2-509/2

2-509/2

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

14 NOVEMBER 2000


Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene wetsbepalingen inzake de voogdij over minderjarigen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW DE T' SERCLAES

Art. 13

Het voorgestelde artikel 405 aanvullen met een nieuw lid, luidende :

« Hij stelt ieder jaar een kort schriftelijk verslag op met betrekking tot de opvoeding en de opvang van de minderjarige, dat hij opneemt in een dossier en voorlegt aan de toeziende voogd. De vrederechter beschikt in dit geval over de bevoegdheden bepaald in artikel 412. »

Verantwoording

Het ontwerp voorziet in een jaarverslag betreffende het beheer van de goederen van de minderjarige onder voogdij. Er wordt echter niets bepaald over het dagelijkse leven van de minderjarige : zijn studie, zijn opvoeding, de opvang en de begeleiding die hem te beurt vallen, de manier waarop hij verzorgd wordt.

Dit is zeer belangrijk voor personen die in staat van verlengde minderjarigheid zijn verklaard en die hun verdere leven afhankelijk zijn van de beslissingen van een voogd. Het is dus wenselijk de voogd te vragen ook een bondig verslag op te stellen over het leven van zijn pupil.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 2 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 2

In het voorgestelde artikel 50, § 1, het woord « ontkenning » vervangen door het woord « betwisting ».

Verantwoording

Voor de inwerkingtreding van de nieuwe afstammingswet van 31 maart 1987 bevatten de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek nopens de vaststelling van de afstamming de notie « ontkenning van vaderschap ». De huidige wetgeving maakt evenwel gebruik van de notie « betwisting van de afstamming » [zie artikel 318, § 1, en artikel 332, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek over de betwisting van het vaderschap binnen het huwelijk; artikel 330 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de betwisting van (vaderlijke of moederlijke) erkenning].

Dit amendement wil de inadequate terminologie die in artikel 50 werd ingebracht door de wet van 31 maart 1987 (en de bepaling « ontkenning » invoerde) om legistieke redenen doorbreken. Daarom dient de term « ontkenning » consequent te worden vervangen door « betwisting » (« contesté » in plaats van « dénié »).

Nr. 3 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In het voorgestelde artikel 142, eerste lid, de woorden « het bestuur » vervangen door de woorden « het gezag ».

Verantwoording

Sinds de wet van 13 april 1995 gebruikt het Burgerlijk Wetboek niet langer de term « het bestuur over de persoon van het kind », maar « het gezag over de persoon van het kind » (zie artikelen 373, 374 en 376 van het Burgerlijk Wetboek).

Om legistieke redenen is het aangewezen de term « bestuur » te vervangen door de term « gezag » (« l'administration de la personne et des biens de l'enfant » vervangen door « l'autorité sur la personne de l'enfant et l'administration de ses biens »).

Nr. 4 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

In het voorgestelde artikel 389, eerste lid, tussen de woorden « overleden zijn » en het woord « indien » het woord « alsook » invoegen.

Verantwoording

De Nederlandstalige tekst stemt niet overeen met de Franstalige versie.

Dit amendement past de zinsconstructie van de Nederlandstalige tekst derhalve aan.

Nr. 5 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

In het voorgestelde artikel 390, derde lid, tussen de woorden « Met uitzondering van het » en de woorden « beroep ingesteld », het woord « hoger » invoegen.

Verantwoording

Om legistieke redenen dient vermeld dat het om het hoger beroep gaat, ingesteld door de procureur des Konings, conform de teminologie van het Gerechtelijk Wetboek.

Nr. 6 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

Aan het voorgestelde artikel 392 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het derde lid, de zin « Na echtscheiding of feitelijke scheiding van de ouders kan elk van hen de verklaring herroepen. » doen vervallen.

B) In het vierde lid, vóór de zin « De herroeping geschiedt voor de vrederechter die de verklaring heeft ontvangen. », de zin « Elk van de ouders kan de verklaring herroepen. » invoegen.

Verantwoording

Er valt niet in te zien waarom een gezamenlijke verklaring voor de vrederechter door één ouder enkel zou mogen worden herroepen na echtscheiding en na feitelijke scheiding. Als de ouders nog samenleven, maar één van hen ligt in ruzie met de aangeduide voogd (bijvoorbeeld uit de andere tak van de familie), waarom zou hij/zij dan eerst feitelijk gescheiden moeten gaan leven om de aanduiding van deze voogd te kunnen herroepen ?

De voorgestelde versie regelt bovendien alleen de toestand van met elkaar gehuwde ouders (echtscheiding en feitelijke scheiding) en houdt geen rekening met niet met elkaar gehuwde ouders.

Hoe dan ook bevat de huidige tekst een discriminatoire behandeling in strijd met artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Tenslotte stelt zich de vraag wat er dient te gebeuren indien één van de ouders niet langer in staat is zijn wil te uiten.

Nr. 7 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

Aan het voorgestelde artikel 394 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Het eerste lid doen vervallen.

B) In het tweede lid, de woorden « Hij hoort eveneens » vervangen door de woorden « Vooraleer de vrederechter een voogd benoemt, hoort hij ».

Verantwoording

Het voorgestelde artikel 394, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek maakt dubbel gebruik uit met het voorgestelde nieuwe artikel 1233, § 1, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 66 van het wetsontwerp).

Het verdient aanbeveling het hoorrecht van de minderjarige ­ dat een procesrechtelijke kwestie is ­ te regelen in het Gerechtelijk Wetboek, zoals ook het gemeenrechtelijke hoorrecht geregeld is in het Gerechtelijk Wetboek (artikel 931, derde tot zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Gezien het eerste lid wordt geschrapt, wordt het tweede lid redactioneel aangepast.

Nr. 8 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

Het voorgestelde artikel 396, derde lid, vervangen als volgt :

« Indien niemand aanvaardt de voogdij uit te oefenen, worden de artikelen 63 tot 68 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegepast. »

Verantwoording

Het betreft een legistieke verbetering. Beter dan te stellen « moeten worden toegepast » (door wie dan wel ?) is de bepaling « worden toegepast ».

Nr. 9 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

In het voorgestelde artikel 398, 3º, tussen de woorden « van wie de echtgenoot, » en de woorden « een bloedverwant » de woorden « de wettelijk samenwonende partner, » invoegen.

Verantwoording

Ook indien de wettelijk samenwonende partner van een persoon die de voogdij dient uit te oefenen of uitoefent een rechtsgeding voert waarbij de staat van de minderjarige, zijn vermogen of een aanzienlijk deel van zijn goederen zijn betrokken, dient deze persoon van de voogdij te worden uitgesloten of kan hij/zij eruit worden ontzet.

Zie tevens ook artikel 911, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, waar de wet van 23 november 1998 eveneens de hypothese van de echtgenoot heeft aangevuld met « de persoon met wie deze wettelijk samenwoont ».

Nr. 10 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

Aan het voorgestelde artikel 407 de volgende wijzigingen aanbrengen :

1) In § 1 de woorden « en de minderjarige, als laatsgenoemde ouder is dan 15 jaar » doen vervallen.

2) In § 2 de woorden « de toeziende voogd en de minderjarige indien hij vijftien jaar oud is », vervangen door de woorden « en de toeziende voogd ».

Verantwoording

Deze bepalingen maken dubbel gebruik uit met het voorgestelde nieuwe artikel 1233, § 1, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 66 van het wetsontwerp).

Het verdient aanbeveling het hoorrecht van de minderjarige ­ dat een procesrechtelijke kwestie is ­ te regelen in het Gerechtelijk Wetboek, zoals ook het gemeenrechtelijke hoorrecht geregeld is in het Gerechtelijk Wetboek (artikel 931, derde tot zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Nr. 11 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 29

In het voorgestelde artikel 776, het woord « wettig » vervangen door het woord « rechtsgeldig ».

Verantwoording

Deze vertaling stemt beter overeen met de Franstalige tekst, en is een legistieke correctie op de op heden reeds bestaande bepaling « wettelijk » in artikel 776 van het Burgerlijk Wetboek.

Nr. 12 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 66

Aan het voorgestelde artikel 1233 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Paragraaf 1, 2º, aanvullen met de woorden « Het bepaalde in artikel 931, zesde en zevende lid is van overeenkomstige toepassing. »

B) In dezelfde § 1, 2º, tussen de woorden « in procedures die » en de woorden « betrekking hebben op zijn goederen » het woord « enkel » invoegen.

Verantwoording

A) Het voorgestelde artikel voert een hoorplicht van de minderjarige in voor de vrederechter vanaf 12 jaar voor de persoon en vanaf 15 jaar voor de goederen. De bepaling geeft evenwel niet aan volgens welke formaliteiten het verhoor plaatsvindt.

Het is aangewezen de bepalingen van artikel 931, zesde en zevende lid, hierop van toepassing te maken.

Deze bepalingen voorzien :

« De minderjarige wordt alleen gehoord, behalve wanneer de rechter in het belang van de minderjarige beslist dat hij moet worden bijgestaan.

Het horen van de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt. Het onderhoud geschiedt op de plaats die door de rechter geschikt wordt geacht. Van het onderhoud wordt een proces-verbaal opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd. »

B) Het verdient aanbeveling het woord « enkel » toe te voegen. Immers, wat betreft de aanduiding van de voogd door de vrederechter (artikel 393 van het Burgerlijk Wetboek), dit betreft zowel de persoon en de goederen van de minderjarige, mag er geen twijfel bestaan dat de hoorplicht hier geldt vanaf 12 jaar.

Nr. 13 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13

In het voorgestelde artikel 392, tweede lid, de eerste zin aanvullen met de woorden « of voor een notaris. »

Verantwoording

De voorgestelde bepaling maakt de vrederechter exclusief bevoegd om de gezamenlijke verklaring van beide ouders tot aanwijzing van een voogd te akteren. Het eerste lid van artikel 392 bepaalt dan weer dat een verklaring door de ouder, die het laatst het ouderlijk gezag uitoefent, deze verklaring zowel voor de vrederechter van zijn woonplaats als voor een notaris kan uitoefenen.

Het is niet duidelijk waarom enkel de vrederechter akte mag nemen van de gezamenlijke verklaring van beide ouders inzake de keuze van een testamentaire voogd, en de bevoegdheid van de notaris hier wordt uitgesloten.

Een gedeelde bevoegdheid is aldus wenselijk. Terzake kan worden verwezen naar het Franse recht (artikel 398 Franse Code civil) en het Nederlandse recht (artikel 1 :292-1 Nederlands Burgerlijk Wetboek), waar deze bevoegdheid zelfs exclusief bij de notaris berust.

Nr. 14 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 12

Dit artikel vervangen als volgt :

« In artikel 378 van hetzelfde Wetboek, in een nieuwe lezing hersteld bij de wet van 31 maart 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het eerste en het tweede lid worden vervangen door de volgende leden :

« Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid, is de machtiging van de vrederechter vereist om de in artikel 410 bepaalde handelingen te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen.

De vrederechter beslist over het door de partijen of door hun advocaat ondertekende verzoekschrift. Indien de zaak slechts door een van de ouders bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of ten minste bij gerechtsbrief opgeroepen. Door die oproeping wordt hij partij in het geding. »

2º het artikel wordt aangevuld met de volgende bepaling :

« In geval van belangentegenstelling tussen het kind en zijn ouders wordt door de vrederechter een voogd ad hoc aangewezen op verzoek van enig belanghebbende, dan wel ambtshalve. »

Verantwoording

Als de vrederechter ratione materiae de bevoegdheid krijgt (in plaats van de rechtbank van eerste aanleg) om alle machtigingen bedoeld in artikel 410 van het Burgerlijk Wetboek te geven aan minderjarigen onder voogdij en zelfs onder ouderlijk gezag (zoals de bedoeling is van het voorgestelde artikel 378, nieuw lid 1 en 2, van het Burgerlijk Wetboek) is het logisch ook de vrederechter ratione materiae bevoegd te maken (in plaats van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg) om een voogd ad hoc aan te duiden bij de in artikel 378, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde belangentegenstelling tussen ouder(-s) en het kind onder ouderlijk gezag. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg heeft talloze andere taken en bevoegdheden die hem minder geschikt maken om zich in te laten met de aanstelling van een voogd ad hoc als bedoeld in artikel 378, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek.

Het huidige artikel 378, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg deze voogd ad hoc kan aanduiden « op verzoek van enige belanghebbende en desnoods van de procureur des Konings ». De voorgestelde bepaling voorziet dat de vrederechter deze voogd ad hoc kan aanduiden op verzoek van enige belanghebbende, maar eveneens ambtshalve (nu er bij de vredegerechten geen openbaar ministerie alsdusdanig functioneert).

Nr. 15 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 56

Het derde lid van het voorgestelde artikel 1186 vervangen als volgt :

« Indien de vrederechter de verkoop toestaat, wijst hij tegelijk een notaris aan door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping geschiedt. »

Verantwoording

Het voorgestelde derde lid, houdende verwijzing naar de rechtbank van eerste aanleg in geval van betwisting, bevat een totaal nieuw voorschrift ten opzichte van de huidige bepalingen van artikel 1186 van het Gerechtelijk Wetboek.

De toelichting bij het regeringsamendement dat deze bepaling invoegde luidt : « Deze bepaling wordt gewijzigd teneinde te voorzien in de verplichting voor de vrederechter om de andere medeëigenaars te horen of minstens op te roepen wanneer de betrokken onroerende goederen eigendom zijn van de minderjarige en andere personen. Het verhoor heeft tot doel eventuele betwistingen betreffende bijvoorbeeld de eigendomstitel of het bestaan van een beding van onverdeeldheid vast te leggen. In geval van betwisting zal de zaak verwezen worden naar de rechtbank van eerste aanleg » (Stuk Kamer, nr. 50-0576/007, blz. 2).

Evenwel betreft artikel 1186 van het Gerechtelijk Wetboek enkel de hypothese van volledig vrijwillige verkoping met rechterlijke machtiging.

Een notaris kan in deze hypothese dan ook enkel worden aangesteld voor de verkopingen bedoeld in artikel 1186 van het Gerechtelijk Wetboek, indien hij de toestemming en de handtekening van alle deelgenoten inwint, en dus het volledig akkoord van alle deelgenoten op alle punten van de verkoping aanwezig is.

Een notaris om een weigerende (« betwistende ») partij te vertegenwoordigen kan alleen aangesteld worden binnen het kader van een gerechtelijk bevolen vereffening en verkoping, op basis van artikel 1209, lid 3, van het Gerechtelijk Wetboek. Het is niet mogelijk een verkoping op basis van artikel 1186 te laten doorgaan, zelfs met rechterlijke toelating of machtiging, maar wanneer niet alle deelgenoten akkoord gaan met het principe en alle modaliteiten van de verkoping, nu er binnen het kader van deze bijzondere rechtspleging van vrijwillige openbare verkoping met rechterlijke machtiging, geen notaris om afwezige partijen te vertegenwoordigen kan aangesteld worden.

De voorgestelde tekst van artikel 1186, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, haspelt twee verschillende procedures (toegelaten dan wel bevolen openbare verkoping) door elkaar.

Enkel kan dus worden bepaald dat de vrederechter, zo hij machtiging verleent tot de verkoop, een notaris aanduidt door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoop geschiedt.

Nr. 16 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 57

Aan het voorgestelde artikel 1187 de volgende wijzigingen aanbrengen :

1. In het eerste lid het woord « kunnen » vervangen door het woord « dienen ».

2. In het derde lid de woorden « In geval van betwisting verwijst de vrederechter de zaak naar de rechtbank van eerste aanleg » doen vervallen.

Verantwoording

1. De voorziene machtiging door de vrederechter in de in dit lid bepaalde hypothesen betreft een verplichting, en geen mogelijkheid. De tekst dient op dit punt te worden verbeterd.

2. Zie de verantwoording bij amendement nr. 15 (artikel 56, tot wijziging van artikel 1186 van het Gerechtelijk Wetboek).

Hugo VANDENBERGHE.

Nº 17 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 13

Het voorgestelde artikel 420 vervangen als volgt :

« Art. 420. ­ De voogd brengt jaarlijks bij de vrederechter en de toeziende voogd verslag uit over de opvoeding en de opvang van de minderjarige, alsook over de maatregelen die hij heeft genomen voor de ontplooiing van de persoon van de minderjarige. Het verslag wordt bij het procesdossier gevoegd.

De vrederechter beschikt in dit geval over de bevoegdheden bepaald in artikel 412. »

Verantwoording

Het wetsontwerp bevat precieze bepalingen betreffende het beheer van de goederen van de minderjarige en het opstellen van een jaarlijks verslag betreffende dat beheer.

Er wordt echter geen verslag gevraagd over het dagelijkse leven van de minderjarige : zijn studie, zijn opvoeding, de opvang en de begeleiding die hem te beurt vallen, de manier waarop hij verzorgd wordt.

Dit verslag over het leven van de minderjarige is zeer belangrijk voor personen die in staat van verlengde minderjarigheid zijn verklaard en die hun verdere leven in principe afhankelijk zijn van de beslissingen van een voogd.

Het ontworpen artikel 420 werd ingevoegd via een amendement van de heer Verherstraeten (amendement nr. 7, Stuk Kamer, nr. 50-0576/003). Het beantwoordt enigszins aan deze doelstelling omdat het de voogd verplicht jaarlijks verslag uit te brengen over de maatregelen die hij heeft genomen voor de ontplooiing van de persoon van de minderjarige. Het voorgestelde amendement wil op een preciezere manier tegemoet te komen aan de wensen van de verenigingen van ouders van gehandicapte kinderen, door het voorgestelde artikel 420 van het Burgerlijk Wetboek expliciet aan te vullen met de verplichting verslag uit te brengen over twee essentiële aspecten, namelijk de opvoeding en de opvang van de minderjarige.

Aangezien het ontwerp meer aandacht wil besteden aan de persoon van de minderjarige, lijkt deze verduidelijking verantwoord.

Clotilde NYSSENS.