2-622/3

2-622/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

8 FEBRUARI 2001


Voorstel van bijzondere wet tot invoeging van een artikel 60bis in de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER VANDENBERGHE


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Toelichting door de hoofdindiener van het voorstel van bijzondere wet
  3. Bespreking en stemmingen
    1. Nota van de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat
    2. Memorie van antwoord van het Arbitragehof
      1. Inleiding
      2. Probleemstelling
      3. Memorie van antwoord
    3. Artikelsgewijze bespreking en stemmingen
  4. Stemming over het geheel

I. INLEIDING

Het voorstel van bijzondere wet tot invoeging van een artikel 60bis in de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vormt een tweeluik met het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 1 en 4 van de wet van 6 januari 1989 betreffende de wedden en pensioenen van de rechters, de referendarissen en de griffiers van het Arbitragehof (Stuk Senaat, nr. 2-623/1).

De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft de beide voorstellen derhalve tezamen besproken tijdens haar ochtendvergadering van 8 februari 2001, in aanwezigheid van de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie. De voorzitters van het Arbitragehof hebben eveneens aan deze vergadering deelgenomen.

Daarbij ging, zoals hierna zal blijken, de aandacht hoofdzakelijk uit naar de in het voorstel van bijzondere wet vervatte bepaling waarvan het voorstel van gewone wet het logische gevolg is.

Aangezien de commissie de beide voorstellen heeft geamendeerd, is voor ieder voorstel een afzonderlijk verslag opgesteld (cf. Stuk Senaat, nr. 2-623/3).

Gelet op het spoedeisend karakter van de beide voorstellen ­ hun inwerkingtreding is vastgesteld op 1 maart 2001 ­, zijn de door de commissie geamendeerde teksten reeds op 8 februari 2001, in de namiddag, in de plenaire vergadering van de Senaat in stemming gebracht.

II. TOELICHTING DOOR DE HOOFDINDIENER VAN HET VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET

Het onderhavige voorstel van bijzondere wet heeft ten doel de organisatorische moeilijkheden te vermijden die weldra in het Arbitragehof zullen rijzen naar aanleiding van het bijna gelijktijdig vertrek van vier rechters tijdens de periode van maart tot oktober 2001, wegens het bereiken van de leeftijdsgrens. Om aan de dreigende verlamming van de rechtsprekende opdracht van het Hof het hoofd te bieden, wordt voorgesteld in de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof een artikel 60bis in te voegen krachtens hetwelk « de voorzitters en de rechters die wegens hun leeftijd in ruste worden gesteld, hun ambt blijven uitoefenen in de zaken waarin zij zitting hadden ter terechtzitting en die in beraad zijn genomen vóór de datum van hun inrustestelling en nog niet tot een beslissing hebben geleid, behalve indien de voorzitter hen op hun verzoek daarvan vrijstelt ».

In het verlengde daarvan bepaalt het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 1 en 4 van de wet van 6 januari 1989 betreffende de wedden en pensioenen van de rechters, de referendarissen en de griffiers van het Arbitragehof dat de voorzitters en rechters die hun ambt uitoefenen krachtens het voormelde artikel 60bis, hun wedde genieten en niet hun pensioen (Stuk Senaat, nr. 2-623/1).

III. BESPREKING EN STEMMINGEN

Op 8 februari 2001 heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden de voorstellen van bijzondere en gewone wet onderzocht aan de hand van (a) een kritische nota van de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat, waarin negen bedenkingen zijn geformuleerd die de beide voorstellen betreffen, en (b) een memorie van antwoord uitgaande van het Arbitragehof, die de voorzitters van het Hof ten overstaan van de commissie hebben toegelicht. Op grond hiervan werden tijdens de artikelsgewijze bespreking drie amendementen ingediend (c).

A. NOTA VAN DE DIENST WETSEVALUATIE VAN DE SENAAT

1. De voorzitters en de rechters blijven hun ambt uitoefenen

De regel dat de voorzitters hun ambt blijven uitoefenen, doet twee problemen rijzen.

In dit verband dient er eerst op te worden gewezen dat artikel 383bis van het Gerechtelijk Wetboek, waarop het voorgestelde artikel 60bis is geënt, de magistraten toestaat hun ambt te blijven uitoefenen, met uitzondering van de voorzitters van de rechtbanken (artikel 383bis, § 2).

a) Eerste probleem : bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend

Wanneer het Hof uitspraak doet in voltallige zitting, is bij staking van stemmen de stem van de voorzitter beslissend (artikel 56 van de bijzondere wet). Maar om welke voorzitter gaat het hier ? De voorzitter in functie of de voorzitter die zijn ambt blijft uitoefenen overeenkomstig artikel 60bis ? Dit moet in het verslag of eventueel in de tekst zelf van het voorstel worden verduidelijkt.

b) Tweede probleem : « behalve indien de voorzitter hen op hun verzoek daarvan vrijstelt »

Zelfde vraag : om welke voorzitter gaat het ? De voorzitter in functie of de voorzitter die zijn ambt blijft uitoefenen overeenkomstig artikel 60bis ?

Deze twee problemen kunnen worden opgelost door te bepalen dat de voorzitters het ambt van rechter blijven uitoefenen, maar niet dat van voorzitter.

2. De voorzitter stelt vrij, en niet de voorzitter in functie. Waarom ?

Het Arbitragehof heeft altijd twee voorzitters : een Nederlandstalige en een Franstalige.

Zij oefenen het voorzitterschap evenwel bij toerbeurt uit voor een periode van één jaar (artikel 54). De voorzitter die het voorzitterschap uitoefent, wordt de « voorzitter in functie » genoemd.

Voor elke zaak wijst de voorzitter in functie de leden van de zetel aan (artikel 59).

Het voorstel van bijzondere wet bepaalt evenwel dat de voorzitter de rechters kan vrijstellen van de verdere uitoefening van hun ambt. Als men deze bevoegdheid om vrij te stellen alleen aan de voorzitter in functie wil toekennen, moet dat in de tekst worden verduidelijkt. Als men de bevoegdheid daarentegen aan beide voorzitters wil verlenen, zoals het voorgestelde artikel 60bis bepaalt, kan dat strijdig zijn met artikel 59.

3. De objectieve samenstelling van de zetel komt in gevaar

De bijzondere wet op het Arbitragehof voorziet in een zeer gedetailleerd systeem voor de samenstelling van de zetel voor elke zaak.

De voorzitter in functie wijst de rechters van de zetel aan voor elke zaak, maar moet zich daarbij houden aan de regels die in de bijzondere wet zijn vastgesteld (artikel 59). Voor elke zaak wordt de samenstelling van de zetel geregeld overeenkomstig vooraf vastgestelde en objectieve criteria. Op die manier heeft de wetgever willen voorkomen dat de voorzitter in functie de zetel willekeurig samenstelt naar gelang van de specifieke aard van de zaak.

Het voorgestelde artikel 60bis schendt dit delicate systeem. Krachtens dit artikel kan de voorzitter rechters vrijstellen van de verdere uitoefening van hun ambt. Dat betekent dat hij willekeurig kan beslissen of hij het verzoek van een rechter al dan niet inwilligt.

Dat kan, in theorie althans, tot misbruiken leiden. De voorzitter kan ervan beschuldigd worden dat hij de samenstelling van de zetel aanpast aan de voorliggende zaak.

Hoe kan dit probleem worden verholpen ? Ofwel verduidelijkt men in het verslag dat de voorzitter de rechter moet vrijstellen wanneer die dat vraagt. Ofwel wijzigt men de tekst en stelt men vast dat de rechters hun ambt blijven uitoefenen als zij dat vragen. Dat lijkt de meest voor de hand liggende oplossing. Er dient ook op te worden gewezen dat de voorzitter volgens de voorgestelde tekst zichzelf kan vrijstellen op zijn eigen verzoek.

4. Is de vrijstelling algemeen of wordt zij per geval verleend ?

Daarover zegt de tekst niets. Men kan daaruit afleiden dat alles mogelijk is, wat de discretionaire bevoegdheden van de voorzitter uiteraard uitbreidt.

5. Hoelang krijgen de voorzitters en de rechters hun wedde in plaats van hun pensioen ?

Volgens artikel 3 van het voorstel van gewone wet genieten de voorzitters en rechters van het Arbitragehof die hun ambt uitoefenen krachtens artikel 60bis van de bijzondere wet, hun wedde en niet hun pensioen.

Tot wanneer ? Daarover zegt de wet niets. Men kan veronderstellen dat zij hun wedde genieten zolang zij hun ambt uitoefenen, maar dat is slechts een vermoeden. Bovendien, wie moet vaststellen op welk ogenblik zij hun ambt niet meer uitoefenen ?

In dat opzicht dient erop te worden gewezen dat artikel 383bis van het Gerechtelijk Wetboek, dat model staat voor dit voorstel, bepaalt dat de magistraten hun ambt ten hoogste zes maanden kunnen blijven uitoefenen.

Als men voor de voorzitters en voor de rechters van het Arbitragehof een maximumtermijn wil invoeren, lijkt zes maanden redelijk aangezien de arresten van het Hof binnen zes maanden na de indiening van het beroep tot vernietiging of na ontvangst van het verwijzingsvonnis moeten worden gewezen (artikel 109). Die termijn kan weliswaar verlengd worden met ten hoogste één jaar, maar is de termijn niet meestal grotendeels verstreken wanneer de zaak in beraad genomen wordt ?

6. Wanneer moeten voorzitters en rechters hun pensioen aanvragen ?

De nieuwe regelgeving creëert op dit vlak rechtsonzekerheid. De vaststelling van een maximumtermijn gedurende welke voorzitters en rechters hun ambt kunnen blijven uitoefenen, zou duidelijkheid kunnen brengen.

7. Kan de procedure uit artikel 383bis van het Gerechtelijk Wetboek niet worden toegepast op het Arbitragehof ?

Artikel 383bis, § 1, bepaalt dat magistraten die tot de inruststelling toegelaten zijn, hun ambt kunnen blijven uitoefenen totdat er voorzien is in de plaats die is opengevallen in hun rechtscollege.

8. Kunnen voorzitters en rechters die hun ambt blijven uitoefenen overeenkomstig artikel 60bis, deelnemen aan de vergaderingen in voltallige zitting om beslissingen te nemen met toepassing van de artikelen 37, 38, 42, 43, 44, 49, 50, 100 en 122 van de bijzondere wet ?

Te verduidelijken in het verslag.

Zo ja, kunnen zij ook aan deze vergaderingen blijven deelnemen na de benoeming van hun opvolger ?

9. Moet een soortgelijke procedure worden ingesteld voor rechters die zelf ontslag nemen ?

B. MEMORIE VAN ANTWOORD VAN HET ARBITRAGEHOF

1. Inleiding

Alvorens de memorie van het Arbitragehof toe te lichten, schetsen de voorzitters van het Hof, de heren G. De Baets en M. Melchior, de ratio legis van het voorstel van bijzondere wet.

In de komende maanden zal het Hof geconfronteerd worden met de inrustestelling van vier rechters. Op 15 maart 2001 zal de voorzitter in functie, de heer G. De Baets, Nederlandstalig rechter-jurist, het emeritaat bereiken, in april 2001 volgen er twee Franstalige rechters-politici en in september 2001 zal een vierde, Nederlandstalige rechter-politicus de leeftijdsgrens bereiken.

Om de impact hiervan op de werking van het Hof te kunnen inschatten, lijkt het passend de hoofdlijnen van de rechtspleging voor het Arbitragehof aan te geven.

Elke zaak die bij het Hof aanhangig wordt gemaakt, wordt toebedeeld aan een zetel van zeven rechters, waarvan de samenstelling volgens een complex toerbeurtsysteem op voorhand is bepaald en die per zaak wisselt.

Overeenkomstig artikel 58 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 maken de voorzitters op 1 september van elk jaar een lijst op van de rechters van hun taalgroep, waarbij een rechter-jurist en een rechter-politicus elkaar afwisselen. Vervolgens wijst de voorzitter in functie de leden van de zetel aan volgens de in artikel 59 bepaalde regels. Dat brengt mee dat de zetel in de loop van het gerechtelijk jaar in principe niet meer kan worden gewijzigd.

Dankzij deze formule is het louter aan het toeval te wijten dat een bepaalde zaak aan een bepaalde zetel wordt toegewezen.

Onmiddellijk na de ontvangst en de inschrijving op de rol van een beroep tot nietigverklaring of van een verwijzingsbeslissing onderzoeken de rechters-verslaggevers het beroep of de prejudiciële vraag. De partijen dienen vervolgens met inachtneming van de wettelijke termijnen memories in. Wanneer alle stukken ingekomen zijn en de wettelijke termijnen verstreken, zal het Hof zich erover beraden of de zaak in staat van wijzen is. Is dat het geval, dan zal het de dag van de terechtzitting bepalen waarop de zaak zal worden gepleit. De partijen worden hiervan in kennis gesteld.

In dit verband moet worden aangestipt dat een zaak die aanvankelijk aan een zetel van zeven rechters is toegewezen, op het ogenblik dat zij in staat van wijzen wordt verklaard, naar het Hof in voltallige zitting kan worden verwezen. In deze hypothese wordt de samenstelling van de zetel gewijzigd. Het Hof zal dan slechts uitspraak kunnen doen voor zover er ten minste tien rechters aanwezig zijn, met dien verstande dat het evenwicht tussen Nederlandstaligen en Franstaligen en tussen rechters-juristen en rechters-politici wordt geëerbiedigd (artikel 56).

Indien een rechter niet op de terechtzitting aanwezig kan zijn of verhinderd is, wordt hij vervangen door een andere rechter van dezelfde taalgroep en van dezelfde categorie, dat wil zeggen een rechter-jurist of een rechter-politicus (artikel 60).

2. Probleemstelling

Wanneer het Hof beslist dat een zaak in staat van wijzen is en de dag van de terechtzitting op bijvoorbeeld 14 maart 2001 bepaalt, kan er een probleem rijzen indien de heer G. De Baets als voorzitter in functie in deze zaak zitting heeft en het Hof de zaak op de voormelde datum in beraad neemt. Aangezien de heer G. De Baets op 15 maart 2001 in ruste wordt gesteld, zal hij in de huidige stand van de wetgeving niet meer aan de beraadslaging kunnen deelnemen en mee uitspraak doen. Dat betekent dat het Hof met een anders samengestelde zetel uitspraak zal moeten doen. Dat vergt evenwel een heropening van de debatten waarbij de zaak voor de nieuwe zetel wordt gepleit.

Om dit te vermijden, wordt in het voorgestelde artikel 60bis bepaald dat de voorzitters en rechters die ter terechtzitting de pleidooien hebben gehoord, aan de beraadslaging mogen deelnemen en uitspraak doen, ook al hebben zij inmiddels het emeritaat bereikt.

Voor de heer G. De Baets, voorzitter in functie, zou het om een twintigtal zaken gaan waarin volgens de verwachtingen uitspraak zal worden gedaan tegen 1 mei 2001, dat wil zeggen binnen twee maanden na het in beraad nemen (cf. infra, punt 3 van de memorie). De voorgestelde regeling beoogt dus geenszins een verdoken uitbreiding van de formatie van het Arbitragehof.

Het voorstel om de in artikel 383bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure toe te passen zodat de voorzitters en de rechters hun ambt zouden kunnen blijven uitoefenen tot op het ogenblik waarop hun opvolger de eed heeft afgelegd, vindt in de ogen van de voorzitters weinig genade. Veronderstel dat de opvolger van de heer G. De Baets enkele dagen na diens inrustestelling de eed zou afleggen, dan dreigt de gehele regeling in duigen te vallen. De debatten zouden immers moeten worden heropend zodat de partijen voor de zetel in zijn gewijzigde samenstelling kunnen pleiten. De in het voorgestelde artikel 60bis bepaalde regeling wijkt weliswaar af van die vervat in artikel 383bis, maar dat lijkt de voorzitters van het Arbitragehof binnen de hiervoor geschetste context verantwoord.

3. Memorie van antwoord

De voorzitters van het Arbitragehof vestigen er de aandacht op dat de in de memorie vervatte antwoorden niet noodzakelijk de structuur van de nota van de Dienst Wetsevaluatie volgen omdat bepaalde opmerkingen daarin elkaar overlappen.

1. Samenstelling van de zetel

a) Algemene opmerking

De voorzitters wensen vooraf te benadrukken dat het Hof de zorg deelt die in de nota wordt geuit om op geen enkele wijze de objectieve samenstelling van de zetel in het gedrang te brengen (opmerking 3).

Het voorstel van bijzondere wet (hierna artikel 60bis) gaat uit van de veronderstelling dat in werkelijkheid op geen enkele wijze wordt geraakt aan de samenstelling van de zetel, zoals zij blijkt uit de aanstelling van de leden ervan met toepassing van artikel 59 van de bijzondere wet, nadat de zaak is binnengekomen. Het voorstel van bijzondere wet strekt er slechts toe de juridische grondslag te bieden om die aldus samengestelde zetel een oordeel over een zaak te laten vellen wanneer die reeds in beraad is genomen terwijl tijdens deze beraadslaging één of verschillende leden van de zetel de leeftijdsgrens zouden bereiken.

b) De doorslaggevende stem van de voorzitter (opmerking 1 a)

Het probleem van de doorslaggevende stem van de voorzitter rijst uitsluitend wanneer een zaak aan het Arbitragehof in voltallige zitting wordt voorgelegd en niet wanneer het Hof met een zetel van zeven rechters uitspraak doet.

Indien een zaak voor het Hof in voltallige zitting in behandeling is en de nieuwe voorzitter in functie geen deel uitmaakt van de zetel van tien rechters, maar wel de uittredende, dan rijst er geen probleem. De doorslaggevende stem komt in dat geval toe aan de uittredende voorzitter in functie, die zijn ambt blijft uitoefenen na het bereiken van de leeftijdsgrens.

Wanneer een zaak in voltallige zitting in behandeling is en zowel de nieuw verkozen voorzitter in functie als de uittredende voorzitter in functie lid zijn van de zetel, dan wordt de doorslaggevende stem uiteraard uitgeoefend door de nieuw verkozen voorzitter in functie. De uittredende voorzitter heeft dan zitting zoals een gewoon lid van de zetel. De voorzitters merken op dat de stem van de voorzitter in functie niet verbonden is aan het lidmaatschap van de zetel maar wel aan het in-functie-zijn op het ogenblik dat van de doorslaggevende stem gebruik moet worden gemaakt.

2. De door het voorgestelde artikel 60bis bedoelde vrijstelling

a) Algemene opmerking

In het wetsvoorstel is ­ op uitdrukkelijk verzoek overigens van de Raad van State ­ de mogelijkheid opgenomen dat de voorzitter een voorzitter of rechter op hun verzoek zou kunnen vrijstellen van de toepassing van de regel dat zij na het bereiken van de leeftijdsgrens verder zitting hebben in de in artikel 60bis bedoelde zaken.

In de ogen van de voorzitters van het Arbitragehof zal een rechter pas om vrijstelling verzoeken, indien hij zich vanwege zijn gezondheidstoestand niet meer in staat voelt zijn ambt uit te oefenen na de leeftijd van zeventig jaar.

b) Gebonden karakter van de bevoegdheid van de voorzitter

Vooreerst moet worden opgemerkt dat de mogelijkheid tot vrijstelling slechts bestaat op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken rechter. Het is wanneer die rechter van oordeel is, door omstandigheden, geen zitting meer te kunnen nemen na het bereiken van de leeftijdsgrens, dat van die mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. De voorzitter oefent terzake niet echt een discretionaire bevoegdheid uit; het betreft hier veeleer een gebonden bevoegdheid : hij geeft aan het verzoek gevolg wanneer dit tot hem wordt gericht.

In werkelijkheid gaat het om een vals probleem. Het is immers duidelijk dat, wanneer een rechter niet de intentie heeft om verder zitting te nemen, hij die intentie voldoende op voorhand aan de voorzitter zal kenbaar maken zodat hij als lid van de zetel tijdig kan worden vervangen. Daar ligt overigens juist de ratio van deze wetswijziging : thans moeten rechters zich voldoende op voorhand, bij wettelijke fictie, recuseren om te vermijden dat zij lid zouden zijn van een zetel die niet in staat is de zaak af te handelen vooraleer zij de leeftijdsgrens bereiken. Artikel 60bis bevordert bijgevolg in geen enkel opzicht de mogelijkheid tot manipulatie van de samenstelling van de zetel. A contrario zou men zelfs kunnen argumenteren dat de voorgestelde wetswijziging een mogelijke manipulatie van de samenstelling van de zetel juist tegengaat : men zou immers kunnen wachten met het bepalen van de pleitdatum voor een zaak tot wanneer een rechter bijna de leeftijdsgrens bereikt om hem vervolgens voor de voeten te kunnen werpen dat de zaak tegen de datum van zijn emeritaat toch niet afgehandeld zal kunnen zijn en hij zich bijgevolg dient te recuseren.

Wat hiervoor werd gesteld, geldt a fortiori wanneer diegene die niet langer zitting wenst te nemen, voorzitter is (opmerking 3, in fine). Indien hij niet verder zitting wenst te nemen na het bereiken van de leeftijdsgrens, zal hij zich voldoende tijdig in de zaken laten vervangen. Het zou eerder hilarisch zijn zichzelf de bedoelde vrijstelling te moeten verlenen.

c) De algemene aard van de vrijstelling (opmerking 4)

De voorzitters benadrukken dat de vrijstelling die door de voorzitter wordt verleend, een algemene vrijstelling is. Dit betekent dat de rechter niet kan vragen respectievelijk de voorzitter niet kan beslissen dat de betrokken voorzitter of rechter in de ene zaak wel en in de andere zaak niet meer verder kan beraadslagen na het bereiken van de leeftijdsgrens.

d) Bevoegde voorzitter (opmerking 2)

Het is de voorzitter in functie die de bij artikel 60bis bedoelde vrijstelling verleent. Aangezien het een gebonden bevoegdheid is, doet het er in beginsel weinig toe wie ze uitoefent. In de tekst kan bijgevolg gepreciseerd worden dat het gaat om de voorzitter in functie.

e) Toepassing in beginsel beperkt tot de voorzitters en rechters die de leeftijdsgrens bereiken

De regeling kan in beginsel ook niet worden toegepast op rechters die op eigen initiatief ontslag nemen (opmerking 9). Meestal betreft het vrijwillige verzoeken waartoe het in het voorgestelde artikel 60bis bedoelde verzoek om vrijgesteld te worden, impliciet doch zeker gerekend dient te worden. Een aanpassing van de tekst dringt zich niet op. De aanhef van het voorgestelde artikel 60bis luidt immers : « De voorzitters en de rechters die wegens hun leeftijd in ruste worden gesteld, ... ».

3. Termijn gedurende welke emeriti zitting kunnen nemen (opmerkingen 5 en 6)

Het is een terechte opmerking dat geen maximumtermijnen zijn bepaald tijdens welke de betrokken magistraten hun ambt verder kunnen uitoefenen. Deze omissie is bewust. Zij moet het mogelijk maken de termijn te bepalen in functie van de te verwachten snelheid van de vervanging van de betrokken magistraat. Wanneer men in het vooruitzicht van de vervanging goede hoop heeft dat de opvolgingsprocedure snel zal geregeld worden, is het voorzien in een termijn van zes maanden onnodig. Bij wijze van voorbeeld kan men aanhalen dat voor de eerstvolgende vervanging van een rechter de uittredende magistraat nog in ongeveer twintig zaken zitting zal hebben bij het bereiken van de leeftijdsgrens. Statistisch gezien zou de toepassing van artikel 60bis niet meer dan twee maanden in beslag mogen nemen.

Voor zaken waarin de twee Franstalige rechters die in april 2001 de leeftijdsgrens bereiken, zitting hebben, valt echter niet uit te sluiten dat er pas in september 2001 een uitspraak volgt.

Niets verzet er zich uiteraard tegen de termijn van zes maanden in het voorstel van bijzondere wet op te nemen omdat dit een absolute maximumtermijn is. Het is tot op heden nog niet voorgekomen dat voor een zaak die op een normale wijze wordt afgehandeld, de termijn die verloopt tussen het in beraad nemen van de zaak en de uitspraak van het arrest, meer dan zes maanden bedraagt. Een niet normale afhandeling impliceert overigens een nieuwe terechtzitting, in welk geval de opvolger zitting zal nemen.

4. Toepassing van artikel 383bis van het Gerechtelijk Wetboek (opmerking 7)

De voorzitters zijn van oordeel dat voormeld artikel van het Gerechtelijk Wetboek geen oplossing biedt voor de gestelde problemen. Vooreerst is niet duidelijk wanneer het vacante ambt opnieuw zal ingevuld zijn, zodat steeds onzekerheid bestaat nopens de regeling van de werkzaamheden van het Hof. Bovendien strekt het voorstel van bijzondere wet er juist toe te vermijden dat de beraadslaging in een zaak die nog niet afgehandeld is, door het enkele feit van de benoeming van de opvolger, plots zou moeten afgebroken worden en de zaak opnieuw zou moeten gepleit worden, maar dan met de opvolger als lid van de betrokken zetel.

5. Toepassingsgebied van het voorgestelde artikel 60bis

Het voorgestelde artikel 60bis beoogt in beginsel slechts de afhandeling van de zaken die bij het Hof reeds in beraad genomen zijn, en niet de beraadslagingen in voltallige zitting omtrent administratieve aangelegenheden. Het door de nota opgeworpen probleem stond het Hof nog niet voor ogen, maar de opmerking 8 is niettemin zeer pertinent. Het emeritaat van twee rechters van eenzelfde taalgroep op hetzelfde ogenblik ­ zoals weldra in april het geval zal zijn voor twee Franstalige rechters ­ impliceert dat het Hof tot op het ogenblik van hun vervanging niet meer over de in artikel 56, eerste lid, bedoelde administratieve aangelegenheden kan beraadslagen (bijvoorbeeld met het oog op de goedkeuring van de begroting tijdens de maand juni).

Een voltallige zitting impliceert immers dat er minimum tien rechters zitting hebben, waarbij er pariteit moet zijn. Per taalgroep dienen bijgevolg minstens vijf rechters in functie te zijn.

De suggestie in de nota van de Dienst Wetsevaluatie verdient dan ook aanbeveling : de emeriti voorzitters en rechters zouden verder kunnen deelnemen aan de vergaderingen in voltallige zitting om beslissingen te nemen met toepassing van de artikelen 37, 38, 42, 43, 44, 49, 50, 100 en 122 van de bijzondere wet op het Arbitragehof tot wanneer hun opvolger de eed heeft afgelegd. Het past wellicht artikel 60bis in die zin te amenderen door toevoeging van een tweede lid dat zou kunnen luiden : « Voor de toepassing van artikel 56, eerste lid, nemen de voorzitters en de rechters die wegens hun leeftijd in ruste worden gesteld zitting tot op het ogenblik waarop hun opvolger de eed heeft afgelegd. »

6. Pensioenaanvraag

Gelet op de korte tijdsspanne van de ambtsuitoefening krachtens het voorgestelde artikel 60bis, rijst er volgens de voorzitters in dit verband geen probleem. De pensioenaanvraag wordt een jaar vóór het bereiken van het emeritaat ingediend. Indien de ingangsdatum van het pensioen met ten hoogste een à twee maanden wordt uitgesteld, zal het volstaan de administratie der Pensioenen van het ministerie van Financiën te verzoeken de uitbetaling zolang op te schorten.

C. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

Artikel 1

Dit artikel wordt zonder bespreking aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 2

Een lid onderschrijft het voorgestelde artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof omdat het is ingegeven door de zorg om een behoorlijke rechtsbedeling. Dankzij dit artikel zal de inrustestelling van een rechter van het Arbitragehof niet langer een cesuur veroorzaken in de behandeling van een zaak.

Om te voorkomen dat de nieuwe regeling echter kwaadwillig zou worden geïnterpreteerd als een verdoken uitbreiding van het aantal rechters van het Arbitragehof of als een middel om hen de mogelijkheid te bieden om na het bereiken van de leeftijdsgrens nog hun wedde te blijven genieten, acht hij het als signaal ten aanzien van de buitenwacht raadzaam om de ambtsuitoefening krachtens het voorgestelde artikel 60bis toch aan een maximumtermijn te onderwerpen, bijvoorbeeld zes maanden. Dat zal geen problemen scheppen omdat er, zoals de voorzitters van het Arbitragehof hebben beklemtoond, tussen de terechtzitting waarop de zaak in beraad wordt genomen, en de uitspraak op zijn hoogst vier maanden verlopen.

De voorzitter van de Senaat voegt daaraan toe dat het Arbitragehof krachtens artikel 109 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 ertoe gehouden is om zijn arresten te wijzen binnen achttien maanden na de inleiding van de zaak.

Op grond van het voorgaande dient de heer Vandenberghe c.s. een amendement in dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 60bis aan te vullen met een tweede lid, luidens hetwelk de verlenging van de ambtsuitoefening de termijn van zes maanden niet kan overschrijden (Stuk Senaat, nr. 2-622/2, amendement nr. 2).

Hetzelfde lid merkt op dat het laatste zinsdeel van het voorgestelde artikel 60bis naar luid waarvan de voorzitter hen (te weten de voorzitters en de rechters) op hun verzoek daarvan vrijstelt, enigszins komisch overkomt omdat de voorzitter tot zichzelf het verzoek moet richten om na het bereiken van de leeftijdsgrens zijn ambt niet verder te hoeven uit te oefenen en vervolgens zichzelf de vrijstelling moet verlenen.

Spreker interpreteert het antwoord van de voorzitters van het Arbitragehof in hun memorie in die zin dat, wanneer een voorzitter voorziet dat hij zijn ambt na het bereiken van de leeftijdsgrens niet meer zal kunnen uitoefenen, hij de laatste twee maanden geen zitting meer zal nemen in zaken waarin het arrest na zijn inrustestelling zal worden gewezen.

De voorzitters van het Arbitragehof bevestigen dat, wanneer vaststaat dat een voorzitter of een rechter na de pleidooien geen zitting meer zal hebben in de betrokken zaak, de voorzitters ervoor zorg zullen dragen dat de betrokken voorzitter of rechter op het ogenblik van de terechtzitting geen deel meer zal uitmaken van de zetel. De hypothese waarin een voorzitter aan zichzelf de vrijstelling zou moeten vragen, lijkt misschien ietwat ongerijmd, maar zal zich in de praktijk niet voordoen omdat hij zijn ambt dan niet meer uitoefent.

De vorige spreker merkt op dat het betrokken zinsdeel een reële draagwijdte krijgt wanneer het als volgt wordt geïnterpreteerd. Stel dat de voorzitter op 15 maart 2001 aanspraak kan maken op het emeritaat, dan wordt de vrijstelling verleend door de nieuwe voorzitter in functie.

De minister wenst te weten of de verklaring van de voorzitters van het Arbitragehof dat een voorzitter die zijn ambt na het bereiken van de leeftijdsgrens niet verder wenst uit te oefenen, geen zitting meer zal nemen in zaken waarin het arrest na zijn inrustestelling zal worden gewezen, niet ingaat tegen het principe dat de samenstelling van de zetel niet mag worden gewijzigd, tenzij de pleidooien worden uitgesteld tot na zijn inrustestelling.

De voorzitters van het Arbitragehof antwoorden dat, wanneer de voorzitter aanvoelt dat hij zijn ambt niet meer kan blijven uitoefenen na de leeftijdsgrens, hij daar wellicht ook veertien dagen daarvoor niet meer toe in staat zal zijn. Hij zal zich dan om wettige redenen, te weten zijn fysieke onbekwaamheid, terugtrekken en laten vervangen door de oudste rechter van dezelfde taalgroep.

Op grond van het voorgaande dient de heer Vandenberghe c.s. een amendement in dat ertoe strekt om in het voorgestelde artikel 60bis tussen de woorden « de voorzitter » en de woorden « hen op hun verzoek daarvan vrijstelt » de woorden « in functie » in te voegen (Stuk Senaat, nr. 2-622/2, amendement nr. 1).

Op grond van punt 5 van de memorie van de voorzitters van het Arbitragehof dient mevrouw Willame-Boonen c.s. een amendement in dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 60bis aan te vullen met een derde lid, luidende : « Voor de toepassing van artikel 56, eerste lid, nemen de voorzitters en de rechters die wegens hun leeftijd in ruste worden gesteld zitting tot op het ogenblik waarop hun opvolger de eed heeft afgelegd » (Stuk Senaat, nr. 2-622/2, amendement nr. 3).

Artikel 56, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof behelst de voltallige zitting van het Hof met het oog op de samenvoeging van zaken alsmede de regeling van administratieve aangelegenheden zoals de benoeming van referendarissen en administratief personeel en de goedkeuring van de begroting. Indien het voorgestelde amendement niet wordt aangenomen en nog niet is voorzien in de vervanging van de twee Franstalige rechters die in april 2001 de leeftijdsgrens zullen bereiken, dan zal het Hof, in de maand juni 2001, bijvoorbeeld zijn begroting niet kunnen goedkeuren en doorsturen naar de minister van Begroting en de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers.


Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 2 wordt aangenomen met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 3 wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 3

Dit artikel wordt zonder bespreking aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

IV. STEMMING OVER HET GEHEEL

Het geamendeerde voorstel van bijzondere wet in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Gelet op het spoedeisend karakter van het onderhavige voorstel wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor een mondeling verslag in plenaire vergadering met dien verstande dat achteraf een schriftelijk verslag wordt opgemaakt.

De rapporteur,
Hugo VANDENBERGHE.
De voorzitter,
Armand DE DECKER.