2-425/1

2-425/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

17 APRIL 2000


De georganiseerde criminaliteit in België


EERSTE TUSSENTIJDS VERSLAG

NAMENS DE OPVOLGINGSCOMMISSIE INZAKE DE GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT UITGEBRACHT DOOR DE HEREN LOZIE EN ISTASSE


INHOUD


HOOFDSTUK ÉÉN

INLEIDING

Afdeling 1 — Voorgeschiedenis

Op 18 juli 1996 werd in de Senaat een parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in Belgïe opgericht (1).

Deze commissie had als opdracht:

« — een onderzoek te verrichten naar de omvang, de aard en de ernst van de georganiseerde criminaliteit in België;

— na te gaan hoe deze georganiseerde criminaliteit op een effectieve en rechtmatige wijze kan worden bestreden;

— nadat een analyse is gemaakt van de bestaande toestand, conclusies te trekken en aanbevelingen en voorstellen te formuleren teneinde deze doelstelling te bereiken » (2).

De onderzoekscommissie werd bijgestaan door een wetenschappelijke staf van experts uit de verschillende universiteiten van het land, en heeft in een eerste ronde hoorzittingen gehouden voor hogere ambtenaren en magistraten die betrokken zijn bij de bestrijding van de zware criminaliteit.

Tevens ging zij na of er in België reeds strategische analyses over de georganiseerde criminaliteit waren verricht.

Op deze wijze wou de commissie zich een beeld vormen van de beschikbare bestrijdingsmiddelen en de lacunes in de huidige wetgeving.

Ook de structuren, de opsporingsmethoden en de werkingsmiddelen konden worden doorgelicht.

Teneinde het bronnenmateriaal zo ruim mogelijk te spreiden, werd besloten gedetailleerde vragenlijsten toe te sturen zowel aan de procureurs des Konings en aan de parketten-generaal als aan de diverse economische sectoren.

In een eerste tussentijds verslag (3) ging de aandacht van de commissie naar de begrippen georganiseerde criminaliteit en criminele organisatie.

Vervolgens heeft zij in haar tweede tussentijds verslag de weerslag bestudeerd van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, onder meer door het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden, op de organisatie van de politiediensten en het openbaar ministerie (4).

De commissie heeft ook het Belgische politieapparaat en de internationale juridische context van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit onderzocht.

Ten slotte heeft de commissie op basis van de bovenvermelde bronnen een aantal sectoren geselecteerd waarin zij aanvullend onderzoek heeft verricht en bijkomende hoorzittingen heeft georganiseerd : de vlees-, de diamant- en de oliesector (5).

De commissie heeft beklemtoond dat zij op geen enkele wijze de indruk wil wekken bepaalde economische sectoren te viseren of ze als verdacht aan te merken, aangezien het uitgangspunt van de enquête precies is te onderzoeken in hoever volstrekt legale activiteiten en sectoren te lijden hebben onder de georganiseerde misdaad.

Na de beëindiging van haar werkzaamheden heeft de onderzoekscommissie in haar eindverslag van 8 december 1998 een aantal vaststellingen gedaan en aanbevelingen gegeven. Een van de aanbevelingen was de oprichting van een parlementaire opvolgingscommissie.

Hierover zegt het eindverslag :

« 3.1. Informatiegaring

De klassieke informatiegaring door de politiediensten op het terrein moet behouden blijven zonder dat een voorafgaande toestemming van het openbaar ministerie daartoe vereist is. Deze informatie moet wel worden geregistreerd zodat controle a posteriori mogelijk is. Indien de informatie op gerichte wijze wordt gezocht in het kader van een programma of een proactieve recherche, is de toestemming van het openbaar ministerie wel vereist (cf. artikel 28bis van het Wetboek van strafvordering). In de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit kan het gerecht het zich niet veroorloven een afwachtende houding aan te nemen. Het dient daarom af te zien van een incidentele aanpak en proactief op zoek te gaan naar informatie die het in staat stelt zich een beeld te vormen van de georganiseerde criminaliteit. Gelet op het bedreigend karakter die een dergelijke benadering voor de persoonlijke levenssfeer inhoudt, kan worden overwogen om voor gevoelige materies een begeleidingscomité (bijvoorbeeld binnen het federaal parket) op te richten, eventueel zelfs een parlementaire controle in een bijzondere opvolgingscommissie (6). »

( ... )

« 3.8. Parlementaire opvolgingscommissie

In punt 3.1 werd de idee geopperd van een parlementaire controle op de informatiegaring.

De commissie acht het echter niet raadzaam de rol van het Parlement tot dit specifiek punt te beperken. Daarom stelt zij de oprichting van een parlementaire opvolgingscommissie voor die de evolutie van de georganiseerde criminaliteit op de voet volgt, de effectiviteit van de genomen maatregelen systematisch toetst in overleg met de uitvoerende macht en voorstellen doet tot verbetering van de aanpak (7). »

De Senaat heeft op 17 december 1998 de conclusies van de onderzoekscommissie goedgekeurd (8).

Afdeling 2 — Politieke en strategische context

1. De regeringsverklaring en het regeerakkoord

In de federale-regeringsverklaring van 14 juli 1999 staan de volgende beschouwingen :

« Rechtvaardigheid is de derde hoeksteen voor de nieuwe overheid die de regering voor ogen heeft. Vorig jaar werd het Octopusakkoord afgesloten als antwoord op de problemen bij politie en justitie. De snelle en integrale uitvoering ervan is voor de regering een topprioriteit. Het vormt de basis voor het totstandbrengen van een veilige leefomgeving, van een eerlijke en snelle rechtsbedeling en voor het terugdringen van de agressie in de maatschappij.

Maar er is meer nodig dan dat. Nog vóór het einde van het jaar zal een veiligheidsplan worden opgesteld, dat werkt volgens het concept van de integrale veiligheidszorg. Dit plan zal een keten omvatten die achtereenvolgens bestaat uit een preventieve schakel, een repressieve schakel en de nazorg voor slachtoffers en daders. Het plan dat wetenschappelijk onderbouwd zal zijn, heeft een dubbel doel : het daadwerkelijk doen dalen van alle vormen van criminaliteit en het wezenlijk verhogen van de te lage ophelderingsgraad. De politie zal zich daarbij concentreren op haar kerntaken en meer op het terrein aanwezig zijn. Het strafrecht wordt gemoderniseerd en « normstellend optreden » garandeert een snelle en aangepaste aanpak van ieder misdrijf. In het kader van de federale politie wordt een anti-corruptiedienst opgericht en de internationale samenwerking en de strijd tegen de georganiseerde misdaad en witteboordencriminaliteit zal worden opgevoerd.

( ... )

Een rechtvaardige overheid is ook een open en verdraagzame overheid. De integratie van alle burgers en in het bijzonder van de hier wonende buitenlanders is hierbij het uitgangspunt. Voor deze laatsten zal het verkrijgen van de Belgische nationaliteit drastisch worden vereenvoudigd. Het zal het engagement van de aanvrager in zich sluiten om de Grondwet, de wetten en fundamentele rechten en vrijheden na te leven. Tegelijkertijd zal de minister van Justitie de parketten vragen zich in te schrijven in de nieuwe aanpak en ieder misbruik tegen te gaan van de naturalisatiewetgeving door misdaadorganisaties. De regering zal de nieuwe regeling één jaar na haar inwerkingtreding beoordelen. »

Het regeerakkoord van 7 juli 1999 zegt over het opstellen van een veiligheidsplan :

« Het opstellen van een veiligheidsplan

De federale regering zal vóór het einde van het jaar een veiligheidsplan opstellen, dat volgens het concept van de integrale veiligheidszorg zal werken. Deze veiligheidszorg concretiseert zich in een keten, die achtereenvolgens bestaat uit een preventieve schakel, een repressieve schakel en de nazorg voor slachtoffers en daders.

Het plan zal wetenschappelijk worden onderbouwd en beoogt twee doelstellingen : een daadwerkelijke daling van alle vormen van criminaliteit en een wezenlijke verhoging van de lage ophelderingsgraad van misdrijven.

Het plan zal zich daarbij toespitsen op de volgende prioriteiten :

— geweldsdelicten terugschroeven;

— de georganiseerde misdaad in kaart brengen en bestrijden;

— de witteboordencriminaliteit beter opsporen en doen dalen;

— bestrijden van mensenhandel en andere vormen van uitbuiting;

— seksuele misdrijven maximaal voorkomen;

— jeugddelinquentie bestrijden;

— het hooliganisme indijken;

— drugsoverlast en -criminaliteit inperken;

— de verkeersongevallen met persoonlijk letsel beperken.

Voor elk van deze prioriteiten zal het plan voorzien in specifieke instrumenten en actiemiddelen. De belangrijkste actiemiddelen van het veiligheidsplan zijn :

1. een moderne politie, verankerd in de samenleving en georiënteerd op de echte politiekerntaken; daartoe zal werk worden gemaakt van een vernieuwd management en een bedrijfsgerichte aanpak; doel hiervan is dat de agenten van de autonome lokale politiediensten meer op straat aanwezig zijn, ten dienste van en luisterbereid ten aanzien van de burgers; een verhoogde aanwezigheid van agenten in wijken verhoogt het veiligheidsgevoel van de burgers en zal de criminaliteit preventief tegengaan; per politiezone moeten de burgers 24 uur per dag toegang hebben tot een politiepost;

2. een vereenvoudiging van het strafrecht, gekoppeld aan een meer efficiënte strafprocedure;

3. normstellend optreden, een snelle en aangepaste aanpak van iedere overtreding, en dit preventief of repressief;

4. het bestrijden van corruptie, corruptief gedrag en normvervaging door de oprichting binnen het kader van de federale politie van een versterkte anti-corruptiedienst;

5. het opdrijven van de inspanningen rond veilig bouwen en inrichten, wijkveiligheid en risicobeheersing en dit vooral in de meest getroffen wijken;

6. internationale samenwerking tegen georganiseerde misdaad en de witteboordencriminaliteit;

7. het versterken van de strafbemiddeling en de alternatieve straffen;

8. de efficiënte blokkering en inbeslagname van criminele vermogens en de efficiënte inning van de geldboetes.

Naast het federaal veiligheidsplan zullen, prioritair voor de stedelijke gebieden, lokale veiligheidsplannen worden opgesteld. Deze lokale plannen zullen de veiligheids- en samenlevingscontracten in acht nemen. Elke interveniënt, politieagent of sociaal werker zal daarbij zijn taak uitvoeren met de strikte naleving van zijn deontologie. De versterking van het repressie-apparaat zal wel gepaard gaan met een betere bescherming van de fundamentele rechten van de burgers die ermee worden geconfronteerd. Inzonderheid zullen maatregelen worden genomen om misbruik van het recht van onderzoek en valse aanklachten tegen te gaan. »

2. Het federaal veiligheids- en detentieplan

Het federaal veiligheids- en detentieplan dat door de minister van Justitie is ingediend, omvat een aantal overwegingen met betrekking tot georganiseerde misdaad, die als volgt kunnen worden samengevat.

Ten einde de georganiseerde misdaad in kaart te brengen en efficiënter te bestrijden, zal de minister van Justitie het initiatief nemen om een volwaardige criminele statistiek te ontwikkelen, aangepast aan het opzetten van criminaliteitsanalyses.

De regering hecht een groot belang aan de beeldvorming van de zware criminaliteit in de diverse domeinen van de samenleving. De klemtoon ligt niet zozeer op de kwantitatieve analyse en op een korte termijn methodologie, dan wel op een kwalitatieve analyse gekoppeld aan een degelijke strategische analyse.

In het verleden zijn er reeds een aantal maatregelen genomen : een verfijning van de vragenlijst om tot een grondiger analyse te komen, een aanpassing van de statistische databank, de aanstelling van strategische analisten die de datagaring uitvoeren, de integratie van extra controlemechanismen om de juistheid van de vergaarde informatie te waarborgen en de toevoeging van kwalitatieve evaluatieparameters. Dat beleid wordt voortgezet om tot een betere beeldvorming te komen.

De inzameling van gegevens moet op geautomatiseerde wijze verlopen, de strategische analyse moet verder worden ontwikkeld. Alle diensten die kunnen bijdragen tot deze beeldvorming moeten hun inbreng hebben : niet alleen de politiediensten, de parketten, de veiligheid van de Staat en de Cel voor financiële informatieverwerking, maar ook de Fiscale, Sociale en Economische Inspectie kunnen daartoe bijdragen.

Bovendien moeten de basisgegevens worden aangevuld met de gegevens inzake vervolging, veroordeling en strafuitvoering, wil men een volkomen zicht krijgen op de zware criminaliteit.

Ten slotte zal de strategische analyse ook gepaard gaan met omgevingsanalyses. Deze analyse volgt de ontwikkelingen op maatschappelijk gebied, speurt de oorzaken en gevolgen op van deze criminaliteit in bepaalde segmenten van de maatschappij. In de eerste plaats zal worden nagegaan welke invloed de georganiseerde misdaad heeft op de legale economische sectoren.

Uit de jaarrapporten van de georganiseerde criminaliteit kan worden afgeleid dat bepaalde economische sectoren gevoeliger zijn dan andere : dat geldt in hoofdzaak voor transport, horeca, import-export, diamant. De analyse van de risicosectoren zal ertoe bijdragen de dreiging te evalueren en zo nodig de gepaste maatregelen te nemen.

Het komt onontbeerlijk voor dat méér wordt geïnvesteerd in de criminele statistiek en de criminele analyse alsmede in de wetenschappelijke ondersteuning bij de beeldvorming.

Het is evident dat internationale samenwerking een conditio sine qua non is, wil men deze criminaliteit ernstig aanpakken aangezien de georganiseerde criminaliteit meestal internationale banden heeft.

Afdeling 3 — Oprichting van de opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit — Samenstelling — Opdracht

Ten gevolge van de bovenvermelde aanbeveling van de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België, werd op 18 november 1999 in de Senaat een opvolgingscommissie inzake de georganiseerde criminaliteit opgericht voor de duur van de zittingsperiode.

Deze commissie telt negen leden, één per fractie die in het Bureau van de Senaat vertegenwoordigd is, en is als volgt samengesteld :

VLD : mevrouw Kestelijn-Sierens

CVP : de heer Vandenberghe

PS : de heer Istasse

PRL-FDF-MCC : de heer Malmendier

VL. BLOK : de heer Verreycken

SP : mevrouw Vanlerberghe

ECOLO : de heer Morael

AGALEV : de heer Lozie

PSC : mevrouw Nyssens

De opvolgingscommissie heeft als opdracht na te gaan op welke wijze de aanbevelingen en adviezen van de onderzoekscommissie worden opgevolgd. Zij vormt, naar analogie van de comités P & I, de cel die in het Parlement de problematiek van de georganiseerde criminaliteit opvolgt.

Zij zou eveneens als go-between kunnen fungeren tussen de wetgevende macht en de rechterlijke macht, inzonderheid het college van procureurs-generaal, wanneer er zich bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit wetgevingsproblemen voordoen.

De opvolgingscommissie zou o.m. als adviesorgaan of steunpunt kunnen functioneren ten aanzien van de commissie voor de Justitie voor wetsontwerpen of wetsvoorstellen betreffende de georganiseerde criminaliteit (cf. de adviezen van de onderzoekscommissie aan de commissie voor de Justitie tijdens de vorige zittingsperiode).

De werkzaamheden van de opvolgingscommissie zijn strikt vertrouwelijk.

Afdeling 4 — Aanwijzing van het bureau — Methodologie

De opvolgingscommissie is op 19 januari 2000 van start gegaan.

1. Bureau

De opvolgingscommissie heeft vooreerst haar bureau samengesteld.

De heer Vandenberghe werd met eenparigheid van stemmen benoemd tot voorzitter.

De heer Malmendier en mevrouw Kestelijn-Sierens werden eveneens met eenparigheid van stemmen benoemd tot respectievelijk eerste ondervoorzitter en tweede ondervoorzitster.

De heren Lozie en Istasse werden eveneens eenparig aangewezen als rapporteur.

2. Methodologie

De opvolgingscommissie heeft in een eerste fase de gegevens die door de onderzoekscommissie waren verzameld, geactualiseerd om nadien grondiger in te gaan op het onderzoekswerk van die commissie.

Met het oog op een actualisering van de gegevens, werd voorgesteld in een eerste fase de volgende instanties te ondervragen :

a) het kabinet van de minister van Justitie met de bedoeling om op korte termijn een hoorzitting te organiseren met :

— de minister van Justitie over het jaarverslag 1999 over de georganiseerde criminaliteit in 1998 (eventueel ook het jaarverslag 2000 over de georganiseerde criminaliteit in 1999) alsook over de punten in zijn veiligheids- en detentieplan die specifiek de georganiseerde criminaliteit betreffen;

— de dienst voor Strafrechtelijk Beleid over zijn jaarrapport;

b) de minister van Binnenlandse Zaken;

c) de procureurs-generaal betreffende de problemen in hun rechtsgebied;

d) de federaal magistraten;

e) de Rijkswacht (CBO);

f) de gerechtehijke politie;

g) de APSD.

Dankzij deze informatieronde zou de commissie een beeld krijgen van de stand van zaken in de strategische analyse van het fenomeen van de georganiseerde criminaliteit.

Bepaalde leden suggereerden dat de commissie zich vervolgens zou toeleggen op het onderzoek van de fiscale fraude (BTW-carrousels) en de witwaspraktijken voor zover ze door de georganiseerde criminaliteit worden aangewend. Er zouden hierover hoorzittingen moeten worden gehouden met :

a) de BBI;

b) de CDGEFID;

c) de CFI.

In dat verband moet volgens een lid ook aandacht worden besteed aan de innesteling van de onderwereld in de bovenwereld en het gevaar van infiltratie van bona fide ondernemingen door criminele organisaties. Dit gevaar dat volgens bepaalde bronnen reëel is, vormt een bedreiging voor het bedrijfsleven omdat de normale concurrentieverhoudingen hierdoor worden scheefgetrokken. Spreker denkt bijvoorbeeld aan racketeering van ondernemingen in de Brusselse regio.

Een ander lid stelde voor om, met de goedkeuring van het college van procureurs-generaal, de enquête bij de 27 parketten nog eens over te doen.

Na afloop van deze gedachtewisseling heeft de commissie besloten een van haar eerste vergaderingen te wijden aan de voorstelling van het jaarverslag 1999 over de georganiseerde criminaliteit in 1998 (9) door de minister van Justitie, in aanwezigheid van de pers, en vervolgens de procureurs des Konings van Antwerpen, Brussel, Luik, Charleroi en Gent te horen.

Afdeling 5 — Externe samenwerking

Om haar te helpen bij haar werkzaamheden, heeft de opvolgingscommissie een beroep gedaan op de wetenschappelijke medewerking van professor Armand Vandeplas, erekamervoorzitter van het hof van beroep van Antwerpen en emeritus buitengewoon hoogleraar van de Katholieke Universiteit Leuven.

De heer Vandeplas had reeds zijn wetenschappelijke medewerking verleend aan de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit.

HOOFDSTUK II

Voorstelling door de minister van Justitie van het jaarverslag 1999 over de georganiseerde criminaliteit in 1998 — Bespreking

Het jaarverslag 1999 over de georganiseerde criminaliteit in 1998 werd besproken tijdens twee vergaderingen, op respectievelijk 27 april en 11 mei 2000. Tijdens de eerste, openbare vergadering, heeft de minister zijn verslag voorgesteld in aanwezigheid van de pers, waarna een vergadering met vragen en antwoorden plaatsvond. Tijdens de tweede vergadering heeft de commissie de besprekingen voortgezet achter gesloten deuren.

1. Toelichting door de minister van Justitie

De minister verklaart dat hij de commissie met enige schroom tegemoet treedt om het jaarverslag 1999 toe te lichten. Dit verslag handelt immers over de georganiseerde criminaliteit in 1998, jaar waarin — hoeft het te worden gezegd — hij nog geen ministeriële verantwoordelijkheid droeg. Nochtans is het fenomeen van de georganiseerde criminaliteit te zwaarwichtig om de in dit verslag opgenomen gegevens links te laten liggen. De huidige regering, daarop geattendeerd door het eindverslag van de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België, heeft dit probleem dan ook tot een van haar prioriteiten uitgeroepen.

De minister licht vervolgens het verslag toe aan de hand van een persbericht.

Met betrekking tot de methodologie die gevolgd is voor de rapportering, vestigt de minister er de aandacht op dat zowel de begeleidingscommissie als het college van procureurs-generaal in zijn beslissing van 30 maart 2000, hebben gepleit voor een meer pragmatische aanpak. De rapportering over de cijfergegevens zou volgens hen jaarlijks dienen te gebeuren, de evaluatie tweejaarlijks. Deze keuze is ingegeven door de overweging dat de effectiviteit van het nieuwe juridische instrumentarium waarmee de georganiseerde criminaliteit kan worden aangepakt, gelet op de duur van de onderzoeken, beter op een langere termijn kan worden afgemeten. Wanneer de onderzoekstermijn tot één jaar beperkt blijft, wordt de indruk geschapen dat er geen vooruitgang wordt geboekt.

Andere aspecten die voor verbetering vatbaar zijn, betreffen de uitbreiding van het aantal informatiebronnen, de toevoeging van relevante gegevens uit strafprocedures, scherpere aandacht voor strategieën op lange termijn, een striktere voortgangsrapportering, de actieve bijstand van het wetenschappelijk begeleidingscomité en de beschrijving van prioritaire misdaadfenomenen, dadergroepen en risicosectoren.

2. Vragen

Een lid vraagt de minister om twee punten toe te lichten.

Ten eerste wil hij weten op basis van welke gegevens men in het verslag tot de conclusie komt dat « de omvang van de organisaties werkzaam in België beperkt blijft » (blz. 5). Op die manier geformuleerd, wekt deze uitspraak de indruk dat de criminele organisaties misschien niet eens zo gevaarlijk zijn. De vraag is echter of deze organisaties niet juist uitblinken in het verhelen van hun activiteiten, zodat daar inderdaad geen gerechtelijk of administratief onderzoek naar wordt gevoerd. In dat geval beschikken de overheidsinstanties daaromtrent over geen cijfergegevens. Als dat zo is, heeft de georganiseerde criminaliteit een veel grotere omvang dan uit het jaarverslag blijkt.

Ten tweede wil spreker weten welke maatregelen de regering en de overheidsinstanties hebben genomen om de tekortkomingen op te vangen, die de parlementaire onderzoekscommissie heeft ontdekt in de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in de vlees-, olie- en diamantsector.

Bij een ander lid rijzen ook vragen over de zogezegd beperkte omvang van de georganiseerde criminaliteit. Is deze verklaring niet strijdig met het idee dat leeft bij de publieke opinie, namelijk dat België een draaischijf is van de georganiseerde criminaliteit ? Het gerucht gaat dat bepaalde wijken van grote steden criminele organisaties huisvesten die gebruik maken van de horecasector als dekmantel. Al zou dit fenomeen beperkt blijven, toch rijst de vraag of deze organisaties niet een onrustwekkende omvang hebben.

Dit roept een andere vraag op. Volstaat het nieuwe juridische arsenaal dat tijdens de vorige zittingsperiode is opgebouwd of moeten nieuwe wetgevingsinitiatieven worden ontplooid ? Beschikt de minister reeds over statistieken betreffende de toepassing door het gerecht van de nieuwe bepalingen inzake criminele organisaties, corruptie en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, of is het nog te vroeg om de impact van de nieuwe wetgeving te evalueren ?

Ten slotte wil spreekster weten of het wetsontwerp betreffende de proactieve recherche en de bijzondere opsporingsmethoden gebaseerd zal zijn op de studie van professor Bosly of op andere grondslagen.

Een lid wil meer inlichtingen over de onderzoeken naar de pedofilienetwerken en de handel in kinderen.

Een ander lid wil dat de regering de aanbevelingen van de onderzoekscommissie naar de georganiseerde criminaliteit inschrijft in haar Veiligheidsplan en ervoor zorgt dat ze zo snel mogelijk worden toegepast. Dit plan moet niet alleen de kleine delinquentie in de steden aanpakken, maar ook de georganiseerde criminaliteit.

Spreker heeft opmerkingen bij enkele punten :

1. Wat de coördinatie van de diensten en de uitwisseling van informatie betreft, volstaat het niet om nieuwe diensten op te richten die bepaalde aspecten van de georganiseerde criminaliteit bestrijden. Zij moeten samen met andere diensten een netwerk vormen waarin gezamenlijke strategieën worden ontwikkeld.

2. Nu de gerechtelijke onderzoeken steeds meer tijd in beslag nemen, zorgen de verjaringstermijnen voor problemen. Hoewel het om een delicate materie gaat, rijst ook de vraag of de minister deze termijnen voor bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit wil herzien.

3. Wat de financiële en fiscale onderzoeken betreft, lijkt het erop dat de belastingdiensten voor fraude waar minder dan 100 miljoen frank mee gemoeid is, geen klacht meer indienen bij het parket. Er zijn inderdaad te veel dossiers rekening houdend met het beschikbare personeel. Zonder van straffeloosheid te willen spreken, lijkt deze houding toch aan te zetten tot fraude.

4. De minister wil bepaalde financiële misdrijven uit de sfeer van het strafrecht halen. Wat bedoelt hij daar precies mee ?

5. Bijzondere opsporingsmethoden zijn onontbeerlijk, maar er moet ook geïnvesteerd worden in financiële onderzoeken om de fraude- en witwascircuits op te sporen.

6. Wat de inbeslagneming van goederen betreft, wil spreker weten met welke vreemde landen overeenkomsten zijn gesloten waarin het concept « asset sharing » wordt toegepast ? Met dit systeem kunnen vreemde overheden die goederen in beslag nemen afkomstig van in België gepleegde misdrijven een gedeelte daarvan behouden. Dat bevordert de internationale samenwerking.

7. De overgang naar de euro zal ook gevolgen hebben voor de opbrengsten van de georganiseerde criminaliteit. De criminele organisaties moeten hun winsten vóór 28 februari 2002 omzetten in euro. Zou het niet interessant zijn op deze operatie vooruit te lopen en de diensten uit te breiden zodat zij in staat zijn om verdachte kapitaalbewegingen, met name witwasoperaties op te sporen ?

Een lid stelt vast dat het aantal onderzoeken naar de georganiseerde criminaliteit in 1998 met 16 % is gestegen (blz. 16). Dat betekent niet zozeer dat de criminaliteit in die verhouding is toegenomen. Het wijst veeleer op een verhoogde waakzaamheid bij de magistratuur en de politiediensten.

Het jaarverslag is, zoals de minister heeft aangegeven, een skelet met cijfergegevens die in een eerste analyse zijn ingekleed. Aangezien er nood is aan een strategische analyse, is het een goede zaak dat er naar een tweejaarlijkse evaluatie wordt overgeschakeld.

Opvallend is dat er in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van commerciële dekmantels. Het wijst op een verdergaande professionalisering van het criminele milieu.

In dat verband moet men vaststellen dat de BTW-fraude een groot probleem blijft. Dat is niet verwonderlijk. Aangezien bij de uitwerking van de BTW-wetgeving de economische rendabiliteit voorop staat, is deze wetgeving zeer fraudegevoelig. Bovendien rijst de vraag of er geen nieuwe — elektronische — middelen, bijvoorbeeld via internet, moeten worden ontwikkeld om niet alleen de fiscale fraude maar ook de documentenfraude aan te pakken.

Met betrekking tot sectoren waarin de georganiseerde criminaliteit zich heeft ingenesteld, staat het lid stil bij de drie sectoren die door de onderzoekscommissie zijn onderzocht.

1. De oliesector

Het jaarverslag 1999 maakt voor het eerst gewag van de oliefraude waarvan de negatieve weerslag op de Schatkist en de concurrentieverhoudingen onmiskenbaar is. In dat verband wordt het vermoeden geuit dat veeleer de symptomen van het probleem worden aangepakt (blz. 52).

De fiscus richt zich op de recuperatie van de ontdoken rechten en de inning van boeten, welke in de miljoenen en zelfs de miljarden kunnen lopen, maar slaagt er niet in de onrechtmatig verkregen winsten te recupereren of de netwerken bloot te leggen. Dat heeft velerlei oorzaken. Ofwel zijn de vennootschappen verdwenen vooraleer ze zijn opgespoord, ofwel gaan ze failliet. In dat verband moet worden opgemerkt dat de douane die hierin de hoofdrol zou moeten spelen, zwaar onderbezet is en daardoor geen efficiënt controlenet kan opzetten. Hoewel de douane niet onder de bevoegdheid van de minister van Justitie ressorteert, zou het toch interessant zijn te vernemen welke maatregelen de minister of de regering overweegt om dit te verhelpen.

2. De vleessector

In deze sector is men op de goede weg.

Het lid wenst enkel de bevestiging van het gerucht dat professor De Ruyver (Universiteit Gent) zou belast zijn met het uitwerken van een anti-corruptiestrategie in de vleessector. Wat is het opzet hiervan ?

3. De diamantsector

Het jaarverslag bevat hieromtrent geen specifieke gegevens. Dit bevestigt de vaststelling van de onderzoekscommissie die er in haar eindverslag op heeft gewezen dat er over deze sector geen systematisch onderzoek wordt gevoerd.

Nochtans kan men niet om het feit heen dat er zich in deze sector problemen voordoen. Het verslag van de UNO over de illegale diamanthandel waarbij de door deze instelling opgelegde embargo's stelselmatig worden overtreden, en inzonderheid over de rol die Antwerpen daarin speelt of zou spelen, vormt daarvan het bewijs.

Ander pikant detail is dat van de 77 mogelijke feiten van beïnvloeding die in 1998 in het ganse land in onderzoek waren, er geen enkel in Antwerpen was gesitueerd (blz. 34). Zonder iemand te willen beschuldigen, rijst de vraag of deze cijfers wel reëel zijn als men rekening houdt met de financieel zware dossiers die tijdens die periode werden onderzocht. Zo is er het dossier over de bank Max Fisher, welke met georganiseerde criminaliteit te maken heeft en waar men de indruk kreeg dat er in Antwerpen met zijn wereldhaven een microklimaat van straffeloosheid heerst.


In het jaarverslag wordt terecht veel aandacht besteed aan het toenemend belang van de drugshandel dat een van de meeste lucratieve actieterreinen is geworden en waar criminele organisaties een winstmarge van 1 000 à 2 500 % halen.

In dat verband moet worden verwezen naar het indrukwekkend jaarverslag van het « Observatoire géopolitique mondial des drogues » (10) over de periode 1998-1999 volgens hetwelk Europa de grootste drugsmarkt is geworden. Dat is mede het gevolg van de banalisering van het drugsgebruik en het feit dat de drugshandel in handen is van de georganiseerde criminaliteit die zowel wettelijke als onwettelijke producten levert. De omzet van deze handel valt op dit ogenblik onmogelijk in te schatten. Het is volkomen illusoir te denken dat ons land aan deze kwaal ontsnapt. Zo worden Antwerpen en Zeebrugge geregeld als aanvoerhavens genoemd. De omstandigheid dat de douane bij gebrek aan personeel niet bij machte is om met succes tegen deze trafieken op te treden, zal daar niet vreemd aan zijn.

Is de regering het ermee eens dat deze problematiek niet mag worden gebanaliseerd en dat hier een grote omzichtigheid aan de dag moet worden gelegd ?

Wat de wetgevingspolitiek betreft, wenst het lid het volgende te weten :

1. Hoe staat het met de informantenwerking ? Ingevolge de discussies in de verschillende onderzoekscommissies heeft deze vorm van informatiegaring zwaar aan belang ingeboet. Zo waren er voor het jaar 1998 slechts zestien informanten geregistreerd (blz. 74). Gelet op het belang van een behoorlijke informatiegaring voor de eerstelijnspolitie dient dit probleem snel onder ogen te worden genomen.

2. Hoe zal het in artikel 28bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering opgenomen begrip van de proactieve recherche worden ingevuld ?

3. Hoe staat het met de uitvoeringsbesluiten die de telefoontapwet operationeel moeten maken ?

4. Wat komt er terecht van de verticale integratie van het parket ? Een van de doelstellingen van deze hervorming was de specialisatie binnen de magistratuur. Zo zou er bij het federaal parket een topmagistraat worden aangesteld die belast wordt met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit over heel het grondgebied.

Een senator merkt op dat het jaarverslag een beeld ophangt van de toestand in 1998, maar geen informatie bevat waarmee de problematiek in perspectief kan worden bekeken. Aldus stijgt het aantal onderzoeken met 16 %, maar weet men niet of het fenomeen al dan niet aan belang wint. Dit maakt het moeilijk de dreiging van de georganiseerde criminaliteit in te schatten. Zo maakt het verslag melding van een onderzoek in het noorden van het land inzake mensenhandel (blz. 36). Betekent dit dat er zich nergens anders in het land gevallen van mensenhandel voordoen ? Hoe evolueert het fenomeen ?

Verschillende journalisten wensen nadere uitleg over de eventuele geografische spreiding van de georganiseerde criminaliteit, de etnische oorsprong van de gedetecteerde criminele organisaties en het aantal organisaties dat is opgerold.

3. Antwoorden van de minister van Justitie

3.1. Het belang van de georganiseerde criminaliteit mag niet worden onderschat. Getuige daarvan het vermogensvoordeel dat voor het jaar 1998 op ongeveer 31 miljard frank is geschat. De stijging van het aantal onderzoeken met 16 % (blz. 16) weerspiegelt echter niet zozeer een toename van deze criminaliteit, dan wel een verhoogde wil bij het gerechtelijk apparaat om het fenomeen daadkrachtig aan te pakken. De opeenvolgende jaarverslagen hebben daartoe bijgedragen. Ze verstrekken de politiediensten en het gerecht de nodige achtergrondinformatie waarmee ze criminele organisaties beter kunnen doorgronden.

3.2. Met betrekking tot de invloed van de georganiseerde criminaliteit in de vlees-, de olie- en de diamantsector is het jaarverslag 1999 geen goede maatstaf om na te gaan in welke mate de aanbevelingen van de onderzoekscommissie georganiseerde criminaliteit ter harte zijn genomen en dit om de eenvoudige reden dat het eindverslag van de onderzoekscommissie pas eind 1998 is verschenen. Nochtans toont het jaarverslag aan dat er met betrekking tot de vlees- en de petroleumfraude al zichtbare vooruitgang is geboekt. De diamantsector komt als zodanig niet in het jaarverslag voor hoewel hij reeds in 1998 onder druk van de georganiseerde criminaliteit stond. Sinds 1999 wordt deze sector nauwkeuriger opgevolgd en worden de nodige maatregelen en onderzoeken opgestart om deze sector te vrijwaren. Dit werpt zijn vruchten af. Getuige daarvan de recente heftige reacties op het optreden van de politie en het gerecht in de Antwerpse Pelikaanstraat.

3.3. Het lijkt ietwat voorbarig om nu reeds de doeltreffendheid op te meten van de wetgeving die tijdens de vorige zittingsperiode met het oog op de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit is goedgekeurd. Niettemin heeft het college van procureurs-generaal de Dienst voor het strafrechtelijk beleid gevraagd om het college zo spoedig mogelijk informatie te bezorgen over de toepassing van de nieuwe wetsbepalingen. Op het terrein bestaat in ieder geval de vaste wil om de nieuwe bepalingen aan te wenden als rechtsgrond voor het opstarten van opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken.

3.4. De minister is het volkomen eens met de opmerking dat de regering zo spoedig mogelijk werk moet maken van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissies met het oog op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Met dat doel voor ogen heeft de minister vier werkgroepen opgericht met als opdracht het werk van de commissie-Franchimont af te ronden, namelijk de integrale hervorming van de strafrechtspleging. Volgens professor Franchimont moesten er nog vier terreinen worden ontgonnen :

— de inbeslagneming;

— de internationale samenwerking in strafzaken;

— de proactieve recherche en de bijzondere opsporingsmethoden;

— de spijtoptanten en de anonieme getuigen.

Deze vier werkgroepen zouden hun verslagen zo spoedig mogelijk aan de minister moeten bezorgen. Voor sommige diende dat binnen negen maanden te gebeuren, dus nog dit jaar. Voor andere waarvan het onderwerp complexer is, zal dat wellicht pas volgend jaar zijn. Het is alleszins de bedoeling om voor elk van deze vier materies tijdens deze zittingsperiode tot een wettelijke regeling te komen.

3.5. Met betrekking tot de informatiegaring wordt er in een interkabinettenwerkgroep van Justitie, Economische Zaken en Telecommunicatie gepoogd een systeem op te zetten dat een vlotte gegevensuitwisseling in de hand werkt. In Frankrijk en Nederland heeft een dergelijke aanpak zijn vruchten afgeworpen. Zo focussen de multidisciplinaire FIOD-teams zich in Nederland op de financiële en fiscale aspecten van de georganiseerde criminaliteit, met als resultaat dat zij reeds voor miljarden gulden in beslag hebben genomen.

3.6. De verjaringstermijnen vormen voornamelijk problemen bij onderzoeken naar BTW-carrousels. De bijstandsmagistraat voor de financiële en economische criminaliteit, de heer Ullmann, heeft het daarom bij de aanpak van deze misdaadvorm over een andere boeg gegooid. Er wordt gekozen voor de snelle reactie. De onderzoeken richten zich derhalve naar de nog draaiende carrousels. Dank zij artikel 65 van het Strafwetboek kunnen de politiediensten de misdrijven immers afzonderlijk aanpakken in plaats van ze in hun samenhang te moeten onderzoeken. Met deze werkwijze kunnen de boeten en ontdoken rechten nog worden gerecupereerd.

3.7. Inzake internationale inbeslagnemingen worden op Europees vlak de nodige inspanningen gedaan om een efficiënte multilaterale regeling uit te werken. Ook aan de problemen in verband met de reconversie naar de euro wordt de nodige aandacht besteed. Deze thema's komen geregeld aan bod op de formele en informele bijeenkomsten van de EU-ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Er wordt weliswaar vooruitgang geboekt, maar er is op dit ogenblik nog altijd geen formeel akkoord. Daarom sluiten de EU-lidstaten onderling en met derde landen bilaterale akkoorden af waarin de voorwaarden voor een internationale inbeslagneming worden vastgesteld.

3.8. De onderbezetting van de douane vormt inderdaad een groot probleem. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de federale gespecialiseerde politie bij de aanvang van haar opdracht met hetzelfde tekort te kampen krijgt. Deze dienst die belast zal worden met de aanpak van de georganiseerde criminaliteit, zal over hooggekwalificeerd personeel moeten beschikken om complexe vormen van criminaliteit te onderzoeken. Vandaar de noodzaak van een hechte samenwerking met andere diensten zoals de douane, de BIB, de CDGEFID en de sociale inspectie. In dat verband heeft de minister de procureurs des Konings van Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent en Luik gevraagd specifiek aandacht te schenken aan de georganiseerde criminaliteit. Zoals een lid heeft opgemerkt, zijn het vooral deze steden die als broeihaarden van de georganiseerde criminaliteit moeten worden beschouwd. Inmiddels hebben de vijf procureurs de minister verslagen overgelegd met opgaaf van de acties die zij tegen de georganiseerde criminaliteit ondernemen. De minister verklaart bij de lectuur van deze verslagen aangenaam verrast te zijn geweest door de inzet en de inventiviteit van de procureurs. Zij hebben hem er evenwel op gewezen dat zij over voldoende politiemensen en parketmagistraten moeten beschikken om hun plannen ten uitvoer te brengen.

3.9. Het onderzoek van professor De Ruyver naar anti-corruptiestrategieën in de vleessector is inmiddels afgerond. Thans wordt gewerkt aan de juridische omzetting van deze strategieën om ze afdwingbaar te maken.

3.10. De drugshandel is na de wapenhandel het belangrijkste actieterrein van de georganiseerde criminaliteit. Het laat zich aanzien dat hij in de toekomst nog aan belang zal winnen. Het valt dan ook te betreuren dat het « Observatoire géopolitique mondial des drogues » thans in een financieel benarde situatie verkeert. Tijdens de vergaderingen van de EU-ministerraad heeft België er meermaals op aangedrongen dat elke lidstaat financiële inspanningen doet opdat het « Observatoire » zijn opdracht verder kan blijven uitoefenen. Ook landen uit Noord- en Zuid-Amerika zijn daarvoor vragende partij.

3.11. Uit het jaarverslag 1999 blijkt inderdaad een terugloop in de informantenwerking. De verschillende onderzoekscommissies hebben immers aangetoond hoe weinig betrouwbaar informanten kunnen zijn en hoe gevaarlijk het is om op hen een beroep te doen. De parketten en de politiediensten pogen daarom ook tot klare en duidelijke afspraken te komen over deze vorm van informatiegaring. Op dit ogenblik bestaat hiervoor nog geen wettelijke basis en wordt er gewerkt met ministeriële circulaires. Om dat te verhelpen, heeft de minister een werkgroep gelast hiervoor een wettelijk kader uit te werken (cf. punt 5.4).

3.12. Op 30 maart 2000 hebben de minister en het college van procureurs-generaal een vertrouwelijke richtlijn inzake proactieve recherche goedgekeurd (artikel 28bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering). Zij houdt een verbetering in van de ministeriële richtlijn van 30 december 1996 en bevat, naast een definitie, een gedetailleerde beschrijving van het toepassingsgebied en de in de verschillende fases van het onderzoek toe te passen procedures (de voorstudie, de aanmelding, de goedkeuring, de controle en de afmelding).

3.13. Met betrekking tot de telefoontap hoopt de minister het uitvoeringsbesluit binnenkort in het Belgisch Staatsblad te kunnen bekendmaken.

3.14. Met betrekking tot de verticale integratie van het openbaar ministerie ligt het verslag-Morlet ter tafel. Men zal zich nu moeten beraden over de vier daarin voorgestelde denkrichtingen. Er is evenwel enige weerstand waar te nemen bij sommige van de Octopus-partners omdat de wil van de federale wetgever, zoals die in 1998 is vastgelegd, huns inziens niet integraal wordt gerespecteerd.

3.15. Wat het federaal parket betreft, hoopt de minister dat hij eerlang een wetsontwerp kan indienen of dat er een wetsvoorstel wordt ingediend. Zo kan het federaal parket spoedig operationeel zijn.

3.16. Op de vraag of er een meetbare vooruitgang wordt geboekt in de strijd tegen de mensenhandel, antwoordt de minister bevestigend. De politiediensten stellen namelijk vast dat nieuwe vormen van mensenhandel ingang vinden terwijl oudere, doorzichtig geworden methoden worden opgegeven. Een voorbeeld van zulk een nieuwe methode is het oversmokkelen van illegale minderjarige vreemdelingen zonder enige begeleiding. Dankzij de scherpere beeldvorming zijn de politiediensten echter in staat hun aanpak van de professionele mensenhandel te verfijnen. Het jaarverslag 1999 bevat geen gegevens over pedofilienetwerken, wel over de ontwikkeling van de kinderpornografie op Internet. Inmiddels is de gevoeligheid van de politiediensten voor deze misdaadvormen toegenomen en zijn er reeds enkele processen gevoerd waarin pedofilienetwerken zijn blootgelegd. Over de lopende onderzoeken kan de minister, gelet op het geheim van het onderzoek, geen inlichtingen verstrekken. In de komende jaarverslagen zal deze problematiek in ieder geval gedetailleerd aan bod komen.

3.17. Met betrekking tot de geografische spreiding van de georganiseerde criminaliteit verklaart de minister dat de methodologie die voor de opmaak van het verslag is gehanteerd, het perfect mogelijk maakt te bepalen in welke arrondissementen de opsporingsonderzoeken en de gerechtelijke onderzoeken zijn opgestart. Het jaarverslag bestrijkt het gehele grondgebied van het Rijk, maar het blijft een onomstotelijk feit dat de georganiseerde criminaliteit zich voornamelijk in de grote steden concentreert waar de criminele organisaties profiteren van het gebrek aan controle. Zo zijn 73 % van de zaken te situeren in de steden Brussel, Antwerpen en Luik. De toeloop en de concentratie van deze organisaties in deze steden zijn er mede de oorzaak van dat het voor de politiediensten moeilijk is om alle verdachte activiteiten nauwkeurig in het oog te houden. In dit verband moet de proactieve reactie van het Brusselse parket worden vermeld dat uitgaande van de aantrekkingskracht van Euro 2000 op de georganiseerde criminaliteit, de nodige tegenmaatregelen heeft getroffen. De politiediensten hebben immers uit het milieu signalen opgevangen dat criminele organisaties hun werkterrein tijdens het Europees voetbalkampioenschap onder meer naar Brussel zouden verleggen om te profiteren van de luwte die ontstaat door de verhoogde aandacht van de politiediensten voor eventueel supportersgeweld.

3.18. Tot slot beklemtoont de minister dat de door hem verstrekte informatie moet worden beschouwd onder het voorbehoud dat het Federaal Veiligheids- en Detentieplan door de regering wordt goedgekeurd. Dit plan somt immers een reeks aanvullende maatregelen op in het kader van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.

3.19. Wat het oprollen van criminele organisaties betreft, verklaart de heer Timperman dat de gestage stijging van het aantal onderzoeken en gedetecteerde organisaties niet alleen het resultaat is van een verbetering van het perceptie-instrumentarium, maar ook van de overdracht van cijfers uit de voorgaande jaren. Van de 285 gerecenseerde onderzoeken in 1998 waren er reeds 109 lopende in 1997. Een derde reden waarom de cijfers enigszins moeten worden gerelativeerd, heeft te maken met het feit dat zij gegenereerd zijn door de eerstelijnspolitie. Deze laatste toetst verdachte feiten aan een criminologische definitie. Later geven het parket en de onderzoeksgerechten tijdens het vooronderzoek een, weliswaar voorlopige, kwalificatie. Op dat ogenblik staat men echter nog ver van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing die de definitieve kwalificatie van het misdrijf bevat. Bijgevolg zou in de toekomst de terugkoppeling moeten worden gemaakt tussen de 285 onderzoeken in 1998 en het resultaat ervan. In dezelfde gedachtengang zal moeten worden nagegaan of het door de speurders op grond van 42 % van de gevoerde onderzoeken geschatte patrimoniumvoordeel ten belope van ongeveer 31 miljard frank wel zal standhouden. Het is de taak van de Dienst strafrechtelijk beleid om de evolutie van deze cijfers over de jaren heen op te volgen en te evalueren. Alleen door de statistieken op een wetenschappelijk verantwoorde wijze aan een aantal parameters te toetsen, kan de eventuele progressie worden gemeten.

3.20. Met betrekking tot de etnische origine van de gedetecteerde criminele organisaties en hun specialisatie, kan naar het verslag worden verwezen (blz. 20 en volgende en 58 en volgende).


4. Voortzetting van de bespreking
(met gesloten deuren)

Na deze eerste gedachtewisseling heeft de opvolgingscommissie de bespreking met gesloten deuren voortgezet op haar vergadering van 11 mei 2000.

4.1. Gebruik van commerciële structuren (pp. 28-31)

Een lid heeft bedenkingen bij het gebruik van tabellen als instrument om de werkelijkheid aanschouwelijk voor te stellen. Als voorbeeld haalt hij tabel nr. 6 aan met het overzicht van de juridische vormen van de door de criminele organisaties gebruikte commerciële structuren (blz. 30). Zo zijn er in 1998 14 gevallen geregistreerd van het gebruik van een VZW. Spreker heeft echter voor een enkele straat in Borgerhout alleen al weet van 14 VZW's, waarvan er in 1999 reeds 8 ontbonden zijn wegens drugshandel.

Tabel nr. 6 is dan ook totaal ongeloofwaardig wanneer er voor het gehele grondgebied in 1998 slechts 14 gevallen geregistreerd zijn van VZW's die door criminele organisaties als dekmantel zijn gebruikt. Er moet daarom worden nagegaan op welke wijze deze organisaties erin slagen hun illegale activiteiten te camoufleren.

Dezelfde vaststelling geldt ten aanzien van het gegeven in tabel nr. 6 dat criminele organisaties zich in 46 gevallen als zelfstandigen hebben voorgedaan. Volgens spreker zijn er in het Antwerpse alleen al ten minste 60 zelfstandigen actief in de sectoren van de namaak van merkkleding en elektrische toestellen en van het nepgoud.

Met betrekking tot de drugshandel verklaart het lid dat de georganiseerde criminaliteit zich volgens het verslag voornamelijk op het vervoer van drugs toelegt. Zijns inziens moet daar uiteraard ook de eindverkoop bij worden gerekend omdat daar de grootste winsten worden geboekt.

Het lid stelt daarom voor dat de commissie de problematiek van het misbruik van juridische structuren door criminele organisaties uitdiept en inzonderheid nagaat welke rechtsvormen zich daartoe het best lenen.

Er wordt opgemerkt dat er momenteel een wetsontwerp betreffende de VZW's in de commissie voor de Justitie van de Senaat aanhangig is. Er kan daar dus worden onderzocht welke waarborgen tegen het misbruik van deze rechtsvorm in de wet kunnen worden ingebouwd.

De minister verheelt niet dat het begeleidingscomité bedenkingen had bij dit hoofdstuk. Er is namelijk vastgesteld dat de georganiseerde criminaliteit in Antwerpen en Gent meer dan elders gebruik heeft gemaakt van commerciële structuren om misdrijven te plegen. Hoewel dat niet als zodanig in het verslag wordt aangegeven, meent de minister dat dit veeleer te maken heeft met de ruimere aandacht die de opsporingsdiensten in deze twee regio's aan deze problematiek schenken. Zo worden bepaalde VZW's in Antwerpen scherp in het oog gehouden. Het behoort evenwel nog niet tot de vaste reflex van alle politieambtenaren en magistraten om de link te leggen tussen een misdrijf en de rechtspersoon die gebruikt of misbruikt is geweest om dat misdrijf te plegen. Met de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon zal daar ongetwijfeld verandering in komen.

Met betrekking tot de VZW's beaamt de minister dat het misbruik van deze rechtsvorm niet alleen op het conto van de georganiseerde criminaliteit te schrijven valt. Deze problematiek moet derhalve in een ruimer kader worden bestudeerd.

Er wordt opgemerkt dat België in Europa koploper is op het vlak van de gemakkelijkheid waarmee vennootschappen kunnen worden opgericht en een inschrijving in het handelsregister kan worden genomen.

Dat is in de eerste plaats te wijten aan een gebrek aan systematische controle. Het is een koud kunstje om een vennootschap op een fictief adres of op een postbusadres op te richten. De enige instantie die controle uitoefent, is de Nationale Bank die nagaat of de vennootschappen geregeld hun jaarrekening neerleggen. Aangezien VZW's daar niet toe gehouden zijn, hoeft het niet te verbazen dat de georganiseerde criminaliteit zich van deze rechtsvorm bedient.

Een ander voordeel van het gebruik van rechtspersonen is hun anonimiteit.

Tot slot kunnen de zogenaamde aandeelhouders in geval van veroordeling de zaak failliet laten gaan zodat ze niet de financiële gevolgen hoeven te dragen van hun wanbeheer of de misdrijven die ze hebben gepleegd.

Om dat te verhelpen, zou er voorafgaand aan de oprichting van een rechtspersoon een strikte, systematische controle moeten worden uitgeoefend.

Een lid voegt hieraan toe dat het fenomeen van de BTW-carrousels met hun snelle opeenvolging van kortstondig levende vennootschappen een mooie invalshoek vormt om deze problematiek te onderzoeken.

4.2. Beïnvloeding van beroepscategorieën (blz. 34-35)

De top-drie van de beroepscategorieën waarop criminele organisaties invloed hebben uitgeoefend, zijn (1) de politieambtenaren (23 %), (2) de private en particuliere ondernemingen (18,6 %) en (3) de politici en politieke partijen (11,5 %).

Een lid verklaart verrast te zijn door het relatief belangrijke aandeel van deze laatste categorie. Hij heeft tijdens het jaar 1998 immers weinig echo's opgevangen van onderzoeken waarin politici of politieke partijen betrokken waren. Het feit dat de financiële wereld slechts de vierde plaats bekleedt, stemt hem ook tot nadenken. Gelet op de rol van de financiële sector in het witwassen van criminele vermogens, zou men zich aan een hogere plaats in de rangschikking verwachten.

Een ander lid merkt op dat het meldingsformulier (blz. 122) een onderscheid maakt tussen twee vormen van beïnvloeding naargelang de persoon die wordt aangezet om zaken te doen, zich niet van de beïnvloeding bewust is (manipulatie) of daaruit bewust voordeel puurt. Het is dus niet uitgesloten dat bepaalde politici worden gemanipuleerd om een standpunt in te nemen waarvan zij overtuigd zijn dat het correct is. Bijvoorbeeld, men kan argumenteren dat politici die pleiten voor de vrijmaking van de handel in softdrugs, objectief als medeplichtigen moeten worden beschouwd van de criminele organisaties die deze drugs aanmaken. Om hun marktpositie te versterken, kunnen deze organisaties ervoor opteren bepaalde politici te overhalen te ageren om het privé-gebruik van softdrugs toe te staan. Aldus verdedigen zij een politiek standpunt dat voor deze organisaties goed uitkomt.

Het voorgaande toont aan dat een ruime interpretatie van het begrip beïnvloeding verdachtmakingen en criminalisering in de hand werkt. Daarom zou er een onderscheid moeten worden gemaakt naargelang de beïnvloeding al of niet de vorm van een misdrijf aanneemt.

De minister wijst erop dat tabel nr. 10 (blz. 34) vooral reacties oproept bij de erin vermelde beroepscategorieën.

Nader onderzoek van de statistieken door het begeleidingscomité leert dat bij de interpretatie ervan voorzichtigheid geboden is. Wat is immers beïnvloeding ? In het verslag zijn niet alleen de vaststaande, maar ook de mogelijke gevallen van beïnvloeding in aanmerking genomen. Dat heeft te maken met het feit dat het jaarverslag voor de omschrijving van de georganiseerde criminaliteit niet uitgaat van een strafrechtelijke definitie, maar van de brede criminologische definitie van het Bundeskriminalamt (zie blz. 107-117). Bij de opmaak van tabel nr. 10 is beïnvloeding dus als werkhypothese gebruikt die een ruimere draagwijdte heeft dan het misdrijf corruptie.

Voorts is het de vraag op grond van welke indicatoren de onderzoekers de gevallen van beïnvloeding in de concrete dossiers hebben onderkend.

Een ander voorbeeld van deze criminologische benadering is het gebruik van geweld of andere intimidatiemiddelen als essentieel kenmerk van de georganiseerde criminaliteit. Zo is het hormonenmilieu bijzonder creatief in het gebruik van intimidatiemiddelen en contrastrategieën die op het randje van het strafbare balanceren. Nu eens wordt er een strafbaar feit gepleegd, dan wordt het weer subtieler gespeeld, bijvoorbeeld door het aanspannen van een proces wegens laster en eerroof, met daaraan gekoppeld de eis tot een forse schadevergoeding, tegen een journalist die een criminele organisatie in een slecht daglicht heeft geplaatst.

Een lid haalt een ander voorbeeld aan waarbij een parlementslid het voorwerp was van een klacht wegens laster en eerroof vanwege verklaringen die hij maanden eerder voor de televisie had afgelegd. De klacht werd ingediend op een tijdstip dat het lid betrokken was bij de redactie van het eindverslag over de werkzaamheden van een parlementaire onderzoekscommissie. Afgezien van het feit dat deze klacht duidelijk een onderdeel was van een intimidatiestrategie en op zich niet strafbaar, was het zeer verwonderlijk dat men pas na ondervragingen en confrontaties door de onderzoeksrechter tot de vaststelling is gekomen dat de feiten waarop de klacht gebaseerd was, reeds verjaard waren op het ogenblik dat de klacht werd ingediend.

Een ander lid concludeert hieruit dat de criteria op grond waarvan feiten van beïnvloeding statistisch worden verwerkt, nader moeten worden gepreciseerd.

Volgens de vorige spreker zou met betrekking tot parlementsleden bij wijze van voorzorgsmaatregel moeten worden bepaald dat vermoedens of aanwijzingen van beïnvloeding op zich niet volstaan. Zij moeten minstens het voorwerp uitmaken van een eerste verificatie of tegenspraak door middel van de ondervraging of de confrontatie van de betrokken politicus, zoniet wordt het voor criminele organisaties al te gemakkelijk om in strafdossiers valse sporen te leggen en een operatie eerroof als contrastrategie op te zetten (cf. artikel 59 van de Grondwet).

Een vorige interveniënt meent daarom dat er, in navolging van de Amerikaanse Senaat, in elke Kamer een deontologische commissie zou moeten worden opgericht waartoe parlementsleden zich kunnen wenden wanneer ze problemen ondervinden betreffende de naleving van hun plichtenleer. Dat zou hen enige bescherming bieden tegen georchestreerde aanvallen die erop gericht zijn hen in diskrediet te brengen, terwijl hun juist niets onoorbaars kan worden aangewreven.

De minister verklaart dat het wetenschappelijk begeleidingscomité ook aanmerkingen heeft over de wijze waarop de gegevensverwerking inzake beïnvloeding is gebeurd. Daarom zal dit comité het verslag in de toekomst grondig bestuderen.

De vorige spreker wijst erop dat de opvolgingscommissie tabel nr. 10 misschien wel met de nodige zin voor nuance leest, maar de erin vermelde gegevens leveren bepaalde media de gedroomde munitie voor oneliners in de zin van « 11, 5 % van de politici is corrupt ». Onvoorbereide of malafide lezers zullen uit tabel nr. 10 dus de verkeerde conclusies trekken. Op deze wijze worden objectieve analyses misbruikt, hetgeen onze instellingen in diskrediet brengt.

Er wordt opgemerkt dat het in een open parlementair stelsel als het onze tot de normale gang van zaken behoort dat parlementsleden benaderd worden om bepaalde standpunten te verdedigen (lobbying). Als een politicus wordt uitgenodigd op een etentje om hem te overtuigen een bepaald wetsvoorstel te steunen of te verwerpen, hoeft dat ispo facto niet te betekenen dat hij corrupt is. Daarom zou men het begrip beïnvloeding moeten beperken tot strafbare feiten. Doet men dat niet, dan zet men de deur open voor gratuite verdachtmakingen.

4.3. Europol (blz. 82)

Een lid herinnert aan de uitspraak van de vroegere minister van Buitenlandse Zaken Erik Derycke in 1998 dat witwasoperaties in de wapenhandel niet tot de opsporingsbevoegdheid van Europol behoren.

Is deze lacune verholpen in de nieuwe Europol-overeenkomst die op 1 oktober 1999 in werking is getreden ? Het gebruik van wapens en dus de wapenhandel vormen toch een van de wezenskenmerken van de georganiseerde criminaliteit.

Voorts blijkt de gegevensuitwisseling tussen Europol en Interpol mank te lopen. Is hierin enige verbetering te bespeuren ?

4.4. Telefoontap (blz. 86-87)

De minister acht het een nuttige suggestie om het wettelijk voorgeschreven evaluatierapport inzake telefoontap in het jaarverslag betreffende de georganiseerde criminaliteit te verwerken. In het voorliggende verslag komt deze kwestie onvoldoende aan bod.

De voorzitter vraagt het nieuwe evaluatierapport aan de opvolgingscommissie mee te delen zodat het als parlementair stuk kan worden gepubliceerd.

De minister verklaart dat er voorts een koninklijk besluit wordt voorbereid houdende de verplichting voor de telecomoperatoren om met Justitie samen te werken. Het zal dus mogelijk worden om GSM's, zowel in actieve als in passieve modus, nationaal te traceren, ongeacht of ze met prepaid-kaarten dan wel met SIM-kaarten werken. Met de eerste categorie kaarten bestaat er wel een probleem om aan het toestel de naam van een persoon te koppelen. Voorts houdt het besluit de toekenning van een voordelig tarief in voor telefoontapoperaties. Die kosten jaarlijks immers ongeveer 200 miljoen frank.

Een ander project waaraan wordt gewerkt, is de installatie, in navolging van Nederland, van een centrale interceptie-eenheid, met 20 tot 30 tapkamers in de arrondissementen, waar opsporingsambtenaren rechtstreeks gesprekken kunnen afluisteren. Deze hervorming is tamelijk dringend omdat de opsporingsdiensten en de magistratuur er wegens de huidige loodzware procedure tegenop zien om een beroep te doen op de telefoontap.

4.5. Strategische analyse (blz. 102-103)

Een lid verwondert zich erover dat slechts drie economische sectoren het voorwerp uitmaken van een strategische analyse, te weten de sector van invoer en uitvoer en de horeca- en de vervoersector. Op grond van welke criteria heeft men juist deze sectoren gekozen ?

Spreker is de mening toegedaan dat er in heel wat andere economische sectoren bedrijven opereren die vatbaar zijn voor criminele infiltratie. Vandaar het belang van het financieel rechercheren dat erop gericht is de technieken en patronen te onderkennen waarvan criminele organisaties zich via hun dekmantelorganisaties bedienen om hun wederrechtelijk verworven winsten wit te wassen. Daarom dient inzonderheid de financiële sector nauwlettend in het oog te worden gehouden.

Zal de aanpak van een beperkt aantal sectoren er niet toe leiden dat criminele organisaties de weg van de minste weerstand zullen volgen en zich van andere sectoren zullen bedienen die nog niet de bijzondere aandacht van de opsporingsdiensten genieten ?

Spreker vreest dat de in het jaarverslag beschreven aanpak een risico van verkokering inhoudt zodat het zicht op de mogelijke infiltratie van het bedrijfsleven in zijn geheel door criminele organisaties versluierd wordt. Het is maar door verbanden te leggen tussen feiten die zich in verschillende sectoren voordoen dat het optreden van de georganiseerde criminaliteit in een vroeg stadium kan worden onderkend.

Hierop aansluitend wenst een ander lid te weten over welke analysecapaciteit de politiediensten thans beschikken en op welke terreinen ze wordt of zal worden ingezet ?

De minister verklaart dat de vorige regering in haar plan van aanpak van de georganiseerde ciriminaliteit in 1996 heeft gekozen voor een evolutieve strategie waarbij op korte termijn de klemtoon werd gelegd op het verwerven van betrouwbare statistische gegevens. Op lange termijn zou dan worden overgeschakeld naar een methodologie waarbij het zwaartepunt zal komen te liggen op de kwalitatieve analyse van het cijfermateriaal, dat is de strategische analyse welke breder van opzet is dan de misdrijfanalyse.

Met betrekking tot de toepassing van de strategische analyse signaleert de minister dat de vertegenwoordiger van het college van procureurs-generaal tijdens de bespreking van het ontwerp van jaarverslag in het begeleidingscomité op 9 maart 2000 heeft verklaard dat de opvolgingscommissie het ideale forum is om het debat te voeren over de prioriteiten die bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit moeten worden vastgesteld en de risicosectoren en doel- of dadersgroepen die nader moeten worden opgevolgd. Op grond hiervan zullen de verschillende bevoegde ministers dan een geïntegreerd plan van aanpak van de georganiseerde criminaliteit kunnen uitwerken.

Het voorgaande mag niet uit het oog doen verliezen dat een aantal politiediensten reeds vertrouwd is met de strategische analyse. Zo heeft de rijkswacht haar capaciteit op dit vlak in de loop der jaren sterk uitgebouwd. Het gaat daarbij om misdrijfanalyse, analyse van dadersgroepen en misdrijffenomenen en, recent, omgevingsanalyse, hoewel deze laatste nog in de kinderschoenen staat.

Op de vraag van een lid of er een persoon of een coördinatiecel bestaat die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de strategische analyse, antwoordt de minister dat de strategische analyse in eerste instantie wordt uitgevoerd door de steundiensten van de onderscheiden politiediensten, in casu het CBO (Centraal Bureau voor Opsporingen) van de rijkswacht en het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie. Beide instanties staan in voor de opleiding en de sturing van hun eigen strategische analisten. Zo heeft het CBO zowel lange-termijnprogramma's lopen, als kleinschalige, tijdelijke projecten inzake bepaalde misdrijffenomenen.

Voorts heeft het departement van Justitie begin dit jaar een tiental strategische analisten in dienst genomen die op de parketten-generaal worden ingezet.

Het feit dat er slechts drie economische sectoren in het jaarverslag worden geciteerd, neemt niet weg dat andere sectoren voor een strategische analyse in aanmerking komen.

Een lid erkent dat de sector van in- en uitvoer en de vervoer- en de horecasector bijzonder kwetsbaar zijn. Het onderzoeksdomein is echter enorm uitgestrekt. Zo kan de invloed van de georganiseerde criminaliteit in de vervoersector velerlei vormen aannemen. De strategische analyse dient derhalve ook te worden toegespitst op de aard van de criminaliteit (cf. de analyse van de diamantsector door de onderzoekscommissie georganiseerde criminaliteit).

Spreker plaatst tevens vraagtekens bij het feit dat de drugshandel buiten beschouwing wordt gelaten. Deze handel is wereldwijd een van de meest winstgevende economische sectoren. Gekoppeld aan de vaststelling dat deze handel in toenemende mate wordt gebanaliseerd, rijst de vraag waarom er geen strategische analyse wordt gemaakt van de infiltratie van verschillende sectoren van het maatschappelijk leven door de drugshandel. Zo wordt beleggers voorgespiegeld dat ze met een of twee operaties grote winsten kunnen boeken. In werkelijkheid worden ze echter in de val gelokt doordat hun geld in de drugshandel wordt belegd. Op deze wijze geraken ze gecompromitteerd en kunnen ze worden gedwongen verdere illegale operaties te financieren.

Een ander lid merkt op dat de georganiseerde criminaliteit een « meerkoppige vorm van criminaliteit » is. Eenzelfde organisatie kan criminele activiteiten van verschillende aard in meerdere economische sectoren ontwikkelen. Marc Dutroux, bij voorbeeld, was op zijn niveau betrokken bij verschillende soorten criminaliteit.

Spreker sluit zich dan ook aan bij het voorstel van een vorige spreker die het noodzakelijk acht de volle aandacht te schenken aan de strijd tegen het witwassen. Witwasserij is immers de eindfase van de meeste criminele operaties waarin de winsten samenkomen die in verschillende economische sectoren geboekt worden. Op die manier is het gemakkelijker de herkomst van de geldstromen na te gaan en de invloed bloot te leggen die deze organisaties uitoefenen op het bedrijfsleven.

De minister beaamt dat de strijd tegen het witwassen de mogelijkheid biedt de opdeling van de economische bedrijvigheid per sector te overstijgen en zicht te krijgen op de invloed van de georganiseerde criminaliteit op het sociaal-economisch leven in zijn geheel.

Een vorige spreker komt terug op zijn vraag wie of welke instantie de strategische analyse stuurt en volgens welke criteria. Wie bepaalt wat er wordt onderzocht ?

Ligt de bevoegdheid aan de basis, bij het CBO of het commissariaat-generaal, dan wel bij de procureur-generaal die de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit onder zijn bevoegdheid heeft en de politiediensten kan belasten met een strategische analyse van bepaalde misdaadfenomenen ?

De minister antwoordt dat de techniek van de strategische analyse door de politiediensten is ontwikkeld. In de toekomst zal zij evenwel pas na ruggespraak met de magistratuur kunnen worden toegepast. Op dit ogenblik is dat reeds het geval voor misdrijfanalyses in lopende onderzoeken. Het spreekt echter vanzelf dat de magistratuur, in samenspraak met de steundiensten van de politiediensten, voor de programma's en projecten haar verantwoordelijkheid zal moeten opnemen.

Een lid wenst te weten of het college van procureurs-generaal al procedures heeft uitgewerkt waarmee zijn leden, met eerbiediging van de onderlinge taakverdeling, initiatieven kunnen nemen in verband met de verschillende vormen van misdrijfanalyse. Ten aanzien van de parketten lijkt dat geen probleem te zijn. Ten aanzien van de onderzoeksrechters rijzen er wel moeilijkheden omdat het parket, eenmaal het gerechtelijk onderzoek is geopend, hiervan geen meester meer is. Onderzoeksrechters vallen evenmin onder toezicht van de procureurs-generaal. Is er hieromtrent al overleg gepleegd met de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg om na te gaan op welke wijze opvolging kan worden gegeven aan de initiatieven van het parket-generaal op het vlak van de aanpak van de georganiseerde criminaliteit ? Of kijken de onderzoeksrechters niet verder dan hun dossiers zonder rekening te houden met de gegevens die bij het parket beschikbaar zijn ?

De minister bevestigt dat het college van procureurs-generaal het centrale instrument van het beleid vormt. Om het die rol te laten spelen, heeft men de taken binnen het college verdeeld en daarbij is elk lid belast met een bijzonder domein van de criminaliteit (cf. koninklijk besluit van 6 mei 1997 betreffende de specifieke taken van de leden van het college van procureurs-generaal). Men kan zich evenwel afvragen of dit instrument wel soepel is. Uit de praktijk blijkt dat tal van bevoegdheden elkaar overlappen of tenminste gemeenschappelijke punten vertonen. Om die reden is de verdeling van de taken onder de vijf procureurs-generaal enigszins kunstmatig. Elk lid van het college heeft tot taak actielijnen te bepalen binnen zijn domein en zijn collega's daarvan op de hoogte te brengen door middel van omzendbrieven. De procureurs des Konings hebben de plicht deze actielijnen te volgen, de onderzoeksrechters niet wegens hun rechtspositie. De vraag hoe juridisch vorm wordt gegeven aan het overleg en de feitelijke samenwerking tussen de procureurs-generaal en de onderzoeksrechters blijft bijgevolg zorgen baren. Een analoog probleem doet zich voor met betrekking tot de relatie tussen de procureurs des Konings en de onderzoeksrechters. Zo hebben de procureurs des Konings van Antwerpen, Brussel, Gent en Luik een plan opgesteld ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit waarbij de onderzoeksrechters in de mate van het mogelijke betrokken zijn, meer in het bijzonder in het kader van werkgroepen waarin zij direct en indirect hun advies geven, met name door middel van hun vereniging. Zo hebben zij een stem in het kapittel voor het te voeren beleid en de wijze waarop ze de misdaadfenomenen bekijken, wordt daardoor beïnvloed.

Een lid merkt op dat men het betrokken fenomeen alleen zal kunnen oplossen door de oprichting van een federaal parket. Een federale procureur-generaal zal dan voor het gehele grondgebied van het Rijk belast worden met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Aangezien hij de resultaten van alle strategische analyses zal kennen, zal hij in de onderzoeken die kenmerken van georganiseerde criminaliteit vertonen, en die niet altijd als dusdanig door de onderzoeksrechters aangemerkt worden, het vorderingsrecht uitoefenen waarover hij als lid van het openbaar ministerie beschikt.

Deze werkmethode biedt eveneens het voordeel dat ze een tegenwicht vormt voor de plicht, die op de onderzoeksrechter rust, om het onderzoek à charge en à decharge van de beklaagde te voeren, met inachtneming van de regel van de onpartijdigheid.

De minister is zich bewust van de noodzaak zo snel mogelijk het federaal parket te installeren. Daartoe ligt een tekstvoorstel op tafel. Men moet er evenwel voor zorgen dat deze hervorming parallel met die van de politiediensten wordt doorgevoerd.

De vorige spreker wijst erop dat het Octopus-akkoord van mei 1998 tot op heden dode letter is gebleven. Het uitblijven van het federaal parket leidt er dan ook toe dat het probleem van de georganiseerde criminaliteit aan omvang wint.

Gelet op het voorgaande vraagt hij de minister welke politieambtenaren of magistraten over de techniek van de strategische analyse kunnen worden gehoord.

Een lid verklaart dat het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie een dergelijke analyse heeft gemaakt van de sector van de kansspelen. Misschien kunnen de betrokken politieambtenaren worden gehoord zonder dat op de lopende onderzoeken wordt ingegaan.

4.6. Voorstel inzake de te nemen maatregelen (blz. 105)

Een lid wenst nadere uitleg over de conclusie van het verslag waarin wordt gewezen op het belang van het onderzoek naar de doeltreffendheid van de door het Parlement aangenomen wetgeving ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en de eventuele nood aan nieuwe wetgevende initiatieven.

Met betrekking tot de evaluatie antwoordt de minister dat het, gelet op de duur van het strafrechtelijk vooronderzoek, in zijn ogen te vroeg is om de recente wetgeving inzake criminele organisaties en corruptie nu reeds op haar effectiviteit te toetsen. Deze conclusie geldt niet voor de wet op de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon. Van meet af aan heeft de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen gesignaleerd dat deze wet tal van toepassingsproblemen doet rijzen, bijvoorbeeld inzake milieurecht. Om een aantal daarvan te verhelpen, heeft de procureur-generaal een circulaire uitgevaardigd. Binnenkort zal worden onderzocht of de gelding van die circulaire niet tot de andere ressorten moet worden verruimd.

Een lid antwoordt dat deze moeilijkheden inherent zijn aan de moeilijkheidsgraad van de wet die de strafbaarstelling van een fictie beoogt. Vooral de omschrijving van het moreel element van het misdrijf, het opzet, schept problemen.

Met betrekking tot eventuele nieuwe wetgevende initiatieven verklaart de minister dat hij geen trendbreuk wenst met de door de vorige regering uitgestippelde aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Daarom zijn de door haar genomen wetgevende initiatieven inzake spijtoptanten, anonieme getuigen en verdeling van de bewijslast door de huidige regering overgenomen. Daarbij dient men rekening te houden met het feit dat de vorige regering het voorontwerp van wet betreffende de spijtoptanten niet heeft goedgekeurd. Voor de twee andere was dat wel het geval, maar daar heeft de Raad van State het gevraagde advies niet verleend.

De huidige regering had deze teksten kunnen overnemen. Ze heeft echter beslist verschillende universiteitsprofessoren te belasten met een aanvullend onderzoek dat op korte termijn moet worden afgerond. Het ontwerp inzake spijtoptanten stuitte immers op heel wat praktische bezwaren. Het ontwerp inzake anonieme getuigen riep minder problemen op, terwijl het ontwerp inzake omkering van de bewijslast geen meerwaarde bood zodat een nieuwe tekst wordt voorbereid waarbij een link zal worden gelegd met artikel 35 van het Wetboek van Strafvordering inzake inbeslagneming. Daartoe wordt de voordeelsontneming en het financieel rechercheren in Nederland bestudeerd.

De minister heeft nog twee andere prioriteiten : de proactieve recherche (artikel 28bis van het Wetboek van Strafvordering) en de bijzondere opsporingsmethoden.

Het jaarverslag toont aan dat er bij de parketten nog heel wat drempelvrees bestaat om tot proactieve recherche over te gaan (18 % in 1998, maar dan wel op grond van de circulaire van december 1996). Om het gebruik van deze vorm van opsporing aan te moedigen, is een nieuwe circulaire uitgevaardigd waarin alle procedurestappen nauwkeurig worden beschreven, gaande van de voorstudie, de aanmelding, de goedkeuring, de uitvoering, de debriefing tot de evaluatie.

Vraag is ook of artikel 28bis van het Wetboek van Strafvordering volstaat.

De parketten passen de bijzondere opsporingsmethoden sinds 1990 toe op grond van ministeriële circulaires. Iedereen is het erover eens dat hier zo spoedig mogelijk een wettelijke basis voor moet worden gecreëerd. Kernvraag daarbij is hoever de wet moet gaan. Moeten de problemen in verband met open en gesloten dossiers, informatie-uitwisseling, vertrouwelijke verslagen enzovoort daar al dan niet in worden geregeld ? Professor Bosly heeft hieraan een studie gewijd die sommigen niet helemaal voldoening schonk. Daarom zal ze worden aangevuld met de expertise van de politiediensten, de magistratuur en de administratie.

Een lid wenst te weten of de bijzondere opsporingsmethoden voorbehouden zullen blijven voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit dan wel voor andere criminaliteitsfenomenen worden aangewend.

De minister antwoordt dat de huidige circulaire de aanwending van deze methoden onderwerpt aan de naleving van de beginselen van de subsidiariteit, de proportionaliteit en de specialiteit. Dit vormt een strikte beperking van de domeinen waarin deze methoden kunnen worden aangewend.

Er wordt aan herinnerd dat de parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België er voor heeft gepleit de toepassing van deze methoden uitsluitend toe te staan voor de bestrijding van de zware criminaliteit, maar onder soepeler voorwaarden. De praktijk leert immers dat vele opsporingsambtenaren ervoor terugdeinzen om bijvoorbeeld een wagen te doorzoeken uit vrees een fout te begaan tegen de daarvoor geldende ingewikkelde procedure.


HOOFDSTUK III

Hoorzitting met de procureurs des Konings van Antwerpen, Brussel, Luik, Charleroi en Gent

Het doel van de hoorzitting is te vernemen welk beeld de procureurs zich vormen over de georganiseerde criminaliteit in hun arrondissement, en over de strategieën die op strafrechtelijk en bestuurlijk vlak kunnen worden ingezet om deze vorm van criminaliteit te bestrijden.

De vijf genoemde procureurs des Konings was ook gevraagd om ter ondersteuning van hun mondelinge uiteenzetting aan de opvolgingscommissie het actieplan te bezorgen dat zij aan de minister van Justitie moesten meedelen in het kader van het overleg over zijn federaal veiligheids- en detentieplan.

1. Vaststellingen

In het algemeen stelt de opvolgingscommissie vast dat momenteel meer informatie beschikbaar is over de georganiseerde criminaliteit dan enkele jaren geleden en dat deze informatie beter gestructureerd is.

De instellingen lijken zich meer bewust van het maatschappelijke gevaar dat deze vorm van criminaliteit inhoudt en organiseren zich om er het hoofd aan te bieden.

Toch worden zij in deze strijd nog steeds verlamd door een chronisch gebrek aan middelen.

Deze vaststelling die reeds in het verleden was gedaan, blijft helaas in de genoemde parketten onverkort gelden.

De personeelsformatie is er ver van opgevuld. Soms ontbreekt tot 25 % van het personeel.

Zelfs als de personeelsformatie volledig bezet zou zijn, dan nog volstaat ze niet om alle taken uit te voeren.

De vijf procureurs des Konings benadrukken dat er niet alleen nood is aan magistraten, maar ook aan personeelsleden met uiteenlopende kwalificaties.

De magistraten willen zich aan hun gerechtelijke taak kunnen wijden en verlost worden van de administratieve beslommeringen die te veel kostbare tijd in beslag nemen. Daarom moet er administratief personeel bijkomen, maar ook gespecialiseerd personeel : juristen, informatici, analisten, justitieassistenten, documentalisten, onderzoekers, enz.

In het algemeen ontbreken vooral in de financiële afdelingen van de parketten de nodige mensen en middelen.

In bepaalde parketten is de toestand zelfs benard te noemen.

In deze sector zowel als in andere, zouden de magistraten een voortgezette opleiding moeten kunnen volgen en zich echt moeten kunnen specialiseren.

Gezien de steeds toenemende complexiteit van de materies en van de criminele fenomenen bestaat een algemene tendens naar doorgedreven specialisatie, zowel in de parketafdelingen als in de kamers van de rechtbanken.

De procureurs benadrukken ook dat het gebrek aan middelen negatieve gevolgen heeft voor het bijhouden van de statistische instrumenten en het aanvullen van de gegevensbanken.

De gegevensbanken kunnen alleen optimaal benut worden als alle actoren hun gegevens stipt en efficiënt invoeren.

2. Bespreking van de verslagen van de procureurs des Konings

2.1. ANTWERPEN (11)

2.1.1. Uiteenzetting door de heer Van Lijsebeth, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

Ondanks de korte inrijperiode — de heer Van Lijsebeth heeft zijn ambt pas op 20 september 1999 aanvaard —, is de procureur als gewezen administrateur-generaal van de dienst Veiligheid van de Staat reeds goed vertrouwd met de problematiek van de georganiseerde criminaliteit in Antwerpen.

Zoals de Parlementaire Commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit genoegzaam heeft aangetoond, wordt Antwerpen met een brede waaier van criminaliteitsvormen geconfronteerd. Met het oog op een efficiënte aanpak van deze criminaliteit, heeft de heer Van Lijsebeth bij zijn aantreden, inzake doel en middelen, de volgende beleidslijnen getrokken :

1. er moet tot de kern van het probleem worden doorgedrongen;

2. rekening houdend met de schaarse middelen van het parket en de politiediensten — zo zijn er slechts 40 parketmagistraten in functie terwijl de personeelsformatie er in 62 voorziet —, moeten de krachten gebald worden ingezet om versnippering te voorkomen.

A. Doel

De procureur heeft het parket en de opsporingsdiensten gevraagd om, met voorrang op alle andere deelaspecten van de georganiseerde criminaliteit, de aandacht prioritair toe te spitsen op het fenomeen van de mensenhandel en de prostitutie. Deze keuze is ingegeven door de inmiddels door feiten gestaafde overtuiging dat er structurele verbanden bestaan tussen deze twee domeinen en de zware geweldscriminaliteit van het Albanese portiersmilieu in Antwerpen.

Onderzoek heeft uitgewezen dat verschillende deelaspecten van de georganiseerde criminaliteit in Antwerpen in dit milieu convergeren, hetgeen het mogelijk maakt verschillende vliegen in één klap te slaan.

B. Aanpak

Voor de aanpak van de mensenhandel en de prostitutie stelt de procureur zijn hoop op multidisciplinaire samenwerking.

1. Intern

In de eerste plaats moet de interne werking van het parket worden verbeterd. Dat lijkt misschien een evidentie, maar dat is het niet. Voornamelijk in de grote parketten zijn er gespecialiseerde secties opgericht onder andere inzake burgerlijke zaken, financiële misdrijven, lokale criminaliteit, georganiseerde misdaad, jeugdcriminaliteit en milieu. Anno 2000 moet men vaststellen dat deze secties zonder structureel overleg naast elkaar werken. Een dergelijke werkwijze kan men zich nu niet meer veroorloven. Aangezien de kernmaterie van de mensenhandel, de prostitutie en de zware geweldscriminaliteit vanuit verschillende invalshoeken moet worden benaderd, heeft de heer Van Lijsebeth beslist de verschillende secties binnen het parket multidisciplinair te doen samenwerken.

Enkele voorbeelden :

— Het fenomeen van de schijnhuwelijken waarmee vooral Antwerpen en andere grote steden te kampen hebben, houdt nauw verband met de problematiek van de mensenhandel en de prostitutie. Aangezien deze huwelijken een burgerrechtelijk probleem doen rijzen, moeten zij door de burgerlijke sectie worden bestreden.

— De burgerlijke sectie is ook belast met de opvolging van de problematiek van de VZW's die in Antwerpen actief zijn in de drugs- en mensenhandel.

— Onderzoek heeft uitgewezen dat de prostitutie in Antwerpen in grote mate professioneel wordt geëxploiteerd. Dat gaat zelfs zo ver dat een van de kopstukken een resem naamloze vennootschappen heeft opgericht die zowel in het Antwerpse als in het buitenland als dekmantel voor illegale activiteiten worden gebruikt. Daarom zal de financiële sectie de activiteiten van die NV's grondig doorlichten.

— Het Schippers- en het Statiekwartier vormen de thuishaven van de prostitutie in Antwerpen. Deze stadswijken hebben heel wat problemen met de verkeers- en brandveiligheid, openbare hygiëne en stedenbouw. Daarom is, in samenspraak met de burgemeester van Antwerpen, de optie genomen om prioritair aandacht te schenken aan alle aspecten van de inplanting van de prostitutieactiviteit in deze wijken. De burgemeester heeft trouwens een stedelijk reglement voorbereid inzake de infrastructuur en de fysieke activiteiten in het Schipperskwartier, dat op 19 juni 2000 aan de gemeenteraad zal worden voorgelegd.

Andere positieve stap, voorgesteld door de heer Van Lijsebeth, is de installatie op het parket van een verbindingsambtenaar van de stad Antwerpen. Spreker heeft meermaals moeten vaststellen dat de communicatie tussen de administratieve en de gerechtelijke overheden mank liep. De aanwezigheid van de verbindingsambtenaar op het parket biedt uitstekende perspectieven inzake samenwerking op het vlak van de infrastructuur in sommige wijken, de stedenbouw, de verkeers- en de brandveiligheid.

— De sectie lokale criminaliteit is belast met de opvolging van de criminaliteit niet alleen in het Schippers- en het Statiekwartier, maar ook in andere stadswijken waar zich criminele activiteiten voordoen. Ook hier geldt de vaststelling dat een compartimentering van het parket nadelig is voor een efficiënte aanpak van de criminaliteit. Daarom wordt de verantwoordelijke magistraat van deze sectie intensief betrokken bij de activiteiten van de sectie georganiseerde criminaliteit.

Een voorbeeld hiervan is de operatie Stadsstorm van 25 mei 2000 tijdens welke het parket in het commandocentrum van de stedelijke politie niet alleen werd vertegenwoordigd door een magistraat van de sectie georganiseerde criminaliteit, maar ook door de voor het Schippers- en het Statiekwartier bevoegde magistraat van de sectie lokale criminaliteit.

De conclusie is derhalve dat samenwerking en interne communicatie tussen de verschillende secties van de parketten een grondvoorwaarde zijn voor een doeltreffende aanpak van de georganiseerde criminaliteit.

2. Extern

De multidisciplinaire samenwerking met externe partners wordt volop uitgebouwd. Een voorbeeld hiervan is de vergadering van 30 mei 2000 waarop de volgende diensten vertegenwoordigd waren :

— de verschillende magistraten van het parket van Antwerpen die instaan voor de bestrijding van de mensenhandel, de prostitutie en de zware geweldscriminaliteit;

— de arbeidsauditeur;

— de voor de verschillende stadszones verantwoordelijke leden van de stedelijke politie;

— de gerechtelijke politie;

— de verantwoordelijken van de verschillende cellen van de BOB inzake portiers, Joegoslaven, prostitutie en mensenhandel;

— de Dienst Staatsveiligheid;

— de verbindingsambtenaar van de stad Antwerpen bij het parket;

— de veiligheidsadviseur van de stad Antwerpen;

— de Dienst Vreemdelingenzaken;

— de Sociale Inspectie;

— de Inspectie van de sociale wetten.

Een aantal andere diensten werd zelfs niet uitgenodigd omdat het overleg dan te moeilijk zou verlopen.

Bedoeling van deze vergadering was om in aansluiting op het actieplan tot operationele afspraken te komen. Deze opdracht is nog niet volledig gerealiseerd omdat bepaalde punten nadere invulling behoeven.


Hoe zal het parket vanuit de invalshoek van de multidisciplinaire samenwerking op het terrein optreden ?

1. Er zal een strategische agenda met de tot eind 2000 geplande acties worden opgesteld. Strategische diversificatie is hierbij noodzakelijk. Het parket en de politiediensten kunnen niet om de haverklap operaties zoals Stadsstorm opzetten. Dergelijke operaties moeten worden afgewisseld met operaties in de diepte. Op grond van proactieve recherche en zachte en harde informatie uit verschillende gegevensbanken zullen geregeld gerechtelijke acties worden ondernomen om netwerken te ontmantelen en kopstukken van criminele organisaties te vatten. Deze acties zijn niet altijd spectaculair en krijgen in de pers niet de weerklank van grootscheepse operaties à la Stadsstorm. Zo heeft de BOB na een langdurige observatie- en schaduwoperatie op maandag 5 juni 2000 6 ramkrakers aangehouden, 5 Albanezen en 1 Hongaar. In de pers is hierover nog niets verschenen.

2. Het Schipperskwartier zal volledig worden gecontroleerd op de naleving van de voorschriften inzake stedenbouw, brandveiligheid en openbare hygiëne. Het parket heeft er voorts bij de stad Antwerpen op aangedrongen om deze wijk verkeersvrij te maken.

3. Er is afgesproken dat ook de Sociale Inspectie, onder de stuwende en leidende rol van de arbeidsauditeur, controle zal uitoefenen op het Schipperskwartier.

4. Wat de casino's en de speelzalen betreft, zal het parket een dialoog opstarten met de Commissie kansspelen en het kabinet van de minister van Justitie omdat er duidelijke verbanden bestaan tussen deze sector en de mensenhandel, de prostitutie en de zware geweldscriminaliteit.

De procureur des Konings is ervan overtuigd dat alle overheden en instanties die hij heeft aangezocht, gezamenlijk de door het parket omschreven richting zullen inslaan om paal en perk te stellen aan de activiteiten van bepaalde zware misdadigers in Antwerpen.

Voor nadere details verwijst de procureur naar zijn vertrouwelijk actieplan dat op het secretariaat van de commissie berust.

2.1.2. Bespreking

Een lid wenst te weten wie in Antwerpen de mensenhandel en de prostitutie in handen heeft. In het eindverslag van de Parlementaire Commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit is al gewezen op de rol van het Albanese milieu.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat voornamelijk Albanese misdaadorganisaties zich met geweld en afpersing meester hebben gemaakt van het prostitutiemilieu en de mensenhandel in Antwerpen. Hun invloed is toegenomen en neemt nog steeds toe.

Spreker verklaart bij een professioneel bezoek aan het Schipperskwartier onthutst te zijn geweest door de jonge leeftijd van de blanke raamprostituees. De gemiddelde leeftijd schommelt tussen de 18 en 20 jaar. Prostituees van ouder dan 25 jaar en minderjarigen worden er vrijwel niet aangetroffen. Dat neemt niet weg dat de politie af en toe een minderjarige van 16 jaar vanachter het raam vandaan haalt.

Belangrijk is dat de jonge leeftijd van de prostituees een indicatie vormt dat zij niet autonoom werken, maar bijna allemaal onder controle van pooiers staan, inzonderheid Albanezen.

De vorige spreker wenst te weten hoe de bestuurlijke aanpak van de prostitutie en haar inplanting in bepaalde wijken verloopt. Hoe wordt gereageerd op de aanwezigheid van vreemdelingen ? Is er sprake van laksheid ?

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat de stedelijke overheid werk maakt van een administratieve controle. Het is de bedoeling om op straat geen lukrake, maar vooraf geplande controleacties te ondernemen tegen vooraf op grond van observaties uitgekozen doelwitten. Deze acties verlopen in overleg en in samenspraak met de stad.

De finaliteit van deze acties bestaat erin om zoveel mogelijk illegale Albanezen in het pooiersmilieu aan te houden en uit het land te zetten.

Andere administratieve maatregelen waarbij het parket betrokken is, hebben te maken met de beslissing om de Atheneumbuurt aan de greep van de prostitutie te onttrekken en prostitutievrij te maken. Het parket en de stad hebben daartoe een akkoord gesloten. Het is niet zo dat deze buurt door ernstige criminaliteit wordt getroffen. De tussenkomsten zijn veeleer van administratieve aard en hebben tot doel de openbare orde te handhaven.

De stad en het parket hebben overigens beslist om de administratieve controles in deze buurt in een ruimer kader te beschouwen, te weten het opzet om de zichtbare prostitutie in het Schipperskwartier te concentreren en om op termijn een gedoogzone aan de rand van de stad te creëren.

Er zijn dus al belangrijke administratieve beleidskeuzes gemaakt waar het parket zich volledig achter schaart.

Het voorgaande betekent niet dat het parket de verantwoordelijkheid van de stad op administratief vlak los ziet van zijn eigen bevoegdheid op repressief vlak. Het parket heeft tijdens het overleg hieromtrent met de stedelijke overheid laten weten dat de strijd tegen de zware criminaliteit een collectieve verantwoordelijkheid is. De stedelijke overheid en de Dienst Vreemdelingenzaken moeten administratieve maatregelen nemen, terwijl het parket de repressieve gerechtelijke strijd op zich neemt. Het komt er dus voor de stad en het parket op aan om inzake de vooropgestelde administratieve en gerechtelijke doelstellingen met een stem te spreken.

Op vraag van een lid bevestigt de heer Van Lijsebeth dat het in het Albanese milieu niet alleen om personen met de Albanese nationaliteit gaat, maar ook om Kosovo-Albanezen.

Hetzelfde lid heeft het vermoeden dat de kopstukken van de Albanese prostitutienetwerken over een verblijfsvergunning beschikken, terwijl de raamprostituees als slachtoffers van mensenhandel meestal illegaal in ons land verblijven. Heeft het parket al onderzoek verricht naar de wijze waarop en de snelheid waarmee deze pooiers bij de Dienst Vreemdelingenzaken een verblijfsvergunning hebben verkregen ?

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat het parket daartoe helaas niet over de nodige recherchecapaciteit beschikt. Spreker vreest dat het door het lid aangekaarte probleem in de toekomst nog acuter zal worden en dat men meer en meer zal worden geconfronteerd met kopstukken die over een verblijfsvergunning beschikken of zelfs de Belgische nationaliteit hebben verworven.

Het parket wenst daarom zijn beperkte middelen doelgerichter in te zetten en meer in de diepte te werken. Dat wil zeggen, het poogt de kopstukken van de criminele organisaties tot zware straffen te laten veroordelen. In dat verband heeft het parket van Antwerpen een dialoog opgestart met de zittende magistratuur van de rechtbank van eerste aanleg om zijn opsporings- en vervolgingsbeleid toe te lichten. Spreker heeft tevens contact gelegd met de stafhouder om het beleid van het openbaar ministerie onder andere op het vlak van de mensenhandel en de prostitutie ten opzichte van de balie uiteen te zetten.

De vorige spreker verklaart dat er in de Dienst Vreemdelingenzaken een cel bestaat die een ruimere bevoegdheid heeft dan het uitreiken van verblijfsvergunningen. Bij gebrek aan tijd en middelen heeft deze cel echter nog geen onderzoek verricht naar de snelheid waarmee vergunningen aan bepaalde verdachte personen zijn uitgereikt. Nochtans mag men dit onderzoeksterrein niet braak laten liggen. Het zou bijgevolg raadzaam zijn de dienst Corruptiebestrijding met dit onderzoek te belasten.

De heer Van Lijsebeth is het ermee eens dat misbruiken en onregelmatigheden moeten worden opgespoord en vervolgd. Hij vreest echter dat een kosten-batenanalyse van een dergelijk onderzoek niet bijster positief zal uitvallen in vergelijking met de inspanningen die op andere terreinen moeten worden geleverd.

De heer Vandeplas verklaart dat er sinds het aantreden van de heer Van Lijsebeth in Antwerpen veel ten goede is veranderd. Er heerst opnieuw de indruk dat het parket doortastend optreedt.

Met betrekking tot de externe multidisciplinaire samenwerking wenst hij te weten of er ook een nationaal magistraat bij het overleg betrokken was.

De heer Van Lijsebeth antwoordt bevestigend. De lokale criminaliteit kan immers niet worden losgekoppeld van de nationale en de internationale criminaliteit. Er wordt over deze problematiek geregeld overleg gepleegd met mevrouw Coninsx, nationaal magistraat. Voorts zijn er tijdens een vergadering met mevrouw Coninsx, de kabinetschefs van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en met parketmagistraten van Antwerpen, Brussel en Luik afspraken gemaakt.

De lokale aanpak op het niveau van de parketten blijft echter zeker op korte en middellange termijn van belang. Dat heeft te maken met het feit dat er geen nationale gegevensbank voorhanden is. Op dit ogenblik worden de arrondissementele informatiebureaus uitgebouwd (AIB), maar de in deze gegevensbanken opgeslagen informatie moet in de toekomst ook op nationaal niveau worden verwerkt en opgevolgd. Hier ligt een belangrijke taak te wachten voor het federale parket. Gelet op de grensoverschrijdende aard van de georganiseerde criminaliteit zullen er ook op Europees vlak initiatieven moeten worden genomen.

De heer Vandeplas wenst te weten of er ook een magistraat van het parket-generaal betrokken is bij het actieplan van het parket van Antwerpen.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat er een magistraat aangewezen is, maar de onderlinge communicatie en de feedback lopen mank.

De heer Vandeplas wijst erop dat uit de hoorzittingen van de Parlementaire Commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit met betrekking tot de diamantsector is gebleken dat de opsporingsambtenaren op het terrein niet wisten welke magistraat van het parket-generaal belast was met de opvolging van deze sector.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat zijn naam nu wel bekend is.

Ten gronde heeft hij soms de indruk dat de overheid met het oog op de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in België aan een brug werkt waarvan op dit ogenblik nog het middenstuk ontbreekt.

Onmiddellijk na zijn aantreden heeft de procureur op 23 september 1999 aan zijn medewerkers de opdracht gegeven een plaatselijk actieplan op te stellen. Het leek hem niet verantwoord te wachten totdat er instructies of plannen van hogerhand uit de lucht zouden vallen. Het parket van Antwerpen heeft dan ook zijn verantwoordelijkheid opgenomen en het beginstuk van de brug aangelegd. Het eindstuk, het federaal veiligheids- en detentieplan, ligt er ook al. Maar het middenstuk dat door de dienst Strafrechtelijk Beleid, het federaal parket en het college van procureurs-generaal moet worden opgeleverd, is nog in aanbouw. Hun takenpakket zou derhalve zo spoedig mogelijk moeten worden ingevuld opdat zij de nodige impulsen kunnen geven om het federale beleid naar het lokale niveau te vertalen. Het parket van Antwerpen is daartoe vragende partij.

Alleen op deze wijze is een coherente aanpak van de georganiseerde criminaliteit mogelijk.

De heer Vandeplas wenst te weten of bij de controle van de speelzalen en casino's ook de Chinese clandestiene goktenten worden geviseerd.

De heer Van Lijsebeth antwoordt bevestigend. Hij preciseert dat de wereld van de speelzalen en de casino's geen louter Chinese aangelegenheid is, maar dat de problematiek wel specifiek Chinese kenmerken vertoont. De Chinezen gokken graag. Spreker heeft de visu vastgesteld dat bepaalde speelzalen vrijwel exclusief door Aziaten en inzonderheid Chinezen worden gefrequenteerd. Deze zalen lijken bovendien personen aan te trekken die ook in andere criminele milieus opduiken. Dat houdt wellicht verband met het feit dat de speelzalen geregeld worden gebruikt voor het witwassen van criminele vermogens.

De beeldvorming betreffende deze sector wordt daarenboven bemoeilijkt door de nieuwe wet op de kansspelen die de Antwerpse gokwereld onoverzichtelijk heeft gemaakt. Daarom heeft de procureur de opdracht gegeven te onderzoeken wat volgens de wet al dan niet toegestaan is.

Met betrekking tot de financiële en de fiscale delinquentie wenst een lid te weten of het parket van Antwerpen en gespecialiseerde diensten zoals CDGEFID en CFI hun werkzaamheden coördineren en structureel overleg plegen.

De heer Van Lijsebeth bevestigt dat er overleg wordt gepleegd. Dat neemt niet weg dat het onderzoek naar de financiële aspecten van de georganiseerde criminaliteit, of beter gezegd de onvolkomenheid ervan, het meest acute pijnpunt is waaronder zijn parket op dit ogenblik te lijden heeft.

Daarom wordt er in het actieplan op aangedrongen de beperkte opsporingscapaciteit van het parket op dit vlak te versterken. De expertise in deze materie wordt echter niet op een dag verworven, maar moet geleidelijk aan worden opgebouwd. Het komt er dus op aan gespecialiseerde politieambtenaren en magistraten aan te trekken die voldoende lang kunnen worden belast met de opsporing en de vervolging van de financiële aspecten van de georganiseerde criminaliteit.

Een lid komt terug op de verklaring dat de financiële sectie bepaalde verdachte naamloze vennootschappen zal doorlichten. Wordt hierbij de relatie tussen de vastgoedsector en de Russische maffia als werkhypothese in aanmerking genomen ?

De heer Van Lijsebeth antwoordt bevestigend. Er worden 15 à 16 naamloze vennootschappen geviseerd die ook in de immobiliënsector actief zijn. Ze kopen of trekken gebouwen op met de bedoeling hierin criminele activiteiten uit te oefenen of te laten uitoefenen via stromannen.

Aan te stippen valt dat er omtrent deze problematiek met de sector geen dialoog wordt gevoerd. Het is trouwens de vraag of er in die kringen wel bereidheid tot samenwerking is.

Een lid merkt op dat er tot op heden geen systematisch onderzoek is gevoerd naar wie onroerende goederen heeft verworven, bijvoorbeeld op de Keyserlei. De gegevens bij het kadaster en de hypotheekbewaarder zouden daarom over een termijn van vijf jaar moeten worden gecontroleerd om na te gaan of bepaalde criminele organisaties zich via hun dekmantelorganisaties niet in bepaalde straten en wijken hebben ingeplant. Er zou hiervoor een speciale dienst moeten worden opgericht.

De heer Van Lijsebeth merkt op dat hierover wel informatie is ingezameld, maar dat die over verschillende diensten verspreid ligt. Het voorstel om alle gegevens door een enkele dienst te laten onderzoeken, is dan ook pertinent. Dergelijke grootscheepse operaties vergen evenwel gespecialiseerde juristen die vertrouwd zijn met de vastgoedsector en in staat zijn de gegevens van het kadaster, de hypotheekbewaarder en het handelsregister te analyseren en met elkaar in verband te brengen.

De vorige spreker vraagt zich in dat verband af of de informatisering van de gegevens van de hypotheekbewaarder geen voordeel zou betekenen. De wet is daartoe gewijzigd, maar de uitvoering laat op zich wachten. De commissie zou hier bij de minister op moeten aandringen.

De heer Van Lijsebeth merkt op dat dit symptomatisch is voor de wijze waarop de georganiseerde criminaliteit in België wordt aangepakt. De analyse van de vastgoedmarkt is specialistenwerk waar een substituut niet mee kan worden belast. België zou een voorbeeld kunnen nemen aan Nederland. Zo telt het parket van het arrondissement Breda, met 1 100 000 inwoners, slechts 24 magistraten die evenwel een beroep kunnen doen op een gespecialiseerde staf. Als men deze werkwijze in België zou toepassen, zou men het aantal magistraten op termijn kunnen beperken. Spreker heeft de minister van Justitie voorgesteld deze weg te volgen, maar — en dat is een conditio sine qua non — dan moeten er wel op soepele wijze stafmedewerkers kunnen worden aangetrokken.

De vorige spreker verklaart getroffen te zijn door het groot aantal geregistreerde prostituees. Deze cijfers krijgen nog meer gewicht wanneer men weet dat het stijgend aantal vrouwen in de privé-prostitutie niet in deze statistiek opgenomen is. Treffend is ook het aantal geregistreerde pooiers.

Spreker wenst te weten hoe het parket aan dit laatste cijfer komt.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat bij de interpretatie van het aantal geregistreerde prostituees rekening moet worden gehouden met het grote verloop. Wanneer prostituees met de noorderzon verdwijnen of hun activiteiten stopzetten, wordt dat niet altijd geregistreerd.

De registratie van pooiers gebeurt hoofdzakelijk op grond van zachte informatie. Andere informatiebron zijn de informanten. Nochtans verloopt deze wijze van informatiegaring niet vlot. Spreker heeft er dan ook bij de politiediensten op aangedrongen om hiervan werk te maken. Zijns inziens is het gebruik van informanten in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit absoluut noodzakelijk. De informatie die via observatie wordt verkregen, is immers te dikwijls voor interpretatie vatbaar.

De telefoontap wordt in de praktijk bijna niet meer aangewend. Deze methode is te laat ingevoerd en nu al achterhaald.

Een lid vraagt nadere uitleg over het aantal zaken, gecodeerd op het parket als van Russische origine.

De heer Van Lijsebeth verklaart dat de Russische criminelen er velerlei activiteiten op nahouden. Dat gaat van witwassen over geweldscriminaliteit, diefstallen en trafieken allerhande tot mensenhandel.

Het valt moeilijk een exact cijfer te plakken op het aantal leden van de Russische maffia in Antwerpen. Een analyse van de Dienst Veiligheid van de Staat in 1999 heeft echter wel een verschuiving van de Russische maffia van Antwerpen naar Brussel aan het licht gebracht, met dit bijzonder kenmerk dat ze in Brussel veel meer ondergronds werkt dan in Antwerpen. Die analyse wordt bevestigd door de dalende criminaliteit van de Russische maffia in Antwerpen. De in het plan opgenomen cijfers vertellen evenwel niet het volledige verhaal. Zij bevatten toevalstreffers en zijn niet eenduidig. Zij geven dus geen volledig uitsluitsel over de evolutie van criminaliteitsfenomenen.

De terugtred van de Russische maffia uit Antwerpen is aan ten minste twee factoren toe te schrijven.

In de eerste plaats zijn er een aantal strafdossiers tegen Russische criminelen geopend van wie er sommigen inmiddels zijn veroordeeld. Hierdoor afgeschrikt hebben anderen de wijk genomen.

Ten tweede heeft de opkomst van de Albanese maffia in het criminele milieu tot een machtsstrijd geleid die geëindigd is op het gedwongen vertrek van verschillende Russische criminele organisaties uit Antwerpen.

Een lid wenst te weten of de link tussen de Russische maffia, de joodse gemeenschap en de diamantsector als onderzoekshypothese wordt gehanteerd. Een aantal leden van de Russische en de Georgische maffia zijn immers van joodse origine.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat een van de belangrijkste conclusies van een controleoperatie in de Pelikaanstraat was dat de joodse gemeenschap geen homogeen blok vormt. De klassieke joodse diamantairs en goudhandelaars steunen geenszins de voornamelijk Georgische goudhandelaars in de Pelikaanstraat en op het Falconplein, omdat ze met georganiseerde criminaliteit in verband worden gebracht.

Spreker verklaart hierover zeer verheugd te zijn. Dat betekent echter niet dat er niets misloopt in de klassieke diamantsector. Er is evenwel, mede onder impuls van de Hoge Raad voor de diamant, een kentering ten goede te bespeuren. Het parket van Antwerpen en de Hoge Raad hebben zelfs een overeenkomst gesloten waarbij deze laatste er zich, naar analogie van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, eenzijdig toe heeft verbonden om bij het parket aangifte te doen van feiten die wijzen op georganiseerde criminaliteit in de diamantsector.

Sommigen zullen deze overeenkomst als een façade beschouwen met een hoog cosmetisch effect. De heer Van Lijsebeth heeft evenwel de indruk dat er binnen de sector een sterke stroming bestaat die de florerende handel (omzet 1999 : 900 miljard frank) en de Antwerpse knowhow en organisatie niet in het gedrang wenst te brengen door ernstige onrechtmatige activiteiten te tolereren die de sector in diskrediet brengen. Nochtans bestaat er binnen de klassieke diamantsector nog een sterke weerstand tegen de optie voor een meer legale, transparante diamanthandel.

Spreker hoopt dat de tegenstelling tussen de beide kampen zal vervagen en dat de legalisten in de diamantsector de bovenhand zullen halen.

Een lid leidt hieruit af dat de sector in tegenstelling tot het verleden nu wel wordt opgevolgd.

Voorts wenst hij te weten hoe het parket ondernemingen aanpakt die nalaten hun jaarrekening neer te leggen, maar hun activiteiten verder blijven uitoefenen.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat de financiële sectie van het parket de niet-neerlegging van de jaarrekening als prioritair aandachtspunt beschouwt. Zij vordert daarom consequent de ontbinding en het faillissement van elke onderneming die gedurende drie jaar nalaat haar jaarrekening neer te leggen.

Een ander lid verwijst naar de berichtgeving in de internationale pers over de rol die Antwerpen zou spelen in de handel in bloeddiamanten, dat wil zeggen diamanten afkomstig uit landen die door burgeroorlog worden geteisterd zoals Sierra Leone en de Republiek Kongo, en die door de strijdende partijen worden verkocht om de aankoop van wapens te financieren.

Het probleem heeft een dergelijke omvang dat de VN en zelfs de Veiligheidsraad zich over deze problematiek hebben gebogen (cf. het rapport-Fowler waarin Antwerpen aanvankelijk aan de kaak werd gesteld).

Dat alles kan de indruk wekken dat de Belgische overheden niet tegen deze zwendel optreden en in Antwerpen alles op zijn beloop laten.

Spreker wenst daarom te weten of het parket van Antwerpen door de VN of andere internationale organisaties is gecontacteerd of van hen informatie heeft ontvangen.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat, toen deze aangelegenheid ingevolge het rapport-Fowler en de uitlatingen van de Britse minister voor Buitenlandse Zaken in de internationale pers weerklank kreeg, er op het ministerie van Buitenlandse Zaken een werkvergadering is belegd waarop het parket van Antwerpen, de departementen Economische Zaken en Justitie, de douane en andere bij deze kwestie betrokken diensten uitgenodigd waren.

Het parket heeft daar het verslag-Fowler ontvangen, alsook de tekst van de Britse regeringsverantwoordelijke. Ingevolge de aldus verkregen informatie heeft het parket op eigen initiatief een opsporingsonderzoek opgestart. Inmiddels zijn er ingevolge verder overleg tussen het parket, het departement Economische Zaken en de douane nieuwe controles uitgevoerd.

De moeilijkheid ligt hierin : het parket kan uiteraard geen vaststellingen in Afrika gaan doen.

Dergelijk onderzoek zou beter door het federaal parket worden verricht. Het parket van Antwerpen beschikt onder meer wegens het personeelstekort daartoe over te weinig capaciteit.

Een lid waarschuwt ervoor dat, bij ontstentenis van een gerechtelijke reactie, de imagovorming haar werk zal doen zodat het parket van Antwerpen als hoofdverantwoordelijke zal worden aangewezen voor het stilzitten van de overheid.

Spreker heeft evenwel nog een juridisch-technische vraag. Op grond van welke wetsbepalingen kan het parket optreden tegen de schending van het door de VN opgelegde embargo op de handel in bloeddiamanten waarvan de opbrengsten worden gebruikt om op de zwarte markt wapens te kopen ? Kan er op diamanten van verdachte oorsprong of op de hiervoor betaalde sommen beslag worden gelegd ?

Als antwoord op deze cruciale vraag verklaart de heer Van Lijsebeth dat hij eind februari/begin maart 2000 op een vergadering op het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gepleit voor een wettelijke bepaling houdende de strafbaarstelling van de schending van embargo's. Het enig juridisch instrument waarover het parket thans beschikt wanneer bepaalde gegevens betreffende de herkomst van de diamanten vervalst zijn, is strafvervolging wegens valsheid in geschrifte.

De heer Vandeplas merkt op dat het probleem van de strafbaarheid van de schending van een internationaal embargo reeds vroeger aan de orde is gekomen toen er in Antwerpen beslag werd gelegd op een schip dat met schending van het embargo tegen ex-Joegoslavië goederen naar dat land wou vervoeren. Nochtans bestond daarvoor, volgens de Antwerpse beslagrechter, geen rechtsgrond.

Een lid verklaart dat om deze leemte te vullen, dringend een embargowet moet worden goedgekeurd. De commissie zou daartoe het initiatief moeten nemen. Daarmee zou worden voorkomen dat ons land wegens zijn inertie internationaal aan de schandpaal wordt genageld.

In het licht van het voorstel van senator Dallemagne om een onderzoekscommissie op te richten die de handel in bloeddiamanten vanuit Kongo zou onderzoeken, lijkt het raadzaam dat de opvolgingscommissie omtrent deze problematiek nog aanvullende hoorzittingen houdt.

Spreker is in ieder geval geen voorstander van de oprichting van een onderzoekscommissie omdat zij geen greep heeft op deze kwestie.

Hetzelfde lid wenst te weten hoe de heer Van Lijsebeth de omvang van de drugshandel inschat.

De heer Van Lijsebeth antwoordt dat de drugsproblematiek steeds scherpere vormen aanneemt.

Het parket en de opsporingsdiensten strijden met man en macht tegen de grote drugstrafieken. Daarvoor is de nodige capaciteit vrijgemaakt. Zo worden Zuid-Amerikaanse bananenschepen systematisch en grondig gecontroleerd. Dat betekent niet dat de aanvoerlijnen definitief worden doorgesneden. Er komen nog steeds grote hoeveelheden drugs het land binnen.

Het eerste grote probleem waarmee het parket thans wordt geconfronteerd, wordt veroorzaakt door kleine dealers uit België, Frankrijk, Luxemburg en Duitsland die zich in Nederland gaan bevoorraden en soms met een halve kilo cocaïne of heroïne de grens oversteken. Dit grensverkeer valt moeilijk te controleren. Nochtans moet er tegen worden opgetreden. De vraag is echter of de politiediensten voldoende personeel ter beschikking kunnen stellen om geregelde controles uit te voeren. Thans vinden die controles slechts sporadisch plaats.

Het tweede, mogelijk nog belangrijker probleem betreft de eindgebruikers. Hier loopt de situatie volledig uit de hand. De vraag is hier hoe men, gelet op de diversiteit van de drugs, deze personen moet aanpakken. Tot midden de jaren 80 vervolgde het Brusselse parket systematisch elke cannabisgebruiker. Het lijkt spreker niet raadzaam deze richting uit te gaan. Hij pleit dan ook voor een structurele aanpak van het probleem. De procureur verheelt echter niet dat er op dit ogenblik een en ander schort aan de aanpak van het parket van Antwerpen.

Op de vraag hoe het gesteld is met de begeleidende criminaliteit, antwoordt hij dat de actuele daling van de drugsprijzen enerzijds minder begeleidende criminaliteit genereert, maar anderzijds het drugsgebruik vooral voor jongeren aantrekkelijker maakt waardoor het gebruikersprobleem toeneemt. De procureur heeft voor dit probleem niet onmiddellijk een passend antwoord. Daarom betreurt hij de beslissing eertijds om de drugssectie van het parket af te schaffen. Naar de toekomst toe wenst hij in samenwerking met andere instanties en diensten tot een meer gespecialiseerde aanpak van de drugsproblematiek te komen. Op dit ogenblik ontbreken hem daartoe de nodige mensen en middelen.

De vorige spreker leidt hieruit af dat niet alleen de vacatures bij het parket moeten worden opgevuld, maar dat ook gespecialiseerde medewerkers in dienst moeten worden genomen voor wie een specifiek administratief en geldelijk statuut moet worden uitgewerkt. Dergelijke experten zullen immers niet met de huidige ambtenarenwedden worden gelokt. Zolang het besef niet leeft dat de civil servant behoorlijk moet worden betaald om kwaliteitsvol personeel aan te trekken dat zijn opdracht in volle onafhankelijkheid kan volbrengen, zal men in België van de regen in de drop vallen.


De minister verklaart dat hij het initiatief van de opvolgingscommissie om het actieplan van het parket van Antwerpen te bespreken, apprecieert. Dit plan vertoont een duidelijk verband met zijn jaarverslag over de georganiseerde criminaliteit in België, waarin ondubbelzinnig wordt gesteld dat de georganiseerde criminaliteit zich voornamelijk in de grote steden nestelt, waarbij vooral de aantrekkingskracht van Antwerpen in het oog springt.

Zoals de procureur heeft aangegeven, geeft het lokaal strategisch plan invulling aan het federaal veiligheids- en detentieplan, waarin ook het grootstedelijk beleid in de verf is gezet. Nochtans zijn er bij de omzetting en de uitwerking van het federale plan naar het lokale niveau enkele stadia overgeslagen om de eenvoudige reden dat in de beleidsketting vooralsnog enkele schakels ontbreken.

In de eerste plaats is er het federaal parket dat in de nabije toekomst gestalte zal krijgen (cf. het wetsvoorstel inzake het federaal parket dat op 12 oktober 2000 werd ingediend door de heren Erdman, Coveliers, Michel, Giet en Decroly en mevrouw Talhaoui, Stuk Kamer, nr. 50 0897/1).

Ten tweede zal het college van procureurs-generaal zijn beleidstaak slechts kunnen vervullen indien het de nodige bijstand krijgt. Het federale veiligheidsplan voorziet daartoe in de nodige maatregelen. Zo zullen er bijstandsmagistraten en een aantal personeelsleden van het NICC aan het college worden toegevoegd. Voorts zal ook de dienst Strafrechtelijk Beleid aan het college worden gekoppeld.

Ten derde ontbreekt het wettelijk verplichte nationaal veiligheidsplan dat tegen oktober 2000 door de werkgroep II van de politiehervorming dient te worden opgesteld.

Tot slot ontbreken de zonale veiligheidsplannen.

De minister heeft bijgevolg begrip voor de moeilijkheden die het parket van Antwerpen heeft ondervonden bij de redactie van zijn lokaal actieplan.

Een lid onderstreept dat er drie jaar geleden geen enkele analytische benadering bestond van de georganiseerde criminaliteit in Antwerpen. Het actieplan van het parket van Antwerpen vormt bijgevolg een duidelijke trendbreuk met het verleden. Het maakt het mogelijk de criminaliteit dicht op de huid te zitten, ondanks het gebrek aan mensen en middelen waarmee het parket wordt geconfronteerd.

In dat verband onderstreept de minister het belang van de bottum up-benadering. De terugkoppeling van de lokale plannen van aanpak aan het federaal veiligheidsplan zal het mogelijk maken dit laatste bij te sturen.

Wat de methodologie van de lokale plannen van aanpak betreft, heeft de procureur gewezen op enkele tekortkomingen of elementen die achterwege zijn gebleven.

Daar hoort in de eerste plaats, zoals hiervoor al is aangestipt, het college van procureurs-generaal bij waarvoor in de toekomst een belangrijke beleidsopdracht is weggelegd.

Dat geldt in zekere mate ook voor de procureurs des Konings omdat zij als lid van de zonale veiligheidsraad betrokken zullen worden bij het opstellen van de lokale velligheidsplannen. Op dit ogenblik hebben de procureurs des Konings van Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent en Luik met hun lokale plannen van aanpak het voortouw genomen. Het is echter de vraag of aan alle parketten geen bijstand moet worden verleend voor de redactie van hun actieplannen en de opvolging ervan.

De heer Van Lijsebeth sluit zich aan bij de stelling van de vorige spreker dat de lokale plannen van aanpak moeten worden opgevolgd. Hij is vragende partij om dat te doen in samenspraak met de minister van Justitie, het college van procureurs-generaal, de parketten-generaal en de dienst Strafrechtelijk Beleid.

Het is een typisch Belgische eigenschap om grote plannen te smeden, maar op het vlak van de uitvoering en de controle in gebreke te blijven.

Wat de wisselwerking tussen de federale en de lokale veiligheidsplannen betreft, is spreker van oordeel dat men er inzonderheid inzake georganiseerde criminaliteit alle belang bij heeft om het accent te leggen op een inductieve benaderingswijze en niet op een deductieve. Indien er van bovenaf strikte onderrichtingen worden opgelegd die niet op de realiteit aansluiten, zal men in de problemen geraken. Dat is nu reeds het geval met de richtlijn inzake drugs. Spreker zal hier niet in detail op ingaan, maar verklaart dat het parket hiervan een analyse heeft gemaakt (het actieplan drugs).

Het parket van Antwerpen is met een plan van aanpak op de proppen gekomen omdat het niet wou wachten totdat er vanuit het federale niveau daartoe instructies worden gegeven.

Het is van belang dat de lokale parketten en de politiediensten aan de hogere echelons informatie verstrekken over de lokale criminaliteitssituatie. Hieruit kunnen de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal dan meer algemene conclusies trekken.

2.2. BRUSSEL (12)

2.2.1. Uiteenzetting van de heer Dejemeppe, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel

De heer Dejemeppe wijst erop dat de georganiseerde criminaliteit tal van vormen kan aannemen. De middelen om deze te bestrijden hangen onder meer af van de wijze waarop men het probleem benadert.

De parketten beschikken over betrekkelijk weinig middelen. Dat is niets nieuws.

Er zij vermeld dat de parketten van eerste aanleg niet belast zijn met het opstellen van een strafrechtelijk beleid. Die rol is weggelegd voor de procureurs-generaal en de minister van Justitie.

De parketten van eerste aanleg doen niets anders dan uitvoeren wat beslist is, zelfs al zijn in de loop van de laatste jaren terzake weinig initiatieven genomen.

Door het parket worden acties gevoerd zowel op het vlak van de georganiseerde criminaliteit in het algemeen als op het vlak van de financiële criminaliteit. Men stelt steeds vaker vast dat er banden bestaan tussen deze vormen van criminaliteit.

Op het parket van Brussel zijn reeds een aantal magistraten bezig deze banden bloot te leggen en vanaf de maand september zal een magistraat speciaal belast worden met de coördinatie tussen de gewone georganiseerde criminaliteit en de financiële criminaliteit.

Men krijgt ook te maken met een georganiseerde criminaliteit die strikt beperkt blijft tot financiële aangelegenheden. Zo zijn er ondernemingen of families die geen verankeringspunt meer nodig hebben in België, omdat ze zich reeds in het buitenland ontwikkeld hebben (cf. de Russische en Oost-Europese maffia's), en die Belgische vennootschappen gebruiken om geld wit te wassen, en gebruik maken van stromannen en omkoping, met name om de Belgische nationaliteit te verwerven.

Het parket volgt eveneens alles wat te maken heeft met car-jacking, home-jacking, autozwendel en mensenhandel. Er bestaat met name een vrij intense samenwerking met de diensten van de rijkswacht te Zaventem.

In Brussel zijn er immers twee internationale grenzen, namelijk de luchthaven en de Eurostar. Dit zijn doorgangszones voor de mensenhandel en het illegaal binnenbrengen van vreemdelingen op het grondgebied.

Regelmatig worden coördinatievergaderingen belegd met de diensten van de plaatselijke politie en van de gespecialiseerde politie.

De onderzoeken verlopen multidisciplinair. Een aantal arbeidsauditeurs zijn zo actief betrokken bij de vervolging van zware inbreuken op de arbeidswetgeving.

Het komt immers vaak voor dat gemeenrechtelijke, fiscaalrechtelijke en sociaalrechtelijke misdrijven in de onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit in elkaar overvloeien.

Wat betreft de criminaliteit die gewoonlijk als financiële criminaliteit wordt aangemerkt, wordt de methodologie geregeld geëvalueerd om deze eenvoudiger en efficiënter te maken (zwendel, soms buitensporige BTW-carrousels, witte pompen).

In het kader van witwaszaken worden zeer positieve contacten tot stand gebracht met de Cel voor financiële informatieverwerking.

In de rechtbank van Brussel heeft men elk jaar een dertigtal vonnissen inzake witwaspraktijken (met geld dat vooral afkomstig is van drugs, gemakkelijker te identificeren, maar onvoldoende van andere misdrijven).

Het actieplan omvat een aantal bevindingen in verband met de middelen, en men hoopt dat daar een positief gevolg aan gegeven zal worden.

De « horizontale » samenwerking met juristen, boekhouders, criminologen, enz. staat nog in haar kinderschoenen en moet nog geoptimaliseerd worden.

Brussel is het proefparket inzake informatisering van het gerecht maar beschikt nog niet over Internet.

Deze uiteenzetting zal echter vooral gewijd zijn aan het wetgevingsaspect.

De heer Dejemeppe dient in dit verband een nota in met voorstellen van wetgevingsinitiatieven inzake georganiseerde misdaad en geeft daar de volgende toelichting bij.

I. Op nationaal vlak

1. De inverzekeringstelling gedurende 48 uur mogelijk maken in plaats van gedurende 24 uur (wijziging van artikel 12 van de Grondwet).

Het Belgische systeem wil de individuele vrijheid beschermen en om die reden heeft de grondwetgever van 1830 besloten dat men een persoon zijn vrijheid niet langer dan 24 uur mocht ontnemen zonder het optreden van een rechter. Dat veronderstelt dat het dossier ooit aan de feitenrechter voorgelegd zal worden.

Het gaat dus om een vrij logge procedure. De termijn van 24 uur is uiterst kort om de voorbereiding van een onderzoek af te ronden.

Paradoxaal genoeg heeft de aanhangigmaking van de zaak bij de onderzoeksrechter niet noodzakelijk een gunstige weerslag op de strijd tegen de misdaad, of op de toestand van de betrokken personen.

Daarom moet men een inverzekeringstelling gedurende 48 uur in plaats van 24 uur toestaan. Dat veronderstelt een wijziging van artikel 12 van de Grondwet, dat thans niet voor herziening vatbaar is verklaard.

Een dergelijke wijziging zou de Belgische regeling in overeenstemming brengen met die van de meeste landen in Europa. Ons land is thans het land met de kortste termijn van inverzekeringstelling in heel Europa. De gemiddelde termijn is 48 uur; voor terrorisme kan hij in Frankrijk op 72 uur of zelfs op 96 uur gebracht worden.

Het voorstel tot verlenging van de termijn van inverzekeringstelling van 24 uur tot 48 uur dateert van meer dan 10 jaar geleden. Toch is er in het Parlement nooit over gesproken, hoewel hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de vrijheid van de persoon.

Men zou kunnen zorgen voor een gerechtelijke waarborg (bijvoorbeeld een gemotiveerde machtiging van de procureur des Konings).

2. Het bewarend beslag mogelijk maken van geldsommen die in aanmerking komen voor verbeurdverklaring van de equivalente waarde (wijziging van de artikelen 42, 43 en 43bis van het Strafwetboek)

Tijdens de vorige zittingsperiode werden een aantal problemen inzake beslag geregeld, namelijk de inbeslagneming van de equivalente waarde door de feitenrechter, een straf die echter pas jaren na de feiten toegepast wordt.

Voor de onderzoeksrechter is het op dit ogenblik niet mogelijk bewarend beslag te leggen op geldsommen, met het oog op de verbeurdverklaring van de equivalente waarde (bijvoorbeeld de ontdekking van geld in een bankkluis die toebehoort aan de dader van een misdrijf — hold-up, drugshandel of mensenhandel — en dat bijvoorbeeld afkomstig is van een erfenis). De kamer van inbeschuldigingstelling heeft met name door een ondertussen gezaghebbend arrest van 19 april 1999 de schijnwerpers gericht op deze juridische leemte. Deze leemte berokkent schade in de strijd tegen de georganiseerde misdaad.

3. De verkoop van naamloze telefoonkaarten reglementeren (van het soort « pay en go »)

Sinds 1990-1991 en de wet-« Belgacom », heeft het Parlement inspanningen geleverd om de sector van de telefonie te reglementeren.

Deze sector blijft zich verder ontwikkelen. In de georganiseerde misdaad heeft men tegenwoordig te maken met naamloze telefoontoestellen.

Het is echt belangrijk binnenkomende of uitgaande telefoonnummers te kunnen opsporen en de rechter uitzonderlijk de mogelijkheid te geven telefoongesprekken te beluisteren.

Het probleem is dat men de telefonerende personen moet kunnen identificeren, wanneer ze gebruik maken van naamloze telefoonkaarten.

Hoewel het een illusie is een perfect sluitend systeem te bedenken (men kan niet uitsluiten dat gebruik gemaakt wordt van valse identiteitskaarten of dat kaarten van het soort « pay and go » doorgegeven worden), zou de verplichting voor de verkopers om een register van kopers bij te houden een bijkomende troef zijn om het gerechtelijk onderzoek te bevorderen.

Bij onderzoeken van telefoongesprekken kan over een lange periode uiteindelijk altijd iemand geïdentificeerd worden.

Frankrijk heeft al een reglementering op dat vlak.

4. Wetgevend optreden met betrekking tot de bijzondere opsporingsmethoden

Dit voorstel is reeds verschillende jaren in behandeling. Het gebrek aan rechtszekerheid in een domein dat slechts bij ministeriële omzendbrief geregeld is, moet weggewerkt worden, want dit geeft geregeld aanleiding tot betwistingen voor de rechtbank.

5. De wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken operationeel maken

Krachtens deze wet kan een genetische afdruk, afgenomen in het kader van een zaak, met de toestemming van de betrokken persoon gebruikt worden in een andere procedure. De wet moet uitvoeringsmaatregelen krijgen (datum van inwerkingtreding, oprichting van een gegevensbank), aangezien de jurisprudentie niet geneigd is dit soort bewijs zonder wettelijk kader te aanvaarden (gelet op het vermoeden van onschuld, de eerbied voor de persoonlijke levenssfeer, het recht op stilzwijgen). De inwerkingtreding van deze wet is afhankelijk van een koninklijk besluit.

Onlangs nog heeft de correctionele rechtbank te Brussel een verdachte vrijgesproken van deelneming aan een holdupbende omdat hij door middel van genetische kenmerken geïdentificeerd was zonder dat hij ze voor die aangelegenheid ter beschikking gesteld had.

Tegen die beslissing is thans beroep aangetekend.

Er zij evenwel vermeld dat genetische afdrukken nooit meer zijn dan een moderne versie van vingerafdrukken, waarvan het gebruik geen aanleiding geeft tot betwistingen.

6. De strafmaat verzwaren voor gevallen van complexe fiscale fraude en kleine niet met andere misdrijven samenhangende overtredingen vrijstellen van strafvervolging

— Geen strafvervolging voor kleine belastingmisdrijven (die niet samenhangen met andere misdrijven of misdrijven waarvan het openbaar ministerie het niet nodig acht strafvervolging in te stellen)

Alle belastingwetboeken bevatten administratieve sancties in geval van overtreding van de wettelijke verplichtingen. Deze boeten kunnen tot het dubbele van de ontdoken rechten, taksen of belastingen bedragen. Een financiële sanctie is over het algemeen het meest doeltreffend voor kleine overtredingen van de belastingwetgeving en kan op dit ogenblik veel hogere bedragen opleveren dan penale geldboetes.

Het samen opleggen van administratieve en strafrechtelijke sancties wordt thans erg betwist en kan beschouwd worden als strijdig met het gemeenschapsrecht (cf. met name de arresten van het Franse Cour de cassation van 29 april 1997, JDF, 1997, blz. 343, van de Hoge Raad der Nederlanden van 19 juni 1985, JDF, 1986, blz. 351, van het Belgische Hof van Cassatie van 5 februari 1999, JLMB, 1999, blz. 532 en 541, en van het Arbitragehof van 24 februari 1999, JLMB, 1999, blz. 532). Het is noodzakelijk de administratieve en strafrechtelijke boeten op elkaar af te stemmen.

— Strenger optreden tegen de zware en georganiseerde fiscale fraude, het « fiscaal banditisme »

Ongeacht het bedrag van de fiscale fraude of de gebruikte mechanismen, bedraagt de strafrechtelijke boete maximum 500 000 frank, een bedrag dat niet onderworpen is aan het stelsel van de opdeciemen (cf. met name de artikelen 449, 450, 457, WIB 1992, de artikelen 73, 73bis en 73quinquies van het BTW-Wetboek, de artikelen 133, 133bis en 133quinquies van het Wetboek der successierechten, de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratierechten).

In een recent geval had een persoon bekend deelgenomen te hebben aan een belastingfraude, namelijk een BTW-carrousel ten belope van drie miljard. Deze persoon is veroordeeld tot een straf van vijf jaar en een boete van 500 000 frank, het wettelijke maximum.

Een lid maakt melding van de termijn van drie jaar (vijf jaar in geval van fraude) gedurende welke de ambtenaren een reeks zaken kunnen onderzoeken.

Maar er zijn ook vaak veel oudere mechanismen waarin de Staat de mogelijkheid zou moeten krijgen zich burgerlijke partij te stellen om schadevergoeding te verkrijgen (burgerlijke partijstelling door de ambtenaren van de BBI namens de minister van Financiën, als overheidsorgaan).

Procureur Dejemeppe haalt het voorbeeld aan van de zaak-Bongiorno, waarin de Staat zich erg laat burgerlijke partij heeft gesteld, en slechts voor 1 frank.

Het wettelijke maximum van de strafrechtelijke boete voor zware en georganiseerde fiscale fraude zou het dubbele moeten zijn van het ontdoken bedrag, naar analogie van wat er bestaat voor de fiscale boete (cf. artikel 441, WIB 1992, en artikelen 225 tot 228 van koninklijk besluit van WIB, artikel 70 van het BTW-Wetboek, artikelen 126 en 128 van het Wetboek der successierechten, artikelen 201 tot 204 van het Wetboek van registratierechten). Het minimumbedrag van de strafrechtelijke boete moet gelijk blijven.

Hierop moeten opdeciemen toegepast worden.

De strafbaarstelling van een misdrijf als oplichting van de fiscus zou deze situatie kunnen dekken en zou een zinvolle plaats kunnen imnemen in het Strafwetboek. Het misdrijf zou de volgende omschrijving krijgen : het systematisch aanwenden van listige kunstgrepen met de bedoeling een aanzienlijk belastingbedrag te ontduiken (er zij opgemerkt dat Luxemburg over een dergelijke strafbaarstelling beschikt).

Zo zou men eveneens over een minder ongewoon wapen kunnen beschikken voor de internationale samenwerking. Het terzake geldende basisbeginsel is het beginsel van de soevereiniteit. Elkeen aanvaardt samenwerking met de andere alleen op voorwaarde dat een aantal regels nageleefd worden. Het misdrijf moet met name identiek zijn in het verzoekende land en het aangezochte land, het moet in aanmerking komen voor uitlevering en ook de voorbehouden in verband met het hogere belang van de Staat, politieke zaken en fiscale zaken moeten de uitvoering van de uitlevering niet in de weg staan.

Alle opvereenkomsten met nabijgelegen landen (Benelux-verdrag, Verdrag van Wenen van 1959 inzake wederzijdse rechtshulp, ...) bevatten voorbehouden, onder meer voor fiscale zaken.

Indien men bijvoorbeeld een fiscaal verzoek naar Luxemburg stuurt, zal men dan ook geen medewerking krijgen. Voor oplichting van de fiscus zou het dan ook nuttig zijn te kunnen rekenen op de medewerking van dat land, temeer omdat het zijn medewerking in fiscale zaken verleent indien er elementen van oplichting aanwezig zijn, maar dan met het verbod de verkregen inlichtingen in dat land voor andere doeleinden te gebruiken.

II. Op internationaal vlak

De conclusies van de Onderzoekscommissie over de georganiseerde criminaliteit bevatten een groot aantal interessante punten waarvan er sindsdien echter weinig concrete invulling hebben gekregen.

Men moet het Europese grondgebied op gerechtelijke vlak als één geheel beschouwen, op dezelfde manier als het een eenheid vormt op economisch vlak.

Het is niet normaal dat men voor de transfer van een sportman of voor de verkoop van een schilderij gemeenschapsregels toepast maar dat men inzake justitie aanneemt dat iedereen baas is in eigen land.

In 1957 werd een Europees uitleveringsverdrag goedgekeurd. België heeft meer dan 40 jaar nodig gehad om het te ratificeren (cf. de ministeriële omzendbrief van 16 juni 1998 over te toepassing van dit verdrag).

Wanneer men gedurende die periode Oostenrijk om een rogatoire commissie vroeg als ondersteuning van een onderzoek inzake misbruik van vertrouwen, werd alle samenwerking geweigerd omdat het voornoemde verdrag niet geratificeerd was.

Voorstellen

1) De uitvoering van een handeling van rechtshulp mag niet meer onderworpen zijn aan de voorwaarde van de dubbele strafbaarstelling, daar waar dat nog gebeurt.

Zo maakt de OESO-Overeenkomst inzake corruptie in het bijzonder melding van de strafbaarstelling van omkoping van een buitenlandse ambtenaar.

De ratificatie van de overeenkomst bevat een aantal voorbehouden, met name op het vlak van de wederkerigheid. Men kan een feit gepleegd in het buitenland dus slechts vervolgen indien in het betrokken land een soortgelijke bepaling bestaat ten aanzien van België.

Uit dit oogpunt worden de moeilijkheden alleen maar groter naarmate men zich verwijdert van de kern van de Europese Unie, in het bijzonder in de landen van het Oostblok waar de problemen veel ernstiger zijn dan bij ons.

2) De gerechtelijke overheid moet zich ook rechtstreeks — in een taal die door het aangezochte land aanvaard wordt — richten tot de buitenlandse magistraat van de plaats van uitvoering, die haar op zijn beurt rechtstreeks het verzamelde bewijsmateriaal overhandigt, zonder bemiddeling van de uitvoerende macht.

Op dit ogenblik is contact van rechter tot rechter nog altijd niet toegestaan, behalve in sommige gevallen die spoed eisen. Maar in dat geval worden de documenten teruggestuurd via diplomatieke weg.

Wanneer de persoon in voorlopige hechtenis verblijft, is men na enkele maanden verplicht deze op te heffen.

De toezending van het verhoor van de heer Dassault te Parijs in het kader van de zaak-Agusta-Dassault, heeft achttien maanden gevergd.

3) De rechtshulp moet zo snel mogelijk verstrekt worden, en zo mogelijk, binnen de termijn die vermeld wordt in het verzoek, tenzij wanneer de redenen van de vertraging meegedeeld worden.

4) Geen enkel rechtsmiddel mag opgeworpen worden in het land van uitvoering (dat is vaak de zwakke schakel die het verzoek verlamt).

(bijvoorbeeld een verzoek om huiszoeking in Luxemburg : de bank waar de huiszoeking verricht moet worden, kan een preventief rechtsmiddel inzetten, dat een jaar kan aanslepen).

5) Met toestemming van de magistraat moeten de rechter of zijn medewerkers buiten de nationale grenzen kunnen deelnemen aan de uitvoering van het verzoek om rechtshulp. Hoewel passieve deelname op dit ogenblik over het algemeen aanvaard wordt, bestaat er geen enkele regel die actieve deelname waarborgt, iets wat in de praktijk nochtans gerechtvaardigd lijkt.

6) Vooral inzake georganiseerde criminaliteit moeten de Staten aanvaarden hun eigen onderdanen uit te leveren, onder voorbehoud dat de eventueel uitgesproken gevangenisstraf in het land van herkomst uitgevoerd kan worden (het wordt steeds meer een anachronisme dat misdadigers vrij kunnen reizen maar dat wanneer ze eenmaal opgepakt worden, het nationaliteitsbeginsel opnieuw de bovenhand krijgt en dat het niet mogelijk is een Belg in Rome of een Nederlander in Brussel te berechten — een regel waarop het Verenigd Koninkrijk een uitzondering vormt). Elke onderdaan van een lidstaat moet beschouwd worden als burger van de Unie, zonder dat hij zich achter zijn hoedanigheid van staatsburger kan verschuilen om tegen de vervolging in te gaan.

Geschillen inzake uitlevering en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen moeten toegewezen worden aan de gerechtelijke overheid, zonder inmenging van de uitvoerende macht (bijvoorbeeld in een zaak die samenhangt met de zaak-Bongiorno was een van de Italiaanse daders in Italië geïdentificeerd, op enkele honderden meters van de Franse grens. Voor het onderzoek moest een lange en dure procedure met de Italiaanse Staat opgezet worden om de betrokken persoon juist voor de noodzakelijke verhoren en confrontaties naar België te laten komen, waarna hij terug naar Italië gestuurd werd).

Een lid vraagt zich af of hiermee niet bewezen is dat justitie naar het Europese niveau overgeheveld moet worden, met een Europees parket en een Europese procureur-generaal.

Volgens de heer Dejemeppe zal dat nog een tijd duren omdat alles wat met strafrecht te maken heeft, zeer diep in de tradities verankerd is. Gerechtelijk chauvinisme komt men in alle landen tegen (cf. Groot-Brittannië, waar men niet aarzelt te beweren dat de verdachte volgens het continentale recht schuldig geacht wordt).

7) Het bankgeheim of het geheim dat aan andere financiële tussenpersonen opgelegd is, mag niet opgeworpen worden tegen de onderzoeksverrichtingen van de rechter.

8) Inlichtingen en bewijsmateriaal, in het buitenland verkregen of uit het buitenland ontvangen, moeten in elke strafprocedure gebruikt kunnen worden : men moet hier afstand doen van het beginsel van de specialiteit waardoor een aantal landen zelfs een schriftelijke verbintenis eisen dat de verkregen inlichtingen niet gebruikt zullen worden in andere zaken, bijvoorbeeld in fiscale zaken.

2.2.2. Bespreking

Een lid verwijst naar het actieplan dat de procureur des Konings meegedeeld heeft. Hij heeft vragen bij de ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit te Brussel, ten opzichte van de situatie van enkele jaren geleden.

Volgens de procureur des Konings van Antwerpen zou de Russische maffia haar activiteiten voor een deel verlegd hebben naar Brussel. Kan dat bevestigd worden en in welke sectoren is deze maffia bedrijvig ?

Neemt het drugsprobleem verder uitbreiding te Brussel ?

Welke zijn tenslotte de meest actieve groepen inzake georganiseerde criminaliteit, en in welke sectoren ?

De heer Dejemeppe antwoordt op de eerste vraag dat het op de eerste plaats belangrijk is zich een exact beeld te vormen van wat men de Russische maffia noemt. Er is samen met de rijkswacht een plan opgesteld om een aantal leden van deze maffia aan te houden en het parket behandelt thans dossiers met betrekking tot Russische onderdanen, of gewezen Russische onderdanen die de Belgische nationaliteit verkregen hebben en die zich met witwaspraktijken bezighouden.

De vorige spreker vraagt of het parket de mogelijkheid heeft gehad advies te verstrekken bij de verkrijging van de Belgische nationaliteit door die personen.

De heer Dejemeppe antwoordt dat het parket, wanneer het dergelijke adviezen moet geven, niet altijd over precieze informatie beschikt over het lidmaatschap van de maffia van deze personen, of over hun activiteiten, wanneer ze geen onderneming op hun eigen naam hebben, wanneer ze geen strafblad hebben, enz.

Een aantal dossiers in verband met de Russische maffia worden in Brussel behandeld en de correctionele rechtbank heeft reeds veroordelingen uitgesproken.

Er zijn ook dossiers van Albanezen en Bulgaren wegens souteneurschap, mensenhandel, ...

Er bestaat een zeer goede samenwerking met het opvangcentrum PAG-ASA, waardoor getuigenissen verzameld konden worden van vrouwen die het slachtoffer zijn van deze netwerken.

Er zijn ook Afrikaanse netwerken (Ghana, Nigeria, ...).

De strijd tegen de drugshandel wordt stilaan een probleem, wegens een gebrek aan personeel, ook al wil men van drugsbestrijding een prioriteit maken. Het aantal rijkswachters die zich daarmee bezighouden, is vrij beperkt.

Het gaat hier om de handel zelf, want het witwassen bijvoorbeeld is iets anders.

Deze toestand is aan de minister van Justitie meegedeeld en deze heeft in de tussentijd verklaard dat de problematiek van de drugshandel buiten het veiligheidsplan van de regering zou vallen.

De vorige spreker verwijst naar de opmerkingen die hij gemaakt heeft toen dit plan aan het Parlement voorgesteld werd : de drugshandel heeft een weerslag op de internationale criminaliteit en vormt een van de voornaamste financieringsbronnen daarvan.

De heer Dejemeppe wijst op de moeilijkheden in de samenwerking die België soms op internationaal vlak ondervindt, met name met Nederland, dat het drugprobleem heel anders benadert dan wij.

Een lid vraagt of de drug- en prostitutieproblemen waarvan sprake in een aantal gemeenten geconcentreerd is.

Enkele jaren geleden zijn er specifieke samenwerkingsverbanden tot stand gebracht met Schaarbeek, Brussel-stad, enz. Welke gemeenten zijn, wat de interne werking van de politie betreft, het best georganiseerd en hebben hun korps gereorganiseerd met het oog op een betere samenwerking met het parket ?

De procureur heeft verklaard dat een magistraat vanaf september 2000 speciaal belast zou worden met de banden tussen gewone criminaliteit en georganiseerde criminaliteit.

Is één magistraat voldoende voor die taak en zijn andere initiatieven niet noodzakelijk ?

Spreekster vermeldt dat ze onlangs de minister van Justitie geïnterpelleerd heeft om te vragen hoe ver het stond met zijn plannen voor het wegwerken van de achterstand in Brussel. Hij heeft geantwoord dat deze plannen een geheel vormden, dat een van de onderdelen betrekking had op de reorganisatie van de structuur van het parket van Brussel en dat hij van de procureur des Konings en van de procureur-generaal op dat vlak initiatieven verwachtte.

Wat zijn de verwachtingen van de minister terzake juist ?

In het veiligheidsplan is, in verband met witwaspraktijken en financiële criminaliteit, sprake van omkering van de bewijslast.

Persoonlijk is spreekster zeer terughoudend ten aanzien van een dergelijke maatregel, die afbreuk doet aan het vermoeden van onschuld. Ze vraagt of een omkering van de bewijslast in bepaalde sectoren van de financiële criminaliteit een doeltreffend instrument is.

Hoe ver staat men tenslotte op Europees vlak met het Corpus juris van mevrouw Delmas-Marty, dat een aanzet vormde om te komen tot een gemeen recht voor bepaalde misdrijven, met name voor de financiële criminaliteit ?

Neemt de procureur als Belgisch magistraat deel aan vergaderingen van Europese magistraten om vooruitgang te boeken in de werkzaamheden van mevrouw Delmas-Marty ?

Op de eerste vraag in verband met de prostitutie antwoordt de heer Dejemeppe dat hij naar aanleiding van permanente conflicten in de gemeenten van het Brusselse (voornamelijk in Schaarbeek en Sint-Joost) een programma van vijfhoeksoverleg opgezet heeft waarin naast het parket ook de gerechtelijke politie, de rijkswacht, de plaatselijke politie en de burgemeesters deelnamen, om te vermijden dat de betrokken personen van gemeente naar gemeente doorgestuurd worden.

Prostitutie is een zeer oud verschijnsel en het is een illusie hieraan met dwangmiddelen een einde te willen maken. De beste manier van werken is de prostitutie organiseren en ervoor zorgen dat men een zicht krijgt op wat er zich afspeelt in de wijken waar het fenomeen zich hoofdzakelijk voordoet, namelijk vooral in de Noordwijk (en bijkomend ook te Elsene).

De besprekingen hebben in 1996 geleid tot een protocol dat formeel nog altijd van kracht is, en dat de volgende punten bevat :

— beperking van de prostitutie tot de wijken waar ze traditioneel gevestigd was (moeilijkheden die te maken hebben met de grote renovatie van de Noordwijk);

— controle van de prostituees om een betere kennis van het terrein te kunnen verwerven en vervolging van de netwerken van souteneurs; bescherming van de minderjarigen;

— actief beleid inzake vreemdelingen (terugbrenging naar de grens, uitwijzing, ...).

Deze aanpak is door de verschillende burgemeesters en hoofdcommissarissen van de gemeenten goedgekeurd maar de uitvoering brengt altijd problemen mee omdat in de Noordwijk veel uiteenlopende belangen bestaan. Elk zou natuurlijk willen dat de prostitutie, die op zichzelf geen misdrijf vormt, van zijn grondgebied verdwijnt en hoewel de burgemeesters over bevoegdheden van bestuurlijke politie beschikken, zal de prostitutie, indien men deze op een bepaalde plaats verdrijft, elders weer opduiken.

Anderzijds bestaat het gevaar dat de prostitutie in de schemerzone terechtkomt en dan zou het moeilijker worden controle uit te oefenen over elke vorm van criminaliteit die met de prostitutie gelieerd is (drugs, geweld, moorden, mensenhandel, ...).

Een lid verklaart getroffen te zijn door de vergelijking tussen het aantal prostituees te Antwerpen en het aantal van enkele honderden prostituees dat de procureur voor Brussel vermeldt.

De heer Dejemeppe merkt op dat dit wellicht te maken heeft met het feit dat Antwerpen een haven is.

Wat betreft de band tussen de georganiseerde criminaliteit en de financiële criminaliteit, zijn er thans twee afdelingen die deze domeinen bestrijken.

Er zij vermeld dat in veel parketten daar zelfs geen specifieke afdeling voor bestaat.

Vanaf september 2000 zal bovendien een magistraat belast worden met de coördinatie tussen deze twee aspecten. Het gaat om een bijkomend element, dat nuttig is om een beter zicht op de sector te krijgen en om dit soort gemengde dossiers te kunnen behandelen.

De kwestie van het beheer van het parket ingedeeld in twee algemene afdelingen, een Nederlandstalige en een Franstalige, is een ander probleem.

De procureur verklaart dat hij daarover een verslag met een concreet voorstel bezorgd heeft aan de minister van Justitie, maar op dit ogenblik is het niet denkbaar positief werk te leveren als men het parket « in twee kapt » omdat een reeks wetten, zowel wat betreft de procedure, met name het gebruik der talen, als op inhoudelijk vlak, toegepast worden.

Op het parket van Brussel beginnen heel wat dossiers in het Nederlands en gaan ze voort in het Frans, of omgekeerd.

De oplossing zou zijn dat iedereen bij het parket van Brussel tweetalig is, maar zo ver is het nog niet.

Ten aanzien van de omkering van de bewijslast staat de procureur niet erg positief.

De Italianen zijn die weg ingeslagen en in het geval van de pentiti moet men vaststellen dat er in dat land veel schandalen zijn geweest.

Het is daarentegen duidelijk dat men voor de volgende eeuw op weg is naar een soort mundialisering van het recht en naar wat in het Angelsakische recht plea-bargaining genoemd wordt (discussie met de verdachte en de advocaat), waar de procureur wel voorstander van is.

Een lid sluit zich aan bij deze mening en wijst erop dat daarin een oplossing kan liggen voor het probleem van de redelijke termijn.

De heer Dejemeppe merkt voorts op dat de figuur van de onderzoeksrechter volgens hem ook stilaan moet verdwijnen ten voordele van een rechter van de vrijheidsrechten, zoals in de meeste andere landen het geval is.

Het internationaal strafgerecht heeft duidelijk gekozen voor plea-bargaining en voor een rechter van de vrijheidsrechten. Het onderzoek wordt verricht door het parket in Den Haag of Arusha.

Deze ontwikkeling vraagt tijd want ze veronderstelt een wijziging in de culturele benadering.

Wat het Corpus juris betreft, daarbij wordt het parket niet rechtstreeks betrokken of geraadpleegd. Er zijn af en toe vergaderingen met een of andere vertegenwoordiger van de Europese Commissie maar er bestaat geen coördinatie of overlegstructuur.

Een lid heeft vragen over de mogelijkheid om vennootschappen voor misdadige doeleinden te gebruiken en over de manieren om dit soort criminaliteit te bestrijden.

De procureur des Konings van Antwerpen heeft vermeld dat in zijn arrondissement systematisch gecontroleerd wordt of de vennootschappen hun jaarrekeningen ingediend hebben en indien blijkt dat ze dat gedurende drie jaar niet gedaan hebben, een « alarmsignaal » wordt gegeven. Spreker vraagt hoe het daarmee in Brussel zit.

De heer Dejemeppe antwoordt dat dit systeem aanvankelijk in Brussel toegepast werd, als proefproject, in samenwerking met de Nationale Bank, en dat men voor dat doel hun databank kon gebruiken.

Antwerpen heeft dat systeem overgenomen, dat sinds drie jaar werkt.

Te Brussel werden de slapende vennootschappen door het parket voor de burgerlijke rechter gedagvaart, met het oog op de ontbinding ervan, om te voorkomen dat ze onschuldig door kwaadwilige mensen gebruikt worden.

De voorgaande spreker merkt op dat men door middel van deze vennootschappen, die belangrijke instrumenten vormen in de handen van misdadigers, de banden tussen de verschillende activiteiten en sectoren kan blootleggen.

Spreker vermeldt in dit verband het feit dat de georganiseerde criminaliteit zich in de vastgoedsector nestelt.

De heer Dejemeppe verklaart dat hij met het ministerie van Justitie een kosten-batenanalyse heeft gemaakt en dat hij tot de conclusie is gekomen dat minstens twee voltijdse personeelsleden noodzakelijk waren om deze aangelegenheid te volgen.

Deze twee personen zijn door de vorige minister van Justitie beschikbaar gesteld en het succes is ogenblikkelijk geweest.

Dit systeem kost de maatschappij niets want de aan de overtreders voorgestelde schikkingen bedragen 30 miljoen frank.

De voorgaande spreker wijst op de belangrijke rol van een aantal relatief goed beschermde tussenpersonen, zoals advocaten en diplomaten, in de georganiseerde criminaliteit. Men stelt vast dat een aantal onder hen voortdurend in dezelfde zaken voor dezelfde personen optreden, waardoor men in een fase van proactieve analyse netwerken aan het licht kan brengen. Deze kwestie ligt gevoelig zolang geen enkel misdrijf vastgesteld wordt.

Beschikt de procureur des Konings terzake over gegevens ?

De heer Dejemeppe verwijst naar de Europese omzendbrief inzake witwassen.

Het toepassingsgebied is uitgebreid tot nieuwe beroepen : notarissen, bedrijfsrevisoren, boekhouders, en ook advocaten.

Deze omzendbrief is echter nog niet van kracht. De procureur des Konings is ervan overtuigd dat het noodzakelijk is deze omzendbrief toe te passen, ook op de advocaten.

In dit verband meent hij dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen twee soorten advocaten :

— de echte advocaten;

— degenen die de titel van advocaat voeren maar die zich met allerlei financiële zaken bezighouden, als financiële adviseurs optreden, ... allerlei zaken die niets met de rechten van de verdediging te maken hebben.

Een lid merkt op dat de internationalisering van de balie en het oprichten van steeds grotere advocatenkantoren de tendens versterken om de niet-klassieke taken van de advocaat alsmaar ruimer op te vatten.

De heer Dejemeppe voegt eraan toe dat de internationale advocaten sterk lobbyen om zich tegen de voornoemde omzendbrief te verzetten.

Hij meent dat deze strijd achterhaald is : voor advocaten die zaken willen doen, mag de titel op zichzelf geen bescherming geven.

Professor Vandeplas vermeldt dat sommige buitenlanders die de Belgische nationaliteit verwerven, volgens sommigen nadien voor problemen zorgen.

Volgens spreker moet het mogelijk zijn in België het Amerikaanse systeem van het affidavit toe te passen : degene die de nationaliteit verwerft, moet een verklaring ondertekenen en indien achteraf blijkt dat de verklaring vals was, verliest de persoon deze nationaliteit.

Een lid meent dat een dergelijke maatregel als een aparte straf opgevat moet worden, zoals het verlies van de burgerlijke of politieke rechten.

In verband met de betrekkingen met andere landen in fiscale zaken, merkt professor Vandeplas op dat het onderzoeksrecht van de fiscus in België aan een wettelijke beperkingen onderworpen is.

Spreker kan begrijpen dat landen als Zwitserland en Luxemburg niet kunnen aanvaarden dat misbruik wordt gemaakt van het gemene strafrecht (bijvoorbeeld de verdenking van valsheid in geschrifte toepassen op het feit dat men de belastingaangifte niet correct ingevuld heeft) om fiscale inlichtingen te verkrijgen die in principe niet toegankelijk zijn.

Wat de vreemdelingenproblematiek betreft, meent de heer Dejemeppe dat het Amerikaanse systeem bij ons om culturele redenen problemen kan meebrengen.

Het is beter preventief te werken, wat steeds minder gebeurt. Het parket, de Staatsveiligheid en de Dienst Vreemdelingenzaken moeten overhaast een advies verstrekken zonder dat ze over de noodzakelijke middelen beschikken om zich aan te passen aan de nieuwe procedure die sinds 2 mei 2000 van kracht is.

De kwestie van de belastingmisdrijven ligt zeer gevoelig. De buitenlandse overheid die om inlichtingen wordt verzocht, heeft soms de indruk dat misbruik wordt gemaakt van haar diensten om iets anders te zoeken dan wat men beweert. Dat maakt alle internationale samenwerking onmogelijk. De oplossing kan hierin bestaan dat de Staten leren meer vertrouwen aan de dag te leggen maar dat zal tijd vergen.

Professor Vandeplas merkt op dat er zich in België problemen hebben voorgedaan, wat tot wetgevend ingrijpen heeft geleid om te voorkomen dat de fiscus de situatie misbruikt en akkoorden met het parket sluit en op die wijze inlichtingen verkrijgt. Dat gebeurt praktisch niet meer.

Op internationaal vlak zou het zo moeten verlopen, en dat zou de bezwaren van landen als Luxemburg sterk doen afnemen ...

Spreker heeft persoonlijk een conferentie bijgewoond waarop Nederlanders wilden vernemen welke trucs België gebruikt om het Luxemburgse bankgeheim te doorbreken.

De heer Dejemeppe merkt op dat de Belgische rechter ook zijn verantwoordelijkheid moet opnemen wanneer hij zich moet uitspreken over een conflict met betrekking tot de regelmatigheid van een onderzoek en daarbij misbruiken vaststelt.

2.3. LUIK (13)

2.3.1. Uiteenzetting van mevrouw Bourguignont, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Luik

Spreekster verwijst naar het plan dat zij heeft opgesteld en dat betrekking heeft op alle afdelingen van haar parket. Dat plan zal de grondslag vormen voor het rapport dat zij, zoals alle procureurs, moet meedelen aan de Hoge Raad voor de Justitie.


Het parket van Luik, dat het derde parket van België is, behandelt jaarlijks 250 000 dossiers (correctionele dossiers, verkeer, jeugdbescherming, tucht, burgerlijke adviezen, ...) met behulp van slechts 42 magistraten.

Tegen de opening van het gerechtelijk jaar zullen er van die 42 magistraten nog slechts 26 substituten overblijven. Er zijn daarenboven maar drie kandidaten voor de 11 vacante posten en die hebben lukraak gesolliciteerd voor het ambt van rechter en van substituut in alle arrondissementen. Het zijn allen advocaten van ongeveer 50 jaar oud.

De toestand is dus dramatisch en leidt tot enige revolte bij het parket.

Bovendien valt te vrezen dat andere substituten zullen kandideren voor een ambt bij de zittende magistratuur, die voor velen attractiever is dan een bevordering.

Er is geen enkele hoop op beterschap vóór april 2001, het tijdstip waarop de zeven stagiairs die gekozen hebben voor de korte stage, benoemd kunnen worden.

Om het beheer van de dossiers te optimaliseren is het parket van Luik opgesplitst in zeven gespecialiseerde afdelingen, nl. :

— stadscriminaliteit;

— zwaar banditisme en georganiseerde criminaliteit;

— economische, fiscale en financiële zaken;

— burgerlijke zaken;

— familiezaken (deze afdeling houdt zich niet alleen bezig met de jeugdbescherming maar ook met alle zedendossiers en slagen en verwondingen binnen het gezin);

— verkeer;

— strafuitvoering, voorwaardelijke invrijheidstelling, commissies tot bescherming van de maatschappij.

Daar de georganiseerde criminaliteit in het arrondissement Luik, zoals elders, steeds toeneemt, is het onontbeerlijk gebleken een afdeling zwaar banditisme en georganiseerde criminaliteit op te richten die ermee belast is de zware criminaliteit aan te pakken en te beteugelen.

In het begin telde de afdeling één enkele substituut die de vertrouwensmagistraat was en die zich vooral bezighield met de bijzondere opsporingsmethoden.

Later kreeg hij de hulp van twee andere substituten. Hoewel de toestand bij het parket van Luik rampzalig is, diende die afdeling ondanks alles in stand te worden gehouden gelet op het belang van de daar behandelde zaken.

Analyse van de huidige ontwikkelingen van de criminaliteit

Om de toestand te beschrijven zijn twee vaststellingen op hun plaats.

Een eerste vaststelling is de wildgroei van maffiaorganisaties in de sector van de zware criminaliteit. Behalve de criminaliteit die verband houdt met de steeds aanwezige Italiaanse maffia die is toegespitst op hold-ups en illegale handel in wagens en drugs, is in het arrondissement ook de Turkse onderwereld actief die heel sterk staat in de illegale wapenhandel, de drugshandel, de mensenhandel, vooral in de sector van de Turkse bakkerijen, alsook een Albanees-Kosovaarse onderwereld die van recente datum is en zijn plaats verovert in de drugshandel, de afpersing, de mensenhandel en de autozwendel.

Een tweede vaststelling is dat de gewelddadige activiteiten van de boeven gepaard gaan met een steeds driester optreden wat de gebruikte middelen betreft. Banken, postkantoren en andere overheids- of privé-instellingen zijn zich steeds beter gaan beschermen tegen overvallen. Tengevolge van die inspanningen van de potentiële slachtoffers grijpen de misdadigers naar steeds zwaardere wapens en gebruiken zij zeer zware technische middelen zoals machinegeweren, antitankwapens, bazooka's, springstof enz. (zie de hold-up waarbij twee chauffeurs van Securitas werden neergeschoten zonder dat buit werd binnengehaald).

Een tweede gevolg van de betere beveiliging van sommige instellingen is dat de potentiële slachtoffers van een hold-up minder goed beveiligde doelwitten zijn zoals postbodes, handelaars, supermarkten en particulieren.

Dit heeft geleid tot een groter gevoel van onveiligheid bij de bevolking, temeer daar het aantal gemakkelijkere overvallen spectaculair gestegen is (300 % in één jaar), ook al is de buit belachelijk klein of zelfs onbestaande.

Organisatie van het parket

De afdeling zwaar banditisme bestaat met uit drie magistraten (die worden bijgestaan door twee juristen) die perfect samenwerken met de drie politiediensten, de gerechtelijke politie, de BOB van de rijkswacht en de gerechtelijke brigades van de gemeentepolitie.

De drie politiediensten werken perfect samen. Zij komen vaak samen op het parket.

Die magistraten beheren de hold-updossiers, de dossiers inzake mensenhandel, illegale wapenhandel, drugshandel, sekten, autozwendel, hormonenzwendel, witwassen van geld en dit in samenwerking met de substituut die de leiding heeft over de financiële afdeling, evenals alle andere dossiers inzake illegale handel (cheques, afpersing, kunstwerken).

De bevoegdheid van die magistraten wordt beoordeeld op grond van het ernstig, gewelddadig of georganiseerd karakter van de misdrijven. Is aan die criteria niet voldaan, dan kan men terecht in de afdeling stadscriminaliteit.

Voor al die aangelegenheden geldt vanzelfsprekend de nultolerantie in de dossiers waar reactief wordt opgetreden. Dossiers inzake omvangrijke zwendel krijgen een gerechtelijk onderzoek en er worden systematisch aanhoudingsbevelen gevorderd.

De nultolerantie heeft er aldus toe geleid dat de « Hells Angels » (misdadige bende van motorrijders) die zich in Luik en Seraing gevestigd hadden, België hebben verlaten voor Nederland.

De nultolerantie vereist eveneens nauwe banden met de administratieve autoriteiten, die preventieve maatregelen kunnen nemen.

In het kader van onder meer het vijfhoeksoverleg (11 vergaderingen te Luik voorgezeten door spreekster) vraagt het parket aan de burgemeesters om alle massademonstratie van misdadige benden van motorrijders te verbieden.

Sedert 1 april is een magistraat specifiek met de criminaliteit in de IPZ belast; hij houdt toezicht op de dossiers en moet nagaan of het gewenste strafrechtelijk beleid wordt toegepast.

Werkmethode

Het parket werkt in deze aangelegenheid perfect samen met de collega's van andere arrondissementen en met de nationale magistraten. Bovendien heeft spreekster een systeem voor het beheer van de zachte informatie ingevoerd dat gemeenschappelijk is voor alle politiediensten.

Zo heeft zij met de politiediensten onderhandeld over een systeem voor het centraliseren van zachte informatie op grond waarvan niet a priori een proces-verbaal kan worden opgesteld, maar die vaak nuttig is om misdadigers op het spoor te komen. Alle politiediensten kunnen op een eenvorming formulier, op het niveau van het arrondissement, die informatie coderen in het centraalbureau voor opsporingen van de rijkswacht en die informatie doorspelen aan de politiemensen van elke politiedienst die daarvoor als contactpersoon zijn aangewezen.

Dit systeem biedt het voordeel dat een dienst die onderzoek verricht naar een zaak kan nagaan of een andere dienst over recente informatie beschikt.

Het systeem werkt automatisch en wordt gecontroleerd door spreekster en door de magistraat die de leiding heeft over de afdeling zwaar banditisme.

Er is eveneens een begeleidingscomité dat is samengesteld uit verschillende leden van de politiediensten. Dat comité is belast met de dynamische aanpak van die problematiek en met de rapportering van alle mogelijke incidenten aan de procureur.

Dat systeem werkt sedert 1 januari 1999 en wordt door steeds meer politiediensten gebruikt.

Aanvankelijk waren er moeilijkheden met de gemeentepolitie maar thans werkt het systeem goed.

Het in Luik geïnstalleerd systeem vormt de grondslag van de circulaire van het college van procureurs-generaal die aanleiding heeft gegeven tot de invoering in de gerechtelijke arrondissementen van het Informatiebureau (AIB) voor reactief en proactief onderzoek.

Het systeem voor zachte informatie werkt perfect. Op 21 juni 2000 waren 1 841 tips verwerkt; er waren 212 ophelderingen, dat is een ophelderingsratio van 11,5 %. Dit percentage stijgt elke maand wegens de kwaliteit van de informatie, wegens het feit dat de politiemensen vaker gevolg geven aan de informatie die hun wordt bezorgd en die hen betreft en wegens een betere feedback.

De opgehelderde misdaden betreffen allerhande zaken, van de eenvoudigste tot de ernstigste : een poging tot afpersing van twee miljoen frank, brandstichting, autozwendel en kleine deals.

Behalve het systeem voor zachte informatie dat perfect functioneert, is er het bovenvermelde bureau dat thans in het arrondissement alleen nog maar werkt bij de rijkswacht. Spreekster onderhandelt immers met de burgemeesters opdat zij gemeentelijke politiemensen aanwijzen teneinde het systeem perfect te laten functioneren. Het arrondissementeel informatiebureau zal bij de opening van het gerechtelijk jaar voor alle politiekorpsen op het reactieve niveau operationeel zijn.

Om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden, is het duidelijk dat het klassieke onderzoek als techniek niet volstaat.

Men moet op de gebeurtenissen vooruitlopen. Opsporingsmethoden als observatie, pseudo-koop, gecontroleerde levering, infiltratie zijn derhalve noodzakelijk indien men met een reële kans op succes criminele organisaties wil ontmantelen of verhinderen dat zich ernstige feiten voordoen.

In dit verband is er dringend behoefte aan wetgeving want nu moet men soms geheim houden dat methoden worden toegepast waarin de wet niet voorziet.

Om problemen te voorkomen aarzelen sommige parketten wellicht om die methoden toe te passen.

Een andere werkmethode is de proactieve aanpak die erin bestaat zich te interesseren voor misdaadfenomenen of -circuits. Sedert 1997 zijn in het arrondissement Luik 17 proactieve dossiers geopend. Sommige daarvan zijn nationale dossiers geworden.

Die proactieve dossiers bieden het voordeel dat men beter op de hoogte raakt van wat er reilt en zeilt in bepaalde kringen en maken het mogelijk met kennis van zaken een onderzoek te starten. Om die bijzondere methoden toe te passen alsmede om de proactieve aanpak en de coördinatie van het onderzoek van de verschillende politiediensten gestalte te geven, wordt bij voorkeur een beroep gedaan op het overlegplatform.

In het arrondissement Luik zijn er heel wat platformen voor politieoverleg over het zwaar banditisme; meestal staan die onder toezicht van het parket.

Na het overleg worden er altijd processen-verbaal opgesteld die aan alle deelnemers worden toegezonden.

Die vergaderingen met de verschillende politiediensten hebben tot doel na te gaan hoever het onderzoek gevorderd is, de prioriteiten te bepalen en de respectieve werkzaamheden van de diensten te coördineren.

Die vergaderingen hebben maandelijks plaats wanneer het gaat om aangelegenheden als hold-ups, drugshandel en autozwendel. Wat de mensenhandel betreft, is er naast de specifieke contacten een driemaandelijkse vergadering die exclusief aan dit probleem is gewijd.

In het arrondissement Luik is mensenhandel trouwens een van de prioriteiten.

Spreekster wenst de toepassing van de methodes waarover zij het heeft gehad, hier te illustreren. Zij heeft afspraken gemaakt met de arbeidsauditeur die ervoor zorgt dat zijn magistraten de illegale exploitatie van arbeidskrachten in de horecasector en in clandestiene werkplaatsen aanpakt en de diensten van het parket spitsen hun aandacht toe op de strijd tegen de seksuele exploitatie van mensen.

Het parket van Luik werkt in deze aangelegenheid nauw samen met de politiediensten in het veld. Sedert vele jaren en lang vóór het bestaan van de circulaire van het college van procureurs-generaal betreffende het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake mensenhandel en kinderpornografie werden en worden er nog steeds coördinatievergaderingen georganiseerd op het parket van Luik waaraan de belangrijkste betrokken diensten deelnemen.

Aan die vergaderingen nemen deel :

— de BOB van Seraing en Luik;

— de gerechtelijke brigades van de gemeentepolitie van Luik en Seraing;

— de politie van Awans en de gerechtelijke politie.

Als criterium geldt dat de gemeentelijke politiekorpsen die een gerechtelijke brigade hebben, hiervoor worden uitgenodigd.

Die vergaderingen waaraan de arbeidsauditeur deelneemt, hebben onder meer tot doel een stand van zaken op te maken in de hangende dossiers en de acties in het veld te coördineren. Tijdens die vergaderingen werd bijvoorbeeld beslist hoe de controle op de instellingen waar aan prostitutie gedaan wordt, over de onderzoeksdiensten zal worden verdeeld. Die verdeling werd overigens gewijzigd ten gevolge van de heroriëntering van de acties van de gerechtelijke politie door een circulaire die op 9 november 1999 verspreid werd door het parket van Luik.

Die circulaire herinnert eraan dat de strijd tegen de mensenhandel een prioriteit van het parket is en poogt opnieuw alle politiediensten bewust te maken van die problematiek.

Op initiatief van de diensten van het parket en in samenwerking met de politiediensten werd een formulier opgesteld ten behoeve van de prostituees die uit het buitenland komen en zich op het grondgebied van een gemeente inschrijven.

Bij die gelegenheid verstrekt de opvangdienst voor de prostituees inlichtingen over de mensenhandel alsook nuttige adressen van bepaalde hulpdiensten.

Het doel van dit formulier is het opsporen van aanwijzingen voor het bestaan van mensenhandelcircuits. Die formulieren worden systematisch overgezonden aan de strategische analisten van de rijkswacht.

Tussen het parket en het Centrum voor gelijke kansen en de VZW Surya is er geregeld contact. Zij worden geïnformeerd over de ontwikkeling van een hangende zaak waarin zij tussenbeide zijn gekomen of op hun eenvoudig verzoek.

Er heeft reeds contact plaatsgehad met de VZW Surya in aanwezigheid van klaagsters.

De VZW Surya, die grote financiële moeilijkheden heeft, is reeds van onschatbare waarde gebleken in het kader van gerechtelijke onderzoeken, hetzij als inlichtingenbron, hetzij wegens de bevoorrechte contacten die zij heeft met de slachtoffers van mensenhandel. De VZW verdient gesteund te worden.

Het parket van Luik beperkt zich niet tot de klassieke gerechtelijke aanpak (reactief optreden) die het mogelijk heeft gemaakt verschillende mensenhandelcircuits te ontmantelen, maar wil ook vooruitlopen op de gebeurtenissen. Er is dus beslist om proactief onderzoek te verrichten en bijzondere opsporingsmethoden toe te passen (offensieve en defensieve observatie).

Daarenboven besliste het parket in overeenstemming met de circulaire van het college van procureurs-generaal van 3 juni 1993, over te gaan tot een strategische analyse.

De uitvoering van die strategische analyse veronderstelt de toetsing van de persoonlijke gegevens van de kandidaat-prostituees van bij hun aankomst. Daarom werd een formulier opgesteld en verspreid, zonder te wachten op de goedkeuring van het eenvormig formulier dat in de circulaire van het college van procureurs-generaal wordt beschreven.

Een ander terrein waarop die methoden te gebruiken zijn is dat van de recente Albanees-Kosovaarse criminaliteit die buitengewoon zorgwekkend is. Deze maffia is gespecialiseerd in mensenhandel, drugshandel, autozwendel en afpersing.

In enkele weken tijd werden er in het arrondissement 20 aanhoudingsbevelen uitgevaardigd voor zeer zware gevallen van drugshandel en 5 voor afpersing.

Spreekster is voornemens overleg te plegen met haar collega's van Brussel en Antwerpen, die geconfronteerd worden met dezelfde soort criminaliteit. De nationaal magistraat werd op de hoogte gebracht en een doeltreffend beleid ter bestrijding van deze bijzonder onrustwekkende en allesoverheersende vorm van criminaliteit zal zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gelegd.

Bovendien stelt men steeds vaker vast dat de georganiseerde criminaliteit convergeert met de financiële delinquentie.

De financiële afdeling moet dus nauwe contacten onderhouden met de afdeling zwaar banditisme.

Met het oog hierop moet de afdeling zwaar banditisme aan de financiële afdeling dossiers kunnen meedelen die onderzoek naar het witwassen van geld mogelijk maken.

Bij de geringste aanwijzing van een witwasoperatie moet de financiële afdeling een apart dossier aanleggen om te verhinderen dat er onbeheerbare mammoetdossiers ontstaan.

Dit blijkt thans evenwel onmogelijk op het parket van Luik, waar de financiële afdeling « onthoofd » is daar drie fiscale substituten het parket verlaten hebben.

Er zijn geen kandidaten voor die post want er is een licentiaat in fiscaal recht vereist; bovendien moet een van de drie substituten het Duits machtig zijn.

Mensen die aan die voorwaarden voldoen, komen eerder terecht in de privé-sector aangezien de functie bij het parket niet voldoende wordt gewaardeerd.

Thans blijft er slechts een bijzonder druk bezette financiële substituut over, die de afdeling leidt.

Bovendien zijn er maanden nodig om een magistraat op te leiden tot een specialist in fiscale aangelegenheden.

Zodra de toestand in de financiële afdeling verbetert, zullen alle dossiers inzake zwaar banditisme systematisch onderzocht worden om na te gaan of er aanwijzingen van witwassen zijn. Financiële delinquenten vrezen immers niet zozeer een gevangenisstraf maar wel het kwijtraken van hun onrechtmatig verkregen vermogensvoordelen.

Doelstellingen

Het is duidelijk dat de georganiseerde criminaliteit alleen bestreden kan worden met een doeltreffend repressief apparaat. De politie moet dus de steun krijgen van verschillende misdaadanalisten. Op het ogenblik zijn er drie analisten bij de rijkswacht. Bij de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie zijn er geen.

In het kader van de politiehervorming moet ook gezorgd worden voor een verhoging van het aantal gespecialiseerde onderzoekers, hetzij voor de mensenhandel of voor de financiële delinquentie. In ieder geval is een sterke federale politie noodzakelijk. In deze aangelegenheden mogen officieren van gerechtelijke politie niet langer verplicht worden om zelf hun processen-verbaal te tikken : er is meer administratief personeel nodig in de politiediensten.

Bovendien zijn er onvoldoende nationaal magistraten om de acties van de diverse parketten onderling te coördineren. De parketten-generaal staan niet in het veld. Zij moeten zich bezighouden met het strafrechtelijk beleid, met de kwaliteitszorg en met de tucht en niet meer met specifieke dossiers.

Er moet dus dringend een federaal parket worden opgericht dat onder meer tot taak heeft het onderzoek in de verschillende arrondissementen te coördineren en dat uitsluitend onder de minister van Justitie ressorteert.

Het moet samengesteld zijn uit vele niet alleen tweetalige, maar ook Vlaamse en Waalse magistraten.

Het zou bovendien een grote vergissing zijn ze allemaal in Brussel te centraliseren. Sommige federale magistraten moeten worden verbonden aan de vijf grote parketten van het Rijk om de informatie die in het veld wordt verzameld, door te spelen aan het federaal parket. Ze moeten een soort steunpunt zijn voor de magistraten die in Brussel zijn gevestigd en instaan voor de coördinatie over de arrondissementsgrenzen heen.

Om het fenomeen correct te kunnen inschatten, moet men in het veld aanwezig zijn en voortdurend contact houden met de politiediensten en de verschillende parketten van een rechtsgebied.

Om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken is dat alles zeer dringend.

Daar de financiële delinquentie nauwe banden heeft met de georganiseerde criminaliteit en de witteboordencriminaliteit een wereldfenomeen is geworden, moeten de parketten kunnen beschikken over snelle en doeltreffende internationale actiemiddelen en moeten het internationaal onderzoek alsook de procedures voor internationale rogatoire commissies en voor uitlevering vereenvoudigd en vergemakkelijkt worden.

Internationale samenwerking moet zowel op het niveau van de magistraten van het openbaar ministerie als op het niveau van de politie tot stand worden gebracht. Het is de bedoeling dat ooit een enkel Europees onderzoeksysteem tot stand komt en dat de verschillende regels inzake strafbaarstelling en strafrechtspleging op het hele Europese grondgebied onderling worden aanvaard.

Financiële delinquenten vrezen niet zozeer een gevangenisstraf maar wel dat zij de onrechtmatig verkregen vermogensvoordelen kwijtraken. Inzake zware criminaliteit moet de verbeurdverklaring (in natura en/of gelijkwaardig) alsmede beslag (op roerend en onroerend goed), alsook blokkering van bankrekeningen in België en in het buitenland vergemakkelijkt en veralgemeend worden.

Aangezien financiële misdadigers nooit aarzelen om de administraties die nuttig zijn voor hun verdere ontwikkeling om te kopen, benadrukt spreekster dat het absoluut noodzakelijk is de strijd tegen de corruptie op te voeren, onder meer door een doeltreffende federale anticorruptiedienst op te richten die zich toespitst op proactieve methoden. Inzake corruptie is de bewijslast zeer moeilijk.

Het is ook wenselijk een operationele en politiële documentatie aan te leggen die op federaal vlak gecentraliseerd wordt. Het is hoog tijd dat de parketten en in het bijzonder de financiële afdelingen gebruik kunnen maken van elektronisch beschikbare gegevens : dat zijn vanzelfsprekende informatiebronnen (weten is immers kunnen).

Thans heeft het parket bijvoorbeeld geen toegang tot informatie over gerechtelijke onderzoeken of procedures die lastens een bepaalde persoon in andere arrondissementen lopen.

Het repressief apparaat kan slechts doeltreffend zijn indien ook het parket, na de recente politiehervorming, in staat is zijn rol te spelen.

Daartoe moeten de personeelsformaties van de parketten absoluut worden aangevuld en zelfs versterkt, gelet op de spectaculaire toename van de zware criminaliteit. De behandeling van de dossiers in die sector vergt heel wat aandacht, omzichtigheid en werk.

2.3.2. Bespreking

Een lid merkt op dat een inspanning moet worden gedaan om de personeelsformatie van de parketten uit te breiden en dat dringend moet worden overgegaan tot de oprichting van het federaal parket.

Het blijkt eveneens dat de invloed van georganiseerde criminaliteit steeds groter wordt en dat steeds gewelddadiger middelen worden ingezet.

Het falen van de Dienst Vreemdelingenzaken doet eveneens problemen rijzen zoals de onderzoekscommissie heeft moeten vaststellen (bijvoorbeeld gebruik van toeristenvisa ...).

Een lid vraagt of de afpersingen in Luik zich voornamelijk richten tot kleine winkels, bepaalde winkelketens of industriële ondernemingen.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat veeleer kleine winkels of cafés uit het stadscentrum hiervan het slachtoffer worden.

Hetzelfde lid verklaart dat de onderzoekscommissie vernomen heeft dat Charleroi op het gebied van de autozwendel een belangrijke rol speelde, vooral bij het opnieuw op de markt brengen van de gestolen voertuigen.

Is er een structurele samenwerking tussen het parket van Luik en dat van Charleroi op dit gebied of is er slechts samenwerking in specifieke dossiers ?

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat de samenwerking verloopt via het CBO en de nationaal magistraat.

De parketten die betrokken zijn bij eenzelfde soort criminaliteit, zouden veel meer contact moeten onderhouden (bijvoorbeeld Brussel — Luik — Antwerpen — Gent — Charleroi voor de zware criminaliteit). Die contacten zouden op het hoogste niveau moeten worden georganiseerd. Thans is alleen het college van procureurs-generaal daartoe in staat.

Een lid vraagt of de raad van de procureurs des Konings in dit verband enig nut heeft.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat die raad het mogelijk maakt elkaar beter te leren kennen maar men behandelt er veeleer algemene problemen van de parketten, wetsontwerpen in wording, enz. Dat is niet de plaats om specifieke dossiers te bespreken, te meer daar er 27 procureurs deel uitmaken van de raad die arrondissementen vertegenwoordigen die niet noodzakelijk vergelijkbaar zijn op het gebied van de criminaliteit.

De vorige spreekster vraagt of de gemeentepolitiekorpsen op eigen initiatief een gerechtelijke brigade kunnen oprichten.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat de burgemeester aan het hoofd van de politie staat en dat hij die politie organiseert naar eigen goeddunken. In kleine gemeenten is een gerechtelijke brigade niet nodig. Waar ze wel nodig is, bestaat ze ook.

Hetzelfde lid vraagt nog welke taken men de parketten zou kunnen ontnemen om ze in staat te stellen meer aandacht te besteden aan hun natuurlijke opdracht, dat wil zeggen de correctionele zaken.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat men hun taken van burgerlijke aard zou kunnen ontnemen.

Het parket moet vooral delinquenten vervolgen en toezien op de openbare veiligheid.

Een modernisering van het gerecht is noodzakelijk.

In dit verband heeft de Dutroux-commissie een positieve impact gehad, want zij heeft bijgedragen tot de bewustmaking van tal van magistraten die tot dan toe eerder als ambtenaren te werk gingen. De commissie heeft echter ook een nadelig effect gehad. Zij heeft immers bepaalde magistraten van het openbaar ministerie op de voorgrond gebracht, wat sommige potentiële kandidaten voor dit soort ambt heeft afgeschrikt.

Een lid vraagt hoe de toestand in Luik zich heeft ontwikkeld op het stuk van de drugs, rekening houdend met de nabijheid van Maastricht.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat de kleine gebruikers niet worden vevolgd (zie een circulaire van de procureurs-generaal).

Het feit dat Nederland op dit terrein veel meer gedoogt dan België, doet problemen rijzen op het vlak van de samenwerking.

De vorige spreker herinnert eraan dat beweerd werd dat de Italiaanse maffia in Italië en in sommige streken van Europa, waaronder Luik, heeft moeten inbinden door de vorderingen die justitie maakte.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat die maffia in België en in het bijzonder in het arrondissement Luik sterk vertegenwoordigd is en er heel wat zorgen baart.

Het proactieve optreden heeft aanleiding gegeven tot de uitlevering van vele personen aan Italië, het land waar ze werden opgespoord.

Er zijn rogatoire commissies naar Italië gestuurd. Spijtoplanten hebben gepraat.

Een nieuwe rogatoire commissie die doorslaggevend zou moeten zijn, zal binnenkort vertrekken.

Een lid vraagt of ook de sector van de kansspelen in ontwikkeling is in het rechtsgebied van het parket van Luik. De procureur-generaal van Luik houdt zich specifiek met deze aangelegenheid bezig.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat uit de dossiers waarin reactief wordt opgetreden, blijkt dat er in Luik clandestien gegokt wordt op plaatsen die nog niet bekend zijn. Er zijn over deze aangelegenheid coördinatievergaderingen en binnenkort zullen er doelwitten worden bepaald. Het is zeker dat er clandestiene goktenten bestaan die gelinkt kunnen worden aan personen die banden hebben met het zwaar banditisme. Die sector wordt dus ook gecontroleerd door de substituten die deze laatste aangelegenheid behandelen en die trouwens veel talrijker zouden moeten zijn.

Professor Vandeplas vraagt of de Luikse onderzoeksrechters even overbelast zijn als de parketmagistraten.

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat zij beweren van wel maar dat de twee toestanden niet vergelijkbaar zijn.

De vorige spreker vraagt of er tussen de substituten die belast zijn met het zwaar banditisme en het parket-generaal geregeld contact is. Zijn er richtlijnen ? Worden de talrijke initiatieven van het parket gesteund door het parket-generaal ?

Mevrouw Bourguignont antwoordt dat er geen specifieke contacten over het zwaar banditisme onderhouden worden. Het parket-generaal staat te ver af van de realiteit in het veld.

Nu en dan is er een vergadering op het parket-generaal met het oog op de toewijzing van een zaak die verschillende arrondissementen aangaat. De oplossing is de oprichting van een federaal parket.

Professor Vandeplas vraagt of de procureur andere suggesties op wetgevend vlak heeft naast het voorstel om een wet te maken over bijzondere opsporingsmethoden.

Mevrouw Bourguignont verwijst naar de termijn van 48 uren, zoals die in Frankrijk bestaat, want in zeer grote zaken is de termijn van 24 uur te kort om het dossier rond te krijgen.

Deze hervorming zal zeker verzet uitlokken, maar zij moet worden overwogen, althans in bepaalde aangelegenheden.

In antwoord op een ander lid preciseert de procureur dat het snelrecht één keer met succes is toegepast voor een geval van hooliganisme waarin opsluiting noodzakelijk was en waarin de procedure van de oproeping bij proces-verbaal bijgevolg niet wenselijk was.

Het snelrecht is een van de mogelijke wapens die ter beschikking staan van het parket. Het is een wapen dat doeltreffend kan zijn voor de kleine stadsdelinquentie, ook al is het geen wondermiddel.

2.4. CHARLEROI (14)

2.4.1. Uiteenzetting van de heer Marchandise, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi

De heer Marchandise verklaart dat Charleroi met betrekking tot de mensenhandel misschien beter beschermd is dan andere grote steden.

Er is weinig gedwongen prostitutie en het arrondissement heeft relatief weinig te maken met het Albanese milieu, dat inzake mensenhandel het gevaarlijkst is.

Wat de illegale handel in voertuigen betreft, weet men sinds de werkzaamheden van de commissie-« Dutroux » dat dit in de streek van Charleroi een delicaat punt is.

Zoals aangegeven in het actieplan, zijn de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie uitgevoerd.

Voor deze vorm van misdadigheid is er een nieuwe, methodologische aanpak. Wel moeten de middelen van de politie nog aan de nieuwe methodologie worden aangepast.

Wij wachten nog steeds op die middelen, hoewel de vereiste documenten zijn gestuurd naar de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en de staf van de rijkswacht.

De versterking op politioneel gebied zou voornamelijk van de rijkswacht moeten komen.

Een derde gebied waarop het arrondissement Charleroi zwaar beproefd wordt, is dat van de gewapende overvallen (hold-ups, overvallen op geldtransporten, ...).

Nagenoeg een derde van de daders van gewapende overvallen zijn afkomstig uit het arrondissement Charleroi. Op politioneel gebied zou dat een aanpassing van de personeelssterkte met zich moeten brengen, die reeds enige tijd geleden is aangevraagd maar nog niet is doorgevoerd.

Wat de wapensmokkel betreft, breidt de markt voor illegale wapens zich uit.

Het is verontrustend vast te stellen hoe gemakkelijk het milieu — en vooral degenen die hold-ups en gewapende overvallen plegen — aan steeds zwaardere wapens en zelfs aan oorlogswapens komen.

Voor de witteboordencriminaliteit hebben wij wat zware criminaliteit betreft de meest doeltreffende aanpak. Dit milieu wordt immers het best aangepakt via het vermogen en de inkomsten.

De heer Doraene, die bij de CDBGFED (Centrale dienst ter bestrijding van de georganiseerde financiële en economische delinquentie) heeft gewerkt, het milieu van de financiële misdaad goed kent en zeer doeltreffend te werk gaat, komt nu aan het hoofd van de brigade van de gerechtelijke politie te staan.

In het jaarverslag van de CFI (Cel voor financiële informatieverwerking) stelt men vast dat de banksector in Charleroi minder zaken aangeeft dan in andere grote arrondissementen (in Antwerpen zijn in 6 jaar tijd bijvoorbeeld 700 zaken aangegeven, in Charleroi slechts 53).

Samen met de hoofdcommissaris, de Belgische vereniging van banken en de CFI zullen we in Charleroi een vergadering organiseren om de banksector het belang uit te leggen van die aangiftes, meer bepaald wat het witwassen van geldt betreft. Dat is immers een van de belangrijkste manieren om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden.

Op het vlak van de drugssmokkel is de situatie aan het evolueren : de smokkel zou in de streek van Charleroi verminderd zijn, wat betekent dat de strategie die gevoerd wordt doeltreffend is.

Minister De Clerck had besloten om in Charleroi een onderzoeksplatform voor het arrondissement op te richten, dat de procureur des Konings zou samenbrengen met de verantwoordelijken van de belangrijkste politiediensten.

Omdat het moeilijk is op dat niveau concrete dossiers te behandelen, zijn er thematische sub-platformen gecreëerd die de prioriteiten van het misdaadbeleid van het parket van Charleroi overnemen en die de parketmagistraat die zich met die problematiek bezighoudt, samenbrengt met de politieverantwoordelijken die met de bestrijding daarvan belast zijn.

Bij die vijf sub-platformen zijn er vier die over zware criminaliteit gaan (mensensmokkel, illegale handel in voertuigen, drugssmokkel, zwaar banditisme). Het vijfde platform houdt zich bezig met de stadscriminaliteit.

Men heeft in Charleroi ook een synergie ontwikkeld tussen de algemene politiemensen (meestal de BOB) en de financiële politie (die behoort tot de gerechtelijke politie).

De zaken zijn nu geëvolueerd en mede door de politiehervorming houdt de BOB zich tegenwoordig bezig met de meer politionele aspecten van deze vormen van misdadigheid, terwijl de gerechtelijke politie zich concentreert op het witwassen. Er heeft zich in die zin een vorm van samenwerking ontwikkeld.

Voorts is in Charleroi ook een initiatief genomen met betrekking tot het beheer van « zachte » informatie (informatie die nog niet in een proces-verbaal mag voorkomen omdat zij niet afdoende bewezen kan worden, of informattie die zijdelings met een strafbaar feit te maken heeft).

Om deze informatie doeltreffender en sneller te beheren is er een magistraat die wekelijks een vergadering bijwoont waar al deze « zachte » informatie wordt doorgenomen. Die informatie wordt ofwel onmiddellijk op gerechtelijk niveau behandeld, ofwel op politieniveau gehouden en bijvoorbeeld omgevormd tot een PV, ...

De betrokken magistraat verdeelt ook de inlichtingen over de verschillende afdelingen van het parket.

Daarnaast heeft de voorzitter van de rechtbank op verzoek van het parket uiteindelijk besloten dat een onderzoeksrechter en een voorzitter van een correctionele kamer zich uitsluitend met financiële zaken zouden bezighouden.

Tot slot zouden er enkele wetgevende initiatieven overwogen moeten worden.

In dit verband verwijst de heer Marchandise naar het document dat is overgezonden door procureur Dejemeppe.

Op het technische vlak zou er bovendien een herziening kunnen komen van de wet tegen het afluisteren van telefoongesprekken. Zoals wordt gesuggereerd in project nr. 32 van het veiligheidsplan van de minister van Justitie, kan men de samenwerking met privé-bedrijven verplicht maken.

Op het juridische vlak bepaalt de wet tegen het afluisteren van telefoongesprekken dat voor telefoontaps een gerechtelijk onderzoek geopend moet zijn. Men zou misschien een soepeler systeem kunnen invoeren, waarbij een « mini-gerechtelijk onderzoek » dat dezelfde garanties biedt als de aanstelling van een onderzoeksrechter, volstaat.

Een derde suggestie betreft het opheffen van de beperking in de tijd voor huiszoekingen. België is waarschijnlijk een van de laatste landen waar een dergelijke beperking nog bestaat. Natuurlijk kunnen er filters worden ingebouwd en kan men eisen dat voor nachtelijke huiszoekingen de dringende noodzaak wordt bewezen.

Wat de problematiek van de spijtoptanten betreft, heeft het Italiaanse voorbeeld ervoor gezorgd dat men de maffia heel wat schade kon toebrengen.

Dit systeem zou in ons land perspectieven kunnen openen voor dossiers zoals dat van de Bende van Nijvel.

Hiernaast is er nog de kwestie van het statuut en de bescherming van de anonieme getuige.

Men stelt immers vast dat de angst om te getuigen groeit, vooral in zaken die met georganiseerde misdaad te maken hebben.

Er kunnen garanties worden ingebouwd. Dergelijke getuigenissen brengen immers problemen met zich mee wat de rechten van de verdediging betreft.

De procureur des Konings zou bijvoorbeeld op de hoogte kunnen zijn van de identiteit van de getuige, om diens geloofwaardigheid na te trekken.

Een lid wijst erop dat deze oplossing in overeenstemming lijkt met de jurisprudentie en gelijkt op het Nederlandse systeem dat door het Europees Hof voor de rechten van de mens is aanvaard.

Procureur Marchandise zegt voorts dat er sprake is van wetgevende initiatieven in verband met de bijzondere politiemethoden. Daar hoort onder andere de uitlokking bij, die vrij vaak gebruikt wordt in de Verenigde Staten.

Wanneer deze methode onder strikte voorwaarden wordt toegepast, kan ze nuttig zijn met betrekking tot de zware criminaliteit, meer bepaald wanneer het milieu afzetmarkten zoekt.

Wat de wapens betreft, heeft de minister plannen om voor alle wapens een vergunning te eisen (project nr. 26 van de minister van Justitie).

Ook overweegt men meer werk te maken van het merken en het traceren van wapens.

Dank zij de moderne technieken die beschikbaar zijn — meer bepaald lasers — zou men wapens definitief kunnen merken.

Hetzelfde kan worden toegepast voor de chassisnummers en de motoren van auto's.

Op het gebied van wapens loopt er in samenwerking met het NICC een proefproject voor het rechtsgebied van het hof van beroep te Bergen.

Van ieder wapen dat voorkomt in een gerechtelijk dossier, wordt een beschrijving aan het NICC doorgegeven. Zelfs wanneer voor een gerechtelijke opdracht een privé-deskundige wordt ingeschakeld, is die verplicht de technische gegevens van het wapen te coderen en deze inlichtingen door te geven aan het NICC, waardoor men kan overgaan tot vergelijkingen.

De ideale oplossing zou echter zijn dat er een nationale bank van ballistische gegevens wordt opgebouwd.

De kwestie van de middelen duikt dus steeds weer op. In Charleroi is deze kwestie echter zeer reëel, vooral wat de illegale handel in voertuigen en de targetting betreft.

Aangepaste middelen zijn voor de politie onmisbaar, maar worden niet geleverd.

Ten slotte hebben wij in Charleroi besloten om contact te nemen met de politieke kringen.

Wij hebben parlementsleden van de democratische partijen uitgenodigd voor een ontmoeting met de korpschefs van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel en de arbeidsrechtbank, het parket en het auditoraat.

Deze ontmoeting is zeer interessant gebleken. De locale politici hebben kennis genomen van de bestaande problemen en gezien welke initiatieven reeds genomen zijn.

Misschien zou een vergelijkbare ontmoeting interessant zijn voor de commissies voor de Justitie van Kamer en Senaat.

2.4.2. Bespreking

Een lid herinnert eraan dat het verslag van de commissie-Dutroux er de nadruk op heeft gelegd dat het arrondissement Charleroi bijzonder gevoelig is voor autodiefstallen en de recyclage van gestolen voertuigen.

Uit de uiteenzetting van de procureur des Konings blijkt dat er om dit fenomeen aan te pakken een methodologie is ontwikkeld, maar dat de praktische toepassing daarvan op zich laat wachten, meer bepaald door een gebrek aan speciaal hiervoor opgeleide politiemensen.

Spreker hoopt dat men snel iets aan deze situatie zal doen.

Ook het probleem van de wapens is ter sprake gekomen. Men weet dat misdadigers, vooral in de zware misdadigheid, wapens en voertuigen nodig hebben.

Klopt het dat België gehinderd wordt in de strijd tegen de wapensmokkel, doordat een Europese richtlijn met betrekking tot de handel in lichte wapens binnen de lidstaten nog niet in een Belgische wet is omgezet ?

Veroorzaakt deze situatie problemen voor het parket bij de onderzoeken of het vervolgingsbeleid inzake wapensmokkel ?

Uit voorgaande hoorzittingen is bovendien gebleken dat de georganiseerde criminaliteit steeds meer in de vastgoedsector lijkt te investeren.

Bestaat er in de streek van Charleroi een specifiek programma dat hierop betrekking heeft ?

In het verslag van 1997 van mevrouw Liekendael werden ook disciplinaire onderzoeken aangekondigd in verband met een aantal magistraten.

Hoever zijn die onderzoeken nu gevorderd ?

Deze vraag is niet onbelangrijk, aangezien Charleroi is voorgesteld als een sector waar bij bepaalde leden van de politie en zelfs van de magistratuur sprake zou kunnen zijn van normvervaging of zelfs van corruptie.

De heer Marchandise bevestigt dat hij wat de illegale handel in voertuigen betreft, kampt met een gebrek aan middelen om de voorbereide programma's uit te voeren. Er is besloten een nieuw dossier te openen, volgens de nieuwe methodologie, om te testen of ze werkt, maar men kan ze niet systematisch toepassen.

Indien men de districtcommandanten van de rijkswacht vraagt om middelen in te zetten voor de nieuwe methodologie, zullen zij trouwens onmiddellijk vragen in welke sector de personeelsbezetting dan verminderd kan worden.

Wegens de vijf prioriteiten van het parket van Charleroi, is een dergelijke vermindering echter zeer moeilijk.

Wat de wapens betreft, worden wij voor de vervolging van de wapensmokkel inderdaad zeer sterk gehinderd door het feit dat de Europese richtlijn niet is omgezet in het Belgische recht. Een analyse van de criminaliteit kan hier nuttig zijn.

Uit zachte informatie blijkt dat sommige wapenhandelaars een draaischijf zijn voor wapensmokkel. Er zijn in België meer dan 1 miljoen wapens officieel geregistreerd, maar men weet dat er meer dan 2 miljoen lichte wapens in omloop zijn, wat duidelijk een zekere mate van medeplichtigheid veronderstelt vanwege de wapenhandelaars.

Het klopt trouwens ook dat de Italiaanse maffia in Charleroi aanwezig is en zich in de vastgoedsector vestigt.

Om dit verschijnsel aan te pakken worden programma's tegen witwaspraktijken overwogen.

De vraag over de disciplinaire onderzoeken in verband met bepaalde magistraten is veeleer bedoeld voor de minister van Justitie.

Met betrekking tot normvervaging zijn er twee procedures, maar deze hebben betrekking op zittende magistraten. Een procedure is geseponeerd. De andere heeft geleid tot een schorsing van de uitspraak voor het hof. In dit dossier was er wellicht sprake van normvervaging, aangezien er contact was met iemand uit het milieu.

Voor het overige en niettegenstaande hetgeen men in een bepaalde periode heeft beweerd, heeft de procureur in het arrondissement Charleroi nooit normvervaging vastgesteld.

Een lid vraagt wat nu de personeelsformatie is bij de parketmagistraten en de zittende magistraten in Charleroi.

Ook zegt zij verwonderd te zijn te vernemen dat de drugssmokkel er verminderd is. Hoe komt dat ? Hebben er specifieke acties plaatsgevonden ? Is er voorrang gegeven aan dit soort zaken ?

De procureur heeft ook verklaard dat de stadscriminaliteit een van zijn prioriteiten is. Staat alles echter niet met elkaar in verband en levert de « kleine criminaliteit » geen aanwijzingen op met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit ? Wat zijn de specifieke projecten in verband met de stadscriminaliteit ?

De bevolking maakt zich hier immers zorgen over en spreekt er de politici vaak over aan.

De heer Marchandise antwoordt dat de personeelsformatie van de magistraten in Charleroi in theorie bestaat uit 34 magistraten. Er zijn echter vijf vacante plaatsen, drie mensen zijn langdurig ziek en een lid van het parket is gedetacheerd bij het kabinet.

Er is overigens één benoeming geweest en er zijn twee kandidaten voor de vacante plaatsen, wat betekent dat er eventueel nog drie plaatsen onbezet zouden blijven.

Wat de drugs betreft, zijn vooral het gebruik en de kleine straatverkoop verminderd, alsof de maatschappelijke trend van het drugsgebruik min of meer voorbij is. De markt en het gebruik lijken zich te stabiliseren.

Het volgende probleem waar we mee bezig zijn, is het geweld.

Met betrekking tot de gebruikers zijn een aantal acties gestart samen met het sociale netwerk en op basis van de veiligheidscontracten van de stad Charleroi.

Het beleid dat gevoerd wordt ten aanzien van drugsgebruikers ligt in de lijn van de ministeriële richtlijn en gaat ervan uit dat men slechts « in extremis » strafrechtelijk ingrijpt.

Wat de stadscriminaliteit betreft, was het parket van Charleroi het eerste dat hiervoor over een speciale afdeling beschikte.

De onveiligheid zorgt voor een verband met de zware criminaliteit.

De onveiligheid in de stad wordt veroorzaakt door twee fenomenen :

— de zware criminaliteit (diefstal met geweld, hold-up, home- en carjacking, hold-up in de distributiesector, ...).

Wat de hold-ups betreft, zijn er projecten gestart door de rijkswacht, onder andere in samenwerking met de banksector. Het gaat om de uitwisseling van informatie (de rijkswacht geeft informatie over de technieken die door de misdadigers gebruikt worden en de banksector geeft informatie over de vaststellingen die de banken hebben gedaan). In de distributiesector is het contact wat moeilijker omdat FEDIS losser gestructureerd is dan de banksector.

— de kleine misdadigheid (handtasdiefstal, inbraak, autodiefstal, aanranding in de bus).

Hiervoor is er contact met de betrokken sector. Zo hebben wij van de TEC de vakbondsafgevaardigden en de directie ontmoet, zodat wij hen hebben kunnen informeren over de manier waarop wij verschillende klachten hebben behandeld.

Het antwoord op het probleem van de onveiligheid in de grote steden is echter niet puur gerechtelijk (cf. de initiatieven van de heer Picqué in dit verband).

Er zijn ook tijdelijke veiligheidsproblemen. Voor Euro 2000 zijn er 7 500 rijkswachters en politieagenten gemobiliseerd. Er is vastgesteld dat gedurende deze periode bepaalde vormen van misdadigheid minder voorkwamen.

Men heeft gedacht dat de criminaliteit zich zou verplaatsen naar de stadsrand en de politiecommissiariaten hebben dus hun aanwezigheid op die plaatsen versterkt. De misdadigheid is gedaald.

Is dit dan de oplossing ?

Ze lijkt niet erg realistisch want ze veronderstelt een aantal manschappen waarover wij niet beschikken. Er kan wel sprake zijn van een gedeeltelijke oplossing, want het is waarschijnlijk de ontoereikende aanwezigheid van de politie die tegenwoordig voor moeilijkheden zorgt.

Een lid vraagt wat de banden zijn tussen het parket van Charleroi en de fiscus. Er is vaak verwezen naar het samengaan van georganiseerde en financiële misdaad wegens het noodzakelijke witwassen van de inkomsten uit de klassieke criminaliteit.

Onderzoeken van de fiscus kunnen zeer goede aanwijzingen opleveren met betrekking tot geld dat op frauduleuze of misdadige wijze is verkregen.

In de commissie voor de Financiën van de Kamer heeft een vertegenwoordiger van de BBI een paar weken geleden verklaard dat er voor minder dan 100 miljoen fraude geen klacht meer wordt ingediend bij het parket.

Blijkt dit in de praklijk inderdaad zo te zijn of zijn er uitwisselingen tussen de BBI en de diensten van het parket om achter strikt fiscale fraude eventueel al dan niet georganiseerde vormen van criminaliteit te zoeken ?

Dezelfde spreker vraagt wat men in het arrondissement Charleroi doet met betrekking tot de alternatieve straffen. Om die straffen toe te passen dient men over geschikte en gespecialiseerde middelen te beschikken, meer bepaald wat de begeleiding betreft.

In Luik worden deze straffen toegepast en lijken ze tot nu toe goede resultaten op te leveren en recidive in te dijken.

De heer Marchandise antwoordt dat een van de eerste gevolgen van de benoeming van de heer Doraene is geweest dat hij een werkvergadering heeft georganiseerd met het parket en de belastingdiensten.

Alle verantwoordelijken van de BBI waren daarop uitgenodigd, alsook de fiscale substituut, de procureur, de hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie en de vertegenwoordigers van CDBGFED.

De BBI heeft op deze vergadering bevestigd dat haar huidig beleid erin bestaat de grote dossiers aan te pakken, wat niet ongerechtvaardigd lijkt wanneer men ziet hoeveel tijd en energie er vroeger aan kleinere zaken werd besteed.

In verband met het witwassen van geld heeft het parket onlangs vernomen dat er een poging is geweest om meerdere miljarden bij een bankagentschap te storten. De loketbediende heeft dat geweigerd en de directeur van het agentschap, die er vervolgens bij geroepen is, heeft ook geweigerd.

De bank is hier blijkbaar te voorzichtig geweest. Ze had immers de storting kunnen aanvaarden en daarna aangifte doen bij de CFI.

Dit soort zaken verdient meer aandacht dan een misdrijf waarbij men bijvoorbeeld verwarmingsdiesel gebruikt heeft als autobrandstof.

Wat de alternatieve straffen betreft, zegt de procureur dat hij de minister van Justitie geschreven heeft — naar aanleiding van diens interview in La Libre Belgique waarin hij verklaart dat men het snelrecht bijna nergens toepast, behalve in Brusssel — om hem erop te wijzen dat er in Charleroi drie zittingen per maand plaatsvinden volgens de procedure van snelrecht.

Deze procedure leidt dikwijls tot het opleggen van werkzaamheden van algemene nut (300 tot 400 uren per zitting) en het sociale werk dat ermee gepaard gaat heeft tot gevolg dat de betrokkenen bij hun volgende verschijning voor de rechtbank vaak geëvolueerd zijn. Zelfs voor delinquentie van gemiddelde ernst levert het snelrecht veel betere resultaten dan de klassieke procedure.

Een lid wijst erop dat een van de wetgevende initiatieven die de procureur aanbeveelt, te maken heeft met het afluisteren van telefoongesprekken. Het misdaadmilieu loopt echter vaak vooruit op de wetgevende maatregelen en zal dan ook steeds vaker gebruik maken van de moderne technologie, meer bepaald van mobiele telefoons.

Een ander wetgevend initiatief dat gesuggereerd wordt, houdt verband met de anonieme getuigen. Spreekster meent dat de minister hiermee bezig is en vraagt hoever hij gevorderd is.

Ten slotte zou zij graag weten waarin de uitlokkingstechniek precies bestaat.

De heer Marchandise antwoordt dat de wetgever op technologisch gebied inderdaad altijd achterloopt op het misdaadmilieu.

Het veiligheidsplan van de minister lijkt de technische kant van de zaak te willen aanpakken.

Wat de mobiele telefoons betreft bestaan er reeds bepaalde afluistertechnieken.

In verband met de anonieme getuigen onderstreept de minister dat het wetsontwerp hierover een van de prioriteiten is, zoals in het veiligheidsplan te lezen staat.

De vraag was of men dit tegelijkertijd met de kwestie van de spijtoptanten zal behandelen.

Uiteindelijk is beslist om voorrang te geven aan het probleem van de anonieme getuigen.

Het ontwerp is klaar en is reeds besproken in de Ministerraad, waar een tweede bespreking zal plaatsvinden op 20 juli.

Met betrekking tot de telefoongesprekken is het wel degelijk de bedoeling om het afluisteren van alle vormen van telecommunicatie mogelijk te maken, dat wil zeggen door :

— rechtstreeks af te luisteren met een microfoon;

— een klassieke telefoonlijn af te tappen;

— GSM's te identificeren. Dit dient per zone te gebeuren en kan niet op nationaal niveau omdat de mobiele telefonie afhangt van verschillende operatoren. Dit creëert vooral problemen voor de internationale verzoeken om wederzijdse rechtshulp;

— niet-identificeerbare GSM's (met vooraf betaalde kaart) op te sporen : de werkgroep « telecommunicatie » van het kabinet bestudeert het Franse systeem (waar gepoogd wordt te werken via de identiteitskaarten) en het Nederlandse systeem (waar gewerkt wordt met een lijst van GSM's van een bepaald type, die verkrijgbaar is bij de verkopers).

Er is gekozen voor een globale benadering van het systeem, door de oprichting van een overkoepelende eenheid voor de technische interceptie in België, waarmee alle operatoren verbonden zullen zijn. Het afluisteren zal in de arrondissementen zelf gebeuren door de betrokken politiedienst.

Dit systeem is goedgekeurd, zowel wat het principe als het benodigde budget betreft. De initiële investering bedraagt 200 miljoen.

Het koninklijk besluit wacht nu op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het zal vervolgens onderzocht worden door de Raad van State en dan door de Ministerraad.

Men tracht deze zaak, die voor de magistraten en de politiediensten van zeer groot belang is, dus te doen evolueren.

De heer Marchandise wijst erop dat de bijzondere opsporingssmethoden voor het ogenblik geregeld zijn in een circulaire en dat er een wetsontwerp wordt voorbereid. Het is echter niet gemakkelijk hierover wetten op te stellen.

De heer Vandeplas stelt drie vragen :

1. Welke rol speelt de nationale magistraat op het vlak van de georganiseerde criminaliteit, in het arrondissement Charleroi ?

2. Is er bij het parket-generaal van Bergen een magistraat die speciaal is aangewezen om zich met die materie bezig te houden ?

3. Speelt de samenwerking met het parket-generaal inzake de georganiseerde criminaliteit voor het parket van Charleroi in de praktijk een rol ?

De heer Marchandise antwoordt als volgt :

1. de relatie met de nationale magistraten is uitstekend, maar zij spelen meer de rol van verbindingsofficier dan van steunpunt, aangezien de inlichtingen meestal van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg naar de nationale magistraat gaan in plaats van omgekeerd;

2. voor zover hij weet, is er bij het parket van Bergen geen magistraat die specifiek belast is met het opvolgen van de georganiseerde criminaliteit;

3. in het algemeen staan de parketten-generaal noodgedwongen nogal ver van de realiteit.

Het zijn vooral de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg die bij de besprekingen onderwerpen aanbrengen. De parketten-generaal zijn echter ook belangrijk, omdat zij de zaken uit een andere gezichtshoek bekijken.

Een lid merkt ten slotte op dat hier hetzelfde blijkt als uit de verslagen van de andere procureurs.

In het algemeen ziet men dezelfde pijnpunten opduiken.

Anderzijds worden de problemen op een nauwkeuriger manier geobserveerd en opgetekend dan drie of vier jaar geleden, toen men zich slechts af en toe met de georganiseerde criminaliteit bezighield.

Toch zien we, vanwege het gebrek aan wetgevende en operationele middelen, hier slechts het topje van de ijsberg.

Het pas uitgegeven boek van de Franse onderzoeksrechter Eva Joly is zeer interessant in dit verband, omdat het beschrijft met welke concrete en structurele problemen de rechterlijke macht worstelt wanneer zij fenomenen aanpakt die zeer schadelijk zijn voor de samenleving.

Spreker benadrukt hoe noodzakelijk en dringend het in dit opzicht is om eindelijk een federaal parket op te richten.

2.5. GENT (15)

2.5.1. Uiteenzetting door de heer Soenen, procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Gent

A. Overzicht van de meest bedreigende criminaliteitsfenomenen in het arrondissement Gent

1. Inbraak in woningen

Een van de belangrijkste actieterreinen van de georganiseerde criminaliteit in het arrondissement Gent zijn de inbraken in woningen. In bepaalde zones en wijken vormen zij een echte plaag. Bijgevolg heeft het parket de bestrijding ervan prioritair gesteld.

In de eerste plaats loopt er thans een project dat het mogelijk maakt de DNA-methode frequent aan te wenden. Zodra op de plaats van het misdrijf DNA-sporen worden gevonden die kunnen leiden tot de aanhouding van een verdachte, worden zij voor analyse naar een gespecialiseerd lab van de Universiteit Gent (professor Van den Eeckhout) gestuurd, waar de onderzoeksresultaten in een databank worden bewaard. Zij kunnen dan worden vergeleken met DNA-sporen die ter gelegenheid van nieuwe, zelfs buiten het arrondissement gepleegde, misdrijven zijn aangetroffen. Dankzij deze methode zijn bepaalde daders of dadergroepen reeds geïdentificeerd.

Ten tweede controleren de politiediensten s'nachts geregeld wagens in de hoop inbrekers op de terugweg met hun buit te vatten.

Een derde methode is de opvolging van geregistreerde telefoongesprekken. Er wordt immers na inbraken dikwijls druk GSM-verkeer vastgesteld. Daarom poogt de politie aan de hand van de zendmasten in de nabijheid van de gekraakte woningen na te gaan vanwaar en naar wie is getelefoneerd. Ook deze methode heeft al succes opgeleverd. Opvallend daarbij is dat, wanneer de politie, tot de kern van deze meestal Oost-Europese netwerken doordringt, zij dikwijls in het Brusselse terechtkomt.

2. Diefstal van wagens

Diefstallen van wagens die door handelaars in tweedehandse wagens verder worden behandeld, lees omgecat en verzwendeld, vormen een tweede aandachtspunt.

3. Drugs

Hoofddoelwit is de Turkse heroïnemaffia die inzonderheid in de stad Gent actief is.

4. Motorbendes

De motorbende « Hell's Angels » vormde geruime tijd een belangrijke bron van zorgen. In deze zaak is een arrest geveld.

Inmiddels duiken er nu ook in andere arrondissementen motorbendes op, bijvoorbeeld in Mechelen. Het is een troost voor de politiediensten en het parket te Gent dat de door hun geleverde inspanningen niet nutteloos zijn geweest en zij hun expertise met de opsporingsdiensten in die andere arrondissementen kunnen delen.

5. Hormonen

Een vijfde criminaliteitsdomein zijn de hormonen. De bestrijding van de hormonenmaffia staat thans op een lager pitje omdat er andere prioriteiten worden gelegd.

6. Financiële en fiscale delinquentie

De bestrijding van de financiële en fiscale delinquentie in Gent vormt eveneens een belangrijk aandachtspunt. Het Gentse parket heeft onlangs een aantal ernstige dossiers onderzocht.

B. Met georganiseerde criminaliteit gerelateerde problemen

1. Procedureincidenten

Een opvallend probleem, waarop hiervoor al is gealludeerd, is de tendens bij de verdediging om stelselmatig procedureincidenten op te werpen tegen politieambtenaren, hoofdzakelijk leden van de BOB, die belast zijn met het onderzoek van dossiers van zware criminaliteit.

Zo is ingevolge een burgerlijke partijstelling tegen vier rijkswachters een gerechtelijk onderzoek ingesteld wegens valsheid in geschrifte. Een proces-verbaal dat zij bij hun onderzoek in een belangrijke zaak in september 1999 hebben opgesteld, is namelijk gedateerd op een dag in de maand april 1999. Zij zouden dus met de datum hebben geknoeid.

De heer Soenen verklaart dat dit het gevolg is van de door de BOB gevolgde werkwijze. Wanneer in een belangrijke zaak met de tekstverwerker een proces-verbaal wordt opgesteld, wordt het voorblad dat steeds dezelfde gegevens bevat, met de copy-functie overgenomen van het vorige proces-verbaal. In het voorliggende geval hebben de opstellers van het proces-verbaal echter vergeten de datum van het vorige stuk te vervangen door een nieuwe. Het gaat derhalve om een louter materiële, technische vergissing die de verdediging heeft aangegrepen om zich bij de onderzoeksrechter burgerlijke partij te stellen. Deze laatste heeft een deskundige aangesteld om na te gaan of er schriftvervalsing is gepleegd. Bovendien heeft hij een huiszoeking bevolen in de kantoren van de BOB. Gelukkig hebben de politieambtenaren die daarmee belast waren, zich beperkt tot het betrokken proces-verbaal.

Men kan er niet om heen dat in het gerechtelijk arrondissement Gent thans aan de lopende band gerechtelijke procedures tegen onderzoekers worden ingeleid. Met deze tactiek poogt de verdediging het vertrouwen van de onderzoekers te ondermijnen en hen te demotiveren, zelfs wanneer ze zich onschuldig weten en door de procureur gesteund worden.

Huiszoekingen in de kantoren van de opsporingsdiensten vormen de link met een ander probleem, te weten dat van de vertrouwelijke verslagen.

2. Vertrouwelijke verslagen

De heer Soenen is van oordeel dat er een wetgevend initiatief moet worden genomen om het vertrouwelijk karakter van deze verslagen te beschermen. Momenteel bestaat daartoe een ministeriële circulaire, maar, zoals hierna zal blijken, schenkt de daarin vervatte procedure geen voldoening.

Wanneer een onderzoeksrechter een huiszoeking beveelt bij een politiedienst, moet deze, wanneer hij zich daartegen verzet, dat weigeren en onmiddellijk de procureur des Konings verwittigen die, wanneer hij zich eveneens verzet, hoger beroep kan aantekenen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. In de praktijk is deze procedure evenwel onwerkbaar. De politiedienst kan de onderzoeksrechter die zich met zijn huiszoekingsbevel aanmeldt, immers niet de toegang blijven ontzeggen totdat de hierboven geschetste procedure is doorlopen.

Het is bovendien niet uitgesloten dat de kamer van inbeschuldigingstelling het beroep van de procureur des Konings verwerpt en de huiszoeking toestaat. Alsdan dreigen vertrouwelijke verslagen, alsook de identiteit van anonieme getuigen en informanten openbaar te geraken.

2.5.2. Bespreking

1. Proceduremisbruik

Met betrekking tot het manoeuvre van de verdediging om onderzoekers door een burgerlijke partijstelling van het onderzoek af te halen, merkt een lid op dat ze zich hiertegen kunnen verweren door klacht in te dienen wegens lasterlijke aangifte.

De heer Soenen antwoordt dat twee rijkswachters deze mogelijkheid hebben aangegrepen. Het parket heeft hen echter eerst in verdenking moeten stellen om ze daarna buiten vervolging te stellen. Een en ander vertraagt natuurlijk het onderzoek ten gronde.

Met alle respect voor de rechten van de verdediging, kan niet worden ontkend dat bepaalde advocaten er niet voor terugdeinzen om het onderzoek met alle mogelijke middelen te saboteren. Zij stellen aan de lopende band procedures in en putten alle rechtsmiddelen uit die de wet-Franchimont hen ter hand stelt inzake nietigheden, verzuimen en onregelmatigheden. Zij aarzelen zelfs niet om onderzoekers belachelijk te maken. Het verontrustende is dat deze praktijken meer en meer ingang vinden.

Wanneer de procureur des Konings zijn eindvordering heeft genomen, wordt het strafdossier gedurende veertien dagen ter beschikking gesteld van de verdediging die het recht heeft aanvullende onderzoeksdaden te vragen. In alle zaken van enige omvang stelt men vast dat er systematisch nieuwe onderzoeksdaden worden gevorderd. Of de onderzoeksrechter daar, na advies van de procureur des Konings, op ingaat of niet, er wordt tegen zijn beslissing steeds hoger beroep aangetekend door de verdediging of het parket.

Voorts is het frappant dat het steeds dezelfde advocaten zijn die in deze zware zaken optreden en zich tot deze praktijken lenen.

Andere tactiek om de procedure te vertragen, is het oproepen van opsporingsambtenaren en leden van het openbaar ministerie als getuige. Het is spreker recent overkomen. Zijn verschijning was evenwel van korte duur : hij heeft zich immers beperkt tot de verklaring dat hij, gelet op zijn beroepsgeheim, niets kon meedelen.

In vergelijking met de getuigenverklaringen van de andere procureurs des Konings, zo stelt een lid, springt de verklaring van de heer Soenen over de spanning tussen de advocatuur en het parket te Gent in het oog. Wordt dit probleem ook door de andere parketten als acuut ervaren ?

Er is op gewezen dat steeds meer deontologische problemen opduiken bij de strafpleiters. Het valt op dat de deontologische regels niet meer even streng worden toegepast als tien jaar geleden. Dat doet problemen ontstaan bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Het valt niet te ontkennen dat tussen bepaalde advocatenkantoren en de criminele organisaties contacten bestaan die de gewone juridische verhoudingen overstijgen.

Een lid is het ermee eens dat de plichtenleer van de advocatuur in de loop der jaren enorm uitgehold is, in die mate zelfs dat de vraag rijst of er nog wel van een plichtenleer sprake is. Het probleem van de overbevolking van de balie is daar niet vreemd aan.

In grote balies met honderden advocaten kennen de stafhouders — die zelden strafpleiters zijn — niet langer alle advocaten.

Daarenboven heeft de concentratie van advocatenkantoren de exploitatiekosten van die kantoren opgedreven. Bijgevolg zullen advocaten zich bij de vraag of ze een zaak zullen verdedigen, niet meer zozeer door deontologische regels laten leiden, maar veeleer door economische en financiële noodwendigheden.

Een ander lid merkt op dat deze problematiek niet nieuw is. In het proces tegen de « Borains » die ervan beschuldigd werden de bende van Nijvel te vormen, heeft het openbaar ministerie er zich over beklaagd geen toegang te hebben gekregen tot het strafdossier te Nijvel en inzonderheid tot het dossier over de moord op de heer Mendez, terwijl de raadslieden van de Borains dat via hun netwerk wel hadden omdat ze tevens de verdediging waarnamen van de verdachten in het dossier te Nijvel.

Spreker heeft zich daarom eens laten ontvallen dat er in het kader van de georganiseerde criminaliteit proactief onderzoek zou moeten worden verricht naar advocatennetwerken. Daartoe moet de proactieve recherche eerst bij wet worden geregeld. Daarna moet worden nagegaan of ze ook mag worden toegepast op zo'n delicaat beroep als dat van advocaat.

Volgens de heer Soenen zal dit voorlopig toekomstmuziek blijven als men weet dat voor een huiszoeking bij een advocaat al de aanwezigheid van de stafhouder vereist is.

2. Personeelsformatie

Een lid wenst te weten of de personeelsformatie van het parket te Gent volledig opgevuld is dan wel of er vacatures zijn.

De heer Soenen antwoordt dat er een betrekking vacant is waarvoor zich twee kandidaten hebben aangemeld. Voorts is er één substituut-procureur des Konings gedetacheerd op het kabinet van de minister van Begroting.

Aan te stippen valt dat de personeelsformatie tevens drie fiscale substituten omvat van wie er een bestemd is voor het arrondissement Gent en twee voor de provincie West-Vlaanderen respectievelijk de arrondissementen Dendermonde en Oudenaarde. Voor een van deze laatste twee betrekkingen is er een vacature. Het parket van Gent beschikt in werkelijkheid dus over twee substituten minder dan zijn personeelsformatie doet uitschijnen.

Er zijn tevens vier parketjuristen van wie er een geslaagd is voor het vergelijkend toelatingsexamen voor de gerechtelijke stage en die stage op 1 oktober 2000 zal aanvatten. De nodige stappen worden gedaan om in haar vervanging te voorzien.

3. Nationaal magistraten

Wat de contacten met de nationaal magistraten betreft, sluit de heer Soenen zich aan bij de opmerking van de heer Marchandise. De nationaal magistraten fungeren als doorgeefluik, maar geven het parket — en dat is geen kritiek — weinig respons.

Zij fungeren dus in de eerste plaats als coördinator en verbindingspersoon met het buitenland. Bijvoorbeeld wanneer een onderzoeksrechter zich naar een ander land moet begeven, dan verloopt de operatie altijd via de nationaal magistraten die op voortreffelijke wijze de contacten leggen met de buitenlandse collega's.

Het gebrek aan respons vanwege de drie nationaal magistraten is eigenlijk niet verwonderlijk wanneer men rekening houdt met de werklast die hen wordt opgelegd.

4. Parket-generaal

De heer Vandeplas wenst te weten of er een magistraat van het parket-generaal van Gent aangesteld is voor bepaalde domeinen van de georganiseerde criminaliteit.

De heer Soenen antwoordt dat aan ieder arrondissementsparket uit West- en Oost-Vlaanderen een toezichthoudende magistraat van het parket-generaal is toegewezen. De draagwijdte van dat toezicht moet enigszins worden gerelativeerd. De betrokken magistraat heeft veeleer een ondersteunende rol. Elk parket kan bij zijn eigen magistraat te rade gaan wanneer het moeilijkheden ondervindt bij de behandeling van een zaak.

Daarnaast is er, wat de zware criminaliteit betreft, op het parket-generaal een enkele magistraat aangewezen die kennis krijgt van de vertrouwelijke verslagen die de aanzet vormen voor onderzoeken naar feiten die met georganiseerde criminaliteit te maken hebben. Het spreekt vanzelf dat deze twee magistraten van het parket-generaal samenwerken.

Het antwoord op de vraag wie van deze twee magistraten een dossier inzake georganiseerde criminaliteit behandelt, hangt af van hun onderlinge samenwerking. Doorgaans zal het de magistraat zijn die toezicht houdt op het arrondissementsparket. Maar zijn er vertrouwelijke verslagen opgesteld die — en dat is een verplichting — aan de magistraat zijn meegedeeld die instaat voor de georganiseerde criminaliteit, dan zal hij het dossier opvolgen en nadien overzenden aan zijn ambtgenoot. Het kan eventueel ook tot een samenwerking komen. Aan te stippen valt dat de vertrouwelijke verslagen ook aan de nationaal magistraten worden meegedeeld die de bevoegde procureur-generaal op de hoogte houden.

De minister verklaart dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de opvolging van de georganiseerde criminaliteit op federaal vlak en op het vlak van de hoven van beroep en de rechtbanken van eerste aanleg.

Op federaal vlak is er het koninklijk besluit van 16 mei 1997 betreffende de specifieke taken van de leden van het college van procureurs-generaal krachtens hetwelk de procureur-generaal van Gent bevoegd is voor onder andere het terrorisme, het groot-banditisme en de hormonencriminaliteit.

Op het vlak van de hoven van beroep bestaat er binnen het parket-generaal een interne taakverdeling of een toezichtsregeling naar gelang van het parket dat geviseerd wordt.

Het is de vraag of de in het voormelde koninklijk besluit neergelegde taakverdeling de beste formule is voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De aan de vijf procureurs-generaal toegewezen bevoegdheden zijn immers niet haarfijn van elkaar te scheiden. Zij overlappen elkaar. Zo kan de procureur-generaal van Bergen een dossier inzake stadscriminaliteit opvolgen dat tevens kenmerken vertoont van georganiseerde criminaliteit. Kan hij het dossier dan verder blijven opvolgen of moet hij zich in verbinding stellen met zijn ambtgenoot in Gent ? Bij het beantwoorden van deze vraag moet men er zich rekenschap van geven dat de in het koninklijk besluit bepaalde taakverdeling het resultaat is van een moeilijke evenwichtsoefening. Indien men een van de procureurs-generaal een taak zou ontnemen en die aan een collega zou toewijzen, dreigt het gehele stelsel in elkaar te stuiken. Acht men het niet opportuun hieraan te raken, dan kan worden overwogen aan de procureurs-generaal aanvullende taken toe te wijzen. Bijvoorbeeld, naast de procureur-generaal van Gent, zou ook die van Bergen bevoegd worden voor de georganiseerde criminaliteit.

In dat verband rijst volgens de heer Soenen de vraag in welke mate de kans bestaat dat twee parketten dezelfde zaak onderzoeken zonder dat ze dat van elkaar weten. Een dergelijke hypothese is vrijwel uitgesloten. In de eerste plaats zijn de nationaal magistraten op de hoogte van alle onderzoeken van zware criminaliteit. Zij kunnen dus voor de nodige coördinatie zorgen. Ten tweede centraliseren de arrondissementele informatiebureaus (AIB) alle harde en zachte informatie. Voor informanten wordt een zelfde werkwijze gevolgd. Zij dienen allemaal te worden geregistreerd. Deze gegevens worden verzameld op het CBO (rijkswacht) zodat opsporingsambtenaren steeds kunnen nagaan of een informant reeds gekend is door de politiediensten. Dit veiligheidssysteem garandeert dat een tipgever die door de BOB van Antwerpen wandelen wordt gestuurd, zijn informatie niet te koop aanbiedt bij de GPP te Bergen. Op deze wijze worden misbruiken voorkomen.

5. Prostitutie

Professor Vandeplas wenst te weten of de heer Soenen, in navolging van zijn ambtgenoten uit Antwerpen en Brussel, over een raming van het aantal prostituees in Gent beschikt.

De heer Soenen antwoordt ontkennend, maar wijst erop dat de stedelijke recherche een eenheid bevat, de Mepros-unit, die de bars geregeld controleert. Om te voorkomen dat de betrokken politieambtenaren aan laksheid ten prooi zouden vallen, worden deze controles steeds volgens toerbeurt en door wisselende patrouilles uitgevoerd (op dag 1 : agenten A en B; op dag 2 : agenten B en C; op dag 3 : agenten A en C; enz.). Het toezicht op de raamprostitutie is zeer streng : iedere dame die tot het beroep toetreedt, dient zich bij de politie aan te melden die het nodige toezicht uitoefent. De politie heeft echter weinig zicht op de verdoken prostitutie in privé-woningen en -appartementen. Er wordt hier slechts tegen opgetreden op klacht van buren en buurtbewoners wegens overlast.

Het valt in ieder geval niet te ontkennen dat er zich een verschuiving voordoet van de raamprostitutie naar de verdoken prostitutie.

Algemeen kan worden gesteld dat het prostitutiemilieu in Gent niet de omvang heeft van dat van Antwerpen en Brussel. Het vormt geen bedreiging waaraan prioriteit wordt geschonken. In het verleden heeft een parlementaire onderzoekscommissie weliswaar een aantal problemen bij de aanpak van het prostitutiemilieu in Gent door de stedelijke politie aan de kaak gesteld, maar deze laatste heeft haar diensten inmiddels gereorganiseerd en de Mepros-unit opgericht die thans voortreffelijk werk levert.

De heer Marchandise sluit zich aan bij de opmerkingen van zijn collega over de privé-prostitutie. De vraag of deze problematiek nader moet worden onderzocht, is een kwestie van strafrechtelijk beleid. Op het eerste gezicht lijkt deze vorm van verborgen prostitutie, tenminste in Charleroi, geen banden te hebben met de georganiseerde criminaliteit die zich veeleer met de barprostitutie en de tippelaarsters lijkt bezig te houden. Toch moet dit worden gecheckt, bijvoorbeeld door een proactief onderzoek naar de huis-aan-huisbladen.

6. Vastgoedsector

Een lid wenst te weten of het parket te Gent onderzoek heeft verricht naar de rol van de vastgoedsector bij het witwassen van criminele vermogens.

De heer Soenen antwoordt dat er hieromtrent in zijn parket geen projecten lopen. Hij geeft toe deze problematiek nog niet onder ogen te hebben genomen. Deze hoorzitting heeft hem echter duidelijk gemaakt dat dit item op de maandelijkse coördinatievergadering met de vertrouwensmagistraat, de BOB, de hoofdcommissaris van de stad Gent en de GPP ter sprake verdient te worden gebracht. Op dit rechercheoverleg wordt immers niet alleen informatie uitgewisseld over de door de verschillende diensten gevoerde onderzoeken, maar worden ook meer algemene problemen besproken. De voormelde informatie-uitwisseling verloopt eveneens via de AIB.

7. Hormonen

Een lid stelt vast dat de hormonenproblematiek in het arrondissement Gent blijkbaar niet meer de hoogste prioriteit geniet. Geldt dat ook voor de andere arrondissementen in het rechtsgebied van het hof van beroep te Gent ?

De heer Soenen antwoordt dat dit uitsluitend het arrondissement Gent betreft dat minder met deze problematiek wordt geconfronteerd. Constateert men echter een opstoot in de hormonencriminaliteit, dan zal de strijd weer worden opgevoerd. Een voorbeeld daarvan is de dioxinecrisis van medio 1999 waarin de BOB-Gent gedurende vier à vijf maanden veel tijd en middelen (60 manschappen) heeft geïnvesteerd. Dat heeft natuurlijk zijn weerslag gehad op de andere onderzoeken.

De vorige spreker verklaart dat de dioxinecrisis raakpunten had met de problematiek van de afvalverwerking en de afvaltrafieken. Zo berichtte de pers over de systematische aanvoer van technische oliën en vetten uit Nederland, waarvan de herkomst niet bekend was. Is er onderzoek verricht naar eventuele verbanden ?

De heer Soenen antwoordt dat het onderzoek geen bewijs heeft opgeleverd van een link tussen de lokale Gentse dioxinecrisis enerzijds en de afvalverwerking en afvaltrafieken anderzijds.

De heer Vandeplas merkt op dat het vorige jaarverslag over de georganiseerde criminaliteit Gent met betrekking tot de hormonencriminaliteit heeft geciteerd als voorbeeld van een goede samenwerking tussen het parket en de nationaal magistraat. Zowel parketmagistraten als politieambtenaren hebben verklaard zich gesteund te voelen door de nationaal magistraat.

De heer Soenen preciseert dat de strijd tegen de hormonencriminaliteit succes heeft gekend dankzij de aanwijzing van de heer Timperman als hormonenmagistraat. Hj was dus geen nationaal magistraat, maar bijstandsmagistraat.

8. Veiligheid van politieambtenaren en magistraten

De veiligheid van de politieambtenaren en de magistraten die als getuige worden opgeroepen, baart de heer Soenen zorgen. Het is voor de verdediging een koud kunstje om hun privé-adres in het dossier terug te vinden, met alle daaraan verbonden risico's, niet alleen voor de betrokkenen, maar ook voor hun familie. Dat betekent niet dat politieambtenaren en magistraten niet als getuige mogen worden opgeroepen. Er moet enkel voor worden gewaakt dat hun veiligheid zo min mogelijk in het gedrang wordt gebracht. Ervaren onderzoekers die over een schat aan ervaring beschikken in het rechercheren van zaken van zware criminaliteit, vormen immers een dankbaar doelwit voor een verdediging die het onderzoek poogt te belemmeren door hen in diskrediet te brengen. Daarom heeft spreker de politiediensten in het arrondissement Gent de opdracht gegeven om bij het verhoor van een politieambtenaar uitsluitend zijn naam, geboortedatum en functieadres te vermelden. Dus niet het privé-adres. Er rijst wel een probleem wanneer een opsporingsambtenaar in verdenking wordt gesteld omdat dan een uittreksel van het strafregister bij het dossier wordt gevoegd.

De heer Marchandise verklaart dat zijn parket met hetzelfde probleem wordt geconfronteerd. Het gaat zelfs zover dat ook tolken die in zware zaken optreden, het parket verzoeken hun privé-adres geheim te houden en een functieadres te gebruiken.

In dezelfde lijn haalt de heer Soenen het voorbeeld aan van buschauffeurs die slachtoffer zijn van een aanval en uit vrees voor represailles ervoor terugdeinzen klacht in te dienen omdat dan hun privé-adres kan worden achterhaald. Daarom heeft spreker de politiediensten de opdracht gegeven enkel het functieadres te vermelden.


De minister onthoudt uit deze hoorzitting een aantal items die in de werkgroepen georganiseerde criminaliteit en bijzondere opsporingsmethoden kunnen worden besproken, zoals proceduremisbruik, huiszoekingen bij politiediensten, vertrouwelijke verslagen, getuigenbescherming en de oproeping van magistraten en politieambtenaren als getuigen.

Wat de rol van de nationaal magistraten betreft, moet men ermee rekening houden dat ze door het federale parket zullen worden opgeslorpt. Het verdient alleszins geen aanbeveling om het federale parket een louter coördinerende opdracht toe te kennen, zowel nationaal als internationaal. Er wordt daarom in de teksten die op regeringsniveau worden besproken, voorgesteld de federale magistraten ook een inhoudelijke rol toe te bedelen zodat ze ook de strafvordering kunnen uitoefenen.

De evaluatie van de werking van de nationaal magistraten heeft dus een impact op de besluitvorming inzake het federaal parket.

3. Door de vijf gehoorde procureurs des Konings voorgestelde hervormingen

Naast de suggesties die logisch voortvloeien uit de hierboven opgesomde vaststellingen (cf. supra, blz. 37-38), hebben de procureurs des Konings ook op verschillende domeinen hervormingen voorgesteld — al dan niet om te zetten in wetgeving.

3.1. Voorstellen van hervorming van de wetgeving

A. Mensenhandel en prostitutie

— De definitie van mensenhandel in de wet veranderen : de procureurs-generaal hanteren in hun omzendbrief een te restrictieve definitie, waarbij een verzwarende omstandigheid geweldpleging of bedreiging vereist is opdat het slachtoffer een bijzondere verblijfsvergunning kan krijgen als slachtoffer van mensenhandel.

— De mogelijkheid uitbreiden van terbeschikkingstelling van de regering voor personen die veroordeeld zijn voor misdrijven die verband houden met bederf van de jeugd en prostitutie.

De minister deelt mee dat in het veiligheidsplan, de regering geopteerd heeft voor een evaluatie van de wetten van 1995 en voor een evaluatie van de Col. 12/99 van 3 juni 1999 inzake de bestrijding van de mensenhandel en de kinderpornografie, vooraleer dat er gesleuteld wordt aan de definitie van mensenhandel. Het klopt dat de Col. 12/99 de mensenhandel viseert in de zin van de seksuele en econonmische uitbuiting, en dienvolgens het fenomeen van de mensensmokkel niet prioritair stelt. Het College van procureurs-generaal werd op 3 februari 2000 verzocht om de aandacht van de parketten te vestigen op het belang van de bestrijding van de netwerken die de mensensmokkel organiseren. Inmiddels werd de Dienst voor strafrechtelijk beleid belast met het uitschrijven van een aanvullende ministeriële richtlijn, in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken (bevoegd voor het vreemdelingenbeleid). Teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de toevloed van strafdossiers van « mensensmokkel », werd de capaciteit opgevoerd van de cel mensenhandel van het Centraal bureau voor opsporing van de rijkswacht (72 miljoen frank) en werd op het budget van Justitie twintig miljoen frank ingeschreven ter versterking van de verbindingsmagistraten in de zwaarst belaste parketten.

Anderzijds is het zo dat een ander project van het veiligheidsplan in uitvoering is, in die zin dat de gemeenschappelijke (vijf ministers) richtlijn tot betere bescherming van het statuut van slachtoffer van de mensenhandel ter ondertekening voorligt. De richtlijn biedt een nog betere bescherming voor slachtoffers die hun medewerking verlenen aan het onderzoek zowel op het vlak van de verblijfs- als de arbeidsvergunning.

B. Wapens

— De wetgeving met betrekking tot de geoorloofde categorieën van wapens vereenvoudigen; de gevangenisstraffen verzwaren en het rechtsvacuüm inzake internationale wapenhandel invullen (ontbreken van importvergunning).

De huidige wetgeving (aangevuld door talrijke koninklijke besluiten) is zo ingewikkeld dat ze voor politiemensen moeilijk toepasbaar is.

De minister heeft gesproken van een ministerieel project om een vergunningsplicht in te voeren voor alle vuurwapens (project 26 in het federale veiligheidsplan van de minister van Justitie). Ook zal meer werk worden gemaakt van het merken en de verhoogde opspoorbaarheid van wapens.

Een nationale ballistische gegevensbank is daarbij het na de streven ideaal.

De minister van Justitie heeft in verband hiermee de volgende verduidelijking verschaft bij de krachtlijnen van de huidige hervorming :

1. Beroep van wapenhandelaar en tussenpersoon

De voorwaarden om wapenhandelaar te kunnen worden, worden strikter. Voortaan moeten wapenhandelaars een blanco strafblad hebben (artikel 3, 2º). Zij moeten ook de herkomst van het gebruikte geld kunnen aantonen. Dezelfde voorwaarden worden opgelegd aan tussenpersonen (bijvoorbeeld vervoerder, makelaar, ...), voor wie tot nu toe geen regels golden.

2. De rangschikking van de wapens wordt herzien (artikel 6, 2º) voor springmessen. Voor andere wapens wordt zij uitgebreid, bijvoorbeeld voor wapens die standaard met een geluiddemper zijn uitgerust (FN P.90). Er wordt ook een nieuwe categorie gecreëerd : wapens die particulieren zich niet mogen aanschaffen, maar die eventueel wel toegelaten zijn voor bewakingsdiensten, ordediensten enz. (artikel 6, 10º).

3. Op verzoek van verzamelaars en om veiligheidsproblemen met hun verzameling te voorkomen, wordt een onderscheid gemaakt op basis van de ouderdom van het wapen in de verzameling. Voor wapens van vóór 1897 gelden geen regels, voor wapens van 1897 tot 1945 blijven de bestaande voorwaarden ongewijzigd en voor wapens van na 1945 worden bepaalde bijkomende voorwaarden opgelegd in het uitvoeringsbesluit.

4. De traditionele indeling in jacht- of sportwapens, verweerwapens en oorlogswapens wordt opgeheven. Voortaan moet de aanvrager aan de provinciegouverneur van de provincie waar hij woont voor elk wapen een vergunning aanvragen. De provinciegouverneur geeft de vergunning op overeenkomstig advies van de politiecommissaris. Wanneer het om een vreemdeling zonder vaste verblijfplaats gaat, is de Staatsveiligheid bevoegd (voorwaarden artikel 10, § 3). De voorwaarden worden strikter. Personen die samenwonen met de aanvrager, moeten gehoord worden.

Uitzonderingen :

a) personen die een geldige jachtvergunning hebben kunnen vrijelijk een wapen aanschaffen dat ontworpen is voor de jacht. Dit houdt in dat de totale lengte van dit wapen minstens 60 cm is of dat de loop van het wapen minstens 30 cm is en dat er slechts een schot per loop mogelijk is. Zij mogen ook een handwapen (maximum 6.35) dragen om wild te doden (verzoek van de jagers omdat hun wapens daar momenteel te zwaar voor zijn en er gevaar voor ongevallen bestaat). Zij moeten een vergunning vragen om dergelijke wapens te bezitten, maar het besluit zal bepalen dat zij alleen praktijkexamen moeten afleggen voor het hanteren van deze wapens en dat zij niet alle examens moeten overdoen;

b) sportschutters met een licentie van de bevoegde communautaire overheden, maar enkel voor wapens die specifiek voor het sportschieten bestemd zijn, dus niet voor bijvoorbeeld « zware kalibers » (44 magnum, 357 magnum) of « oorlogswapens ». (Fal, Kalasjnikov, M16, Heckler und Koch,...)

5. Beperkingen op de wapenhandel (artikel 16 van het ontwerp)

Dit artikel werd opnieuw geformuleerd. Het is de bedoeling de wapenhandel via internet of sommige verkoopplaatsen (beurzen) te verbieden. Dit artikel bepaalt bovendien dat alle wapens die op het Belgische grondgebied gelost worden, zelfs wanneer zij slechts doorgevoerd worden in afwachting van hun heruitvoer, genummerd en geregistreerd moeten worden (bij het CWR). De enige uitzondering hierop is het vervoer naar de proefbank om er genummerd te worden. Hierdoor kan geen enkel niet-geregistreerd en niet-genummerd wapen meer gehouden, opgeslagen, vervoerd of gedragen worden. Dit kadert in de strijd tegen de internationale wapenhandel (momenteel worden duizenden niet-genummerde en niet-geregistreerde wapens ingevoerd en opgeslagen om heruitgevoerd of illegaal doorverkocht te worden).

6. Artikel 17 regelt het wapenvervoer, hetzij door een privé-persoon, hetzij door een professionele vervoerder (als tussenpersoon zal hij net als een wapenhandelaar een erkenning moeten verkrijgen). Indien de wapens via België doorgevoerd worden mogen zij niet gelost worden (van Oostende en Zeebrugge).

7. De straffen worden herzien en verzwaard (artikel 20).

8. In beslag genomen wapens moeten voortaan vernietigd worden.

Momenteel worden de wapens die door een rechtbank in beslag genomen worden opnieuw verkocht door « Domeinen » via de proefbank, wat onzinnig is indien men de verspreiding van wapens in ons land wil tegengaan. Bovendien wordt deze verkoop gesubsidieerd door het ministerie van Justitie, want vooraleer zij doorverkocht mogen worden, moeten zij aan een expertise onderworpen worden ! Vorig jaar heeft het ministerie 1,7 miljoen frank betaald om wapens verder te verkopen ...

9. Er wordt een wapencommissie onder leiding van het ministerie van Justitie (artikel 30 en volgende) opgericht met als doel :

a) beroep tegen de beslissingen van de gouverneurs;

b) controle van de wapenhandelaars en -producenten;

c) organiseren van examens en overleg.

10. Er wordt ook bepaald dat de politiediensten op verzoek van de gouverneur het houden van wapens door particulieren preventief controleren (nieuw).

11. Artikelen 33 en 34 maken het mogelijk de bestaande overtredingen te regulariseren en bieden wapenhouders de mogelijkheid zich van hun wapens te ontdoen.

C. Sekten

— Een wettelijke definitie van het concept « sekte » vaststellen.

D. Vreemdelingen

De regelgeving wijzigen opdat vreemdelingen die zich aan zware criminaliteit schuldig maken uitgewezen kunnen worden. De hoorzittingen hebben aangetoond dat de aangiften van misdrijven door de onderzoekers bij de Dienst Vreemdelingenzaken te vaak zonder gevolg blijven en dat het advies van het parket over een eventuele verwijderingsmaatregel te weinig wordt gevraagd. Uiteindelijk verkrijgen bepaalde delinquenten ondanks hun strafregister de Belgische nationaliteit of worden zij, als hun uitwijzing toch bevolen is, in hun land van herkomst geweigerd.

E. Telefoontap (16)

We merken dat de onderzoeksrechters aarzelen om de afluistering te bevelen omdat de procedure zo ingewikkeld is en zoveel tijdverlies meebrengt.

Bovendien zijn de aangerekende kosten zo hoog, dat deze opsporingsmethode slechts in uiterst beperkte mate kan worden toegepast, hoewel niemand twijfelt aan het nut ervan. Het lijkt ook dat in veel gevallen er geen vereiste apparatuur aanwezig is om het afluisteren mogelijk te maken.

Zou het niet raadzaam zijn om de private telefoonmaatschappijen te verplichten op hun kosten de nodige apparatuur ter beschikking van het gerecht te stellen (zie ontwerp 32 van het federaal veiligheids plan van de minister) ?

— De wetgeving wijzigen zodat telefoontap in het kader van de proactieve recherche mogelijk wordt.

— De verkoop van anonieme telefoonkaarten (van het Pay & Go-type) regelen.

Men zou de verkopers moeten verplichten om een lijst van de kopers aan te leggen teneinde de onderzoeken meer kans van slagen te bieden.

De minister heeft verklaard dat voor een algemene aanpak van het systeem zal worden gekozen voor de oprichting van één overkoepelende technische interceptie-eenheid in België, waarlangs alle operatoren moeten passeren. Het afluisteren gebeurt in de verschillende arrondissementen door de betrokken politiedienst.

— Men kan ook denken aan een soepeler systeem, waarbij een mini-onderzoek dat dezelfde waarborgen biedt als het optreden van de onderzoeksrechter zou volstaan.

F. Witwassen

— De wetgeving wijzigen teneinde de bewijslast inzake witwassen van geld om te keren.

G. Fiscale fraude

— De straffen voor complexe fiscale fraude verzwaren en kleine fiscale overtredingen die niet samenhangen met andere overtredingen of waarvoor het openbaar ministerie niet vervolgt, depenaliseren.

Alle fiscale wetboeken voorzien in administratieve sancties wanneer de verplichtingen die zij opleggen niet worden nageleefd. Die sancties kunnen oplopen tot het dubbele van de niet-betaalde rechten, taksen of belastingen. Een geldstraf is meestal de meest efficiënte straf voor kleine fiscale fraude en kan momenteel veel hoger oplopen dan de strafrechtelijke boeten.

De cumulatie van administratieve en strafrechtelijke sancties wordt momenteel aangevochten en kan worden beschouwd als strijdig met het gemeenschapsrecht (zie met name de arresten van het Franse Hof van Cassatie van 29 april 1997, JDF, 1997, 343, van de Hoge Raad der Nederlanden van 19 juni 1985, JDF, 1986, 351, van het Belgische Hof van Cassatie van 5 februari 1999, JMLB, 1999, 532 en 541 en van het Arbitragehof van 24 februari 1999, JMLB, 1999, 532). De administratieve en strafrechtelijke boeten moeten dringend op elkaar worden afgestemd.

— Strengere straffen voor ernstige en georganiseerde fiscale fraude, « fiscale criminaliteit ».

Ongeacht het bedrag van de gepleegde fiscale fraude of de gebruikte constructies, bedraagt de maximale strafrechtelijke boete 500 000 BEF, waarop geen opdeciemen worden geheven (zie met name de artikelen 449, 450, 457 WIB 1992, 73, 73bis en 73quinquies BTW-Wetboek, 133, 133bis en 133quinquies van het Wetboek der successierechten, 206 en 206bis van het Wetboek der registratierechten).

Net zoals dat geldt voor fiscale boeten, zou het wettelijk maximum van de strafrechtelijke boete voor ernstige en georganiseerde fiscale fraude het dubbele van de niet-betaalde sommen moeten bedragen (zie de artikelen 444 WIB 92 en 225 tot 228 KB WIB, 70 BTW-Wetboek, 126, 128 Wetboek der successierechten, 201 tot 204 Wetboek der registratierechten). Het minimumbedrag van de strafrechtelijke boete kan ongewijzigd blijven.

— Het kan nuttig zijn een misdrijf « fiscale oplichting » in het Strafwetboek in te voeren, met de volgende definitie : het systematisch aanwenden van listige kunstgrepen teneinde het betalen van een aanzienlijk bedrag aan belastingen te ontlopen.

H. Inbeslagnemingen — Verbeurdverklaringen

— De wetgeving veranderen teneinde bewarende maatregelen mogelijk te maken om te voorkomen dat verdachten hun vermogen buiten het bereik van de gerechtelijke instanties brengen en met name dat een verdachte zich onvermogend zou maken door zijn bezittingen over te dragen aan een rechtspersoon teneinde aan de verbeurdverklaring te ontsnappen.

— Bewarend beslag mogelijk maken en regeling uitwerken in verband met de geldsommen die als equivalent van zaken verbeurd verklaard kunnen worden (wijziging van de artikelen 42, 43 en 43bis van het Strafwetboek).

— Op federaal niveau de bewaring en het beheer van in beslag genomen goederen regelen.

I. Misdrijven gepleegd op minderjarigen

— Er is geen strafrechtelijke sanctie bepaald voor niet-naleving van de verboden van artikel 382bis; deze leemte in de wetgeving verhelpen.

— Artikel 369 van het Strafwetboek wijzigen zodat het ook van toepassing is op mannelijke slachtoffers, wat momenteel niet het geval is.

J. Varia

— Wetgevend optreden teneinde (anonieme) getuigen, slachtoffers en tipgevers te beschermen.

Wat de anonieme getuigenissen betreft, verklaart de minister dat het wetsontwerp terzake tot de prioriteiten van het veiligheidsplan behoort.

De vraag was of deze materie samen met die van de spijtoptanten moest worden behandeld.

Men heeft uiteindelijk besloten het probleem van de anonieme getuigenissen eerst te behandelen.

De minister verklaart dat het wetsontwerp klaar is en reeds in de Ministerraad is besproken.

Ter zake kunnen wel waarborgen worden ingebouwd, aangezien dit soort getuigenissen uiteraard problemen doet rijzen met betrekking tot de rechten van de verdediging.

Zo kan bijvoorbeeld de identiteit van de getuige worden bekendgemaakt aan de procureur des Konings zodat die zijn geloofwaardigheid kan nagaan.

Deze oplossing lijkt in overeenstemming met de jurisprudentie en komt overeen met het Nederlandse systeem dat door het Europees Hof voor de rechten van de mens is aanvaard.

— Wetgeving opstellen over de spijtoptanten.

— Op langere termijn, het Strafwetboek herzien om er bepaalde misdrijven uit te verwijderen (afzetterij, ongedekte cheques), de straffen voor andere misdrijven aan te passen en de sancties van bepaalde hoofdstukken te verzwaren.

— De inverzekeringstelling (garde à vue) mogelijk maken gedurende 48 in plaats van 24 uur.

Dit veronderstelt een wijziging van artikel 12 van de Grondwet, dat niet voor herziening is opengesteld.

Deze wijziging zou België op één lijn brengen met de meeste andere Europese landen.

Het lijdt geen twijfel dat er heel wat minder aanhoudingen zouden zijn als de politiediensten méér tijd kregen om het vooronderzoek af te werken. De termijn van 24 uur verplicht heel het gerechtelijk apparaat om tijdens de weekends en zelfs op feestdagen te werken : dat schrikt ongetwijfeld heel wat kandidaten af.

Waarborgen kunnen worden ingebouwd op het vlak van de procedure (bijvoorbeeld gemotiveerde machtiging van de procureur des Konings na 24 uur).

— Zorgen voor wetgeving inzake de bijzondere opsporingsmethoden.

Dit voorstel ligt reeds enkele jaren op tafel. De rechtsonzekerheid rond deze materie, die alleen door een ministeriële omzendbrief wordt geregeld, moet worden opgeheven omdat ze vaak aanleiding geeft tot betwistingen voor de gerechten.

— De wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken effectief doen toepassen.

Een van de procureurs des Konings heeft erop gewezen dat krachtens deze wet een DNA-profiel dat in een zaak is gemaakt, met de toestemming van de betrokken persoon in een andere procedure kan worden gebruikt. Deze wet moet dringend ten uitvoer gelegd worden (datum van inwerkingtreding, oprichting van een gegevensbank), omdat de rechters dit type van bewijs niet snel zullen aanvaarden zonder wettelijk kader (vanwege de aantasting van het principiële vermoeden van onschuld, van de eerbied voor de persoonlijke levenssfeer en van het recht op stilzwijgen). Voor de inwerkingtreding van deze wet is een koninklijk besluit nodig.

De minister van Justitie heeft meegedeeld dat het ontwerp van koninklijk besluit, genomen in uitvoering van de voormelde wet, een eerste maal besproken is op de Ministerraad van 16 februari 2001. Er bestaat een consensus dat het NICC voor het uitvoeren van DNA-analyses in strafzaken geaccrediteerd dient te zijn zoals alle labo's die dergelijke analyses wensen uit te voeren. Een interkabinettenwerkgroep werd belast met de verdere bespreking van het ontwerp van koninklijk besluit.

— De uurregeling voor huiszoekingen afschaffen. België is ongetwijfeld een van de laatste landen waar nog beperkingen gelden op dat vlak. Uiteraard kunnen nog filters worden ingebouwd, door bijvoorbeeld vast te stellen dat alleen in dringende gevallen 's nachts huiszoekingen mogen worden verricht.

— Een wetgevend initiatief nemen om het vertrouwelijk karakter van bepaalde verslagen te beschermen. Momenteel bestaat daartoe een ministeriële circulaire, maar schenkt de daarin vervatte procedure geen voldoening.

3.2. Andere voorgestelde maatregelen

3.2.A. Op nationaal vlak

3.2.A.1. Algemene maatregelen

— Een federaal parket oprichten dat met name tot taak heeft de onderzoeken in de verschillende arrondissementen te coördineren en dat enkel verantwoording aflegt tegenover de minister van Justitie.

Dit parket moet bestaan uit vele magistraten, niet alleen tweetaligen, maar ook Vlamingen en Walen. Een aantal van deze federale magistraten moeten worden ingeschakeld bij de vijf grote parketten van het Rijk om de informatie vanuit de basis naar het federale parket door te sturen, om aan de basis een soort steunpunt te vormen van deze in Brussel werkzame magistraten, en om te zorgen voor de coördinatie tussen de arrondissementen.

— De strijd tegen de corruptie opvoeren, met name door de oprichting van een efficiënte, federale anticorruptiedienst die vooral met proactieve methodes werkt.

— Operationele en politiedocumentatie verzamelen en federaal centraliseren. Het wordt hoog tijd dat de parketten, en meer bepaald de financiële afdelingen, gebruik kunnen mken van elektronische gegevens, die vanzelfsprekend een belangrijke bron van informatie vormen.

Op dit ogenblik worden de arrondissementele informatiebureaus uitgebouwd (AIB), maar de in deze gegevensbanken opgeslagen informatie moet in de toekomst ook op nationaal niveau worden verwerkt en opgevolgd. Hier ligt een belangrijke taak te wachten voor het federale parket. Gelet op de grensoverschrijdende aard van de georganiseerde criminaliteit zullen er ook op Europees vlak initiatieven moeten worden genomen.

— De taakverdeling tussen de vijf procureurs-generaal herzien. Op federaal vlak is er het koninklijk besluit van 16 mei 1997 betreffende de specifieke taken van de leden van het college van procureurs-generaal. Acht men het niet opportuun hieraan te raken, dan kan worden overwogen aan de procureurs-generaal aanvullende taken toe te wijzen.

De minister heeft hierover gezegd dat de taakverdeling tussen de vijf procureurs-generaal herbekeken moet worden tijdens de besprekingen van het wetsontwerp dat tien bijstandsmagistraten wil toevoegen aan het College van procureurs-generaal.

— Ter herinnering, de personeelsformatie van de parketten opvullen of zelfs versterken.

— De verschillende secties binnen een parket multidisciplinair doen samenwerken.

— De informatisering van de gegevens van de hypotheekbewaarder verwezenlijken; de wet is daartoe gewijzigd, maar de uitvoering laat op zich wachten.

De minister verduidelijkt dat het kabinet van de minister van Financiën om informatie werd gevraagd. Het kabinet heeft daarop meegedeeld dat vier werkgroepen zijn opgericht om bruggen te slaan tussen Justitie en Financiën en de uitwisseling van informatie over allerhande domeinen te bevorderen. Na deze vraag om informatie is een vijfde werkgroep opgericht die de problematiek moet onderzoeken van de informatie-uitwisseling op basis van gegevensbanken van hypotheekbewaarders.

— Gespecialiseerde medewerkers in dienst nemen voor wie een specifieke administratief en geldelijk statuut moet worden uitgewerkt. Dit zou toelaten op termijn het aantal magistraten te beperken.

— Bij het verhoor van een politieambtenaar, een magistraat, een tolk, ... een functieadres en geen privé-adres in het proces-verbaal vermelden, om hun veiligheid en die van hun familie zo weinig mogelijk in het gedrang te brengen.

3.2.A.2. Specifieke maatregelen

Financiële delinquentie

· Betere toegang tot de op PC beschikbare informatie

De parketmagistraten moeten toegang hebben tot bestaande informatie die uitermate nuttig kan zijn voor de uitoefening van hun ambt. Zij hebben jammer genoeg geen handleiding gekregen voor het gebruik van het Rijksregister, het Centraal Signalementenblad, het strafregister, enz. Het Centrum voor informatieverwerking van het ministerie van Justitie zou hiervoor een gebruiksaanwijzing moeten schrijven, die bovendien ook voor de parketbeambten nuttig is. Op de website van het ministerie van Justitie zijn de ministeriële omzendbrieven en de omzendbrieven van het college van procureurs-generaal te vinden. Voor de raadpleging van sommige van deze omzendbrieven en richtlijnen is een codewoord nodig; dit codewoord moet aan de parketmagistraten worden medegedeeld.

· Toegang tot het Internet

Er zijn heel wat interessante websites waarop nuttige informatie terug te vinden is. Zo beschikt de Commissie voor het bank- en financiewezen over een website die erg nuttig kan zijn voor de magistraten van de financiële afdeling. Een ander voorbeeld is de website van het Parlement, waarop de parlementaire stukken te raadplegen zijn, enz.

Het gebruik van het Internet bij het plegen van misdrijven zal alleen maar toenemen. De magistraten moeten dus dringend toegang krijgen tot het net.

De minister erkent dat de informatisering van de parketten trager verloopt dan de informatisering van de politiediensten. Deze problematiek zal als geheel worden aangepakt in het kader van het « e-justice »-project. Aangezien dit een langetermijnproject is, zullen de resultaten ervan op korte termijn nog niet zichtbaar zijn.

· Toegang tot een gegevensbank over handelsvennootschappen

In het verleden hadden de brigades van de gerechtelijke politie toegang tot Help, de gegevensbank over handelsvennootschappen. Momenteel verstrekt de APSD op aanvraag financiële informatie voor handelsvennootschappen. Het duurt enige tijd voordat de gevraagde informatie wordt verkregen, temeer daar de aanvragen om informatie van de politiediensten voorrang krijgen. Help geeft bovendien bijkomende informatie over bedrijven die buitengewoon nuttig kan zijn en die de APSD wegens tijdsgebrek niet kan geven.

Het zou dus nuttig zijn deze gegevensbank ook te kunnen raadplegen via een centrale server.

· Oprichting van een federaal parket en opstarten van internationale samenwerking

Een procureur des Konings benadrukte het volgende : zelfs al kunnen parketmagistraten of onderzoeksmagistraten van een arrondissement momenteel volgens de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (wet-Franchimont) buiten hun arrondissement handelingen gelasten, toch kunnen in de praktijk enkel natuurlijke personen of rechtspersonen die in het arrondissement gevestigd zijn, worden vervolgd.

Delinquenten maken handig misbruik van deze situatie, vooral in de BTW-carrousels.

Als een handeling in het buitenland moet worden uitgevoerd en er daartoe een internationale rogatoire commissie wordt uitgestuurd, leidt dit meestal tot aanzienlijke vertragingen in het onderzoek en in de vervolgingen.

Hervorming van het strafbeleid

— het parket de mogelijkheid bieden ambtshalve het volgende te ontvangen : alle verslagen van sociale begeleiding en, bij voorlopige invrijheidstelling, ook de voorwaarden die bij de vrijlating zijn opgelegd;

— de bevoegdheid ratione loci die geldt voor de voorwaardelijke invrijheidstelling uitbreiden tot de voorlopige invrijheidstelling en ervoor zorgen dat het bevoegde parket dat toezicht wenst te houden op de voorlopig vrijgelaten persoon, ook het parket is van de woonplaats van de betrokkene.

Mensenhandel en prostitutie

1. Op bestuurlijk vlak

— Op bestuurlijk vlak is een evolutie naar « gewapend bestuursrecht » wenselijk.

— Door wijzigingen in de regelgeving zou de bestuurlijke overheid zich beter kunnen wapenen in de strijd tegen de mensenhandel-prostitutie :

— prostitutie wordt expliciet beschouwd als beroepsarbeid, hetzij in arbeidsdienstverband, hetzij zelfstandige arbeid;

— ook vreemdelingen, werkzaam als prostituee, moeten in het bezit zijn van een arbeids- of beroepskaart;

— aan personen afkomstig uit zogenaamde risicolanden worden geen beroepskaarten voor prostituee of barmeisje afgeleverd;

— personen die niet voldoen aan de vereisten van de punten 2 en 3, worden systematisch ondergebracht in gesloten centra in afwachting van hun repatriëring, op die wijze zou de inkomstenbron (afkomstig van de prostituee) van de mensenhandelaars en/of pooiers wegvallen;

— systematische controle van vingerafdrukken van zogenaamde « nieuwe » asielzoekers; aanpassing van de wetgeving inzake de grenscontroles. Vastgesteld wordt dat er vanuit bepaalde zogenaamde risicolanden via bepaalde luchthavens geregeld « illegalen-asielzoekers » zonder enig identiteitsdocument het Rijk binnenkomen.

In deze gevallen zou een controle met bijstand van Belgische politiediensten op de plaats van de herkomst wellicht raadzaam zijn. Er is immers gebleken dat de huidige controles op de plaats van bestemming, weinig efficiënt zijn ter bestrijding van de mensenhandel;

— wijziging van artikel 380bis, § 1, 2º en 3º, van het Strafwetboek : en eventueel gedeeltelijk te vervangen door een reglementering ter bepaling van de minimumvoorwaarden waaraan lokalen gebruikt voor prostitutie moeten voldoen;

— voldoende aandacht voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel. Beter toegankelijke politiekantoren zouden een positief effect kunnen hebben op de aangiftebereidheid van de slachtoffers.

2. Op gerechtelijk vlak

Op gerechtelijk vlak is dringend behoefte aan een meer coherente en rationale benadering van het fenomeen mensenhandel-prostitutie :

— er wordt actief gestreefd naar een betere internationale samenwerking. De internationale samenwerking tussen politiediensten en gerechtelijke overheden verloopt stroef. De Interpol-correspondentie verloopt te traag. Uit Europese studies en studies in andere landen is reeds gebleken dat trafikanten de goedkoopste routes gebruiken en de wegen (en vestigingsplaatsen) waar ze vermoeden de minste weerstand te ondervinden;

— eenvormigheid en efficiëntie zijn nodig. Rechtsvergelijkende studies op dit vlak zijn noodzakelijk;

— de samenwerking en synergie met de departementen en diensten bevoegd inzake immigratie (Binnenlandse Zaken — Dienst voor Vreemdelingenzaken — Buitenlandse Zaken) moet worden verbeterd;

— er dient nogmaals met klem op gewezen dat een efficiënt beleid met betrekking tot de problematiek van de mensenhandel slechts kan worden geconcretiseerd mits te beschikken over de nodige onderzoekscapaciteit en dit zowel op het vlak van het parket als op het vlak van de nationaal bevoegde politiediensten. Aan deze voorwaarde is momenteel niet voldaan.

Autozwendel

— De vonnisgerechten moeten expliciet de vernietiging bevelen van in beslag genomen voertuigen (in plaats van deze openbaar te verkopen).

— De bewijskracht garanderen van de expertises die de gespecialiseerde afdeling van de BOB op een voertuig uitvoert, al dan niet met de hulp van de constructeur.

— Een standaard proces-verbaal opmaken.

— De wrakken blijven volgen (controlesysteem).

— De samenwerking met de invoerders van de merken verbeteren.

— In het kader van het arrondissementeel informatiebureau een nieuwe procedure uitwerken voor het signaleren van voertuigen.

Motorbendes

— In het kader van dit fenomeen is het wenselijk te streven naar een multidisciplinaire aanpak (samenwerking met Sociale Inspectie, brandweer, volksgezondheid, ...).

Vooral in het licht van het uitwerken van een sluitende aanpak van de door criminele motorbendes uitgebate commerciële instellingen, waarbij een loopje wordt genomen met alle mogelijke voorschriften kunnen deze diensten waardevolle stappen ondernemen.

— Vervolgens dient ook naar samenwerking gestreefd te worden met de fiscale administratie om de vermogensstroom van de criminele motorbendes te onderzoeken. Professionele motorbendes werken immers met complexe vennootschapsstructuren en obscure VZW's, waarbij de hulp en de expertise van de belastingsdiensten zeker niet overbodig is.

— Inzake strafbaarstelling, dient gestreefd te worden naar de toepassing van de wet op de privé-milities zodat uniformen, onderscheidingstekens en materiaal kunnen in beslag genomen worden en verbeurd verklaard.

— Inzake de straftoemeting en strafuitvoering kan men een aantal dissociatievoorwaarden opleggen die er op gericht moeten zijn de interne cohesie van de criminele motorbendes te ondermijnen (bijvoorbeeld het verbod op het dragen van sommige kleuren, het bijwonen van motortreffens of contact met leden van de bendes).

3.2.B. Op internationaal vlak

Het Europese grondgebied moet op juridisch vlak als een geheel worden beschouwd, net als op economisch vlak.

Voorstellen

1) Dat voor de uitvoering van een handeling van wederzijdse rechtshulp niet langer een dubbele strafbaarstelling wordt vereist, waar dat het nog het geval zou zijn.

2) Dat de gerechtelijke instanties zich rechtstreeks — in een door het aangezochte land aanvaarde taal — zouden wenden tot de buitenlandse magistraat van de plaats van uitvoering en dat die op zijn beurt de verzamelde bewijsmiddelen rechtstreeks doorstuurt, zonder dat de uitvoerende macht daarbij betrokken wordt.

3) Dat de rechtshulp zo snel mogelijk wordt geboden en, voor zover mogelijk, binnen de in het verzoek genoemde termijn; indien dat niet mogelijk is, moeten de redenen voor de vertraging worden vermeld.

4) Dat in het aangezochte land geen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld (dat is vaak de zwakke schakel die het verzoek verlamt).

5) Dat met de instemming van de buitenlandse magistraat, de rechter of zijn medewerkers aan de uitvoering van het verzoek om rechtshulp kunnen deelnemen buiten de nationale grenzen.

6) Dat de Staten, vooral als het gaat om georganiseerde criminaliteit, bereid moeten zijn om hun eigen burgers uit te leveren, op voorwaarde dat een eventuele gevangenisstraf in het land van herkomst kan worden uitgezeten. Dat over de geschillen met betrekking tot de uitlevering en de uitvoering van buitenlandse vonnissen door de gerechtelijke instanties wordt beslist zonder inmenging van de uitvoerende macht.

7) Dat het bankgeheim of de geheimhouding die andere financiële tussenpersonen wordt opgelegd, niet kan worden aangevoerd om het onderzoek van de rechter te belemmeren.

8) Dat de gegevens en de bewijsmiddelen die in het buitenland zijn ingezameld of die van het buitenland zijn ontvangen, in alle strafprocedures kunnen worden gebruikt : dat met andere woorden het principe van de specialiteit wordt verlaten krachtens hetwelk bepaalde landen een schriftelijke bevestiging eisen dat de verkregen inlichtingen niet in andere procedures, bijvoorbeeld met fiscale doeleinden, zullen worden gebruikt.

9) Dat de controle op de handelingen wordt uitgeoefend door de gerechten van het verzoekende land, die nagaan of de principes van de eerlijke procesvoering in acht zijn genomen, en dan meer bepaald de rechten van de verdediging.

10) Dat in elke Staat bijstandsmagistraten worden aangewezen met als opdracht de buitenlandse rechters bij te staan en bij te dragen tot het welslagen van de rogatoire commissies.

HOOFDSTUK IV

Aanbevelingen van de opvolgingscommissie

A. Onder de vorm van wetgeving

Het zou wenselijk zijn dat alle bepalingen (definitie, bijzondere opsporingsmethoden, controlemiddelen en dergelijke) betreffende de georganiseerde criminaliteit cumulatief werden opgenomen in één enkele wet betreffende de georganiseerde misdaad.

1. Mensenhandel en prostitutie

De mensenhandel en de daaruit vloeiende prostitutie zou op doortastende wijze moeten aangepakt worden, en dit onder al zijn vormen. Desnoods dient de definitie van de mensenhandel duidelijker worden omschreven in de strafwet. De procureurs-generaal verengen al te zeer dat begrip door er een verzwarende omstandigheid aan te koppelen die wordt vereist opdat het slachtoffer een bijzondere verblijfsvergunning zou kunnen krijgen om als getuige op te treden inzake mensenhandel, namelijk geweld, bedreigingen of listen of misbruik van gezagsverhouding (zie circulaire nr. COL12/99 van 3 juni 1999).

De personen die zich schuldig maken aan misdrijven in verband met bederf van de jeugd of prostitutie (de artikelen 379, 380bis en 381bis van het Strafwetboek) moeten eventueel ter beschikking van de regering worden gesteld; daartoe is een aanvulling van de wet nodig.

2. Wapens

Onze wetgeving inzake wapenbezit, het dragen van wapens en de wapenhandel is zo ingewikkeld dat ze zelfs voor politiemensen niet meer hanteerbaar is. Het is wenselijk dat de diverse categorieën wapens naar gelang van hun gevaarlijkheid duidelijk worden omschreven en dat onze wetgeving zoveel mogelijk eenvormig wordt gemaakt met de Europese wetgeving ter zake.

De gevangenisstraffen moeten verzwaard worden als het gaat om gevaarlijke wapens of om wapenhandel. Mocht blijken dat wapenhandelaars zware misdadigers bevoorraden, dan moet hun gedurende een zeer ruime periode een handelsverbod worden opgelegd.

Alle wapens die in België worden gefabriceerd of ingevoerd dienen een nationaal identificatienummer te dragen en deze gegevens zouden moeten worden opgeslagen in een nationale ballistische gegevensbank. Wapens die niet gemerkt zijn zouden in elk geval moeten verbeurdverklaard worden en vernietigd. De invoer van wapens zou beter moeten gereglementeerd worden en de toegang tot het beroep van wapenhandelaar zou niet alleen moeten beter gecontroleerd worden, maar bovendien zou ook een doeltreffender toezicht moeten uitgeoefend worden tijdens de uitoefening van het beroep.

3. Telefoontap

Elkeen geeft toe dat de telefoontap een efficiënt wapen is in de strijd tegen de georganiseerde misdaad, maar toch blijkt dat in de praktijk deze opsporingsmethode niet doeltreffend kan worden toegepast omdat de reglementering zo ingewikkeld en zo omslachtig is dat de magistraten aarzelen om ze aan te wenden.

Vooral voor de proactieve bestrijding van de zware criminaliteit is de telefoontap onontbeerlijk. De wet zou moeten aangepast worden om deze opsporingsmethode te gebruiken in het kader van de proactieve opsporing.

4. Fiscale fraude

Fiscale fraude in verband met typische georganiseerde criminaliteit zou efficiënter moeten aangepakt worden. De kleine vergrijpen tegen de fiscale wetten kunnen op afdoende wijze worden bestraft door middel van administratieve boetes en het komt raadzaam voor het strafrecht niet langer aan te wenden als afschrikking voor deze kleine fraude. Bovendien bezorgt de opsporing van deze kleine overtredingen zulke overlast aan het openbaar ministerie, dat de aandacht en de opsporingscapaciteit wordt opgeslorpt door kleine misdrijven.

Een specifiek misdrijf « fiscale oplichting », opgenomen in het Strafwetboek, zou wellicht beter het systematisch aanwenden van listige kunstgrepen teneinde de betaling van aanzienlijke belastingschulden te ontlopen, kunnen beteugelen.

Het ontlopen van belastingen door het plegen van commune misdrijven zou onder de toepassing van de strafwet vallen als typische oplichting. Er dient te worden vermeden dat de strafrechtelijke sancties samenvallen met administratieve sancties, hetgeen niet alleen indruist tegen het EVRM-Verdrag maar nodeloos werkoverlast veroorzaakt.

5. Inbeslagneming

Teneinde de proactieve aanpak van de georganiseerde misdaad te bevorderen dient een strafrechtelijk bewarend beslag zowel op roerende als op onroerende goederen te worden ingevoerd in het Belgische recht.

Het gaat om bewarende maatregelen teneinde onrechtmatig verworven voordelen efficiënter te kunnen afromen en anderzijds om de opsporingsambtenaren meer tijd te gunnen om na te gaan of de goederen niet het voorwerp uitmaken van witwaspraktijken.

Als het gaat om onroerende goederen moet worden vermeden dat de loodzware procedure van onroerend beslag wordt toegepast; een voorlopige bewarende maatregel (een tijdelijke onbeschikbaarheid) is reeds voldoende, maar daartoe is een wetswijziging nodig.

6. Misdrijven ten aanzien van minderjarigen

Ontvoering van meisjes beneden zestien jaar (artikel 369 van het Strafwetboek) zou moeten aangepast worden door de wetgever zodat ook de ontvoering van jongens beneden zestien jaar onder de strafwet valt. Er is geen reden om een onderscheid te maken naar gelang van het geslacht van het slachtoffer.

7. Inzekerheidstelling

Een verlenging van de inzekerheidstelling van 24 uur tot 48 uur, hetgeen overeenkomt met de wettelijke regeling die in de meeste van de Schengen-landen van kracht is, zou niet alleen de gerechtelijke opsporingen vergemakkelijken, maar bovendien zouden er veel minder bevelen tot voorlopige hechtenis worden uitgevaardigd, aangezien het onderzoek veel verder zou gevorderd zijn alvorens het strafdossier aan de onderzoeksrechter wordt voorgelegd. Daartoe is echter een herziening van artikel 12 van de op 17 februari 1994 gecoördineerde Grondwet vereist.

8. Bijzondere opsporingsmethoden

Tot op heden worden de bijzondere opsporingsmethoden geregeld door middel van ministeriële omzendbrieven. Het is echter essentieel dat een wet deze materie zou regelen. Aangezien het steeds vaker voorkomt dat op Europees vlak rechtshulp wordt gevraagd teneinde gezamenlijke acties op te zetten, is een eenvormige wetgeving meer dan ooit nodig.

Het zou trouwens wenselijk zijn dat alle bijzondere (en uitzonderlijke) opsporingmethoden die aanwendbaar zijn bij zware misdadigheid in één enkel juridisch instrumentarium werden opgenomen.

9. DNA-onderzoek en DNA-gegevens

De regering zou zo snel mogelijk de uitvoeringsbesluiten van de wet van 22 maart 1999 met betrekking tot de identificatie van het DNA-onderzoek in gerechtelijke zaken moeten uitvaardigen, zo niet kan de wet niet in werking treden en blijft deze materie onderworpen aan de algemene beginselen inzake bewijslevering, hetgeen de rechtszekerheid alvast niet ten goede komt.

Het zou ook wenselijk zijn dat er een algemene databank kwam met DNA-gegevens. Evenmin als de gegevensbank van de vingerafdrukken die sedert meer dan een halve eeuw bij het ministerie van Justitie wordt bijgehouden, kan een databank met de genetische identificatie het recht van privacy in gevaar brengen. In beide gevallen gaat het om het opslaan van wiskundige formules in een gegevensbestand, hetgeen in alle ons omliggende landen is toegestaan.

10. Huiszoekingen

De wettelijke regeling die de huiszoekingen tussen 9 uur 's avonds en 6 uur 's morgens verbiedt, behoudens wanneer de onderzoeksrechter zich ter plaatse begeeft in geval van heterdaad, is totaal onaangepast aan de georganiseerde criminaliteit. Deze verouderde opvatting over de bescherming van de huisvrede verhindert een efficiënt optreden van de opsporingsambtenaren en dient te worden afgeschaft, zodat ook 's nachts kan worden opgetreden tegen zware misdadigers.

Het is ook ondoeltreffend gebleken het doorzoeken van voertuigen te onderwerpen aan de dwingende regels inzake huiszoeking. Het is in het verleden menigmaal uiterst nuttig gebleken dat bij de proactieve recherche bliksemsnel zoekingen konden gebeuren in voertuigen en elke formaliteit om dergelijke zoeking te storen of te verhinderen door het verrichten van nutteloos formalisme dient te worden opgeheven. Door een zoeking in een voertuig komt de privacy van de bestuurder of de eigenaar van het voertuig niet in het gedrang of tenminste deze kleine verstoring van de individuele vrijheid weegt niet op tegen de belangrijke informatie die kan worden ingewonnen als het gaat om de bestrijding van de zware criminaliteit.

11. Herziening van bepaalde verjaringstermijnen

Ook kan er gedacht worden aan het herzien van bepaalde verjaringstermijnen of hun werking zodat de gerechtelijke diensten meer tijd krijgen om de soms complexe dossiers rond georganiseerde criminaliteit te bestuderen en er de nodige inzichten uit te kunnen verwerven.

12. Bronnenbescherming en beroepsgeheim

Nu uiterst geheime gegevens worden opgeslagen in de computerbestanden, dreigt het kraken van deze gegevensbanken heel de strijd tegen de zware misdadigheid in gevaar te brengen. Het is dan ook nodig dat zeer zware straffen worden opgelegd aan personen die deze bestanden binnendringen en aan ambtenaren die deze gegevens uitbrengen of informatie of hulp verlenen bij het kraken van deze bestanden.

Het gaat hier om gegevens van nationaal belang en de onthulling van bepaalde gegevens kan het leven van politieambtenaren of helpers in gevaar brengen.

13. Misbruik van de naturalisatiewet

Er moet een regeling komen om het misbruik van de naturalisatiewet door misdaadorganisaties tegen te gaan.

14. Namaakgoederen

De omzetten en de winsten met betrekking tot namaakgoederen zijn vrij hoog te noemen en het misdaadmilieu toont steeds meer interesse voor deze tak van criminaliteit. Een bijzondere aandacht voor deze materie is nodig.

B. Specifieke maatregelen

1. Informatisering van de parketten

Uit de hoorzittingen is gebleken dat niet alle parketmagistraten beschikken over de nodige soft- en hardware om de bestaande databanken te raadplegen. Het komt nochtans onontbeerlijk voor dat de parketmagistraten de bestaande informatiebronnen (rijksregister, centraal signalementenblad, strafregister, en dergelijke) kunnen raadplegen.

De parketmagistraten zouden ook moeten beschikken over het vereiste codewoord om toegang te krijgen tot de omzendbrieven van de minister van Justitie en van het college van procureurs-generaal of om de website van het ministerie van Justitie te raadplegen.

Ten minste twee magistraten per parket zouden de toegang tot bovenvermelde databanken moeten hebben.

2. Toegang tot de gegevensbank over handelsvennootschappen

Parketmagistraten die inlichtingen wensen te krijgen over handelsvennootschappen zijn thans verplicht deze op te vragen via het APSD, hetgeen nodeloos tijdverlies veroorzaakt. Het zou derhalve nuttig zijn mochten enkele parketmagistraten via een centrale server toegang hebben tot alle financiële en fiscale informatie met betrekking tot de handelsvennootschappen.

Momenteel zijn er discussies aan de gang in de Senaat over de hervorming van de wetgeving van de VZW's. Eén van de raakvlakken is het misbruik van de juridische structuur van een VZW. Maar om geen verplaatsingseffecten te veroorzaken is het ook nuttig om het oprichten van vennootschappen te onderwerpen aan een systematische controle zodat ook deze vorm niet ten prooi valt van de georganiseerde criminaliteit, éénmaal men de VZW-structuur beter heeft geregeld.

3. Toegang tot de centrale databank inzake kilometerstand van voertuigen

De wet van 12 maart 2000 over het bedrog met de kilometerstand van voertuigen beoogt de oprichting van een rijksregister voor voertuigen ter tracering van alle auto's. Deze centrale gegevensbank die nog gestalte moet krijgen onder de vorm van een koninklijk besluit, zal niet alleen de koper, maar ook het parket in de gelegenheid stellen het kilometerverloop van de voertuigen op de voet te volgen. Het is bijgevolg van belang dat ook de parketmagistraat toegang krijgt tot dit rijksregister, zodra de uitvoerende macht de vereiste uitvoeringsmaatregelen zal hebben uitgevaardigd.

4. Uitbouw van statistische gegevens en evaluatie

Om te komen tot een beter overzicht en tegelijkertijd een betere aanpak van de georganiseerde misdaad moet vooreerst de problematiek gekend zijn. Interessante hulpmiddelen hierbij zijn onder meer statistieken en evaluaties. Daarom moet er gestreefd worden naar de volwaardige uitbouw van statistische gegevens en verder zou het nuttig zijn, wegens de aard van het thema dat er elk jaar wel cijfergegevens worden bekendgemaakt, maar dat de evaluatie zelf tweejaarlijks geschiedt.

5. Samenwerking tussen de gerechtelijke diensten

Er kan nog eens de nadruk op gelegd worden dat de vele gerechtelijke diensten moeten komen tot een betere samenwerking op het terrein. In dit verband denkt men aan de douane, de federale politie, de Sociale Inspectie, de BIB, CDGEFID, de nieuw opgerichte CDIV, ...

C. Hervorming van het strafbeleid

1. Gewapend bestuur

Van het bestuur mag veel meer worden verwacht dan het louter registreren van aangiften, het optekenen van klachten en het notuleren van besprekingen. Het bestuur moet ook de vereiste tijd worden gegund om controletaken waar te nemen en de nodige onderzoeksmacht om de beslissingen te kunnen staven. Als er een vergunning moet worden verleend of een administratieve toestemming moet worden gegeven, dient het bestuur de middelen, de tijd en de nodige volmacht te krijgen om met kennis van zaken op te treden.

In dat opzicht dient de wet op de naturalisatie te worden aangepast zodat de parketten de nodige tijd krijgen om een grondig veiligheidsonderzoek te doen.

2. Registratie van de prostitutie

De procureurs van de grote steden stellen voor een systematische registratie van alle prostitués door te voeren, hetgeen wellicht wenselijk voorkomt. Dit zal de politionele controle vergemakkelijken en de nodige psychosociale begeleiding van deze uitermate kwetsbare groep bevorderen.

Betwijfeld wordt of dergelijke registratie een officieel karakter moet dragen, hetgeen zou neerkomen op een officiële erkenning van het beroep van prostitué. Er moet in elk geval worden vermeden dat prostitués zich zouden voordoen als werkneemsters in een commercieel bedrijf tewerkgesteld. Niet alleen zou zulks de menselijke waardigheid op de helling brengen, maar tevens de seksuele exploitatie legaliseren. Bovendien zou het souteneurschap een wettelijk erkend beroep worden.

3. Deontologische commissie van de wetgevende Kamers

Uit de hoorzittingen is gebleken dat de politieke lobbying geleidelijk tot de infiltratiestrategieën van de georganiseerde misdaad behoort. Teneinde dergelijke praktijken te voorkomen en ter bescherming van de parlementsleden zou de oprichting van een deontologische commissie van de wetgevende Kamers een mogelijke oplossing kunnen bieden.

D. Europese en internationale samenwerking

1. Europol en mensenhandel

Op gerechtelijk vlak is dringend behoefte aan een meer coherente en rationale benadering van het fenomeen mensenhandel-prostitutie :

— er wordt actief gestreefd naar een betere internationale samenwerking. De internationale samenwerking tussen politiediensten en gerechtelijke overheden verloopt stroef. De Interpol-correspondentie verloopt te traag. Uit Europese studies en studies in andere landen is reeds gebleken dat trafikanten de goedkoopste routes gebruiken en de wegen (en vestigingsplaatsen) waar ze vermoeden de minste weerstand te ondervinden;

— eenvormigheid en efficiëntie zijn onontbeerlijk. Rechtsvergelijkende studies vormen een uitgangspunt;

— de samenwerking en synergie met de departementen en diensten bevoegd inzake immigratie (Binnenlandse Zaken — Dienst voor Vreemdelingenzaken — Buitenlandse Zaken) moeten worden verbeterd;

— er dient nogmaals met klem op gewezen dat een efficiënt beleid met betrekking tot de problematiek van de mensenhandel slechts kan worden geconcretiseerd mits te beschikken over de nodige onderzoekscapaciteit en dit zowel op het vlak van het parket als op het vlak van de nationaal bevoegde politiediensten. Aan deze voorwaarde is momenteel niet voldaan;

— het onderzoek moet zowel kwantitatief als kwalitatief zijn : de hoegrootheid en de oorsprong van de illegale fluxen moeten in kaart worden gebracht;

Bovendien moet onderzoek worden verricht naar de sociale organisatie en naar de hiërarchie van de netwerken die de illegale immigratie en de mensenhandel organiseert.

Voldoende kredieten aan universitaire instellingen zijn hiertoe onontbeerlijk.

— de parketten moeten zoveel mogelijk op een multidisciplinaire wijze worden georganiseerd. Dit betekent dat de verschillende secties binnen elk parket niet autonoom mogen werken. In het bijzonder dient de interactie tussen de burgerlijke en de strafrechtelijke afdelingen van het parket te worden bevorderd;

— er dienen verbindingsofficieren te worden aangesteld die de uitwisseling van informatie tussen het bestuur en het parket zullen bevorderen.

2. Undercoveroperaties

Artikel 13 van het Europees verdrag op wederzijdse bijstand van 29 mei 2000 bepaalt de wettelijke basis voor internationale politieoperaties, zoals undercoveroperaties.

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om gezamenlijke transnationale opsporingsploegen op te zetten.

De buitenlandse politieofficieren die op het Belgisch grondgebied in een dergelijke opsporingsploeg actief zijn, dienen gemachtigd te worden alle door het Belgisch recht voorziene opsporingsmaatregelen zelf uit te voeren. Deze maatregel zal de landen onderworpen aan de Common Law in staat stellen het in België verkregen bewijsmateriaal, onmiddellijk en als dusdanig in hun eigen strafprocedures te gebruiken, in de mate dat de betrokken buitenlandse politieofficier in staat zal zijn persoonlijk te getuigen.

3. Verbindingsofficieren

De « horizontale » internationale samenwerking dient aangemoedigd te worden. Hiertoe zijn verbindingsofficieren van essentieel belang.

E. Het Belgisch voorzitterschap en de georganiseerde criminaliteit

Verschillende aspecten van georganiseerde criminaliteit kennen een Europese en zelfs een internationale dimensie. Aangezien België vanaf 1 juli 2001 het voorzitterschap zal waarnemen voor een periode van zes maanden, zou het nuttig zijn dat de regering in het kader hiervan initiatieven ontplooit om met de landen van de Europese Unie rondetafelgesprekken te organiseren.

STEMMINGEN

De bovenstaande aanbevelingen werden eenparig goedgekeurd door de 5 aanwezige leden.

Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd.

De rapporteurs, De voorzitter,
Frans LOZIE. Hugo VANDENBERGHE.
Jean-François ISTASSE.

(1) Zie voorstel tot instelling van een parlementaire commissie van onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België, ingediend door de heer Vandenberghe c.s., Stuk Senaat, 6 mei 1996, 1995-1996, nr. 1-326/1.

(2) Stuk Senaat, 1995-1996, nr. 1-326/1 tot 6 en Beknopt Verslag van 18 juli 1996.

(3) Eerste tussentijds verslag over het begrip georganiseerde criminaliteit uitgebracht door de heer Coveliers en mevrouw Milquet, Stuk Senaat, nr. 1-326/7.

(4) Tweede tussentijds verslag uitgebracht door de heren Coveliers en Desmedt, Stuk Senaat, nr. 1-326/8.

(5) Eindverslag uitgebracht door de heren Coveliers en Desmedt, Stuk Senaat, nr. 1-326/9, blz. 235 en volgende.

(6) Eindverslag, op. cit., blz. 518.

(7) Eindverslag, op. cit., blz. 535.

(8) Stuk Senaat, nr. 1-326/10.

(9) Zie blz. 14.

(10) Spijtig genoeg zal deze instelling, zo verklaart een senator, bij gebrek aan middelen de deuren moeten sluiten. Kan de minister dit probleem niet op internationaal niveau aankaarten ?

(11) Vergadering van 8 juni 2000.

(12) Vergadering van 15 juni 2000.

(13) Vergadering van 29 juni 2000.

(14) Vergadering van 17 juli 2000.

(15) Vergadering van 17 juli 2000.

(16) De opvolgingscommissie heeft een afzonderlijk debat gewijd aan het evaluatieverslag over de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en openen van privé-communicatie en -telecommunicatie, gewijzigd bij wet van 10 juni 1998. Aangezien de commissie haar werk over dit thema moet voortzetten, verschijnt hierover later een apart hoofdstuk.