Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-27

3 SEPTEMBER 1996

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Justitie

Vraag nr. 107 van de heer Erdman d.d. 28 februari 1996 (N.) :
Betekeningen in het buitenland.

Volgens het Verdrag van Den Haag van 15 november 1965 werden regelingen uitgewerkt inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken en in handelszaken.

Anderzijds moet dit ook worden gezien samen met de tussen de onderscheiden landen afgesloten verdragen, en in het bijzonder wat België betreft en de Bondsrepubliek Duitsland, is er een overeenkomst van 25 april 1959.

Het blijkt nu dat het Hof van cassatie als vaststaande rechtspraak heeft dat de datum waarop de akte als betekend moet worden beschouwd de datum is waarop de procedurestukken conform het Verdrag van Den Haag van 15 november 1965 door de buitenlandse autoriteit die ter zake bevoegd is, ontvangen zijn.

In het bijzonder voor de Bondsrepubliek Duitsland, betreft het dus afgifte van stukken, respectievelijk aan het « Landesgericht » of het « Amtsgericht » van het rechtsgebied van de te dagen persoon.

Aangezien de Belgische gerechtsdeurwaarder daarover geen controle heeft en afhankelijk is van de medewerking van de bevoegde autoriteiten, heeft hij ook geen controle over de datum waarop het kwestieuze stuk verzonden wordt en eventueel is toegekomen bij het bedoelde « Landesgericht » of « Amtsgericht ».

Aangezien de termijnen onder meer van dagvaarding van openbare orde zijn (artikel 707 en artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek) en anderzijds het niet-respecteren van de termijn een absolute nietigheid meebrengt (artikel 710 van het Gerechtelijk Wetboek) kan ook niet artikel 867 van het Gerechtelijk Wetboek ingeroepen worden, daar dit volgens vaststaande rechtspraak van het Hof van cassatie geen betrekking heeft op de termijnen.

In die omstandigheden kunnen dus bepaalde proceduren, ingeleid door het ambt van een gerechtsdeurwaarder vanuit België nietig worden verklaard op de inleiding, met alle gevolgen van dien.

Heeft de geachte minister desbetreffende reeds contacten gehad met de bevoegde organen van de gerechtsdeurwaarders, eventueel met de procureurs-generaal en/of met zijn collega van de Bondsrepubliek ?

Bij de ontleding van deze gegevens is het overduidelijk dat desbetreffende dringend maatregelen moeten worden getroffen en eventuele aanpassingen van de bestaande wetgeving noodzakelijk zijn. Zijn er desbetreffende initiatieven genomen ?


Antwoord : Hierbij kan ik het geachte lid mededelen dat de problematiek van de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken en in handelszaken mijn volledige aandacht heeft.

Deze problematiek is meer in het bijzonder met de rechterlijke overheid onderzocht nadat Duitsland in 1979 het Verdrag van Den Haag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten in burgerlijke zaken en in handelszaken had geratificeerd.

Dit instrument moest immers in overeenstemming worden gebracht met de overeenkomst tussen België en Duitsland van 25 april 1959 tot het vergemakkelijken van de rechtsbetrekkingen bij de toepassing van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering.

In dit verband is het vraagstuk betreffende de vaststelling van het tijdstip van betekening behandeld.

Ik wens hieraan toe te voegen dat Duitsland in 1991, onder meer wegens het standpunt dat ons Hof van Cassatie met betrekking tot deze materie had ingenomen, om een wijziging van de bilaterale overeenkomst heeft verzocht.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft met instemming van mijn voorganger voorgesteld daartoe onderhandelingen met Duitsland aan te knopen.

Aangezien op het niveau van de Europese Unie reeds discussies werden gevoerd met het oog op de uitwerking van een Verdrag betreffende de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten in burgerlijke zaken en in handelszaken, leek het weinig wenselijk dergelijke onderhandelingen te openen.

Het Europees ontwerp bevat immers bepalingen omtrent de vaststelling van het tijdstip van betekening.

Indien zou blijken dat deze werkzaamheden bij de Europese Unie niet kunnen worden voltooid, zal ik de nodige maatregelen nemen om de bilaterale onderhandelingen met Duitsland te hervatten.