1-512/11

1-512/11

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

23 MAART 1999


Wetsontwerp tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het huwelijk


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW THIJS


I. INLEIDING

Bij wetsvoorstel van 20 december 1996, beoogde de indienster, mevrouw Lizin, het stelsel van de huwelijksaankondiging te verbeteren, teneinde de gevallen van schijnhuwelijk tijdig op te sporen of, bij gebreke daaraan, de voltrekking van het huwelijk op te schorten.

De commissie was van oordeel dat het de voorkeur verdiende het advies van de Raad van State in te winnen.

Ze was immers gestuit op bepaalde bezwaren nopens de voorgestelde procedure, en de omschrijving van bepaalde criteria.

De Raad van State gaf niet enkel advies over de grond van het voorstel, maar tevens over de kwalificatie naar de artikelen 77 en volgende van de Grondwet toe. Ze stelde onomwonden dat het om een aangelegenheid ging als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

De indienster van het voorstel schikte zich naar deze kritiek, en diende een amendement in (nr. 2) om de kwalificatie aan te passen.

Ten gronde kwam de regering tussen met een nieuw amendement (nr. 6) waarin ze de principes van het voorstel verwerkte, en toevoegingen deed. Ze behield evenwel de kwalificatie zoals voorgesteld door de Raad van State.

Het is de tekst van dit laatste amendement die uiteindelijk werd aangenomen en naar de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden.

De Kamercommissie van Justitie ging akkoord met deze tekst, op de kwalificatie van artikel 1 na, en wijzigde dit via amendering in een toepassing van artikel 78 van de Grondwet.

De Kamer zond het aldus geamendeerd ontwerp terug naar de Senaat. Volgens de interne logica van de herkwalificering, diende de Senaat zich over dit ontwerp binnen de 15 dagen uit te spreken (artikel 81, derde lid, en 79, eerste lid, van de Grondwet), en kon hij slechts artikel 1 amenderen.

II. BESPREKING

De minister verklaart moeite te hebben met de kritieken die aan zijn adres werden geuit in de Kamer van volksvertegenwoordigers, omwille van de kwalificatie die hij aan zijn amendement gaf, namelijk dat het ging om een toepassing van artikel 77 van de Grondwet.

In feite had hij de keuze uit twee stellingen, namelijk deze, die al vervat lag in het oorspronkelijke voorstel, en deze van de Raad van State. Zowel de indienster van dit voorstel als hijzelf hebben zich tenslotte geschaard achter het advies van de Raad van State.

Het is dus niet waar, zoals het verslag van de Kamercommissie het voorstelt, dat het hier om een evidente kwalificatie zou gaan.

Een lid van de commissie verklaart dat men zich terecht heeft gesteund op het advies van de Raad van State, en dat men zich aan dit standpunt moet houden.

De heer Caluwé dient een amendement in (nr. 8) strekkende tot herkwalificering in die zin.

Een lid vraagt of het niet wijzer zou zijn dit probleem te verwijzen naar de POC.

Een ander lid meent van niet. De Senaat moet geen minderwaardige houding aannemen en mag gerust stoelen op een advies van ons hoogste administratief rechtscollege om een soevereine beslissing te nemen tot herkwalificering.

III. STEMMINGEN

Het amendement nr. 8 op artikel 1 werd eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van haar verslag.

De rapporteur,
Erika THIJS.
De voorzitter,
Joëlle MILQUET.