijgevolg om een beter idee te hebben van de beweging van de slachtoffers van de mensenhandel.

Voor de strijd tegen de mensenhandel is een globale aanpak nodig. Om het fenoneem doeltreffend te lijf te gaan, moet men een idee hebben over de mensenstroom. Alvorens men evenwel overgaat tot de oprichting van een Europees observatorium voor mensenhandel, moet men zich eerst afvragen of deze opdrachten niet beter door een enkel orgaan uitgevoerd moeten worden, zoals Europol, met ervaring in de internationale relaties en de mogelijkheid om een breder zicht te krijgen op de problemen van de georganiseerde misdaad. De mensenhandel is immers een fenomeen dat dikwijls gelinkt is aan groepen georganiseerde misdadigers. Deze groepen beperken hun criminele activiteiten meestal niet tot een enkele sector. België is dan ook voorstander van de uitbreiding van de bevoegdheden van Europol.

Wat de oprichting betreft van een Europees observatorium voor de migratiestromen, heeft de regering beslist om binnen het Centrum voor gelijke kansen en de strijd tegen het racisme een immigratiecel op te richten die de migratiestroom moet bestuderen. Dit zal worden gerealiseerd in samenwerking met de NGO's die actief zijn in dit domein en met wetenschappelijke instellingen. Het budget van het centrum is verhoogd om de noodzakelijke investeringen voor dit project mogelijk te maken.

Boedapest-proces

Het Boedapest-proces concentreert zich op de problemen van migratie, mensenhandel en mensensmokkel, en ontstond onmiddellijk na de ineenstorting van de Berlijnse muur toen de eerste postcommunistische migratiestromen op gang kwamen. Sindsdien is er heel wat veranderd. De Europese Unie heeft ondertussen in deze materies bevoegdheden gekregen die gedeeltelijk voortkomen uit de eerste pijler, en heeft haar greep op het beleid van verschillende Oost-Europese landen verstevigd door middel van toetredingsakten en de verplichting voor deze landen om de Europese verworvenheden te respecteren.

De vraag of het noodzakelijk was het Boedapest-proces in leven te houden, werd onlangs gesteld tijdens een vergadering waaraan de dienst voor het strafrechtelijk beleid deelnam. Volgens de vertegenwoordiger van de Europese Unie lijkt het belangrijk om deze groep in leven te houden op voorwaarde dat het werk wordt uitgebreid naar Zuidoost-Europa, om de problemen voor te bereiden die verband houden met de steeds grotere migratiestromen uit de Euro-Aziatische zone, aangezien geen enkele internationale organisatie deze specifieke materie dekt voor deze zone. De vertegenwoordiger van de Unie is terughoudender ten opzichte van het mediterrane gebied dat in de invloedzone van de Unie komt.

Op 22-23 maart wordt in Sofia een bijeenkomst georganiseerd van hoge functionarissen met het oog op de voorbereiding van een ministeriële bijeenkomst over het Boedapest-proces die in het tweede semester van 2002 in Parijs wordt gepland. Als België zich wil profileren dan is de bijeenkomst van Sofia de gelegenheid om een actieve rol te gaan spelen in het Boedapast-proces via de werkgroep voor harmonisering van de wetgevingen. Eerder al was ons land samen met Polen covoorzitter van een soortgelijke groep. Als gevolg van niet-gehouden beloftes inzake de financiering van het secretariaat van de groep, werd ons land uitgesloten van het voorzitterschap ten voordele van Denemarken. Dit land lijkt niet echt gedreven voor deze opdracht, terwijl de harmonisering van de wetgevingen die, hoewel ze formeel verschillend blijven, toch dezelfde doelstellingen en dezelfde sancties op min of meer hetzelfde niveau nastreven, voor ons land altijd uitzonderlijk belangrijk is geweest.

Het is dus van belang een signaal te geven over de rol die België al dan niet ambieert te spelen in het Boedapest-proces, meer bepaald met betrekking tot het toekomstgerichte werk met de Euro-Aziatische zone waarvan iedereen weet dat die een sleutelzone wordt voor de migratiestromen en de mensenhandel van morgen. Een harmonisering van het wetgevend kader van Oost-Europa en West-Azië zou een uitzonderlijke meerwaarde betekenen op het niveau van de preventie van de internationale mensenhandel.

Werkzaamheden op het niveau van de Verenigde Naties

In het kader van de Verenigde Naties heeft de Commissie voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties in mei 2000 het tweede aanvullende protocol aangenomen waarover werd onderhandeld in Genève. Dit protocol handelt over de Conventie van de rechten van het kind met betrekking tot het verkoop van kinderen, de kinderprostitutie- en pornografie. Het protocol van de Verenigde Naties werd deze zomer door België getekend.

Binnen de UNO heeft het speciale comité voor de uitwerking van een conventie inzake de georganiseerde transnationale criminaliteit, haar werk in Wenen beëindigd en een aanvullend protocol opgesteld bij de conventie van de Verenigde Naties tegen de georganiseerde transnationale misdaad met als doel de mensenhandel, voornamelijk van vrouwen en kinderen, te voorkomen en te bestraffen. Dit protocol werd in Palermo in december 2000 ondertekend.

Algemeen besluit

De mensenhandel en de mensensmokkel vormen vooral een probleem van structurele orde dat essentieel veroorzaakt wordt door de specifieke situatie van de landen waarvan de slachtoffers afkomstig zijn. Deze is vooral van socio-economische orde of gelinkt aan een crisissituatie. Aangetrokken door een beter leven, laten de emigratiekandidaten zich gemakkelijk verleiden door de beloftes van de mensensmokkelaars.

De minister van Justitie heeft besloten de strijd tegen de mensenhandelaars te verstrengen. De wet van 13 april 1995 met betrekking tot de strijd tegen de mensenhandel werd aangenomen en biedt de mogelijkheid deze handel voortaan beter te bestrijden. De richtlijn waarin de overdracht en opslag van informatie in verband met de mensenhandel wordt geregeld, wordt op dit ogenblik geëvalueerd en deze evaluatie zal erg nuttig zijn voor de oprichting van het Informatiecentrum tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij de strijd tegen de mensenhandel. De samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij de strijd tegen mensenhandel en de pornografie op nationaal en internationaal niveau worden in de komende maanden geoptimaliseerd, en dit in het licht van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie.

Tenslotte heeft de minister bijzondere aandacht besteed aan de slachtoffers van de mensenhandel. De Ministerraad heeft recent een voorontwerp van wet goedgekeurd, gericht op de betere bescherming van de getuigen in zaken die verband houden met de georganiseerde misdaad of de mensenhandel. Zijn administratie bestudeert op dit ogenblik ook de mogelijkheden voor de Commissie voor hulp aan slachtoffers van gewelddaden om op te treden in naam van de slachtoffers van de mensenhandel.

3.2. Gedachtewisseling

Financiering van de opvangcentra

Een lid wenst van de minister te vernemen hoe de financiering van de opvangcentra concreet zal worden opgelost. De drie centra hebben immers reeds herhaaldelijk aan de alarmbel getrokken en het antwoord van de minister blijft terzake te vaag, volgens het lid.

De minister van Justitie verduidelijkt dat hij heeft vastgesteld dat niet alle opvangcentra even grote financieringsproblemen kennen. Zo lijkt de toestand van Payoke min of meer bevredigend maar kent Sürya wel degelijk acute problemen. Een structureel probleem is te wijten aan het feit dat de middelen van de Nationale Loterij te laat ter beschikking worden gesteld. Dit probleem zou worden opgelost door aan de drie opvangcentra een prefinanciering toe te kennen. De minister van Telecommunicatie, Overheidsbedrijven en Participaties, bevoegd voor de Nationale Loterij, heeft zijn akkoord verleend om deze prefinancieringen uit te voeren.

De besprekingen tussen de federale overheid en de gemeenschappen worden voortgezet om een definitieve oplossing te vinden voor de structurele financiering van de opvangcentra.

Een ander lid deelt de mening van de minister niet : de financiële problemen van de opvangcentra worden niet opgelost door de prefinanciering van de Nationale Loterij. Uit de hoorzittingen met de drie opvangcentra in het eerste verslag van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » blijkt duidelijk dat de drie opvangcentra van oordeel zijn dat zij meer middelen nodig hebben : zij stellen zelf het totaalbedrag van 20 miljoen frank voor (stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 120 en volgende). De opvangcentra hebben ook veel gerechtskosten, kosten voor medische zorgverlening voor de slachtoffers, kosten voor tolkenbemiddelaars die de slachtoffers effectief kunnen vertrouwen. Bovendien moeten ook de medewerkers van de drie opvangcentra behoorlijk betaald worden.

De minister erkent dat de drie opvangcentra over te kleine budgetten beschikken maar het is juist daarom dat de federale regering een overleg organiseert met de gemeenschappen om extra middelen voor de opvangcentra te verkrijgen. Wat de statuten van het personeel in de centra betreft, stelt de minister echter vast dat er grote verschillen bestaan per centrum. Hij is er van overtuigd dat er in elk geval garanties moeten worden gegeven opdat de dotatie aan de opvangcentra voldoende hoog is zodat de dossiers van de slachtoffers op een behoorlijke wijze kunnen worden behandeld. Dit is volgens de minister niet het geval voor bijv. Sürya dat kampt met existentiële problemen. Dit is minder het geval voor bijvoorbeeld Payoke. De minister meent dat de problemen pas echt kunnen worden opgelost wanneer de overheid over het nodige cijfermateriaal beschikt, namelijk hoeveel dossiers behandeld worden door hoeveel personen in elk centrum.

Europol ­ Europees observatorium

Een lid meent uit de uiteenzetting van de minister begrepen te hebben dat er binnen de regering twee verschillende visies zouden bestaan over de respectievelijke rol van Europol en het Europees observatorium. Zo heeft de eerste minister zeer sterk aangedrongen op de oprichting van een Europees Observatorium. De minister van Justitie lijkt er veeleer voorstander van te zijn om meer middelen te investeren in Europol.

De minister van Justitie antwoordt dat er volgens hem geen tegenstelling is tussen de standpunten van de verschillende regeringsleden : het Europees Observatorium, Eurojust en Europol hebben elk hun rol te vervullen op het Europese platform. Eurojust en Europol hebben duidelijk een politionele en justitiële doelstelling. De minister heeft grote inspanningen gedaan om zijn collega's binnen de Europese Ministerraad te overtuigen van het belang van Eurojust en Europol. Zo heeft men een akkoord kunnen bereiken over het feit dat de nationale politiediensten ­ in het geval van mensenhandel ­ zouden werken op instructie van Eurojust, dit om een Europees gecoördineerd beleid te kunnen voeren. De minister is verheugd over het feit dat uiteindelijk ook de Angelsaksische landen terzake hun akkoord hebben gegeven. Vanaf maart 2001 zou deze coördinatie een feit moeten zijn, aldus de minister.

­ Visazwendel

Een lid brengt het gerechtlijk onderzoek naar de visazwendel op de Belgische ambassade in Bulgarije te berde. De afgelopen weken werden in de pers de problemen genoemd in de ambassades van Nederland, Duitsland en Frankrijk. Maar het lid wijst erop dat in dit verband ook de ambassade van België werd genoemd. Reeds in 1996 zou het parket van Brussel van deze zwendel op de hoogte zijn geweest, aldus het lid. Van dit gerechtelijk onderzoek wordt echter maar weinig resultaat vastgesteld. Het enige wat men heeft kunnen vaststellen is dat de ambassadeur vrij plots vanuit Sofia werd overgeplaatst naar een andere post. Dit dossier is volgens het lid echter een testdossier. Indien België er niet in slaagt in te grijpen tegen diplomaten en ander personeel dat hand- en spandiensten verleent aan mensensmokkel, is dit volgens het lid zeer erg.

De minister antwoordt, aangezien het gerechtelijk onderzoek nog steeds hangende is, het volgende : 1º de minister heeft vastgesteld dat een aantal magistraten uitlatingen heeft gedaan met betrekking tot gerechtelijke onderzoeken. Hij was daarover zeer verbaasd. Het past niet dat een magistraat in algemene bewoordingen een aantal stellingen poneert terwijl het juist zijn verantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat de mensensmokkelaars worden gearresteerd en gestraft. 2º Wat het dossier « Bulgarije » betreft, weet de minister dat er een gerechtelijk onderzoek aan de gang is. Het is echter gebleken dat ambassades in het algemeen een kwetsbaar punt lijken te zijn voor hand- en spandiensten aan mensensmokkelaars. Dit werd als zodanig reeds vermeld in het verslag van de onderzoekscommissie voor een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel van 1993-1994 van de Kamer van volksvertegenwoordigers (3). Deze problematiek verdient volgens de minister dan ook een belangrijke aandacht. Hij is dan ook van oordeel dat wanneer het gerechtelijk onderzoek aantoont dat er effectief fouten zijn gebeurd, er sancties moeten volgen. Indien het gerechtelijk onderzoek aantoont dat er geen onregelmatigheden zijn gebeurd, dan moeten de betrokkenen ook worden vrijgepleit.

­ Eurodac

Een lid wijst erop dat Antwerpse politiemensen hem er attent hebben op gemaakt dat sommige asielzoekers op basis van documenten drie verschillende identiteiten zouden bezitten. Dit probleem zou enkel kunnen worden opgelost aan de hand van het nemen van vingerafdrukken. De minister van Binnenlandse Zaken verwijst, aldus het lid, graag naar Eurodac. Volgens het lid is dit systeem echter alleen nog maar goedgekeurd en nog niet in werking getreden.

De minister van Justitie verwijst in dit verband naar gebreken in de huidige wetgeving. Zal de minister een ontwerp van wet indienen in het Parlement om deze gebreken op te heffen ?

De vingerafdrukken dienen ­ overeenkomstig artikel 51/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ­ enkel om de identiteit van de persoon te kunnen vastleggen, aldus de minister. Indien uit de identificatie zou blijken dat stukken worden aangereikt die vals zijn, moet worden onderzocht of de betrokkene ervan op de hoogte is. Alleen het referentiecentrum van de vingerafdrukken ­ als deze op een regelmatige wijze werden verkregen ­ kan in overweging worden genomen.

­ Task force

Het lid begrijpt niet dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding ­ dat niet zoals de overige leden van de task force tot de uitvoerende macht behoort ­ lid is van deze task force. Het Parlement heeft op het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding geen enkele controle. Nadat reeds is vastgesteld dat dit centrum « procureur-vervangend » kan optreden in sommige aangelegenheden, kan het nu ook « ministerie-vervangend » optreden. Wordt aan het centrum geen macht gegeven die eigenlijk enkel en alleen zou moeten worden voorbehouden aan de uitvoerende macht, namelijk die macht die gecontroleerd wordt door het Parlement ?

De minister erkent dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding een zekere autonomie geniet. Maar dit is verklaarbaar vanuit het takenpakket dat bij wet aan het centrum is toevertrouwd : wat de mensenhandel betreft, heeft het centrum een coördinerende en observerende functie. In die omstandigheden is het volgens de minister perfect mogelijk dat diegenen die de politieke verantwoordelijkheid voor het beleid dragen (in casu de uitvoerende macht) verantwoording verschuldigd zijn aan het Parlement. De kritiek van het lid is volgens de minister dan ook onterecht.

­ Naturalisatie - Regularisatie

Het lid wenst van de minister te vernemen hoe het mogelijk is dat een maffialeider ­ die momenteel in Milaan in de cel verblijft ­ verschillende nationaliteiten heeft en door toedoen van een Belgische ex-politicus zelfs de Belgische nationaliteit heeft verkregen. Deze feiten dateren van 1997 en het lid wenst van de minister te vernemen of hij maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat dergelijke criminelen dankzij politieke steun aan de Belgische nationaliteit zouden kunnen geraken.

De recente gebeurtenissen in de Naturalisatiecommissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers stemmen het lid niet echt hoopvol.

De minister wijst er op dat men geen amalgaam mag maken van verschillende dossiers. Het gevaar bestaat dan immers dat men de indruk krijgt dat het maatschappelijk verkeer vertrekt van een ander uitgangspunt dan het gangbare, namelijk dat men ervan moet uitgaan dat alle handelingen die gesteld worden, te goeder trouw zijn tot bewijs van het tegendeel. Indien men zou uitgaan van de tegenovergestelde premisse, wordt elke samenlevingsvorm onmogelijk.

De minister herinnert er bovendien aan dat het gerechtelijk onderzoek in deze zaak nog aan de gang is. Zolang dit gerechtelijk onderzoek niet voltooid is, kan er politiek niets ondernomen worden in dit dossier. De vraag die het lid stelt, is echter terecht : het ministerie van Buitenlandse Zaken poogt bij het uitreiken van documenten de grootst mogelijke voorzichtigheid aan de dag te leggen om fraude te voorkomen.

Men mag volgens de minister niet veralgemenen : er zullen altijd misbruiken bestaan, men zal nooit voor 100 % sluitende systemen kunnen vinden.

­ Inbeslagneming/verbeurdverklaring van de opbrengsten van mensenhandel

Een volgend lid wenst van de minister te vernemen hoe men beslag zou kunnen leggen op de goederen van de mensenhandelaars in de landen van oorsprong.

De minister wijst erop dat op Europees niveau momenteel wordt gezocht naar de mogelijkheid om een vorm van Europees bewarend beslag in te voeren voor de 15 lidstaten via de rechtsfiguur van « asset sharing ». De minister heeft er goede hoop op dat tijdens het Zweeds Europees voorzitterschap dit onderwerp grondig ter sprake zal komen. Het is voor de Zweden immers één van hun voornaamste actiepunten. België heeft hiervoor haar actieve medewerking verleend.

­ Europese justitiële samenwerking

Een lid wijst erop dat uit de hoorzittingen met onder meer de politiemensen van Europol is gebleken dat het moeilijk is om op Europees niveau tot een efficiënte samenwerking te komen omdat de lidstaten een verschillende visie hebben op het vervolgen en bestraffen van mensenhandel, proxenetisme en prostitutie. Sommige lidstaten beschouwen bepaalde praktijken als legaal terwijl deze praktijken in andere lidstaten strafbaar zijn enz. Door dit gebrek aan efficiënte samenwerking wordt het de uitbuiters heel gemakkelijk gemaakt, aldus het lid. Hij wenst van de minister dan ook te vernemen welke concrete stappen worden ondernomen om tot een Europese justitiële samenwerking te komen.

De minister stelt vast dat men op het Europese niveau er hoe langer hoe meer van overtuigd geraakt dat een veroordeling in een lidstaat moet kunnen worden afgedwongen en uitgevoerd in een andere lidstaat dan waar de veroordeelde verblijft of waar diens goederen zich bevinden.

4. GEDACHTEWISSELING MET DE HEER VANDE LANOTTE, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BEGROTING, MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN SOCIALE ECONOMIE

4.1. Inleidende uiteenzetting door de heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie

De slachtoffers van mensenhandel die vanwege de minister van Binnenlandse Zaken de toelating krijgen tijdelijk legaal op het Belgisch grondgebied te verblijven, hebben recht op een tegemoetkoming die gelijk is aan het bestaansminimum, levensminimum genaamd.

Op grond van de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie « Mensenhandel » van de Kamer van volksvertegenwoordigers werden drie VZW's als opvangcentrum erkend, met name Payoke in Antwerpen, Pag-Asa in Brussel en Sürya in Luik.

Bij de opvang van de bovenvermelde slachtoffers van mensenhandel moet men een onderscheid worden gemaakt al naar gelang van van de wijze waarop zij opgevangen worden : residentiële of ambulante opvang.

Wat de residentiële opvang betreft ­ die wordt verzekerd door Payoke en Pag-Asa ­ rijzen op budgettair vlak geen problemen : jaarlijks stort de minister een subsidie die jaarlijks wordt goedgekeurd. Het enige probleem betreft de discussie met betrekking tot de hoogte van de subsidie.

De problemen zijn wel groter geweest wat de ambulante opvang betreft. In geval van ambulante opvang wonen de betrokken slachtoffers meestal op een geheim adres. Voor de betaling van het levensminimum hebben de drie VZW's een tijd als mini-OCMW's moeten fungeren omdat de OCMW's van de betrokken steden niet uitbetaalden. De minister betaalde de drie centra achteraf terug. Dit systeem was niet bevredigend. Enkel Sürya VZW slaagde er snel in een afspraak te maken met het OCMW van Luik : het centrum maakt het dossier op en het OCMW van Luik betaalt uit. Op deze wijze moet het centrum niet aan voorfinanciering doen. Payoke en Pag-Asa slaagden er niet in met de OCMW's van Antwerpen en Brussel een dergelijke afspraak te maken. Via bemiddeling van de minister is er uiteindelijk een oplossing gevonden waarbij de drie opvangcentra de dossiers opmaken en de respectievelijke OCMW's uitbetalen. Op die wijze is volgens de minister het probleem van de voorschottenregeling opgelost.

4.2. Gedachtewisseling

Een lid is van oordeel dat de jaarlijkse subsidiëring van de opvangcentra vanuit de begroting voor maatschappelijke integratie (namelijk 4,5 miljoen frank) ontoereikend is. Zij wenst dan ook van de minister te vernemen of het niet mogelijk is om de financiering van de drie opvangcentra meer structureel te maken. Thans wordt immers de 4,5 miljoen frank betaald via middelen van de Nationale Loterij. Dit betekent volgens het lid dat de toekenning van de middelen jaarlijks besproken wordt op de Ministerraad alvorens kan worden uitbetaald. Elk jaar opnieuw worden de opvangcentra bijgevolg met de onzekerheid geconfronteerd dat zij al dan niet over dezelfde middelen zullen beschikken voor het volgende werkjaar.

De minister verduidelijkt dat de subsidie op de begroting van Sociale Zaken en Maatschappelijke Integratie geen 4,5 miljoen frank bedraagt. De op de begroting van Sociale Zaken en Maatschappelijke Integratie ingeschreven middelen dienen niet ter financiering van de opvang van slachtoffers van mensenhandel ­ dit behoort immers tot de bevoegdheid van de gemeenschappen (4) ­ maar zijn een compensatie voor de opvang en de hulp bij bestaansminimum. Dit is een compensatie voor de drie centra omdat zij een deel van de werkzaamheden van het OCMW overnemen. Deze vergoeding wordt jaarlijks bij koninklijk besluit vastgelegd.

Het lid weerlegt dit. Volgens haar wordt door de federale overheid wél 4,5 miljoen frank toegekend en niet door de gemeenschappen. Zij is bovendien van oordeel dat, wanneer de wetgever de opdracht geeft aan drie opvangcentra om voor deze opvang in te staan, er voor moet gezorgd worden dat de drie opvangcentra een structurele financiering kunnen verkrijgen.

De minister begrijpt niet goed wat het lid met « structurele » financiering bedoelt. Volgens hem is de financiering die op de begroting « Sociale Zaken en Maatschappelijke Integratie » staat ingeschreven, structureel : daartoe wordt er jaarlijks een koninklijk besluit genomen.

Hij herhaalt dat er twee financieringsbronnen zijn : enerzijds, de financieringsbron die op de begroting « Sociale Zaken en Maatschappelijke Integratie » staat : dit bedrag wordt jaarlijks bij koninklijk besluit goedgekeurd. Een subsidie is nooit meer structureel dan dat ze elk jaar in de begroting wordt ingeschreven en goedgekeurd. Deze financiering is ter compensatie van het bestaansminimum. Het bestaansminimum wordt hier immers vervangen door materiële opvang. Anderzijds is er de subsidiëring van de opvangcentra zelf en dit gebeurt via de Nationale loterij en is een aangelegenheid van de gemeenschappen. Wanneer men dit deel van de financiering structureel wenst te maken, dan moeten de gemeenschappen terzake een reglementering uitwerken. Daarnaast wordt door de federale overheid ook tegemoet gekomen in de gerechtskosten door het ter beschikking stellen van middelen uit het Impulsfonds voor het migrantenbeleid dat gefinancierd wordt door de Nationale Loterij.

Een volgend lid herinnert eraan dat België vaak als een voorbeeldland wordt genoemd wat betreft het geven van een tijdelijk verblijfstatuut aan slachtoffers van mensenhandel om deze mensen af te schermen van het milieu waarin zij verkeerden en om deze mensen te kunnen ondervragen en hun informatie te kunnen gebruiken in de strijd tegen deze georganiseerde criminaliteit.

Het lid stelt vast dat de doortastendheid van de verschillende parketten in hun optreden tegen de mensenhandel niet overal even groot is : zo kan Payoke in Antwerpen er vrij zeker van zijn dat, wanneer het informatie doorspeelt naar het parket, de bevoegde procureur des Konings ook zal optreden. In Luik kan Sürya er echter niet zeker van zijn dat de op deze wijze doorgespeelde informatie niet in de verkeerde handen terechtkomt, aldus het lid.

Als men een tijdelijk beschermingsstatuut geeft aan de slachtoffers van mensenhandel, op welke wijze kunnen de drie opvangcentra voldoende autonoom worden gestructureerd opdat zij zelf kunnen beslissen op welke wijze zij informatie van de slachtoffers kunnen doorspelen naar het parket vanuit het oogpunt van « gewapend bestuur » ?

De minister antwoordt hierop dat deze aangelegenheid niet tot zijn bevoegdheid behoort. De minister van Binnenlandse Zaken kent het beschermingsstatuut toe en het behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie deze bescherming te organiseren. Dit is immers de zaak van het parket. De bevoegdheid van de minister beperkt zich tot de uitbetaling van een levensminimum. De drie opvangcentra zelf beslissen of de betrokken personen ambulant dan wel residentieel worden opgevangen.

De minister benadrukt dat hijzelf geen subsidiërende overheid is maar louter en alleen zorgt voor de uitbetaling van het bestaansminimum.

Een ander lid begrijpt daaruit dat het woord « subsidie » ­ dat in zich steeds een opportuniteitskeuze inhoudt ­ in deze niet aan de orde is. Vragen over opportuniteitskeuzes moeten bijgevolg aan andere overheden worden gesteld.

De minister antwoordt bevestigend op deze conclusie. De minister heeft geen welzijnsbevoegdheid, enkel een bevoegdheid inzake het bestaansminimum.

Een derde lid herinnert aan de hoorzitting met mevrouw Anne Vauthier, coördinator van Pag-Asa in de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » vorig jaar (5). Pag-Asa hangt af van vier subsidiërende overheden : de federale overheid (via de Nationale Loterij, voorheen via het Impulsfonds voor het migrantenbeleid), de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Vlaamse en de Franse Gemeenschapscommissie. Het opvangcentrum « Pag-Asa » werd door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend als opvanginstelling van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest : deze subsidie die in maandelijkse schijven wordt uitbetaald is de enige vaste bron van inkomsten. Naast de subsidies ontvangt Pag-Asa ook inkomsten uit de tegemoetkomingen van het ministerie van Sociale Zaken, met name het equivalent van het bestaansminimum van een alleenstaande per opgevangen persoon per maand, plus een tegemoetkoming in de medische en farmaceutische kosten. De uitbetaling hiervan volgt echter pas na een drietal maanden. In de zomervakantiemaanden zou er geen uitbetaling zijn wegens de vakantie van de betrokken ambtenaren.

De minister antwoordt dat ­ wat de uitbetaling van de levensminima betreft ­ er vanwege de drie opvangcentra geen voorfinanciering meer moet gebeuren : het zijn de OCMW-centra die de levensminima uitbetalen.

Het eerste lid heeft begrepen uit de uiteenzetting van de minister dat ­ op basis van de gekende opvangcapaciteit van de centra ­ het bedrag voor de levensminima wordt uitbetaald : betreft dit een vast bedrag of gebeurt de berekening op basis van het aantal mensen dat effectief een tijdelijk beschermingsstatuut verkrijgt ?

De minister antwoordt dat de uitbetaling wordt berekend op basis van de residentiële opvangcapaciteit. Indien men mensen ambulant plaatst, gebeurt de uitbetaling van het levensminimum rechtstreeks via het OCMW. Uit de laatste cijfers blijkt dat de groei voornamelijk terug te vinden is in de ambulante opvang.

5. GEDACHTEWISSELING MET DE HEER BOUTMANS, STAATSSECRETARIS VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, TOEGEVOEGD AAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

5.1. Uiteenzetting door de heer Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken

Het doel van ontwikkelingssamenwerking is bijdragen tot duurzame ontwikkeling. Het beleid van de minister is sedert 1999 in grote lijnen gekoppeld aan een wettelijke opdracht, met name de wet betreffende de Belgische internationale samenwerking van 25 mei 1999. Overeenkomstig artikel 3 van deze wet is het doel van ontwikkelingssamenwerking de duurzame menselijke ontwikkeling te realiseren door middel van armoedebestrijding, op basis van het concept « partnerschap » en met inachtneming van de criteria voor ontwikkelingsrelevantie. De duurzame ontwikkeling moet de mogelijkheid bieden het lot van de ingezetenen in de ontwikkelingslanden te verbeteren, waarbij de noden van de komende generaties niet uit het oog worden verloren, onder meer het leefmilieu.

In de bovenvermelde wet worden een aantal sectoren vermeld waarop het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking zich bij voorrang richt :

­ basisgezondheidszorg;

­ onderwijs en opleiding;

­ landbouw en voedselzekerheid;

­ basisinfrastructuur;

­ conflictpreventie en maatschappijopbouw.

Tevens worden er een aantal transversale thema's in de wet naar voren geschoven, zoals gendergelijkheid, sociale economie en leefmilieu.

Bovendien bepaalt artikel 6, § 3, van de bovenvermelde wet dat de bilaterale samenwerking beperkt wordt tot maximaal vijfentwintig landen of regionale organisaties van landen. De lijst van deze landen werd binnen de regering bepaald. Met andere landen kan bijgevolg enkel via de multilaterale organisaties worden samengewerkt, met name de VN-organisaties, de Wereldbank, ... Bovendien bestaat er ook een indirecte vorm van ontwikkelingssamenwerking via de NGO's.

Het directe doel van ontwikkelingssamenwerking zal bijgevolg nooit de illegale immigratie zijn waarvan dikwijls mensensmokkel en mensenhandel het gevolg zijn. Ontwikkelingssamenwerking heeft tot doel de structurele situatie in de landen van herkomst te verbeteren. Een gevolg hiervan zou ­ zoals algemeen wordt aangenomen ­ ertoe leiden dat de wens van mensen om hun land van oorsprong te verlaten, zou verminderen. Er bestaat volgens de minister echter geen directe relatie tussen beiden.

Het fenomeen van de migratiestromen is veel ingewikkelder. De logica zegt echter dat, wanneer het in een land beter zou gaan, er minder emigratie zou zijn. Dit argument gaat zeker op in landen die slecht bestuurd worden en waar oorlogstoestanden heersen. Vandaar het belang van conflictpreventie.

In bepaalde gevallen kan ontwikkelingssamenwerking een rechtstreekse uitkomst bieden wanneer het er echt op aan komt om de bevolking ter plaatse hulp te bieden.

De minister is van oordeel dat het belangrijk blijft om het onderscheid tussen mensenhandel en mensensmokkel te handhaven.

Hij benadrukt dat er een aantal voorbeelden bestaan waarbij ontwikkelingssamenwerking is tussenbeide gekomen om in bepaalde landen van oorsprong ontradingscampagnes op te zetten. Deze campagnes werden opgezet in samenwerking met de Internationale Organisatie voor migratie (IOM) en met onder meer Payoke VZW. Een voorbeeld van een dergelijke ontradingscampagne betrof de ontwikkeling van een videoband voor jonge Filippijnse vrouwen en één voor Kosovaarse vrouwen.

De IOM wordt vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking ook structureel gefinancierd.

Bij het aflopen van het Kosovaarse project is door IOM aan de minister een ander project aangevraagd voor Macedonië. De IOM had immers vastgesteld dat het probleem in Kosovo niet zozeer was dat vrouwen vandaar emigreerden naar het Westen, maar dat in de landen van de regio vrouwen vrij massaal naar Kosovo reisden omdat daar een verhoogde vraag was naar prostituees wegens de talrijk aanwezige buitenlandse troepenmachten. De minister heeft ter bestrijding van dit fenomeen ook een ontradingscampagne gesubsidieerd.

Hieruit blijkt hoe complex dergelijke stromen vaak verlopen.

Wat de aanbevelingen 2.1-2.2 van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » betreft, waarschuwt de minister ervoor dat de effecten van een door ontwikkelingssamenwerking opgezette ontradingscampagne niet direct voelbaar zullen zijn in de landen van herkomst.

Ontwikkelingssamenwerking neemt wel allerlei initiatieven om specifiek de gendergelijkheid te bevorderen, bijvoorbeeld via projecten voor meisjes in het onderwijs. Op deze wijze hoopt men deze meisjes andere perspectieven te bieden dan hen in de prostitutie te laten belanden.

Uit bezoeken ter plaatse heeft de minister vastgesteld dat bijvoorbeeld Cambodja een grote draaischijf van Cambodjaanse meisjes is die in de omliggende landen verhandeld of misbruikt worden. Samen met de IOM heeft de minister dan ook een project gefinancierd ter voorkoming van dergelijke fenomen en voor de opvang van de meisjes die naar Cambodja terugkeren.

Ondanks de aandacht die de minister voor de problematiek van de mensenhandel en de prostitutie heeft, is hij bij wijze van conclusie, niet van mening dat men ontwikkelingshulp kan instrumentaliseren om direct te werken op de migratie. Daarvoor zijn er maatregelen inzake internationale handel nodig om economische ongelijkheden terug te dringen.

5.2. Gedachtewisseling

Twee leden brengen de aanbevelingen nrs. 2.1 en 2.2 (stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 153) in herinnering : daar werd aangedrongen om projecten te ontwikkelen waarbij vrouwen ondersteund worden en om ontradings- en preventiecampagnes op te zetten met bestaande NGO's in de landen van herkomst.

Is het mogelijk om in het beleid van ontwikkelingssamenwerking een specifiek onderdeel te voorzien voor mensenhandel, wensen de leden van de minister te weten. In dit hoofdstuk zouden dan alle ontradings- en preventiecampagnes samen kunnen worden opgenomen en zouden de middelen rationeler kunnen worden ingezet zodat deze campagnes op een meer professionele wijze kunnen worden ontwikkeld. Eén van de leden stelt voor om de campagnes ook toe te spitsen op die landen die volgens de statistieken op dit ogenblik voor België het grootste probleem vormen.

Tevens zouden de leden van de minister graag een overzicht krijgen van de vrouwenprojecten die in landen worden ondersteund. Zij vragen met welke NGO's zou kunnen worden samengewerkt op het vlak van preventie.

Eén van de leden wenst van de minister te vernemen hoe op een meer systematische wijze aan preventie zou kunnen worden gedaan. Zij is er voorstander van dat België in samenwerkingsakkoorden haar hulp zou conditioneren naargelang van de preventie die door de landen van herkomst wordt uitgebouwd.

Zij is van oordeel dat dergelijke initiatieven bij uitstek door de minister, bevoegd voor Ontwikkelingssamenwerking, moeten worden genomen.

De minister bevestigt dat in elk land de projecten van ontwikkelingssamenwerking vooral gericht zijn op de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. Dit zijn dikwijls de kinderen. De voor de minister meest schokkende situaties zijn die waarin kinderen voor oorlogsdoeleinden worden ontvoerd, namelijk de kindsoldaten en meisjes die als prostituees worden gebruikt. Via Unicef en andere kanalen heeft de minister voor de bestrijding hiervan een prioriteit gegeven. Hij benadrukt bovendien dat de taak van een minister van Ontwikkelingssamenwerking er niet in bestaat de problemen van België maar de problemen in de ontwikkelingslanden op te lossen.

De minister is er geen voorstander van om binnen ontwikkelingssamenwerking een aparte pijler « mensenhandel » op te richten. Hij is tegen het instrumentaliseren van ontwikkelingssamenwerking met het oog op de bestrijding van mensenhandel. Bovendien wijst hij erop dat niet alles oplosbaar is via het inbouwen van voorwaarden in bilaterale akkoorden. Er zijn bovendien niet altijd NGO's ter plaatse die men kan subsidiëren. Er is bijvoorbeeld ECPAT en er bestaan wel plaatselijke NGO's maar zij zijn niet zo dicht gezaaid. Als ze bestaan, worden ze door het departement Ontwikkelingssamenwerking ondersteund.

Eén van de leden wenst van de minister te vernemen of de federale regering, in het kader van het Europese voorzitterschap, van plan is Europese initiatieven inzake preventie en ontrading te nemen.

De minister herhaalt dat de mogelijke link tussen migratie en ontwikkelingssamenwerking een interessant uitgangspunt kan zijn maar geen rechtstreeks antwoord geeft op de problematiek van de mensenhandel. Wat de minister poogt te doen en wat hij in het verleden reeds heeft gedaan ­ in samenwerking met bijvoorbeeld de Franstalige organisatie CIRE ­ is nagaan hoe migranten zouden kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van hun land van herkomst en indien de betrokkenen het zelf wensen, hen ondersteunen in hun terugkeer naar hun land van herkomst. In deze projecten zouden eventueel ook de (vrouwelijke) slachtoffers van mensenhandel kunnen worden opgenomen.

Een volgend lid deelt de visie van de minister op ontwikkelingssamenwerking en hij verheugt zich over het feit dat men eindelijk heeft ingezien dat de migranten ­ via ondermeer de NGO's ­ wel degelijk participeren aan de ontwikkeling van hun landen van herkomst. Het lid betreurt wel dat er op vandaag nog steeds weinig migranten actief zijn in NGO's. Zij kennen nochtans als geen ander de situatie ter plaatse.

Wat het verband ontwikkelingssamenwerking-mensenhandel betreft, is het lid van oordeel dat de oorzaak van de mensenhandel zich in de landen van oorsprong zelf bevindt. De betrokkenen ontvluchten immers hun ellendig bestaan. Naast de kinderen, zijn de vrouwen bovendien de meest kwetsbare groep. Daarom roept het lid de minister op om hetzij via de NGO's hetzij via de directe hulp de ontwikkelingsprojecten voor vrouwen actief en prioritair te steunen.

De minister verduidelijkt dat hij verschillende projecten die tot doel hebben de situatie van de vrouwen in de landen van oorsprong te verbeteren, actief ondersteunt : de gendergelijkheid is één van de transversale thema's van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Ook Unifem, dat genderspecifieke projecten ontwikkelt, wordt door het budget « ontwikkelingssamenwerking » actief ondersteund. Bovendien is één van de grote doelstellingen in de pijler « onderwijs » het bevorderen van de aanwezigheid van meisjes op school.

Het lid is van oordeel dat de preventieve benadering belangrijk is maar dat men via ontwikkelingssamenwerking ook projecten moet opzetten voor de vrouwen die zich nu in penibele situaties bevinden, die niet meer naar school gaan en geïsoleerd geraken waardoor ze gemakkelijker slachtoffer worden van mensenhandel.

De minister verklaart zich akkoord met deze zienswijze.

De voorzitter wijst de minister erop dat de leden van de subcommissie veel belang hechten aan het preventieve onderdeel dat in de eerste plaats door ontwikkelingssamenwerking wordt ingevuld. Hij hoopt dat de minister binnen afzienbare tijd nog meer concrete projecten in dit verband aan het Parlement zal kunnen voorleggen.

III. HOORZITTING MET ENKELE ACTOREN IN HET VELD

1. HOORZITTING MET DE DRIE OPVANGCENTRA

1.1. Inleidende uiteenzetting door de heer B. Moens, coördinator VZW Payoke

De heer Moens situeert de financiële situatie en de personeelsbezetting van Payoke als volgt : Payoke telt 6 personeelsleden waarvan er drie werkzaam zijn in het opvangcentrum. Deze drie personen worden gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap. Voor het opvangcentrum zijn er echter geen werkingskosten voorzien. De werking wordt gefinancierd met de levensminima van de residentiële slachtoffers, wat financieel ontoereikend is. Voor de ambulante werking heeft Payoke één Gesco in dienst, die door de Vlaamse Gemeenschap (ministerie van Tewerkstelling) wordt gefinancierd. Er is één coördinator die door de Vlaamse Gemeenschap (ministerie van Welzijn) wordt gefinancierd. Voor de ambulante werking zijn er echter evenmin werkingskosten voorzien. Vorig jaar heeft Payoke voor het eerst een rechtstreekse dotatie gekregen van de Nationale Loterij van 4,5 miljoen frank. Met deze dotatie heeft de VZW Payoke nog één extra personeelslid aangeworven, worden werkingskosten gedekt en heeft de VZW Payoke de schuld van het opvangcentrum kunnen aanzuiveren.

1.2. Gedachtewisseling

Een lid wijst erop dat reeds uit de gedachtewisseling met de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie bleek dat de financiering van de opvangcentra alles behalve duidelijk was.

De heer Moens vult aan dat de opvangcentra zelf eigenlijk van het federale naar het gemeenschapsniveau worden doorverwezen en omgekeerd. De federale overheid redeneert dat de opvangcentra ressorteren onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen omdat het een persoonsgebonden aangelegenheid betreft. De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen verwijst de opvangcentra terug naar de federale overheid omdat de opvangcentra de facto een verlengstuk zijn van de federale ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie.

Deze eeuwigdurende discussie tussen de federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap heeft als enig resultaat dat de opvangcentra nog steeds ondergefinancieerd worden.

Een lid is verontwaardigd over het feit dat de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie in de commissie verklaarde dat alle problemen voor de financiering van de opvangcentra opgelost zouden zijn. Het lid stelt vast dat uit de toelichting van de heer Moens duidelijk blijkt dat dit niet het geval is.

Voor de duidelijkheid wenst het lid van de heer Moens te vernemen of de dotatie van 4,5 miljoen frank via de Nationale Loterij éénmalig is of dat de opvangcentra zeker zijn van een structurele financiering van de werkingskosten. Tevens wenst het lid te vernemen hoe de VZW Payoke in het verleden zijn werking heeft gefinancierd.

De heer Moens verduidelijkt dat alle slachtoffers van de mensenhandel ­ in het kader van de maatschappelijke dienstverlening ­ recht hebben op een levensminimum (dit is geen bestaansminimum; zij kunnen geen beroep doen op alle voordelen van een regulier OCMW; de opvangcentra pleiten ervoor dat aan de slachtoffers een volwaardig bestaansminimum zou worden toegekend). De levensminima werden tot nog toe voorgefinancierd door het opvangcentrum (ongeveer 77 personen : kosten : tussen 1,5 en 2 miljoen frank per maand).

De terugbetaling van deze bedragen door de federale overheid liet tussen de 4 en 5 maanden op zich wachten. Dit was voor het opvangcentrum een onhoudbare toestand. Het heeft dan nog een half jaar geduurd vooraleer men een akkoord heeft kunnen bereiken met het OCMW van de Stad Antwerpen op grond waarvan het OCMW de levensminima zou voorfinancieren, overeenkomstig de ministeriële omzendbrief van 13 januari 1997 (6). De OCMW-raad van Antwerpen heeft in december 2000 beslist de ambulante dossiers van het opvangcentrum over te nemen. Het OCMW van Antwerpen heeft uitdrukkelijk gesteld dat zij enkel de voorfinanciering van de levensminima op zich wil nemen. Andere dienstverleningen van het OCMW krijgen deze mensen niet.

Voor de residentiële slachtoffers blijft het systeem bestaan dat het opvangcentrum voorfinanciert en terugvordert van de federale overheid (ministerie voor Maatschappelijke Integratie). Dit betreft maximaal tien personen, wat een maandelijkse uitgave van 200 000 tot 400 000 frank betekent.

Het lid wenst te vernemen hoe de VZW Payoke zich dan financieel staande houdt. De heer Moens antwoordt dat men de vergaarde giftenpot van ongeveer 1 miljoen frank heeft aangesproken en opgebruikt. Hij verduidelijkt bovendien dat de VZW Payoke twee werksferen heeft : de ene in de opvang van prostitué(e)s en de andere in de opvang van slachtoffers van mensenhandel. De werkingskosten voor de mensenhandel werden altijd gedragen door de werkingsmiddelen van de prostitutieprojecten, wat in feite verboden is.

De voorzitter vat als volgt samen : de VZW Payoke kent drie bronnen van financiering, waarbij de noden zich niet beperken tot de personeelsbezetting maar ook betrekking hebben op de werking. De financiering via de Nationale Loterij (gerechtskosten) betreft een éénmalige financiering. De Vlaamse middelen (welzijn) beperken zich tot personeelskosten maar geen werkingskosten. De minister van Justitie, de heer Verwilghen, heeft bovendien in de commissie het volgende verklaard : « Momenteel wordt op federaal vlak gezocht, in overleg met de gemeenschappen en de gewesten, naar een structurele financiering voor een deel van het budget van de opvangcentra. » Volgens de voorzitter is dit een nieuw element maar wellicht had de subcommissie aan de minister moeten vragen in welke orde van grootte en binnen welke tijdsspanne deze structurele financiering zou worden geregeld.

De heer Moens beaamt hetgeen minister Verwilghen heeft gezegd. De drie opvangcentra vragen reeds jaar en dag een structurele financiering en ze wachten er nog steeds op.

Het lid wenst te vernemen of het klopt dat de opvangcentra de gerechtskosten altijd moeten voorschieten en volgens zijn informatie zou ook het OCMW-Antwerpen voorschotten kunnen geven. Gebeurt dit of niet ?

De heer Moens verduidelijkt dat de gerechtskosten vroeger werden gefinancierd vanuit het Impulsfonds « Migrantenbeleid ». Het Impulsfonds financierde een project dat voorzag in lokale steunpunten. Deze lokale steunpunten hadden twee functies : enerzijds het doorverwijzen van slachtoffers van mensenhandel naar de gespecialiseerde opvangcentra en anderzijds het voorzien van een begeleiding van slachtoffers van mensenhandel die zelfstandig woonden. Dit project heeft vijf jaar gelopen en bedroeg 22,5 miljoen frank en heeft 17 dossiers begeleid. Nu het project is afgelopen (op 30 juni 2000), zijn ook de begeleidende middelen verdwenen. Een deel van het project voorzag ook in een tegemoetkoming in de gerechtskosten. Zowel Payoke als Pag-Asa konden daarop een beroep doen, doch niet Sürya. Sedert 30 juni 2000 krijgen de opvangcentra geen tegemoetkoming meer voor de gerechtskosten. De opvangcentra hebben dan ook een nieuw project ingediend in het kader van het Impulsfonds in de vorm van een reïntegratieproject. Dit wordt gecoördineerd door het Steunpunt « Algemeen Welzijnswerk » waarbij twee personeelsleden halftijds worden gedetacheerd naar Pag-Asa en Payoke. In dit project is 800 000 frank vrijgemaakt voor de tegemoetkoming in de gerechtskosten, zowel voor de Payoke als voor de Pag-Asa. Het betreft hier echter opnieuw een project van 1 jaar (looptijd van november 2000 tot november 2001).

De inbreng van het OCMW-Antwerpen beperkt zich, aldus de heer Moens, tot de financiering van de levensminima van de ambulante slachtoffers van mensenhandel die door Payoke VZW worden begeleid.

Een volgend lid is van oordeel dat de toelichting van de heer Moens haar standpunt bevestigt dat de financiering van de drie opvangcentra te wensen overlaat. Zij is van oordeel dat ­ wanneer artikel M.3. van de richtlijnen van 13 januari 1997 (7) bepaalt dat er opvangcentra voor slachtoffers van mensenhandel moeten zijn ­ de financiering van deze centra federaal moet worden geregeld. Wat de dotatie ­ die via de Nationale Loterij ter beschikking wordt gesteld ­, betreft, heeft de minister van Telecommunicatie, Overheidsbedrijven en Participaties, de heer Daems, aan het lid uitgelegd dat hij jaarlijks de beslissingen terzake van de ministerraad afwacht. Het lid klaagt het kluwen van financiering van de opvangcentra aan en vindt vooral het laattijdig uitbetalen van de middelen onaanvaardbaar. De opvangcentra worden verplicht jaarlijks een bedeltocht te organiseren. Dit is onvaanvaardbaar, aldus het lid.

Nog een lid deelt de mening van de vorige spreekster. Zij wenst te vernemen of de oplossing die door de minister van Justitie wordt voorgesteld voor advies aan de opvangcentra is voorgelegd.

De heer Moens antwoordt dat er nooit een advies is gevraagd aan de opvangcentra.

Een laatste lid wenst van de heer Moens te vernemen hoe de verhouding is tussen de opvangcentra en het ministerie van Justitie. De slachtoffers die door de opvangcentra worden opgevangen, genieten een tijdelijk beschermd statuut omdat zij een juridische klacht hebben ingediend. Het lid neemt dan ook aan dat deze personen voornamelijk in de residentiële en niet in de ambulante opvang terechtkomen. Worden deze slachtoffers afdoende beschermd tegen het milieu waaruit ze gevlucht zijn ?

De heer Moens is van mening dat het lid uitgaat van de verkeerde premisse : het statuut is er niet om de slachtoffers te beschermen tegen het milieu waaruit ze zijn ontsnapt maar om deze personen te gebruiken in een gerechtelijk onderzoek. Deze slachtoffers worden gebruikt om verklaringen af te leggen tegen de mensenhandelaars en zij krijgen in ruil hiervoor een legaal verblijfsdocument. De opvangcentra kunnen geen reële fysieke bescherming bieden aan de slachtoffers van mensenhandel. De opvangcentra beschikken over geen enkele beschermingsmaatregel tegenover represailles. De slachtoffers worden door de opvangcentra wél begeleid op juridisch, administratief en psychosociaal vlak. Wanneer het opvangcentrum vaststelt dat een slachtoffer bedreigd wordt, brengt het opvangcentrum de onderzoeksrechter die het dossier behandelt of de betrokken politiediensten hiervan op de hoogte.

1.3. Inleidende uiteenzetting door de heer J. Demot, voorzitter van de VZW Pag-Asa

De heer Demot wijst er bij wijze van inleiding op dat ­ aangezien Pag-Asa een bicommunautaire instelling is in Brussel ­ de financieringsstructuur zeker niet eenvoudig is. De financiering van Pag-Asa bestaat uit de volgende onderdelen :

1º Zoals Payoke, ontvangt Pag-Asa jaarlijks een gift via de Nationale Loterij, te weten 4,5 miljoen. Deze gift is niet structureel en werd sedert het ontstaan van Pag-Asa nooit geïndexeerd;

2º Subsidie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor drie personeelsleden « opvangcentrum » : 3,3 miljoen frank;

3º De Franse Gemeenschap financiert één gezondheidsproject ten belope van 750 000 frank;

4º De Vlaamse Gemeenschapscommissie stelt een dotatie ter beschikking van 750 000 frank. Met deze middelen organiseert Pag-Asa opvang voor 16 personen in het opvangcentrum, 20 à 30 ambulanten en begeleidt zij in het totaal 100 dossiers.

Voor het jaar 2000 waren er echter meer dan 200 aanmeldingen en werden er 168 gerechtelijke dossiers geopend. Om een adequate werking te kunnen verzekeren, hebben de opvangcentra nood aan een structurele financiering ten belope van 20 miljoen frank. Dit betekent dat bijvoorbeeld Pag-Asa nog 12,7 miljoen frank ontbeert voor een adequate werking.

Bovendien wijst de heer Demot erop dat twee van de personeelsleden van Pag-Asa een Gesco-statuut hebben. Dit betekent dat ­ aangezien Pag-Asa een Brusselse instelling is ­ zij op zoek moet gaan naar juristen die minstens één jaar werkloos zijn én in Brussel wonen.

Het is niet eenvoudig daarvoor kandidaten te vinden. Dit is een gevolg van het afschaffen van het Gesco-statuut in Vlaanderen. Daardoor wordt de recruteringsbasis voor Pag-Asa verkleind. Per maand behandelt Pag-Asa 20 tot 30 aanvragen voor levensminima. Dit betekent ongeveer 1 tot 2 miljoen frank per maand die ­ wegens de achterstand bij de uitbetaling door het ministerie van Volksgezondheid ­ door Pag-Asa moeten worden voorgefinancierd. Enkel voor de ambulante werking kan Pag-Asa een beroep doen op een beperkte tegemoetkoming van het OCMW van Brussel voor de uitbetaling van de levensminima. Alle andere diensten van het OCMW van Brussel zijn voor Pag-Asa betalend. Bij wijze van voorbeeld verwijst de heer Demot naar de opname van één van de slachtoffers in de psychiatrie. Dit kost Pag-Asa 100 000 frank per week. Pag-Asa moet ingeval van opname van de slachtoffers in het ziekenhuis ­ onderhandelen met de ziekenhuizen over de kostprijs.

1.4. Gedachtewisseling

Een lid vraagt of deze medische kosten achteraf niet door Pag-Asa kunnen worden teruggevorderd.

De heer Demot verduidelijkt dat de kosten voor het grootste gedeelte terugvorderbaar zijn. De therapieën of medicijnen die niet in de conventie tussen de OCMW en het ministerie van Volksgezondheid bepaald zijn, worden echter niet aan Pag-Asa terugbetaald. Dit vereist dat Pag-Asa er ook een hele bureaucratie op na moet houden om dit te kunnen opvolgen.

Een tweede lid gaat ervan uit dat de tegemoetkoming bij een bevalling wordt beschouwd als « dringende medische hulp ». De heer Demot verduidelijkt dat Pag-Asa deze stelling ook ingenomen heeft voor de « mensen zonder papieren ». In het Brusselse Sint-Pietershospitaal zijn 18 % van de borelingen kinderen zonder papieren. In de praktijk wachten de aanstaande moeders tot op het laatste ogenblik om naar het ziekenhuis te gaan omdat dan medisch ingrijpen als een dringende medische ingreep wordt erkend. Een dergelijke praktijk kan Pag-Asa zich echter niet veroorloven. In de wet van 7 augustus 1987 op de ziekenhuizen is bepaald dat de ziekenhuizen bevoegd zijn voor de dringende medische hulp. Maar psychiatrische patiënten kunnen daardoor niet rechtstreeks naar de psychiatrie worden doorverwezen. Pag-Asa kan deze personen alleen maar doorverwijzen naar de algemene ziekenhuizen met een onderafdeling pyschiatrie. Dit is voor Pag-Asa zeer beperkend.

Op verzoek van een lid verduidelijkt de heer Demot dat er jaarlijks door Pag-Asa een honderdtal dossiers begeleid worden. Het betreft slachtoffers die klacht hebben ingediend en waarvoor de gerechtelijke procedure loopt; voor het jaar 2000 waren er 168 dossiers hangende, waarvan er 17 geleid hebben tot een gerechtelijke behandeling : 12 dossiers werden afgehandeld en 5 zijn nog steeds hangende.

Nog een lid vraagt hoe Pag-Asa de personen opvangt tijdens de looptijd van de behandeling door Justitie. De heer Demot antwoordt dat Pag-Asa onderdak zoekt voor deze personen en eventueel hun familie en dat deze personen steeds beroep kunnen doen op de ambulante diensten van Pag-Asa. Gelet op het grote aantal dossiers dat Pag-Asa moet begeleiden, neemt de begeleiding een einde na 6 maanden. Enkel in geval van nood kunnen de betrokkenen zich dan nog tot Pag-Asa wenden. Voor het overige moeten zij zich wenden tot het plaatselijke OCMW of het plaatselijke hulpverleningscentrum.

Aangezien de gerechtelijke afhandeling van de dossiers tijd vergt, is de wettelijk bepaalde verblijfsvergunning van 45 dagen voor de slachtoffers onvoldoende. Zij moeten zich om de 45 dagen bij Pag-Asa aanmelden om hun documenten in regel te brengen. Er zijn immers gerechtelijke procedures die jaren aan een stuk aanslepen. Door die korte verblijfsvergunning komen de betrokkenen niet in aanmerking voor opleidingen in het kader van arbeidsbemiddeling, noch voor het aanvragen van een sociale woning.

Het systematisch overschrijden van de verblijfsvergunningen van 45 dagen veroorzaakt voor de opvangcentra ook een grote bureaucratie.

Een volgend lid herinnert eraan dat Pag-Asa reeds meermaals heeft opgeroepen tot preventiecampagnes in de landen van oorsprong. Pag-Asa is vragende partij voor een internationale samenwerking op dit vlak. Het lid wijst erop dat de regering dergelijke preventiecampagnes heeft aangekondigd. Zijn de opvangcentra bij dit initiatief van de regering betrokken geweest ?

De heer Demot antwoordt dat dit niet het geval is. De enige rechtstreekse contacten met een officiële instantie beperken zich voor Pag-Asa tot de beide hoorzittingen in de subcommissie « Mensenhandel » van de Senaat. In het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding is er één persoon die alle dossiers inzake mensenhandel behandelt. Deze persoon werd in 2000 zelfs gedetacheerd voor een Vlaams project. Het is belangrijk dat de opvangcentra structurele contacten kunnen opbouwen, ook met de landen van oorsprong van de slachtoffers. Deze laatsten moeten immers op een bepaald ogenblik terug naar hun land van herkomst.

Op vraag van een lid geeft de heer Demot te kennen dat de drie opvangcentra ook graag, zoals het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, mee deel hadden uitgemaakt van de task force die door de regering werd opgericht. De drie opvangcentra zijn immers het best geplaatst om de overheid te informeren over de wijze waarop de veiligheid van de slachtoffers van de mensenhandel het best zou kunnen worden gewaarborgd.

Een lid wenst van de heer Demot te vernemen wat de relatie is van Pag-Asa met justitie en de politiediensten van de 19 Brusselse gemeenten.

De heer Demot antwoordt dat er tot op heden een vrij goede samenwerking is met de politiediensten. Deze samenwerking is gegroeid na een aantal incidenten twee jaar geleden waarbij Pag-Asa noodgedwongen is ondergedoken met een veertiental slachtoffers. De heer Demot betreurt het ten zeerste dat Pag-Asa geen middelen heeft gekregen vanuit het Impulsfonds voor het aanpassen van de infrastructuur van het nieuwe opvangcentrum in het centrum van Brussel, bijvoorbeeld speciale sloten, brandtrap, camera's, veiligheidsglas ...

Wat de samenwerking met Justitie betreft, wijst de heer Demot erop dat de wijze van opvolging van de dossiers vaak afhangt van de politiedienst die het in handen heeft. Bovendien werkt Pag-Asa niet alleen met het parket van Brussel maar ook met andere parketten. Een goede samenwerking met Payoke en Sürya is dan ook nodig. Soms moet ook een slachtoffer worden doorverwezen naar een ander opvangcentrum om zijn/haar veiligheid te waarborgen. Bovendien zijn de opvangcentra steeds beducht voor infiltratie in het opvangcentrum vanuit het criminele milieu zelf.

Over het algemeen verloopt de samenwerking met de politiediensten, de parketten en zeker ook met de Dienst Vreemdelingenzaken alsmaar beter. De samenwerking met de Waalse parketten verloopt voor Pag-Asa iets moeizamer.

1.5. Inleidende uiteenzetting door mevrouw F. Bernard, coördinator van de VZW Sürya

De Parlementaire Onderzoekscommissie voor de internationale mensenhandel van de Kamer van Volksvertegenwoordigers legde in 1994 haar verslag voor aan het Parlement. Aan de ene kant erkent de commissie het bestaan en de draagwijdte van het fenomeen. Aan de andere kant, en in het licht van het beleid inzake de strijd tegen de mensenhandel, vroegen de parlementariërs de oprichting van sociale verenigingen gespecialiseerd in het onthaal, de begeleiding en opvang van slachtoffers.

Het uitwerken van een geheel van sociale, administratieve en juridische voorschriften ten gunste van slachtoffers kan immers niet concreet gerealiseerd worden op het terrein zonder verenigingen die specifiek gericht zijn op het onthaal van hen die hebben geleden onder de gevolgen van de mensenhandel.

Daarom opende Sürya in 1995 de deuren onder impuls van de federale regering, de Franstalige Gemeenschap en het Waalse Gewest.

De politieke wereld was toentertijd sterk gesensibiliseerd en gaf er zijn financiële steun en volle aandacht aan.

Sinds 1995 tot op vandaag heeft Sürya zich stilaan een plaats verworven in het sociale, politionele en juridische landschap. Het bestaan en de bestaansreden ervan worden niet in twijfel getrokken. Sürya wordt door de verschillende partners (ordehandhavers, parketten, auditoraten verenigingswereld) en door de politieke wereld beschouwd als onmisbaar en onvermijdelijk bij de hulp aan slachtoffers van de internationale mensenhandel.

Maar sinds de oprichting krijgt de vereniging geen structurele hulp. Sürya wordt dan ook sinds het begin geconfronteerd met grote financiële moeilijkheden. Sinds 1995 al verwijst Sürya naar het gebrek aan coherentie in het politieke discours. De regering beschouwt de strijd tegen de internationale mensenhandel als prioritair maar biedt de gespecialiseerde centra slechts een minimale subsidie die het onmogelijk maakt kwaliteitswerk te leveren met de slachtoffers.

In 2000 kreeg Sürya 1 000 000 frank van de Franstalige Gemeenschap, 4 500 000 frank van de Nationale Loterij, twee PRIME jobs erkend door het Waalse Gewest, een erkenning als opvangcentrum sinds 1 juni 2000 (of drie gesubsidieerde posten).

Voor 2001 heeft Sürya naast de twee PRIME jobs en de erkenning als opvangcentrum, geen enkele financiële garantie gekregen. Het schijnt dat Sürya zou kunnen beschikken over 4 500 000 frank van de Nationale Loterij en mevrouw Bernard hoopt dat de subsidie van de Franstalige Gemeenschap hernieuwd zal worden. Maar het blijft bij veronderstellingen.

Sürya start een nieuw jaar dus met onzekerheid, zonder aanzienlijke verhoging van het budget, terwijl het aantal geholpen personen van jaar tot jaar toeneemt. De federale overheid heeft nog altijd geen statutaire en voldoende dotatie voorzien voor 2001 en de toekomst.

Door het onvoldoende budget kan Sürya niet die aandacht schenken aan de slachtoffers waarop ze recht hebben, noch kunnen de noodzakelijke contacten worden uitgebouwd met de parketten en de politie. Bovendien functioneert Sürya 24 uur op 24 en 365 dagen per jaar, en dat veroorzaakt extreem hoge personeelskosten. Daarom heeft Sürya tijdens de hoorzitting in de Senaat verleden jaar een gerechtvaardigde financieringsaanvraag ingediend voor 20 000 000 frank op basis van de reële werking.

Op deze aanvraag is geen antwoord gekomen.

Net als Pag-Asa behandelt Sürya ongeveer 170 dossiers per jaar, waarvan 100 gerechtelijke dossiers per jaar. Daarvoor worden vijf voltijdse personeelsleden tewerkgesteld en een driekwart job in het secretariaat. Dit is volstrekt onvoldoende, aldus mevrouw Bernard.

Op grond van de ervaring, de kennis van de realiteit, de contacten met de slachtoffers, de kennis van de sociale, gerechtelijke, politieke wereld, maar vooral door de rol als tussenpersoon, bevestigt Sürya de noodzakelijkheid van haar bestaan en haar nut. Deze realiteit moet worden bepaald als absoluut en onbetwistbaar. Daarom mag er ook geen probleem gemaakt worden van de financiering van Sürya, dit zou een evidente zaak moeten zijn.

Mevrouw Bernard heeft het gevoel dat ze al 5 jaar steeds maar hetzelfde herhaalt. Zij bevestigt dat de twee officiële ontmoetingen die Sürya had gebeurden op initiatief van de Senaat.

Zij bevestigt dat ook Sürya niet betrokken is geweest bij het ontwerpen van het regeringsbeleid inzake mensenhandel.

De samenwerking tussen Sürya en de Dienst Vreemdelingenzaken is in de loop van de tijd sterk verbeterd.

Ten slotte herinnert mevrouw Bernard eraan dat de drie opvangcentra en het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding er reeds herhaaldelijk voor gepleit hebben om de circulaire betreffende de afgifte van verblijfs- en arbeidsvergunningen (arbeidskaarten) aan vreemdelingen, slachtoffers van mensenhandel van 7 juli 1994 bij te sturen. Een verblijfsvergunning van 75 dagen voor slachtoffers van mensenhandel die getuige zijn in een gerechtelijke procedure, volstaat niet. Deze personen zouden een verblijfsvergunning voor 6 maanden moeten kunnen verkrijgen. Dit zou de opvangcentra ook heel wat bureaucratie besparen.

1.6. Gedachtewisseling

Een lid wenst van mevrouw Bernard te vernemen hoe Sürya zich uit de slag trekt om met de verschillende slachtoffers te communiceren. Is er in voldoende en betrouwbare vertaling voorzien ?

Mevrouw Bernard antwoordt dat zij daarvoor geen budget heeft. Men probeert zich met alle mogelijke middelen verstaanbaar te maken. Indien mogelijk, doet Sürya een beroep op vrijwilligers en eventueel PWA-ers die een vreemde taal beheersen. Zij wijst er ook op dat de beschikbare middelen voor de gerechtskosten niet voorhanden zijn : ofwel betalen de slachtoffers deze kosten zelf, ofwel maakt men gebruik van pro deo-advocaten. Wat de levensminima betreft, moet Sürya geen onderscheid maken tussen ambulanten en residentiëlen : het OCMW van Luik prefinancieert alles. Dit is een verschil in vergelijking met Payoke en Pag-Asa.

Op vraag van het lid met betrekking tot een adequate financiering van Sürya, deelt mevrouw Bernard de analyse van de heer Demot : voor aan adequate werking is 20 miljoen frank vereist. Dit bedrag werd reeds in mei 2000 naar voren geschoven. Men mag daarbij niet uit het oog verliezen, aldus mevrouw Bernard, dat het aantal dossiers die door de opvangcentra worden begeleid, jaarlijks toeneemt.

Met de huidige middelen is het onmogelijk om als opvangcentrum op een professionele manier te werken, aldus mevrouw Bernard.

Een tweede lid herinnert eraan dat de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » in 2000 een hoorzitting heeft gehouden met de burgemeester van Luik, de heer W. Demeyer, en dat deze toen beloofd heeft te onderzoeken of de stad Luik Sürya op één of andere manier zou kunnen subsidiëren. Zij wenst te vernemen of dat dit ondertussen is gebeurd.

Mevrouw Bernard antwoordt dat zij geen enkele subsidie of intentie van subsidie heeft ontvangen. Bovendien, wat de middelen voor het jaar 2001 betreft, is Sürya enkel zeker van de subsidies die zij ontvangt vanwege het Waalse Gewest aangezien Sürya nu ook als opvangcentrum is erkend. Voor het overige heeft Sürya nog geen toezeggingen gekregen.

De heer Demot vult aan dat Pag-Asa de afgelopen 5 jaar heel wat giften heeft verzameld. Bovendien heeft Pag-Asa 2 miljoen frank renteloos geleend en zal Pag-Asa dit moeten verlengen. Daardoor is de financiële toestand iets minder precair. Maar hij wijst er op dat de giften van de Nationale Loterij een minder gunstige situatie betekenen voor de opvangcentra dan de toestand in het verleden toen middelen door het Impulsfonds ter beschikking werden gesteld. Met de toezeggingen op papier vanuit het Impulsfonds, konden de opvangcentra bij de banken leningen verkrijgen. Dit is niet het geval met een gift van de Nationale Loterij : deze heeft geen bankwaarborg. Bovendien is het belangrijk erop toe te zien dat, indien men terug zou overstappen naar één of andere vorm van reguliere subsidie voor de opvangcentra via het Impulsfonds, men geen vacuüm creëert tussen de aflopende gift en de nieuwe subsidie.

De beste oplossing zou erin bestaan dat de opvangcentra van een structurele subsidie zouden kunnen genieten, in afspraak met de bevoegde overheden en de drie opvangcentra. Er is vooral nood aan een structurele financiering die op tijd wordt uitbetaald. Pag-Asa wacht bijvoorbeeld nog steeds op een bedrag van 900 000 frank uit het Impulsfonds voor het werkjaar 1999.

Een lid stelt met verbazing vast dat de VZW Sürya zich in een meer precaïre financiële situatie bevindt dan Payoke of Pag-Asa, dit terwijl Payoke en Pag-Asa vanuit een privé-initiatief zijn ontstaan en Sürya is opgericht vanuit een overheidsinitiatief.

Mevrouw Bernard beaamt deze analyse maar verduidelijkt dat de huidige rechtsvorm van Sürya een VZW is, dus een private rechtsvorm. Bovendien worden de drie opvangcentra in de regelgeving op gelijke voet behandeld.

De heer Moens verduidelijkt nog het volgende met betrekking tot de gift van 4,5 miljoen die de Nationale Loterij ter beschikking stelt. Deze gift werd op de Ministerraad in februari 2000 goedgekeurd en moet in het jaar 2000 worden opgemaakt. 80 % van de gift wordt in het jaar 2000 uitbetaald en 20 % in het jaar 2001. Payoke heeft op 27 november 2000 80 % ontvangen. Wanneer de financiering voor het jaar 2001 opnieuw via de Nationale Loterij zal gebeuren, zitten de opvangcentra met een overbrugging van bijna 11 maanden. Zo moeten de opvangcentra opnieuw voorfinancieren zonder dat zij een bankwaarborg kunnen bekomen. Dit toont het belang aan van een structurele financiering voor de drie opvangcentra.

Een lid dankt de heer Moens voor deze specifiëring want volgens de uiteenzetting van de minister van Justitie was, naar zijn gevoel, het concrete probleem van de financiering van de opvangcentra opgelost. Maar de voorzitter stelt vast dat dit wellicht zo is naar de hoogte van het bedrag toe maar niet wat de termijn van uitbetaling betreft.

Een ander lid deelt deze analyse niet. Het bedrag is té laag. De opvangcentra hebben een extra subsidiëring nodig van om en bij de 10 miljoen. Dit werd ook reeds vastgesteld door de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » in 2000.

De vorige spreker besluit dan ook dat de regering moet worden overtuigd om meer geld vrij te maken voor de structurele financiering van de opvangcentra wanneer de subcommissie gezamenlijk tot een dergelijk standpunt zou beslissen.

Een volgend lid wenst van mevrouw Bernard te vernemen hoe de samenwerking tussen Sürya en Justitie en politie verloopt.

Mevrouw Bernard antwoordt dat de samenwerking met de politie en de parketten over het algemeen goed verlopen in Wallonië. Het is in elk geval veel verbeterd in vergelijking met de aanvangsperiode. Voor Sürya is het wel moeilijker samen te werken met het parket van Antwerpen. Zij heeft de indruk dat bijvoorbeeld de klachten van Afrikaanse slachtoffers van prostitutie en mensenhandel door het parket van Antwerpen nogal snel worden geseponeerd.

Nog een lid herinnert eraan dat de wetgever van 1994 duidelijk de bedoeling had te werken met de organisaties die reeds bezig waren met de opvang van de slachtoffers van mensenhandel omwille van de reeds aanwezige expertise. Zij is ervan overtuigd dat de opvangcentra ­ met de ervaring en expertise die zij nu reeds hebben opgebouwd ­ moeten kunnen rekenen op een structurele financiering waarvan de hoofdbrok volgens haar op federaal niveau moet worden vrijgemaakt. De tegemoetkoming van de gemeenschappen en de gewesten zou aanvullend moeten zijn. In elk geval is de Nationale Loterij niet het meest geschikte middel om de financiering van de opvangcentra te verzekeren. Bovendien is het politiek nog niet duidelijk wat er met de Nationale Loterij zelf zal gebeuren.

Een ander lid is het erover eens dat de subsidiëring van de opvangcentra structureel moet worden maar de fundamentele vraag blijft wat het uitgangspunt wordt : is het de tijdelijke opvang van mensen die meewerken aan een gerechtelijk onderzoek en dan is volgens hem Justitie die verantwoordelijk is, of gaat het om opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel ? Voor het lid is het tweede uitgangspunt het belangrijkste. Het lid zou daarover eens van gedachte willen wisselen met de drie opvangcentra omdat dit zeer belangrijke vragen zijn.

Een laatste lid wenst van mevrouw Bernard te vernemen hoe zij, vanuit haar ervaring, preventiecampagnes zou voorzien in de landen van oorsprong.

Mevrouw Bernard is van oordeel dat één van de eerste vereisten een betere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende politiediensten en gerechtelijke autoriteiten is. Wat Sürya zelf betreft, wijst mevrouw Bernard erop dat zij geen tijd heeft daarover na te denken of zelf contacten te leggen met de landen van herkomst van de slachtoffers die Sürya begeleidt, tenzij er een vraag tot terugkeer komt. Daarop wordt dan enkel op dat moment ingegaan. Het is volgens mevrouw Bernard wel van groot belang dat er nauwer zou worden samengewerkt met de mensen die actief zijn op het terrein, ook in de landen van herkomst.

2. HOORZITTING MET DE HEER S. BRAMMERTZ, NATIONAAL MAGISTRAAT

2.1. Uiteenzetting door de heer Brammertz, nationaal magistraat

Bij wijze van inleiding schaart de heer Brammertz zich volledig achter de aanbevelingen van de subcommissie « Mensenhandel en Prostitutie » (stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 152-166). De magistraten streven dan ook naar de aanbevelingen die betrekking hebben op het strafrechtelijke beleid. De heer Brammertz deelt ook de vaststellingen van de subcommissie. De problemen in de magistratuur zijn, aldus de spreker, voldoende bekend. Men vindt onvoldoende kandidaat-magistraten. De magistratuur kampt met andere woorden met een structureel probleem. Dit heeft voor gevolg dat de magistraten bij de verschillende parketten in specifieke domeinen van criminaliteit zich onvoldoende kunnen specialiseren.

Op het federale niveau zijn tot vandaag de dag drie nationale magistraten actief. Met een dergelijk beperkt aantal magistraten is het zeer moeilijk om een nationale coördinatie tot stand te brengen. Deze toestand zou echter moeten verbeteren wanneer het nieuw opgerichte federale parket op kruissnelheid zal komen.

De samenwerking met de politiediensten verloopt wat de informatie-uitwisseling betreft ­ volgens de spreker niet altijd optimaal. Er is volgens hem een algemeen probleem van informatie-uitwisseling tussen de betrokken administraties, de politiediensten en de justitiële diensten. Ook bij deze diensten is er tot vandaag de dag te weinig specialisatie aanwezig. Spreker erkent wel dat het CBO van de rijkswacht terzake wel zeer verdienstelijk werk verricht. Maar wellicht door een gebrek aan voldoende middelen is het CBO er nog ook nog niet in geslaagd het volledig fenomeen van « mensenhandel » te analyseren.

De vigerende wetgeving inzake mensenhandel geeft aanleiding tot verschillende interpretaties. Er wordt in België te weinig aan een proactief beleid gedaan, er wordt voornamelijk reactief opgetreden. Het vervolgingsbeleid zou in België ook beter kunnen, aldus de spreker. Vergeleken met de andere EU-lidstaten en ook de landen van buiten de Europese Unie, behoort België nochtans tot de beste leerlingen.

De nationale magistraat wordt ook uitgenodigd om het Belgische systeem inzake de bestrijding van de mensenhandel in het buitenland uit te leggen. Hij blijft kritisch ten opzichte van het Belgisch systeem, maar is er toch van overtuigd dat het zeker niet moet onderdoen ten aanzien van de systemen in de ons omringende landen.

Wat de inleidende uiteenzettingen van de verschillende ministers betreft, is de heer Brammertz van oordeel dat zij verschillende positieve initiatieven vaststellen die kunnen remediëren aan de problemen die door de nationale magistraat werden vermeld :

1. De oprichting binnen de federale politie van een programma « mensenhandel » : 25 personen zijn reeds actief op dit domein en er is nog marge voor 6-7 personen extra.

Voor de nationale magistraat zal dit project een belangrijk instrument zijn in het repressief en analytisch optreden. Op deze wijze kan een globaal zicht op de mensenhandel en het optreden tegen deze criminaliteit worden uitgebouwd.

2. Werk maken van een betere samenwerking en een beter overleg tussen de verschillende administraties. Er is immers nood aan een betere coördinatie met alle actoren op het terrein.

3. Er is nood aan een kruispunt voor informatie-uitwisseling waaraan alle actoren deelnemen. De heer Brammertz is van oordeel dat dit kruispunt het best thuishoort binnen het programma « Mensenhandel » van de federale politie. Op deze wijze wordt de expertise geconcentreerd. Bovendien zouden zo de conflicten tussen de administraties en de justitiële pijler omtrent de informatie-uitwisseling kunnen worden vermeden door dit kruispunt onder te brengen onder de justitiële pijler. Zo is het zeer belangrijk om de informatie-uitwisseling tussen de Dienst Vreemdelingenzaken en de Politiediensten te versterken in het kader van repressie. Op dit ogenblik bestaat er bijvoorbeeld geen automatische exploitatie van de gegevens over de filières, reisroutes, ... van de politieke vluchtelingen. Nochtans kan men, op basis van de gegevens die de Dienst Vreemdelingenzaken verzamelt na de interviews die zij van deze mensen afneemt, een analyse maken van de modus operandi van de mensenhandelaars. Wat de parketten en het federale parket betreft, brengt de heer Brammertz de structurele problemen in verband met het tekort aan magistraten in herinnering. Zoals wettelijk bepaald, zou de toekomst na het federale parket er beter moeten uitzien : er is immers voorzien in een kader van 18 magistraten. Zo zal het onderzoek naar de mensenhandel op het federale niveau beter gecoördineerd worden. Ook zal er op deze wijze meer aan pro-actief onderzoek kunnen worden gedaan en zal er ­ tezamen met het College van procureurs-generaal en de magistraten van de eerste lijn ­ een gezamenlijke aanpak van de mensenhandel bepaald worden.

Wat de bescherming van getuigen betreft, is de heer Brammertz van oordeel dat dit probleem op internationaal vlak via verdragen moet worden geregeld. Er is dan ook nood aan geconcerteerde acties tussen verschillende landen. Maar de heer Brammertz heeft de indruk dat niet alle landen reeds klaar zijn om internationaal geconcerteerde acties op het getouw te zetten. Wat op nationaal niveau niet goed geregeld is, zal op internationaal niveau onvermijdelijk ook zwak zijn. De heer Brammertz is er echter van overtuigd dat een gemeenschappelijk strafrechtelijk beleid inzake mensenhandel op het niveau van de Europese Unie noodzakelijk is maar dat het er ook bovenal op aan komt op nationaal niveau de horizontale samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein te verbeteren. Op dit ogenblik is er immers een gebrek aan specialisatie bij de politiediensten in verschillende landen, maar vaak ontbreekt bij de magistraten ook de motivatie om buiten hun rechtsgebied samen te werken in een gerechtelijk onderzoek wegens de bureaucratische rompslomp dat dit met zich meebrengt, zoals bijvoorbeeld een rogatoire commissie. Vandaar dat de nationale magistraat Brammertz van oordeel is dat de horizontale samenwerking in de verschillende landen in elk geval moet worden versterkt. Bovendien moet er volgens de spreker vooral gewerkt worden via de internationale structuren, zoals bijvoorbeeld het Europees justitieel netwerk. Dit is een netwerk met 195 contactmagistraten binnen de Europese Unie, waarop een beroep kan worden gedaan zodra er sprake is van dringende rogatoire commissies. Het is pas wanneer de horizontale samenwerking in de lidstaten zelf goed functioneert dat ook internationale instellingen als Europol en Eurojust een reële meerwaarde kunnen bieden.

2.2. Gedachtewisseling

Structurele problemen bij justitie

Een lid stelt vast dat de heer Brammertz herhaaldelijk wijst op het gebrek aan manschappen, coördinatie en motivatie. Nochtans kent België het meest aantal manschappen per capita in West-Europa, aldus het lid. Het lid heeft zich de afgelopen maanden verdiept in het dossier van de mensenhandel in de sport en hij vraagt zich af of er bij de magistraten en de politiemensen wel echt de wil aanwezig is om de mensenhandel aan te pakken.

De heer Brammertz repliceert dat men er toch niet redelijkerwijze mag van uitgaan dat drie nationale magistraten die alles moeten coördineren wat met georganiseerde criminaliteit te maken heeft, voldoende zouden zijn. Wat de parketten betreft, spreken volgens de heer Brammertz de statistieken voor zich : het parket van Brussel heeft twintig mensen te weinig, het parket van Luik heeft vijftien niet ingevulde betrekkingen. Deze situatie heeft tot gevolg dat de dossiers vertraging hebben.

Optreden van de nationale magistraat inzake mensenhandel

Een volgend lid herinnert eraan dat de nationale magistraat zelf een initiatiefrecht heeft, maar dat enkel in opdracht van een parket of het parket-generaal de nationale magistraat kan optreden. Het lid deelt dan ook de zienswijze van de heer Brammertz dat het federaal parket dringend operationeel moet worden. Op dit ogenblik maakt de procureur des Konings van Antwerpen uitdrukkelijk werk van de bestrijding van de mensenhandel en de maffiose organisaties die daar rond hangen. Het lid wenst te vernemen of de heer Brammertz bij deze acties van het Antwerps parket betrokken is en hij de acties mee coördineert. Is er naar aanleiding van de acties van het parket van Antwerpen, een verschuiving van het fenomeen mensenhandel vastgesteld naar andere steden ? Zijn er door het college van procureurs-generaal coördinerende maatregelen getroffen ?

De heer Brammertz antwoordt dat de nationale magistraat in de regel reactief optreedt in opdracht van de lokale parketten die wensen dat in een bepaald dossier gecoördineerd wordt tussen twee of meerdere parketten in België of die wensen dat internationale contacten worden opgenomen via het internationaal justitieel netwerk of met andere collega's. De nationale magistraat kan wel initiatieven nemen om een proactief onderzoek op te starten op nationaal niveau, bijvoorbeeld op initiatief van het CBO.

De betrokkenheid van de nationale magistraat bij de acties van het Antwerpse parket, vindt op het volgende niveau plaats : op het niveau van de regering werd een werkgroep Justitie-Binnenlandse Zaken opgericht, waarbij ook de parketten van Luik en Antwerpen werden betrokken. Er is met andere woorden een overleg verzekerd over de operaties door het Antwerps parket. Bij grootschalige acties wordt er met andere woorden gecoördineerd tussen de administratieve en justitiële overheden.

De nationale magistraat erkent bovendien dat het mogelijk is dat door de hogere druk die vanwege de justitie in Antwerpen op de mensenhandel wordt gezet, dat het fenomeen « mensenhandel » zich bijvoorbeeld naar Luik verschuift. Vandaar het belang van een goede samenwerking tussen de parketten. De samenwerking was bij deze concrete actie met andere woorden verzekerd.

Een lid wenst van de heer Brammertz te vernemen hoe een verschuiving van de mensenhandel van bijvoorbeeld Antwerpen naar Luik wordt opgevangen, rekening houdend met het tekort aan magistraten bij het parket van Luik.

De heer Brammertz antwoordt dat het belangrijk is dat men zich ervan bewust is dat een verschuiving zich kan voordoen. Wanneer de parketten en de politiediensten goed geïnformeerd zijn, is het niet moeilijk een opvolging te doen van de situatie op nationaal niveau.

Op internationaal niveau zijn dergelijke verschuivingen wel moeilijk systematisch te controleren. Daarvoor is er te weinig organisatie in de uitwisseling van informatie. Zo zijn vaak de inspanningen die men in één land doet, ten nadele van een ander land.

Een lid haalt bij wijze van voorbeeld de wetswijziging inzake prostitutie aan. Er is duidelijk een oorzakelijk verband tussen de wijziging van de wetgeving inzake prostitutie in Nederland en een toename van het fenomeen « mensenhandel en prostitutie » in het parket van Antwerpen. Hij wenst van de heer Brammertz te vernemen of een dergelijk fenomeen aanleiding geeft tot analyses vanwege de nationale magistraat.

De heer Brammertz verduidelijkt dat geen automatische analyse wordt gemaakt van de gevolgen voor ons land van de nieuwe wetgeving die in de ons omringende landen tot stand komt. Idealiter zou dit wel moeten gebeuren.

Het lid wijst erop dat uit het gesprek dat hij met mevrouw Korvinus, speciale rapporteur « mensenhandel » in Nederland heeft gehad, is gebleken dat ­ wat haar betrof ­ het duidelijk was dat een gedeelte van de beweging zich effectief naar ons land had verplaatst ten gevolge van de in Nederland gewijzigde aanpak op dit vlak.

Eén van de leden vraagt zich af hoe de nationale magistraat concreet een analyse kan verrichten als hij geen inzage had in het dossier van de parketten. Hij vraagt of de nationale magistraat dan werkt met de informatie die ter beschikking gesteld wordt door het CBO.

De heer Brammertz wijst erop dat de nationale magistraten problemen hebben gehad met de lokale parketten. De verstandhouding en de samenwerking met de collega's magistraten verloopt immers zeer goed. De nationale magistraten komen meer functioneel tussen en proberen het optreden van de verschillende parketten te centraliseren en de informatiedoorstroming tussen de verschillende diensten te verzekeren. Tevens trachten de nationale magistraten het fenomeen op politioneel vlak op te volgen. Dankzij de medewerking van het CBO worden er operationele en strategische analyses uitgebracht ook op verzoek van de nationale magistraten.

De heer Brammertz hoopt dat het federale parket de aanpak « coördinatie » niet zal veranderen. Het enige verschil met de huidige situatie is dat het federaal parket op een bepaald ogenblik kan beslissen een dossier naar zich toe te trekken. Het is volgens de heer Brammertz echter raadzaam dat dossiers enkel op federaal vlak worden behandeld wanneer dergelijke aanpak een echte meerwaarde kan bieden. Er moet te allen prijze vermeden worden dat er tussen de lokale parketten en het federale parket een concurrentiestrijd zou ontstaan.

Bescherming van getuigen in gerechtelijke dossiers « mensenhandel »

Een lid wenst van de heer Brammertz te vernemen hoe de bescherming van getuigen in mensenhandeldossiers concreet wordt verzekerd. Gaat dit verder dan het laten toekennen van het tijdelijk verblijfsstatuut gedurende de looptijd van het onderzoek waarin zij als getuigen optreden ? Worden er concrete garanties gedaan, zoals bijvoorbeeld een veilige verblijfplaats, de anonimiteit van de getuigenis en de bescherming van de getuigen.

De heer Brammertz antwoordt dat België geen bijzondere wetgeving kent over de bescherming van getuigen. Men kan aan getuigen dan ook geen nieuwe identiteitskaart geven, financiële middelen ter beschikking stellen of een verblijfplaats in het buitenland zoeken. Er bestaat wel de circulaire van 30 januari 1997 betreffende het verblijf van slachtoffers van mensenhandel en indien er bijzondere bedreigingen bestaan, kan er voor de slachtoffers in een bijzondere politionele bescherming worden voorzien maar dat is in het algemeen niet het geval. De heer Brammertz is echter van mening dat bescherming van slachtoffers één van de zeer belangrijke problemen is in het kader van de bestrijding van de mensenhandel. Hij hoopt dat er tussen de verschillende landen van de Europese Unie spoedig een oplossing kan worden gevonden voor een gezamenlijke bescherming van getuigen inzake mensenhandel. Zo zou men getuigen kunnen delokaliseren zodat zij beter kunnen worden onttrokken aan het criminele milieu.

Een lid wenst van de heer Brammertz te vernemen of het nieuwe statuut voor getuigen van mensenhandel niet zal worden misbruikt zoals dit het geval is met het statuut van asielzoeker.

De heer Brammertz meent dat dit wellicht niet het geval zal zijn.

Betrokkenheid nationaal magistraat bij de task force « Mensenhandel »

Een volgend lid vraagt of de heer Brammertz als nationaal magistraat betrokken is bij de door de regering opgerichte task force « Mensenhandel ».

De heer Brammertz verduidelijkt dat de task force « Mensenhandel » uit verschillende werkgroepen bestaat. Als nationaal magistraat is hij betrokken bij de werkgroepen « Binnenlandse Zaken-Justitie ». Aan de werkgroep, gecoördineerd door de eerste minister, wordt deelgenomen door het College van procureurs-generaal.

Visie op Europol

Het lid wenst van de nationaal magistraat te vernemen wat zijn visie is op Europol. Zij heeft uit de uiteenzettingen van de ministers onthouden dat er terzake een verschil van mening bestaat tussen de minister van Justitie en de eerste minister : zo zou de eerste minister van mening zijn dat Europol nog niet klaar is om de operationele taak op Europees niveau in de strijd tegen de mensenhandel te vervullen, terwijl de minister van Justitie van oordeel zou zijn dat Europol daarvoor juist de meest geschikte instelling is.

De heer Brammertz is van oordeel dat Europol nog niet in staat is om een meerwaarde te bieden in lopende dossiers vanuit operationeel oogpunt. Europol moet nog verder worden uitgebouwd. Bovendien mag men niet vergeten dat Europol pas kan optreden wanneer het informatie krijgt bezorgd vanwege de nationale politiediensten. Een optimalisering van de wisselwerking tussen Europol en de nationale diensten dringt zich op.

Vraag naar gecoördineerde aanpak vanwege de politiediensten en de parketten

Het lid heeft de indruk dat de aanpak in de strijd tegen de mensenhandel nogal verschilt van politiedienst tot politiedienst en van parket tot parket. Bovendien verbaast zij zich over de lage straffen die tegen mensenhandelaars worden uitgesproken.

De heer Brammertz antwoordt dat er bij de parketten toch inspanningen tot coördinatie worden gedaan : in de verschillende parketten werden referentiemagistraten aangesteld en na de circulaires wordt een gezamenlijke aanpak verzekerd.

Wat de bestraffing betreft, heeft de heer Brammertz de indruk dat de straffen toenemen.

IV. AANBEVELINGEN

1. Inleiding

Eind 1992 werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers een onderzoekscommissie opgericht die erop gericht was een onderzoek te voeren naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel (8). In maart 1994 werd het onderzoek gefinaliseerd en op 13 april 1995 werd de wet houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en de kinderpornografie goedgekeurd.

Vanaf 1995 werd dan in de Kamer van volksvertegenwoordigers een ad hoc-commissie opgericht met het oog op het onderzoek van de verslagen van de mensenhandel (9).

In januari 2000 werd in de Senaatscommissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden een subcommissie « Mensenhandel en Prostitutie » opgericht (10). De start van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie is nu de aanleiding om mensenhandel terug prioritair te maken.

De subcommissie stelt vast dat de eerste minister alsook de functioneel bevoegde ministers het thema van de mensenhandel op de voorgrond hebben gebracht en dat zij trachten dit zowel structureel alsook inhoudelijk te doen. De subcommissie stelt evenwel vast dat het vooruitzicht van het voorzitterschap nodig was om de regeringstrein definitief op het goede spoor te zetten. De subcommissie zal niet nalaten op kritische wijze te evalueren mocht aan het einde van het Belgische voorzitterschap de eindbalans het stadium van de intenties nauwelijks overschrijden. Sterk moreel gezag en duidelijk engagement zullen de Europese partners over de streep trekken om concrete resultaten te bereiken zodat gedurende jaren het probleem van de mensenhandel ten gronde zal beschikken over ondubbelzinnige besluitvorming. Het voorzitterschap zal er bovendien voor zorgen dat het tijdspad voor de vele komende jaren gebaseerd wordt op de best beschikbare technologieën bij de bestrijding van de mensenhandel.

De subcommissie betreurt ten stelligste dat tijdens de hoorzitting met een lid van de regering informatie werd verstrekt die niet juist bleek te zijn met betrekking tot de financiering van de centra voor slachtoffers van mensenhandel.

De subcommissie betreurt eveneens dat de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken van de al dan niet oprichting van een onderzoekscommissie die ter sprake is gebracht een regeringszaak heeft willen maken.

2. Situatie in de landen van oorsprong van de slachtoffers van de mensenhandel

2.1. Vorige aanbeveling : Het samenwerkingsbeleid met de landen waar de slachtoffers vandaan komen, voort te zetten en uit te breiden en vooral projecten te ontwikkelen die gericht zijn op de vrouwen, die vaak in hun eentje het hele gezin onderhouden, alsook projecten die de kwaliteit van het onderwijs en de geneeskunde kunnen verhogen zoals aanbevolen op de Wereldvrouwenconferentie te New York (« Peking 5+ »). (Aanbeveling 2.1., stuk Senaat, nr. 2-152/1, 1999-2000, blz. 153.)

De subcommissie dringt opnieuw aan op een versterking van het samenwerkingsbeleid met de landen waar de slachtoffers van de mensenhandel vandaan komen. Zij legt in het bijzonder de nadruk op de uitwerking van een aangepaste wetgeving terzake en op de uitwerking van specifieke programma's voor de ontplooiing en ontvoogding van mannen en vrouwen.

2.2. Vorige aanbeveling : In de landen van herkomst informatie- en preventiecampagnes te organiseren, in samenwerking met gespecialiseerde NGO's, om eventuele kandidaat-emigranten en dan vooral vrouwen te wijzen op het risico dat ze terechtkomen in prostitutienetwerken of in zwartwerkcircuits. (Aanbeveling 2.2., stuk Senaat, nr. 2-152/1, 1999-2000, blz. 153.)

De informatie- en preventiecampagnes dienen op de meest doelgerichte wijze verder te worden uitgebouwd. Zij dienen een duurzaam karakter te hebben en een finaliteit op middellange en lange termijn te hebben.

De subcommissie doet de aanbeveling om kwaliteitsfilms te maken en te verspreiden teneinde te waarschuwen voor mensensmokkelaars. Een concreet plan moet worden voorgesteld waarin de betrokken landen, de geplande acties, een termijnplanning en de toegekende middelen worden omschreven.

2.3. Vorige aanbeveling : In het beleid betreffende de samenwerking met landen in crisis rekening te houden met de situatie van vrouwen en meisjes, die vaak het slachtoffer worden van specifiek geweld (verkrachting, seksueel misbruik, enz.), waardoor zij een gemakkelijke prooi worden voor mensenhandelaars. De hulpprogramma's ter plaatse moeten voorzien in specifieke begeleiding wanneer deze vrouwen om de genoemde redenen door hun familie worden verstoten. (Aanbeveling 2.5., stuk Senaat, nr. 2-152/1, 1999-2000, blz. 154.)

De concrete samenwerking met herkomst- en doorvoerlanden zal grote aandacht schenken aan de specifieke noodsituatie van alle slachtoffers, meer specifiek van vrouwen en kinderen (jongens en meisjes) die het slachtoffer kunnen zijn van specifiek geweld (onder meer verkrachting, seksueel misbruik) waardoor zij een gemakkelijke prooi worden voor mensenhandelaars.

De subcommissie vraagt aan de bevoegde ministers bijgestaan door de Task force om een concreet actieplan voor te stellen waarin de betrokken landen, de geplande acties, een termijnplanning en de toegekende middelen worden omschreven.

2.4. Vorige aanbeveling : Na een ontmoeting met de politieke en de politieautoriteiten van Albanië en Italië beveelt de subcommissie aan om aan dit punt concrete vorm te geven, door een proefproject van trilaterale samenwerking tussen België, Italië en Albanië op te starten. (Aanbeveling 2.6., stuk Senaat, nr. 2-152/1, 1999-2000, blz. 154.)

De subcommissie wenst van dit bilaterale samenwerkingsakkoord afgesloten door de Belgische regering, kennis te nemen en deze te evalueren.

Dit project moet in concreto volgende aspecten bestrijken :

­ economische ontwikkeling en steun in infrastructuur;

­ beheer van de migratiestromen (economische visa voor bepaalde tijd die verlengd kunnen worden na terugkeer in het land van oorsprong);

­ diplomatieke betrekkingen (opening van een ambassade of aanstellen van een zaakgelastigde in Albanië).

De subcommissie wenst bovendien in de toekomst van alle nieuwe bilaterale akkoorden in die zin kennis te nemen en die te evalueren.

3. Aankomst in de Europese Unie : de controle aan de buitengrenzen

3.1. Vorige aanbeveling : De subcommissie stelt voor om zware investeringen in personeel en materieel in Zeebrugge en in Antwerpen te doen om de smokkel naar Groot-Brittannië tegen te gaan. Hiervoor moeten nieuwe technieken ingeschakeld worden, om op een efficiënte wijze mensen, verborgen in ladingen, op te sporen. (Aanbeveling 3.6., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 155.)

Het drama dat zich in Dover heeft afgespeeld, heeft nogmaals op de noodzaak van een versterkte controle in de zee- en luchthavens gewezen.

In dit opzicht moeten er zo snel mogelijk mobiele scanners komen in de zeehavens en op de autosnelwegen. Desnoods moet dit aan de minister van Financiën worden gevraagd aangezien hij voor deze aangelegenheid is bevoegd. Indien in alle havens stelselmatig scanners worden geplaatst, zullen de criminele organisaties deze hindernis snel omzeilen. Mobiele en performante controles zijn moeilijker voorspelbaar en bieden daarom ook meer efficiëntie. Uiteraard is hiervoor personeel nodig om een optimale controle te verzekeren.

4. Aankomst in België

4.1. Taak van de Dienst Vreemdelingenzaken

Vorige aanbeveling : De Dienst Vreemdelingenzaken moet, naar mate van het mogelijke, dringend ondersteund worden door beëdigde tolken, zodat zonder twijfel kan worden vastgesteld over welke nationaliteit de vreemdelingen beschikken. (Aanbeveling 4.1.4., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 155-156.)

De Dienst Vreemdelingenzaken moet dringend kunnen beschikken over beëdigde tolken. Deze zijn noodzakelijk om de herkomst en nationaliteit van vreemdelingen te kunnen vaststellen. Dit dient te gebeuren zonder verder verwijl.

4.2. Valse papieren

Vorige aanbeveling : De autoriteiten dienen te zoeken naar technische middelen om dit soort fraude te bestrijden en om dit soort misdrijf systematischer op te sporen en te vervolgen. (Aanbeveling 4.2.2., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 156.)

De subcommissie vindt het onaanvaardbaar dat nog steeds de noodzakelijke investeringen zijn uitgebleven die de mogelijkheid bieden om met de nieuwste technische middelen op systematische wijze het misbruik van valse papieren en valse identiteiten op te sporen en deze op een efficiënte wijze te bekampen. Dit misbruik alsmede de confiscatie van documenten is immers de steeds terugkerende rode draad in de mensenhandel.

De subcommissie vraagt de bevoegde minister om een investerings- en bijscholingsprogramma uit te werken voor de ambtenaren die ermee belast zijn valse documenten op te sporen. Zoals door de minister is voorgesteld, vraagt zij dat de resultaten worden besproken van het onderzoek van het Comité P naar de wijze waarop de cel « mensenhandel » van de federale politie dit fenomeen bestrijdt.

Vorige aanbeveling : Omdat de slachtoffers schriftelijke toestemming moeten geven voor het nemen van foto's of vingerafdrukken, bestaat er een moeilijkheid, waarvoor een wetgevend initiatief dient te worden genomen, met eerbiediging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. (Aanbeveling 4.2.3., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 156.)

De subcommissie wenst absolute duidelijkheid over de mogelijkheden die de wet van 15 december 1980 kan bieden om over foto's of vingerafdrukken van betrokkenen te kunnen beschikken. Indien zulks niet het geval is, zal de subcommissie, in volle eerbiediging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, een nieuw wetgevend initiatief terzake nemen.

5. In België

5.1. Vrijlating onder borgtocht

Vorige aanbeveling : Mensensmokkelaars worden in bepaalde gevallen vrijgelaten onder borgtocht. (Aanbeveling 5.2.4., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 160.)

De subcommissie vindt dit een risicovolle werkwijze, aangezien het de slachtoffers in gevaar kan brengen.

5.2. Bescherming en opvang van de slachtoffers van de mensenhandel

Vorige aanbeveling : Alle mensen die bezig zijn met de strijd tegen de mensenhandel zijn het erover eens : de opvangcentra voor de slachtoffers van de mensenhandel spelen een cruciale rol. Dankzij hun optreden kan men gerechtelijke stappen ondernemen tegen de netwerken van mensenhandel en misschien iets bereiken. De overheid heeft deze centra trouwens zelf gevraagd de slachtoffers onder hun hoede te nemen. De centra beschikken echter niet altijd over een structurele financiering, noch vanwege de federale Staat, noch vanwege de gemeenschappen en de gewesten. Het voortbestaan van deze centra hangt dus te vaak af van de goede wil van hun verantwoordelijken, die zich soms persoonlijk moeten engageren om het centrum te laten doorfunctioneren. De subcommissie verzoekt de regering dus een manier te vinden om die centra op een structurele wijze te financieren zodat de financiering voldoende is om de basiswerking te betalen evenals de kosten van tolken en advocaten, op het niveau van de complexiteit van de opdracht. De subcommissie heeft vastgesteld dat in een aantal gevallen de centra de integrale kostprijs voor het verblijf van de slachtoffers moeten dragen. Hiervoor moet een oplossing worden gezocht. (Aanbeveling 5.3.1.1., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 162.)

Noch de federale Staat, noch de gemeenschappen en gewesten hebben tot op heden een structurele financiering van de centra geloofwaardig willen regelen. Dit is voor de subcommissie een onaanvaardbare vaststelling. De overheden kunnen immers niet alleen teren op de goede wil van de verantwoordelijken van deze centra. Alleen een structurele financiering die substantieel is en de finaliteit van de centra waarborgt, zal het oordeel van de subcommissie doorstaan. Deze ondersteuning dient zowel van financiële aard alsook op het vlak van human resources te zijn.

De subcommissie verzoekt eveneens de regering om dringend de opvangcentra op een structurele wijze te financieren zodat de financiering van tolken en advocaten kan gebeuren, op het niveau van de complexiteit van de opdracht. Ook moeten zij over beschermingsmaatregelen kunnen beschikken om zich te wapenen tegen vergeldingsacties van maffiaorganisaties.

De subcommissie acht een structurele jaarlijkse bijdrage per centrum van minimum 10 miljoen frank noodzakelijk. De uitbetaling moet in het eerste kwartaal van elk jaar geschieden.

De open opvangcentra moeten een specifiek opvangbeleid voor alleenstaande minderjarigen en vrouwen uitbouwen. Elke verdwijning of afwezigheid binnen het open centrum moet als zorgwekkend worden beschouwd en snel worden opgespoord.

5.3. Situatie van de slachtoffers

5.3.1. Verbetering van het statuut : een snellere toekenning van het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (BIVR)

Vorige aanbeveling : Een van de moeilijkheden die de verenigingen ondervinden met betrekking tot de slachtoffers van de mensenhandel is dat men, afhankelijk van de gerechtelijke procedures die aanhangig zijn, het statuut van het slachtoffer op verschillende wijzen interpreteert. Na overleg tussen de verschillende betrokken diensten is een nieuwe circulaire opgesteld die binnenkort in werking treedt en die de overgang van de tweede naar de derde fase kan versnellen. De subcommissie wenst dat deze circulaire zeer snel in werking treedt. (Aanbeveling 5.4.1., stuk Senaat, nr. 2-152/1, 1999-2000, blz. 163.)

De subcommissie herhaalt haar vorige aanbeveling en dringt op een snelle verbetering van het statuut van de vreemdelingen die in België verblijven. In het bijzonder moet gezorgd worden voor een snellere toekenning van het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (BIVR). Desgewenst kunnen vrouwelijke slachtoffers door vrouwelijke contactpersonen worden ondervraagd.

Een van de moeilijkheden die de verenigingen ondervinden met betrekking tot de slachtoffers van de mensenhandel is dat men, afhankelijk van de gerechtelijke procedures die aanhangig zijn, het statuut van het slachtoffer op verschillende wijzen interpreteert. De vreemdelingenwet moet in dit opzicht dringend worden gewijzigd om een betere bescherming van de slachtoffers te garanderen. Bovendien dient de regering zo snel mogelijk een interministeriële circulaire op te stellen die objectieve toekenningsvoorwaarden moet bepalen. Hierover bestaat immers nog geen duidelijkheid.

België komt nog steeds haar internationale verplichtingen in verband met de opvang van minderjarige slachtoffers van mensenhandel en van minderjarige niet begeleide kandidaat-vluchtelingen niet na. Deze moeten immers in afzonderlijke, aangepaste centra worden opgevangen, waar ze de nodige opvoeding en bescherming kunnen genieten.

De subcommissie stelt voor om aan de getuigen ook een nieuwe identiteitskaart te geven, financiële middelen of een verblijfplaats in het buitenland ter beschikking te stellen. Ook politionele bescherming zou voorhanden moeten zijn.

5.3.2. Hulp bij de terugkeer

Vorige aanbeveling : De subcommissie beveelt (...) aan om een slachtoffer van mensenhandel in geen geval te laten terugkeren zonder dat duidelijk geweten is wat de familiale situatie in het land van oorsprong is, zodat gegarandeerd kan worden dat de terugkeer op korte termijn niet zal leiden tot vergeldingsmaatregelen voor het slachtoffer of voor zijn familie, noch zijn onmiddellijke terugkeer in het mensenhandelnetwerk tot gevolg zal hebben. (Aanbeveling 5.4.3., stuk Senaat, nr. 2-152/1, 1999-2000, blz. 164.)

Plaatselijke NGO's zullen uitdrukkelijk betrokken worden bij de organisatie van de terugkeer van slachtoffers naar hun thuisland. De betrokken NGO's kennen de plaatselijke situatie en zijn derhalve uitstekend geplaatst om de repatriëring maatschappelijk te kaderen. De steun aan de NGO's kan zich onmogelijk beperken tot alleen financiële hulp doch dient deze te overstijgen.

Hoe dan ook zal België nooit slachtoffers van de mensenhandel terugsturen zonder zich er eerst van te vergewissen of de toestand in hun land van herkomst bij hun terugkeer een risico oplevert voor henzelf of hun familie.

6. Europese en internationale aanpak

6.1. Het uitblijven van de grensoverschrijdende samenwerking en de voortgangscontrole op de Europese topontmoetingen

Vorige aanbeveling : De subcommissie beveelt de Europese lidstaten aan om zo snel mogelijk een gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen inzake visa, om te voorkomen dat er in hoge mate misbruik van wordt gemaakt. De wetgevingen met betrekking tot de aanpak van de strijd tegen de mensenhandel moeten in alle landen van de Europese Unie worden ontwikkeld, maar ook op elkaar worden afgestemd. Onder het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie dient het thema van de mensenhandel en het proxenetisme bovenaan de agenda te worden geplaatst en dienen oplossingen naar voren te worden geschoven, onder de verantwoordelijkheid van de speciale coördinator die de Belgische regering in dit verband dient aan te wijzen. (Aanbeveling 6.2., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 165.)

De subcommissie beveelt aan om gebruik te maken van het Belgische voorzitterschap zo snel mogelijk een gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen inzake visa, om te voorkomen dat er in hoge mate misbruik van wordt gemaakt. Bedoelde misbruiken zijn bovendien in ambassades van verschillende Schengen-Staten vastgesteld en door de regering erkend. In het bijzonder beveelt de subcommissie aan om de toepassing van de Dublin-Conventie grondig na te gaan en de nodige hervormingen door te voeren.

In het jaarverslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding worden een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot het visaprobleem die door de subcommissie worden overgenomen. Ten eerste moet de gesofistikeerde aanmaak van valse documenten aangepakt worden. Ten tweede zou het visumprobleem tijdens het Belgische voorzitterschap van de EU moeten worden aangekaart.

De subcommissie legt de nadruk op het belang van een versterkte samenwerking op Europees vlak, zowel op politioneel als op justitieel vlak. Hiertoe dient het Belgische voorzitterschap het strafrecht inzake mensenhandel op Europees niveau te harmoniseren. Het is namelijk zo dat alle lidstaten niet automatisch een strafvordering kunnen instellen bij feiten van mensenhandel om reden dat dit misdrijf niet op dezelfde manier wordt omschreven in de verschillende lidstaten.

Een efficiënte bescherming van de spijtoptanten blijkt ­ ook op Europees niveau ­ een conditio sine qua non te zijn voor de bestrijding van de mensenhandel in maffieus verband.

In de mate corruptie een sleutelelement is in het instaleren van mensenhandelnetwerken, moet het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie ijveren naar een grotere harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten ter zake.

Er dienen op Europees niveau uitwisselingsfora worden versterkt waarbij politieofficieren en magistraten die zich met de bestrijding van mensenhandel bezighouden opleidingen kunnen volgen binnen parketten en politiediensten van andere lidstaten teneinde de wederzijdse kennis van de verschillende rechtssystemen te bevorderen en teneinde tevens de informatie-uitwisseling op Europees niveau mogelijk te maken.

6.2. De internationale politionele en gerechtelijke samenwerking

Vorige aanbeveling : De subcommissie beveelt de verdere uitbouw van Eurodac aan, waardoor de controle op de inschrijving van een vreemdeling in een andere EU-lidstaat snel kan worden geverifieerd. (Aanbeveling 6.3.2., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 165.)

Tijdens het Europese Voorzitterschap dient een Europees reglement (« Eurodac »-reglement) te worden uitgewerkt met betrekking tot het uitvoeren en het beheren van digitale vingerafdrukken met het oog op een verbetering van de controles aan de buitengrenzen van de Unie.

Vorige aanbeveling : De Belgische regering dient het voortouw te nemen in de oprichting van een Europees observatorium. Mensenhandel dient globaal te worden aangepakt. Men heeft nood aan een zicht op de stromen inzake mensenhandel. (Aanbeveling 6.3.4., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 166.)

De Belgische regering dient gebruik te maken van het Belgische voorzitterschap om het voortouw te nemen in de oprichting van een Europees observatorium. Er is nood aan een zicht op de stromen inzake mensenhandel.

Vorige aanbeveling : De subcommissie is van oordeel dat het mandaat van Europol inzake de bestrijding van mensenhandel moet worden uitgebreid en meer operationeel dient te worden gemaakt. De subcommissie meent dat aan Interpol meer middelen moeten worden gegeven, opdat het zijn taak in het kader van de strijd tegen de mensenhandel op een daadkrachtige wijze kan vervullen. (Aanbeveling 6.3.5., stuk Senaat, 1999-2000, nr. 2-152/1, blz. 166.)

Het Belgische voorzitterschap dient werk te maken van de verdere ontwikkeling van Eurojust.

7. Ontwikkeling van een gecoördineerde aanpak van de mensenhandel, mensensmokkel en souteneurschap

De subcommissie vindt dat een verantwoordelijke moet worden aangewezen om de mensenhandel op te volgen.

8. Prostitutie

De subcommissie zal nagaan in hoeverre een eventuele verduidelijking van het statuut van personen die zich ongedwongen prostitueren, al dan niet kan bijdragen tot de bestrijding van de mensenhandel.


De aanbevelingen zijn eenparig goedgekeurd door de 7 aanwezige leden.

Dit verslag is goedgekeurd met 6 stemmen tegen 1 stem.

De rapporteurs, De voorzitter,
Erika THIJS.
Marc HORDIES.
Anne-MARIE LIZIN.
Paul WILLE.

(1) Verslag van de regering inzake de bestrijding van de mensenhandel en de toepassing van de wet van 13 april 1995, januari 2001.

(2) Voornamelijk op basis van interactieve samenwerking met de inspectiecellen op het arrondissementeel niveau of op het tussenniveau van de federale politie, maar ook op basis van de rapporten verstrekt door het arrondissementeel rechercheoverleg of de vergaderingen van de arrondissementele inspectiecellen.

(3) Stuk Kamer BZ, 1991/1992, nr. 673/7.

(4) Cf. artikel 5, II, 3º, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 : « Het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen »

(5) Stuk Senaat, nr. 2-152/1, 1999-2000 blz. 122-123.

(6) Richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, Inspectie van de sociale wetten en de Sociale Inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, Belgisch Staatsblad, 21 februari 1997.

(7) Richtlijnen aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van de sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, Belgisch Staatsblad van 21 februari 1997.

(8) Stuk Kamer, 1993-1994, nrs. 673/1 en volgende.

(9) Stuk Kamer, 1997-1998, nr. 1399/1.

(10) Stuk Senaat, 1999-2000, nrs. 152/1 en volgende.