1-193 | 1-193 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU MERCREDI 10 JUIN 1998 |
VERGADERINGEN VAN WOENSDAG 10 JUNI 1998 |
Discussion générale
Discussion des articles
Algemene bespreking
Artikelsgewijze bespreking
M. le président. Je propose au Sénat de joindre la discussion de ces propositions de loi.
Ik stel de Senaat voor deze wetsvoorstellen samen te bespreken. (Instemming.)
Conformément à notre Règlement le texte adopté par la commission servira de base à notre discussion. (Voir documents nºs 1-679/6 et 1-782/2 de la commission des Affaires sociales du Sénat. Session 1997-1998.)
Volgens het Reglement geldt de door de commissie aangenomen tekst als basis voor de bespreking. (Zie documenten nrs. 1-679/6 en 1-782/2 van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat. Zitting 1997-1998.)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
Het woord is aan de rapporteur.
Mevrouw Cantillon (CVP), rapporteur. Mijnheer de voorzitter, het uitgangspunt van het wetsvoorstel van de heer Philippe Charlier en dat van de heer Destexhe is het gevaar van zonnebanken voor de volksgezondheid. Deze gevaren werden in de vele hoorzittingen die door de commissie werden gehouden, door experts terzake veelvuldig en duidelijk bevestigd. De risico's van een onoordeelkundig gebruik van de zonnebank zijn van velerlei aard. Er is in de eerste plaats de toename van het aantal melanomen. Vanzelfsprekend neemt de kans op huidkanker toe naarmate men langer aan UV-stalen is blootgesteld. Ook andere factoren beïnvloeden de risico's, onder andere het fototype van de huid en het gebruik van bepaalde geneesmiddelen.
UV-stralen hebben ook een belangrijke invloed op het verouderingsproces van de huid. Tevens leiden ze, wat de ogen betreft, tot het ontstaan van keratitis, vroegtijdig cataract en retinale melanomen.
In het wetsvoorstel van de heer Philippe Charlier, dat als basis heeft gediend bij de besprekingen, worden vier groepen van maatregelen voorgesteld.
Ten eerste stelt hij voor een opleiding voor de uitbaters verplicht te maken. Hoewel de eigenlijke opleiding een gemeenschapsmaterie is, kan de federale overheid een kader scheppen dat een zekere eenvormigheid op dit vlak garandeert. De uitbaters moeten voldoende geïnformeerd zijn om hun klanten te wijzen op de mogelijke gevaren van een onoordeelkundig gebruik van de zonnebank.
De tweede groep van maatregelen heeft betrekking op de informatie aan de gebruikers. Velen gaan naar de zonnebank zonder enig besef te hebben van de mogelijke gevaren die hieraan verbonden zijn. In sommige centra, de onbemande zonnebankcentra, werken de zonnebanken uitsluitend met geldautomaten. Volgens de optiek van het voorstel moet de informatie zowel mondeling als schriftelijk worden verstrekt en moet ze duidelijk zijn.
Voorts voorziet het voorstel in een verbod voor jongeren en oorspronkelijk ook voor zwangere vrouwen. Hoe jonger de huid is, hoe groter het risico op het ontwikkelen van kankers ten gevolge van UV-stralen. Zwangere vrouwen lopen bovendien specifieke risico's.
Ten slotte worden er maatregelen voorgesteld met betrekking tot de controlemechanismen en tot eventuele sancties.
Hoewel hij zich baseert op dezelfde uitgangspunten als de heer Philippe Charlier, is de heer Destexhe van oordeel dat een omkadering van deze sector kan worden geregeld met een koninklijk besluit en dat een ingrijpen van de wetgever niet noodzakelijk is. Het voorstel van de heer Philippe Charlier is volgens hem te gedetailleerd, te ingewikkeld en te bureaucratisch. Hij heeft daarom zelf een wetsvoorstel ingediend dat enkel de algemene beginselen vastlegt, maar de gedetailleerde uitvoeringsbepalingen en de controle op de toepassing van de algemene beginselen bij koninklijk besluit laat regelen. Deze methode maakt volgens hem de uitvoering een stuk soepeler.
De commissie heeft de tekst van de heer Philippe Charlier als uitgangspunt van de besprekingen genomen. Bij de artikelsgewijze bespreking van het voorstel werden op enkele punten belangrijke wijzigingen aangebracht ten einde het op bepaalde punten te bureaucratische karakter van het oorspronkelijke voorstel af te zwakken. Hoewel de meerderheid van de commissieleden toegeeft dat autoregulering in sommige sectoren heeft bewezen efficiënt te zijn, wijst ze er echter op dat deze problematiek rechtstreeks te maken heeft met de volksgezondheid en dat het dan ook voor de hand ligt dat er regels moeten worden opgelegd.
Ik noem vier punten waarop het oorspronkelijke voorstel werd versoepeld. Er werd besloten een overgangstermijn van negen maanden te aanvaarden om de onbemande centra, die moeten verdwijnen of personeel in dienst moeten nemen, de mogelijkheid te bieden zich aan te passen aan de nieuwe regeling. Het verbod ten aanzien van zwangere vrouwen werd geschrapt. Het verbod is enkel van toepassing op jongeren van minder dan vijftien jaar. Ten slotte werden ook de strafbepalingen versoepeld; vrijheidsberoving werd vervangen door een administratieve geldboete.
Het aldus geamendeerde voorstel werd aangenomen met zeven stemmen, bij drie onthoudingen. Ten gevolge van deze stemuitslag vervalt het wetsvoorstel van de heer Destexhe. (Applaus.)
M. le président. La parole est à M. Philippe Charlier.
M. Ph. Charlier (PSC). Monsieur le président, avant tout, je tiens à remercier Mme Cantillon pour son rapport et j'en profite pour adresser également mes remerciements à tous mes collègues qui ont défendu cette proposition non seulement en la cosignant, mais également en la soutenant lors de débats en commission des Affaires sociales, débats que je veux qualifier de constructifs.
Je tiens également à remercier la présidente de la commission de la manière éclairée dont elle a conduit les travaux. Ils ont permis non seulement d'apporter des précisions, mais aussi d'améliorer le texte qui, je l'espère, sera définitivement approuvé par notre assemblée demain. Je veux également remercier le cabinet du ministre Colla et le ministre lui-même du soutien qui a été apporté à cette proposition.
La question de départ reste bien entendu celle-ci : faut-il légiférer pour réglementer l'exploitation des centres de bronzage ? Quoi que l'on en dise, la réponse n'a pas été affirmative immédiatement. En effet, c'est après plusieurs concertations avec les acteurs de terrain que nous sommes arrivés à la conclusion qui a été le point de départ du dépôt d'une proposition de loi. Parmi ces acteurs, je tiens à souligner le travail effectué par l'Association contre le cancer qui a fait paraître de nombreux articles dans ses revues, en particulier celles du troisième trimestre de 1996 et du deuxième trimestre de 1995, cette dernière ayant été relayée par les Annales pharmaceutiques belges en octobre 1995. Un élément majeur dans ce processus fut aussi l'enquête de Test-Achats de mars 1997 dont les résultats montraient que de nombreux centres laissaient à désirer.
Un autre élément du débat est aussi le constat suivant : pour pallier l'absence fréquente de soleil dans nos régions, les sources artificielles de rayonnement ultraviolet se sont répandues de manière importante ces quinze dernières années, on peut le constater dans toutes les régions du pays par le développement de centres de bronzage, développement parfois anarchique puisque l'on a vu apparaître de tels centres dans des endroits aussi insolites qu'inadaptés, tel que les salons de coiffure, les complexes sportifs ou encore les arrière-boutiques de commerces en tous genres.
Le bronzage artificiel n'est pas sans danger : il faut savoir que dix heures de banc solaire suffisent pour tripler le risque de développement d'un mélanome et ce risque augmente encore de manière significative si des coups de soleil artificiel surviennent. La cause majeure de l'apparition du mélanome malin a été identifiée : il s'agit d'une exposition trop importante aux rayons UV ainsi que la répétition des coups de soleil, et ce dès l'enfance. On doit savoir que les cancérologues estiment que les progrès les plus importants contre le mélanome malin proviendront d'un effort collectif d'éducation et d'information à la santé plus encore que de la mise en jeu de thérapeutiques nouvelles.
Cette proposition est donc guidée par la nécessité de sensibiliser la population aux problèmes relatifs à la santé dans le cadre des risques liés à l'exposition aux ultraviolets qui sont des risques à long terme dont la population n'est pas toujours consciente. Il peut en effet se passer une période qui peut aller jusque 15 à 20 ans entre l'exposition aux ultraviolets et l'apparition d'un mélanome. De ce fait, la population est moins consciente des dangers potentiels; c'est donc au législateur de fixer le cadre qui doit permettre de responsabiliser les différents acteurs afin que les utilisateurs de bancs solaires soient parfaitement informés et deviennent ainsi des utilisateurs responsables.
Dans notre esprit, il est essentiel que les exploitants des centres de bronzage soient conscients du service qu'ils offrent aux consommateurs et ne se focalisent pas uniquement sur l'aspect commercial de leur activité mais aussi sur les aspects de santé. Un des aspects essentiels de l'enquête de Test-Achats était d'ailleurs de mettre en évidence le manque de compétences qui caractérise l'exploitation de nombreux centres de bronzage. Les personnes doivent être correctement informées des risques encourus afin de décider en toute connaissance de cause de suivre ou non des séances de bronzage artificiel. C'est d'autant plus vrai quand on sait qu'en 1995, un jeune de 18 à 25 ans sur trois et une femme entre 20 et 40 ans sur quatre s'exposaient régulièrement au soleil artificiel.
Dans d'autres pays, je pense en particulier à la France, la même direction a été choisie, à savoir la réglementation des centres, le renforcement des contrôles, la nécessité d'avoir un personnel formé et l'obligation d'informer.
La proposition vise à mon sens cinq objectifs.
Premièrement, dans chaque centre de bronzage il devrait y avoir au moins une personne formée. Si le texte fixe le principe de cette formation, c'est bien entendu aux communautés de la mettre en place et d'en définir les contenus. C'est d'ailleurs en ce sens que des contacts ont été pris. Ils ont été positifs et nous sommes persuadés que le laps de temps laissé aux exploitants actuels pour acquérir cette formation, à savoir deux années, sera largement suffisant.
Deuxièmement, cette formation permettra d'informer les clients de façon objective non seulement oralement, mais également à l'aide d'un document qui expliquera les risques de l'exposition et les précautions à prendre en fonction des différents types de peau. Il sera également obligatoire d'afficher visiblement dans le centre un panneau spécifiant les risques. On attirera particulièrement l'attention du client sur le danger des réactions allergiques aux UV, la nécessité de porter des lunettes de protection, les différents phototypes et la sensibilité aux UV qui en découle. Les accélérateurs de bronzage, tel que le sporalène, doivent, à mon sens, être bannis avant l'exposition en raison de l'influence néfaste qu'ils peuvent avoir sur cette exposition.
Troisièmement, la proposition interdit l'utilisation des bancs solaires aux mineurs de moins de quinze ans. Il est vrai que sur ce point, le texte est atténué par rapport à la version initiale, mais tous les spécialistes sont d'accord sur l'accroissement du risque de développer un mélanome lorsqu'un sujet jeune s'expose aux UV.
Quatrièmement, s'il y a des obligations, il est normal qu'il y ait des contrôles et des sanctions. Même si elles ont été atténuées par rapport au texte initial, elles existent et elles peuvent aboutir à la fermeture du centre en infraction.
Enfin, comme l'a souligné Mme la rapporteuse, le texte vise à mettre fin aux centres automatiques. Au terme d'un long débat, nous sommes arrivés à laisser un délai supplémentaire de neuf mois à ces centres pour se mettre en conformité afin de devenir ce que je qualifierais des « centres normaux » ce qui signifie qu'ils devront engager du personnel. Nous avons en effet eu le souci de ne pas créer de discriminations entre les différents types de centres, c'est-à-dire, d'une part, les centres automatiques et, d'autre part, ceux qui emploient du personnel. Nous ne pouvions par ailleurs perdre de vue l'objectif de santé. Or, les centres automatiques, en raison de l'absence d'informations et de personnel d'encadrement, risquent précisément de passer à côté de cet objectif de santé. C'est pourquoi nous avons estimé que la suppression ou la reconversion de ces centres automatiques allaient dans le sens souhaité par les auteurs de la proposition.
Je remercie la présidente de la commission des Affaires sociales d'avoir réalisé des auditions car elles ont été parfaitement éclairantes. Elles ont démontré l'importance du sujet traité et les éminents professeurs qui ont été entendus ont tous mis en avant les risques d'une exposition exagérée et non contrôlée.
On sait également que si le bronzage est un moyen de défense naturelle de la peau contre les ultraviolets, les effets du bronzage par l'intermédiaire du banc solaire s'ajoutent à ceux de l'exposition directe au soleil. Il existe en fait plusieurs idées fausses à propos des bancs solaires. Si la préparation de la peau au soleil pour les vacances entraîne probablement une diminution du risque de coups de soleil, il n'en demeure pas moins que cette préparation expose davantage la peau aux rayons UV.
Autre idée fausse : l'usage des produits solaires pendant une séance de bronzage ne ferait qu'accroître le temps nécessaire pour bronzer. Il n'empêche que la dose totale d'UV reçue reste plus importante.
Il faut souligner également que le remplacement régulier des lampes, même s'il est indispensable, ne change rien au problème fondamental qu'est l'exposition excessive et cumulative aux UV.
Le problème de santé est donc l'élément dominant de cette proposition de loi et, en terminant, je rappellerai que le nombre de cas de mélanome malin est en augmentation constante. En outre, l'incidence et la mortalité sont sous-estimés car bien que le mélanome malin ne représente que 5% des cancers de la peau, il est responsable du décès de deux tiers des personnes ayant ce type de cancer. Or, les moyens de prévention sont relativement simples. C'est pourquoi nous avons défendu l'idée d'une responsabilisation accrue des utilisateurs potentiels des bancs solaires et c'est là, finalement, la conclusion de cette proposition qui fixe un cadre au sein duquel des citoyens informés de manière objective deviendront des acteurs responsables de leur santé. (Applaudissements.)
M. le président. La parole est à M. Destexhe.
M. Destexhe (PRL-FDF). Monsieur le président, le groupe PRL est également conscient des risques résultant d'une exposition inutile au banc solaire. Mme Cantillon les a très bien rappelés : vieillissement accéléré de la peau, affections oculaires telles que kératite et cataracte, apparition de cancers.
D'après les statistiques, mille nouveaux cas de cancers sont recensés chaque année dans notre pays et l'on s'attend à une augmentation considérable au cours des prochaines années. Le nombre de décès dus au cancer de la peau a presque doublé dans les années 80. Certains scientifiques affirment que si la tendance actuelle se poursuit, le mélanome deviendra la première cause de mortalité dans les pays occidentaux après l'an 2000.
Le PRL dans son ensemble et moi-même en particulier, en ma qualité de médecin, avons été fort sensibilisés au problème. Dès l'été 1996, nous avons interpellé à plusieurs reprises le ministre de la Santé publique à ce sujet. Nous lui suggérions de traiter ce problème à la fois par un arrêté royal reconnaissant la nécessité d'informer davantage et correctement les citoyens et par une grande campagne de sensibilisation des consommateurs, c'est-à-dire potentiellement l'ensemble de la population.
En mars 1977, à la suite de l'enquête de Test-Achats , qui a démontré que les 63 centres de bronzage étudiés passaient pratiquement tous sous silence les risques à court et long termes pour la santé, nous avons une nouvelle fois interpellé le ministre en lui proposant d'établir une législation minimale en la matière et de reprendre l'idée d'une campagne d'information. Nous n'avons malheureusement pas été suivis.
La raison pour laquelle nous n'avons pas déposé de proposition de loi est conforme à la philosophie libérale. Nous estimons en effet qu'il n'est pas nécessaire de tout régir par l'intermédiaire d'une législation. Un certain nombre de matières doivent pouvoir être réglées soit par arrêté royal, soit par le bon sens et une série de campagnes d'information, qui n'ont jusqu'à présent pas été menées.
Le ministre Colla n'a pas suivi cette approche et M. Philippe Charlier a déposé une proposition de loi qui nous a en quelque sorte obligés à déposer une proposition alternative.
Comme Mme Cantillon l'a très bien expliqué dans son rapport, nous considérons que la proposition de M. Philippe Charlier, que nous examinons aujourd'hui, est trop rigide, trop compliquée et trop bureaucratique. L'accent a exagérément été mis sur les mesures répressives plutôt qu'informatives même si je reconnais volontiers que la commission a considérablement atténué la proposition initiale de M. Philippe Charlier qui n'hésitait pas à envoyer les exploitants de bancs solaires en prison s'ils ne respectaient pas la législation.
Par ailleurs, la présence constante d'un membre de personnel qualifié entraînera la disparition des centres de bronzage automatiques.
L'objectif premier d'une telle proposition devrait être l'information correcte des citoyens sur les dangers potentiels résultant de cette utilisation. Or, ni la présence constante d'une personne ni une formation obligatoire ne pourront garantir de façon suffisante que le citoyen sera correctement informé.
Nous aurions préféré une forme d'autorégulation du secteur comme c'est le cas aux Pays-Bas où le secteur organise une formation volontaire des exploitants des centres de bronzage et, surtout, une grande campagne d'information du public. Évidemment, seul le ministre peut lancer une telle campagne, le Parlement n'ayant ni la possibilité de l'organiser ni même de la suggérer par une disposition législative.
Il ne faut pas non plus exclure le risque que les frais supplémentaires entraînés par la formation soient répercutés dans les prix facturés aux clients de sorte que le prix de la séance de banc solaire augmente et qu'une fraction, peut-être marginale, de la population choisisse d'avoir un appareil à domicile, échappant ainsi à tout contrôle.
Il existe donc un risque, certes limité, de produire des effets contraires aux objectifs de la proposition qui vise la protection de l'ensemble des consommateurs de bancs solaires.
Pour conclure et en caricaturant quelque peu, il ne faut pas oublier que le risque d'exposition n'existe pas seulement dans les centres de bronzage mais aussi à la mer du Nord, pour tous ceux qui vont se faire rôtir à la plage un jour de juillet, sans crème solaire ni précaution. Ce risque n'a été ni évalué ni mesuré mais il est peut-être beaucoup plus important que celui engendré par les bancs solaires. C'est pourquoi une campagne de sensibilisation aux risques du soleil et des bancs solaires aurait été beaucoup plus utile qu'une proposition de loi limitée aux centres de bronzage.
C'était notre objectif initial et nous pensions qu'il ne devait pas être traité au Parlement. C'est un peu, monsieur Charlier, comme si nous proposions de lancer une campagne d'information télévisée destinée à ceux qui se rendent sur la plage au mois de juillet et que vous proposiez de poster à côté de chaque transat un plagiste chargé d'expliquer les risques du soleil à tous les bronzeurs potentiels de l'été! (Applaudissements.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Coene.
De heer Coene (VLD). Mijnheer de voorzitter, voortgaande op de redenering van de heer Destexhe zou ik voorstellen dat men slechts toegang heeft tot het strand nadat men langs een ambtenaar is gegaan die wijst op de gevaren van het zonnen. Ik voer hier in deze bespreking het woord namens mevrouw Nelis die de werkzaamheden in de commissie heeft gevolgd, maar vandaag omwille van ambtsverplichtingen in het buitenland vertoeft en bijgevolg deze plenaire vergadering niet kan bijwonen.
Na maandenlange discussie in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden ligt uiteindelijk een wetsvoorstel tot regeling van de exploitatie van zonnecentra ter stemming. Het is verwonderlijk dat de behandeling van dit relatief minder belangrijk thema zeker in vergelijking met de grote hervormingen die hier de jongste tijd ter discussie liggen zolang is blijven aanslepen. Hiermee bedoelen we niet dat het wetsvoorstel onbelangrijk zou zijn. Integendeel, het voorstel streeft ernaar de volksgezondheid te verbeteren. Toch toont het aan dat de voorstellen die oorspronkelijk werken geformuleerd zo wereldvreemd zijn dat zij moeten worden teruggebracht tot hun ware opdracht.
De indieners van het voorstel gaan uit van de gevaren van de zon, het zonnen in het algemeen en van het kunstmatig zonnen in het bijzonder. De rapporteur heeft uitvoerig gewezen op de belangrijke risico's. Zoals de heer Destexhe heeft naar voren gebracht wordt hier een belangrijke discriminatie geïntroduceerd want enkel het zonnebaden via kunstmatige middelen wordt gereglementeerd terwijl het natuurlijk proces buiten beschouwing wordt gelaten, alhoewel vaststaat dat de medische risico's even groot zijn. Dit wijst op een zekere vorm van hypocrisie.
Preventieve initiatieven om huidkanker te vermijden en maatregelen om de kwaliteit van de zonnecentra te verhogen, kunnen wel degelijk worden toegejuicht, maar de vraag die bij dit wetsvoorstel rijst is of de voorgestelde maatregelen wel degelijk hun doel bereiken.
Ten eerste wordt de burger alweer het slachtoffer van overregulering en betuttelende overheidsmaatregelen die niet zullen leiden tot veel positieve resultaten.
Ten tweede wordt er uitgegaan van een verkeerde interpretatie van gegevens over zon en zonnebanken om tot een al te stringente regelgeving te komen.
Ten derde wordt het probleem selectief aangepakt. Enkel de zonnebankcentra worden geviseerd. De zonnebanken die thuis worden opgesteld vallen buiten elke reglementering en informatiecampagne.
Ten vierde treffen de maatregelen die worden opgelegd vooral de onbemande zonnecentra die ongetwijfeld zullen verdwijnen.
Er dient te worden beklemtoond dat de bepalingen van het wetsvoorstel enkel en alleen van toepassing zijn op de commerciële zonnecentra en de personen die belast zijn met het dagelijks beheer ervan. Over het privé-gebruik van zonnebanken rept dit voorstel met geen woord. Op termijn kan dit leiden tot een volledige verschuiving van het gebruik van commerciële zonnebanken naar privé-zonnebanken. Op die manier zal er nog nauwelijks controle mogelijk zijn op de informatie over het gebruik van de toestellen en zal men uiteindelijk nog verder afstaan van de nagestreefde doelstellingen dan vandaag. Als de voorgestelde regeling leidt tot het volledig verdwijnen van de commerciële zonnecentra, dan vraag ik mij toch af of ze zinvol is.
Verder wordt bepaald dat een zonnebankcentrum niet operationeel mag zijn als er geen verantwoordelijke aanwezig is die de verplichte opleiding heeft gevolgd. Deze opleiding heeft tot doel de exploitant een grondige kennis te bezorgen van de gevaren en de risico's van zonnebanken, zodat hij zijn klanten beter kan voorlichten. Hierbij wordt echter vergeten dat het opleggen door de overheid van een verplichte opleiding weinig waarborgen biedt voor een betere informatie en een hogere kwaliteit van de dienst aan de klant. Een voorbeeld kan dit illustreren.
Tijdens de opleiding leert de exploitant onder andere de verschillende huidtypes van elkaar te onderscheiden. Voor het huidtype 1 is het risico op zonnebrand en dus ook op kwaadaardige huidkankers het grootst. Nochtans wordt vastgesteld dat precies mensen met dit huidtype het meest geneigd zijn de zonnebanken te gebruiken. Verwacht wordt nu dat de uitbater met een opleiding deze klanten er uitdrukkelijk op zal wijzen dat zij vanuit medisch oogpunt beter ver weg van de zonnebanken kunnen blijven.
Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat de klant zo goed mogelijk moet worden ingelicht, maar ik vind het alles behalve realistisch te veronderstellen dat een uitbater een potentiële klant ten stelligste zal afraden zijn infrastructuur te gebruiken. Het correct informeren van de burgers over de gevaren en het risico verbonden aan het zonnebankgebruik is volgens de indieners de belangrijkste doelstelling van het wetsvoorstel. De permanente aanwezigheid van een goed opgeleid persoon kan de realisatie van deze doelstelling mijns inziens niet waarborgen. De verplichte opleiding lijkt mij dan ook weinig zinvol.
Zoals in andere landen en sectoren reeds overvloedig werd aangetoond, is een vorm van zelfregulering wellicht meer aangewezen. Waarom zou de beroepsorganisatie niet zelf een vrijwillige opleiding voor de kandidaat-exploitanten van een zonnebankcentrum kunnen organiseren ? De beroepsorganisatie is beter geplaatst dan de overheid om haar leden te overtuigen van het nut van een dergelijke opleiding. De beroepsorganisatie heeft ook alles te winnen bij het verzorgen van de goede naam van de sector en van haar aangeslotenen. De professionele uitbaters van zonnebankcentra zijn overigens reeds bezig met de uitwerking van een conventie die ook voorziet in de invoering van een opleiding, in initiatieven voor kwaliteitsbewaking, controle en kwaliteitslabels.
De verplichte aanwezigheid van een persoon die de opleiding heeft gevolgd heeft natuurlijk verregaande gevolgen voor de automatische zonnecentra. Zij zullen eenvoudigweg moeten verdwijnen, alleen al omdat het aanpassen van de beschikbare ruimte aan de nieuwe vereisten nagenoeg onmogelijk is.
Vanuit sociaal en menselijk standpunt is het bovendien aangewezen dat centra die toch voor verbouwing in aanmerking komen, over een voldoende lange termijn kunnen beschikken om deze werken te laten uitvoeren. Wij hebben de leden van de commissie daar meermaals op gewezen. Eigenaars van onbemande centra die de jongste jaren zwaar hebben geïnvesteerd, moeten de vereiste ruimte kunnen vrijmaken voor de verplicht aanwezige exploitant, voor het aanbrengen van de informatiepanelen en voor het ontvangen van potentiële klanten.
De overgangsperiode van 9 maanden na de inwerkingtreding van de wet, die na een amendement van de senatoren Charlier en D'Hooghe werd ingevoerd, lijkt ons een absoluut minimum. We vinden het ook normaal dat de onbemande zonnecentra meer tijd krijgen omdat ze de meest ingrijpende aanpassingen moeten doen. We hebben dan ook een amendement ingediend dat deze exploitanten twee jaar de tijd geeft om zich met alle bepalingen van de wet in regel te stellen. Uiteraard zullen ze eerst een haalbaarheidsstudie moeten uitvoeren om na te gaan of ze wel de nodige investeringen zullen doen. Ze moeten namelijk verbouwingswerken uitvoeren, personeel selecteren, aanwerven en opleiden. Een termijn van 9 maanden is voor de meeste onbemande centra bedrijfseconomisch gezien te kort om dit allemaal rond te krijgen.
Dit voorstel is dus opnieuw een kaakslag voor de vele kleine zelfstandigen die in deze zonnecentra hebben geïnvesteerd. Het is mij overigens opgevallen dat niemand in staat is te zeggen over hoeveel vestigingen het eigenlijk gaat. We vragen ons dan ook af of men niet met een kanon op een mug schiet. Het zou wel eens kunnen dat dit voorstel meer schade berokkent dan dat het voordelen voor de volksgezondheid oplevert.
Ik vraag me trouwens ook af wat er gebeurt met de zonnebankcentra in openbare zwembaden en in hotels. Volgens de nieuwe wet is ook daar de aanwezigheid van een opgeleid personeelslid vereist en dient ook daar een omslachtige intakeprocedure voor de klant te worden gevolgd.
Artikel 6 was in zijn oorspronkelijke vorm nogal lachwekkend en dan druk ik mij nog voorzichtig uit. Het bepaalde immers dat zonnebankgebruik verboden is voor minderjarigen en zwangere vrouwen. De nodige controle was ook in het artikel ingeschreven. Gelukkig heeft men de absurditeit van de bepaling over de zwangere vrouwen ingezien en werd het artikel aangepast. Controle is immers onmogelijk en betekent bovendien een grove inbreuk op de privacy van de klant.
Voor minderjarigen onder de 15 jaar blijft het verbod gelden. Blootstelling aan de zon en de zonnebank houdt voor kinderen immers gezondheidsrisico's in. Op dit punt kan niet genoeg aan preventie worden gedaan. Eens te meer wijs ik erop dat dit verbod natuurlijk geen enkele impact heeft op de thuisgebruikers en eerder een verschuiving van de activiteit teweeg zal brengen. Erg efficiënt zal het allemaal niet zijn.
Een vergelijking met roken en andere ongezonde gewoonten ligt hier voor de hand. Ik stel vast dat men minderjarigen het roken niet wil verbieden. Deze discussie werd hier nog gevoerd naar aanleiding van het verbod op de tabaksreclame. Er wordt enkel op een duidelijke en ondubbelzinnige manier gewaarschuwd voor de schadelijke gevolgen van roken en er worden preventiecampagnes opgezet. Voor de zonnecentra, die een gelijkaardig probleem voor de volksgezondheid betekenen, gaat men echter wel degelijk over tot een verbod zonder bijkomende informatiecampagnes. Wanneer we dan weten dat ook het privé-gebruik van een zonnebank mogelijk is, dan vraag ik me toch af hoe efficiënt dit allemaal is voor de bevordering van de volksgezondheid.
Artikel 9 bepaalt dat aan de klant een document met een waarschuwende tekst moet worden overhandigd. De klant moet bevestigen kennis te hebben genomen van deze tekst en moet deze verklaring ondertekenen en boven zijn handtekening de woorden « gelezen en goedgekeurd » plaatsen. Deze ongelooflijk omslachtige en bureaucratische verplichting lijkt mij weinig zinvol. In ons amendement stellen we dan ook voor de noodzakelijke informatie duidelijk zichtbaar en leesbaar in het zonnecentrum uit te hangen, zodat de gebruikers maximaal worden geïnformeerd en gesensibiliseerd rond de risico's van het gebruik van een zonnebank. Wij vinden het uitermate belangrijk de burger op de hoogte te brengen van wat verstandig en van wat veilig zonnen precies inhoudt en hoe zonnebanken daarin kunnen worden ingepast. Belangrijk daarbij is te beseffen dat huidkanker het gevolg is van de totale hoeveelheid zonnestralen, ongeacht van welke bron ze afkomstig zijn.
De controle op de toepassing van artikel 7 lijkt mij niet evident. Hoe kan men immers nagaan of de exploitant de verplichte informatie mondeling aan de klant meedeelde ? Hoe kan worden gecontroleerd of elke klant het informatiedocument ondertekende ?
We hebben ook bedenkingen bij de controles. Speciaal aan te werven « zonnebankambtenaren » kunnen tijdens de openingsuren in de zonnecentra overtredingen vaststellen. We hebben vragen over de manier waarop deze ambtenaren de overtredingen kunnen vaststellen. Daarom dienden we een amendement in om in de tekst een bepaling op te nemen dat de controleambtenaren de normale werking van de zonnecentra niet mogen verstoren. De controles dienen op een behoorlijke wijze te worden uitgevoerd met respect voor de privacy van de klanten. Er mogen geen « peepambtenaren » komen. Een zonnebankbeurt mag bijvoorbeeld niet worden onderbroken voor een controle.
Tot slot heb ik nog opmerkingen over de sancties die in het voorstel zijn opgenomen. In de oorspronkelijke tekst werd een onlogisch en weinig rechtszekerheid biedend systeem opgenomen. In onze amendementen hierop pleitten wij voor een duidelijk en getrapt systeem van sancties. Eerst moet er een waarschuwing worden gegeven. Wanneer aan die waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, volgt een administratieve boete en als hieraan geen gevolg wordt gegeven, wordt het dossier aan de procureur des Konings bezorgd. Op die manier krijgt de overtreder redelijk haalbare termijnen om zich in regel te stellen. Wij hebben er ook voor gepleit de gevangenisstraffen voor overtredingen van de wet te schrappen. Het behoud van die strafbepaling was immers absurd, omdat een vrijheidsberovende straf fundamenteel in het leven van het individu ingrijpt. Bovendien zitten de gevangenissen nu al nokvol en zouden de magistraten er een pak werk bijkrijgen. Als liberalen hebben wij ons hiertegen stellig verzet.
Zoals blijkt uit mijn betoog poogde de VLD met talrijke amendementen, opgesteld door mevrouw Nelis, het wetsvoorstel realistischer, minder bureaucratisch en minder repressief te maken. Op een aantal punten lukte dit ook. De uiteindelijke versie van het wetsvoorstel blijft voor de VLD evenwel een schoolvoorbeeld van overregulering en wellicht goed bedoelde, maar weinig efficiënte betutteling van de burger. De VLD-fractie zal het dan ook niet goedkeuren. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan mevrouw Maximus.
Mevrouw Maximus (SP). Mijnheer de voorzitter, wanneer we morgen stemmen over het wetsvoorstel tot regeling van de exploitatie van zonnecentra zetten we een punt achter de bespreking van het derde parlementair initiatief dat kadert in een groeiende zorg voor de volksgezondheid door het bevorderen van preventief gezondheidsgedrag.
Zoals uit het verslag van mevrouw Cantillon blijkt, werd dit voorstel, dat van bij de indiening op de steun van verschillende fracties kon rekenen, grondig besproken en daar waar nodig geamendeerd. Dat blijkt trouwens ook uit het betoog van de heer Coene. Zoals ook het geval was in het dossier over de tabaksreclame en dat van de walkmen, verbaast het niemand dat we ook wat dit voorstel betreft onder druk worden gezet door zowel de voor- als de tegenstanders van de nieuwe regeling. Het kwam er dus op aan de argumenten voor een regeling van de exploitatie van de zonnebankcentra met het oog op het voorkomen van huidkankers, waarvan sommige een dodelijke afloop hebben, te verzoenen met de vereisten van een economische activiteit die voor tal van kleine zelfstandigen het verschil uitmaakt tussen leven en overleven. Alle amendementen hadden dan ook tot doel een evenwicht te vinden tussen deze veelal tegengestelde belangen. Van wereldvreemdheid was er bij de bespreking dus zeker geen sprake.
De SP-fractie is van mening dat de door de commissie goedgekeurde tekst aan deze bekommernissen tegemoetkomt. De beperkte, maar verplichte opleiding van de exploitanten moet hen in staat stellen hun klanten te informeren en waar nodig te waarschuwen voor de gevaren waaraan zij zich blootstellen. De overgangstermijnen, die verschillend zijn voor de bemande en de onbemande zonnebankcentra moeten een vlotte aanpassing mogelijk maken, zeker wanneer de sector, zoals hij heeft beloofd, de opleiding zelf organiseert in het kader van de middenstandsopleiding. Aangezien deze onder de bevoegdheid van de gemeenschappen valt, is overleg op ministerieel vlak hier zeker aangewezen. We hebben vanwege de betrokken minister de garantie gekregen dat dit effectief zal gebeuren. De ruchtbaarheid die reeds aan dit dossier werd gegeven, moet bovendien borg staan voor een vlot verloop van de overgangsfase.
Het lobbywerk is echter andermaal in actie geschoten en ook na vandaag nog zal men allicht al het mogelijke doen om het evenwichtige besluit van de commissie nog te dwarsbomen. Daarom is het van het grootste belang dat de exploitanten op een correcte manier worden geïnformeerd en dat er geen karikatuur wordt gemaakt van de informatieplicht of van de controleprocedures. Wat van de uitbater wordt gevraagd is niet meer of minder dan wat elke handelaar in het kader van een goede dienstverlening aan zijn klanten aanbiedt. Wanneer een verkoper een klant er opmerkzaam op maakt dat het product dat hij wil kopen voor hem niet het meest geschikte is, dan komt die klant zeker naar die winkel terug. Verkopers die hun klanten slecht informeren, zullen hun klanten verliezen.
Wat betreft de afdwingbaarheid van de opgelegde regels, werd in ruime mate tegemoetgekomen aan de bekommernis de zonnebankcentra niet aan een strengere controle te onderwerpen dan andere middenstandsbedrijven uit bijvoorbeeld de voedingssector. Er is dus geen sprake van heksenjacht of broodroof van kleine zelfstandigen die met de exploitatie van enkele zonnebanken een aanvullend inkomen verwerven. Integendeel, de nieuwe regeling betekent een ondersteuning van wat zij aan hun klanten aanbieden. Iedereen kan immers de opleiding volgen. Het gaat hier niet om een universitaire opleiding en zij neemt geen jaren in beslag. Het gaat om een in de tijd beperkte specifieke opleiding in het kader van de minddenstandsopleidingen. De exploitanten van dergelijke zonnebanken zouden in feite zelf spontaan die stap moeten zetten. Zelf ken ik er trouwens enkele die maar een paar zonnebanken hebben, maar die toch heel goed beseffen dat zij met iets bezig zijn dat de gezondheid kan schaden van mannen, vrouwen en zelfs kinderen, die zonder zich bewust te zijn van de gevaren, gewoon de trend volgen die een bruine huid simpelweg gelijkstelt met gezond zijn, terwijl het tegendeel soms meer waar is.
We zijn ons ervan bewust dat de sector klanten zal verliezen. Het is inderdaad de bedoeling klanten die zich aan ernstige schade blootstellen het gebruik van zonnebanken te ontraden en ze ertoe aan te zetten voor een gezondere levenswijze te kiezen. Als die klanten effectief afhaken, zullen we ons doel hebben bereikt. Zonder dat het de bedoeling is mensen te broodroven, willen we de openbare gezondheid vrijwaren.
Ik verheug mij over de heel open bespreking in de commissie. Zoals de heer Coene al zei, werden er tal van amendementen van de oppositie aangenomen. Op basis van de informatie die wij uit de talrijke hoorzittingen hebben gehaald, hebben we in eer en geweten gezocht naar een alternatief voor een algemene oplossing, want die is op het ogenblik niet te vinden. Buiten groots opgezette informatiecampagnes zien we geen middel om op te treden tegen het gebruik van zonnebanken thuis, maar dat was ook niet de bedoeling van het wetsvoorstel. Wat we vooral wensten was de commerciële uitbating van zonnebanken aan banden te leggen, zonder daarom aan overregulering te doen of door de verkoop van zonnebanken categoriek te verbieden. We zijn ervan overtuigd dat dit een evenwichtig voorstel is geworden waar een ruime meerderheid zich in kan erkennen, ook bij de bevolking. De SP-fractie zal dit voorstel morgen goedkeuren. (Applaus.)
De voorzitter. Daar niemand meer het woord vraagt, is de algemene bespreking gesloten en vatten we de artikelsgewijze bespreking aan.
Plus personne ne demandant la parole, la discussion générale est close et nous passons à l'examen des articles.
Artikel één luidt :
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Article premier. La présente loi règle une matière visée à l'article 78 de la Constitution.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 2. Deze wet is van toepassing op elk zonnecentrum, met inbegrip van alle personen die instaan voor het dagelijks beheer van de zonnebankactiviteit.
Onder deze wet vallen niet de ziekenhuizen en dermatologische diensten waar gebruik wordt gemaakt van ultravioletstralen ter behandeling van bepaalde huidaandoeningen.
Art. 2. La présente loi s'applique à tout centre de bronzage, y compris toutes les personnes qui s'occupent de la gestion journalière de l'activité banc solaire.
Ne sont pas visés par la présente loi les hôpitaux et services dermatologiques où il est fait usage des rayons ultraviolets comme agent thérapeutique pour certaines affections dermatologiques.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 3. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
ultravioletlamp : elke stralingsbron bedoeld om niet-ioniserende elektromagnetische energie uit te zenden op een golflengte van 400 nanometer en minder, rekening houdend met het schermeffect van enig scherm of enige beschermende voorziening die errond is aangebracht;
zonnebank : toestel met minstens één ultravioletlamp, gebruikt om de huid snel bruin te kleuren;
zonnecentrum : solarium, plaats waar met commercieel oogmerk gebruik wordt gemaakt van minstens één zonnebank of elke andersoortige installatie die een ultravioletlamp bevat.
Art. 3. Pour l'application de la présente loi, il faut entendre par :
émetteur d'ultraviolets : toute source de rayonnement conçue pour émettre de l'énergie électromagnétique non ionisante sur des longueurs d'onde de 400 nanomètres et au-dessous, en tenant compte de l'effet d'écran, de tout écran ou de tout dispositif de protection pouvant l'entourer;
banc solaire : appareil comportant au moins un émetteur d'ultraviolets, utilisé pour obtenir un hâlage ou bronzage rapide;
centre de bronzage : lieu où il est fait usage, à des fins commerciales, d'au moins un banc solaire ou de tout autre type d'installation comportant un émetteur d'ultraviolets.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 4. Een zonnecentrum kan niet werken in afwezigheid van een persoon die een opleiding overeenkomstig artikel 5 van deze wet heeft genoten.
Art. 4. Un centre de bronzage ne peut fonctionner en l'absence d'une personne ayant reçu une formation conforme au prescrit de l'article 5 de la présente loi.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 5. Ieder die in een zonnecentrum instaat voor het dagelijks beheer van de zonnebankactiviteit, moet een opleiding hebben gevolgd die door de gemeenschappen wordt bepaald.
De exploitant van een zonnecentrum dat bij de inwerkingtreding van deze wet reeds in bedrijf is, moet die opleiding volgen binnen een termijn van twee jaar volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden.
Art. 5. Toute personne qui, dans un centre de bronzage, s'occupe de la gestion journalière de l'activité banc solaire doit avoir reçu une formation déterminée par les communautés.
L'exploitant d'un centre de bronzage déjà ouvert lors de l'entrée en vigueur de la présente loi doit acquérir cette formation dans un délai de deux ans suivant l'entrée en vigueur de la présente loi.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 6. Het is de exploitant van een zonnecentrum ten strengste verboden minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar de gelegenheid te geven in zijn zonnecentrum gebruik te maken van zonnebanken of andere installaties die ultravioletstralen afgeven.
Art. 6. Il est strictement interdit à tout exploitant d'un centre de bronzage de permettre au sein de son établissement l'utilisation de bancs solaires ou de tout type d'installation comportant un émetteur de rayons ultraviolets aux mineurs d'âge de moins de quinze ans.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 7. Het verbod zoals bepaald in artikel 6 moet duidelijk leesbaar aan de ingang van het centrum uitgehangen worden.
Art. 7. L'interdiction prévue à l'article 6 doit être affichée de manière bien lisible à l'entrée du centre.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 8. In elk zonnecentrum moet een bord worden aangebracht dat op minstens vijf meter afstand leesbaar is en waarop de volgende informatie duidelijk wordt weergegeven :
« Ultravioletstraling kan huidkanker veroorzaken en de ogen ernstig beschadigen. Het gebruik van een beschermende bril is verplicht. Bepaalde geneesmiddelen en cosmetica kunnen ongewenste huidreacties veroorzaken.
Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is ten zeerste af te raden voor minderjarigen van meer dan vijftien jaar en voor zwangere vrouwen. »
Art. 8. Dans tout centre de bronzage, un panneau lisible à au moins cinq mètres de distance doit stipuler clairement les informations suivantes :
« Les rayonnements ultraviolets peuvent provoquer le cancer de la peau et peuvent gravement endommager les yeux. Il est obligatoire d'utiliser des lunettes de protection. Certains médicaments et cosmétiques peuvent provoquer des réactions cutanées indésirables.
L'exposition aux rayons ultraviolets artificiels est fortement déconseillée aux mineurs d'âge de plus de quinze ans et aux femmes enceintes. »
Aangenomen.
Adopté.
Art. 9. Iedereen die instaat voor het dagelijkse beheer van de zonnebank, moet de klant informeren over de gevaren van blootstelling aan ultravioletstraling. Hij of zij moet dat mondeling doen en moet elke nieuwe klant tevens een tekst overhandigen waarin inzonderheid het volgende wordt uitgelegd :
« Zonnebanken of andere toestellen die ultravioletstralen afgeven, zouden niet mogen worden gebruikt door personen die zeer gevoelig zijn voor zonnestralen (herhaalde zonnebrand), zonnebrand vertonen, lijden aan huidkanker of aan een huidaandoening die tot kanker kan leiden. Ook personen met familiale antecedenten moeten het gebruik ervan mijden.
Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is verboden voor minderjarigen beneden de leeftijd van vijftien jaar en ten zeerste af te raden voor de andere minderjarigen en voor zwangere vrouwen.
Kunstmatige of natuurlijke ultravioletstralen kunnen huid en ogen ernstig beschadigen. Intense en herhaalde blootstelling aan ultravioletstralen kan leiden tot vroegtijdige veroudering van de huid en tot een verhoogd risico op huidkanker. Die schade aan de huid is onomkeerbaar.
Het niet-dragen van de verplichte beschermingsbril tijdens blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen kan oogbeschadigingen veroorzaken zoals keratitis (hoornvliesontsteking) of cataract (troebel worden van de ooglens).
Bijgevolg moeten de volgende voorzorgen worden genomen :
een goede beschermende bril dragen;
alle resten van cosmetica-producten verwijderen en geen beschermend zonnebrandmiddel gebruiken;
zich niet aan ultravioletstraling blootstellen wanneer men geneesmiddelen inneemt die de gevoeligheid voor ultravioletstralen verhogen;
als men aan een huidziekte lijdt geen gebruik maken van de zonnebank zonder het advies van een arts in te winnen;
tijdens de eerste sessie de tijd van de blootstelling zo kort mogelijk houden om te zien hoe de huid reageert. »
Bovendien moet het document ook de verschillende huidtypes beschrijven, evenals het specifieke risico voor elk van hen.
De klant moet bevestigen kennis genomen te hebben van de tekst door een verklaring aan de exploitant te ondertekenen en boven de handtekening de woorden « gelezen en goedgekeurd » te vermelden.
Art. 9. Toute personne qui s'occupe de la gestion journalière de l'activité banc solaire est tenue d'informer le client des dangers de l'exposition aux rayons ultraviolets. Elle est tenue de le faire oralement et de donner à tout nouveau client un texte explicatif comportant notamment les indications suivantes :
« Les bancs solaires ou tout appareil émettant des rayons ultraviolets ne doivent pas être utilisés par des personnes présentant une sensibilité importante face au soleil (brûlures fréquentes), présentant un coup de soleil, un cancer de la peau ou toute affection de la peau pouvant prédisposer à l'apparition de cette maladie. Les personnes ayant des antécédents familiaux doivent aussi éviter leur utilisation.
L'exposition aux rayons ultraviolets artificiels est interdite aux mineurs de moins de quinze ans et est fortement déconseillée aux autres mineurs d'âge et aux femmes enceintes.
Le rayonnement ultraviolet artificiel ou naturel peut affecter gravement la peau et les yeux. Les expositions intenses et répétées aux rayonnements ultraviolets peuvent provoquer un vieillissement prématuré de la peau ainsi qu'une augmentation du risque de développer un cancer de la peau. Les dégâts causés à la peau sont irréversibles.
Le non-respect du port obligatoire de lunettes de protection au cours des séances d'exposition aux ultraviolets émis artificiellement peut provoquer des lésions oculaires telles que la kératite (inflammation de la cornée) ou la cataracte (opacification du cristallin).
En conséquence, les précautions suivantes doivent être prises :
utiliser des lunettes de protection adéquates;
enlever les cosmétiques et ne pas appliquer d'écran solaire;
s'abstenir de toute exposition aux ultraviolets lors de périodes d'absorption de médicaments augmentant la sensibilité aux rayons ultraviolets;
s'abstenir de s'exposer en cas de maladie de la peau sans avis d'un médecin;
limiter le temps d'exposition pendant la première session afin d'évaluer la réaction de la peau. »
En outre, les différents phototypes doivent figurer sur ce document ainsi que le risque lié à chacun d'entre eux.
Le client doit certifier avoir pris connaissance de ce texte, en signant une reconnaissance à l'exploitant et en mentionnant les termes « Lu et approuvé » au-dessus de la signature.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 10. § 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie zien de burgemeester of zijn gemachtigde, alsook de door de Koning aangestelde ambtenaren toe op de uitvoering van deze wet en van de besluiten ter uitvoering van deze wet.
Zij kunnen in alle zonnecentra binnentreden tijdens de openingsuren, zonder evenwel de normale werking van de zonnecentra te verstoren.
§ 2. Zij stellen de overtredingen vast in een proces-verbaal, dat bewijskracht heeft tot het tegendeel is bewezen.
Zij kunnen elke persoon horen die verantwoordelijk is voor het geïnspecteerde centrum, alsook de personen die voor rekening van dat centrum werken en iedere andere persoon van wie wordt vastgesteld dat hij deze wet of een van de uitvoeringsbesluiten heeft overtreden.
Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen tien dagen na de vaststelling van het strafbaar feit aan de overtreder bezorgd.
§ 3. Het proces-verbaal waarbij de in artikel 14 bedoelde overtredingen worden vastgesteld en dat is opgesteld door de met het toezicht belaste ambtenaren die door de Koning zijn aangesteld, wordt aan de overeenkomstig artikel 13 aangestelde ambtenaar overgezonden. Is het proces-verbaal door de burgemeester of zijn vertegenwoordiger opgesteld, dan kan het eveneens aan de voornoemde ambtenaar worden bezorgd.
Art. 10. § 1er . Sans préjudice des attributions des officiers de police judiciaire, le bourgmestre ou son délégué, ainsi que les fonctionnaires et agents désignés par le Roi surveillent l'exécution des dispositions de la présente loi ainsi que des arrêtés pris en exécution de celle-ci.
Ils peuvent pénétrer dans tous les centres de bronzage aux heures d'ouverture de ceux-ci, sans toutefois en gêner le fonctionnement normal.
§ 2. Ils constatent les infractions dans les procès-verbaux faisant foi jusqu'à preuve du contraire.
Ils peuvent procéder à l'audition de toute personne responsable du centre inspecté et des personnes travaillant pour le compte de ce centre, ainsi que de toute autre personne pour laquelle il est constaté une infraction à la présente loi ou à un de ses arrêtés d'exécution.
Une copie du procès-verbal est transmise au contrevenant dans les dix jours de la constatation de l'infraction.
§ 3. Le procès-verbal constatant les infractions visées à l'article 14 et rédigé par les fonctionnaires chargés de la surveillance désignés par le Roi, est transmis au fonctionnaire désigné en application de l'article 13. Au cas où le procès-verbal aurait été rédigé par le bourgmestre ou son délégué, il peut également être envoyé au fonctionnaire précité.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 11. Wanneer een in artikel 13 bedoelde overtreding of een overtreding van een van de besluiten ter uitvoering van deze wet wordt vastgesteld, geeft de door de Koning overeenkomstig artikel 10 van deze wet aangestelde ambtenaar de overtreder een waarschuwing waarin deze wordt aangemaand binnen dertig dagen na het sturen van deze waarschuwing een einde te maken aan die overtreding.
De waarschuwing wordt binnen tien dagen na de vaststelling van de overtreding aan de overtreder ter kennis gebracht door overhandiging van een afschrift van het proces-verbaal ter vaststelling van de feiten of door een bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
De waarschuwing vermeldt :
a) de ten laste gelegde feiten en de overtreden wettelijke bepaling of bepalingen;
b) de termijn waarbinnen daaraan een einde moet worden gemaakt;
c) dat indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, het proces-verbaal medegedeeld zal worden aan de ambtenaar belast met de toepassing van de procedure bedoeld in artikel 13.
Art. 11. Lorsqu'une infraction visée à l'article 13, ou à un des arrêtés pris en exécution de la présente loi, est constatée, le fonctionnaire ou l'agent désigné par le Roi en application de l'article 10 de la présente loi donne un avertissement au contrevenant le mettant en demeure de mettre fin à cette infraction dans les trente jours qui suivent l'envoi de l'avertissement.
Dans les dix jours de la constatation de l'infraction, l'avertissement est notifié au contrevenant par remise d'une copie du procès-verbal de constatation des faits ou par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception.
L'avertissement mentionne :
a) les faits imputés et la ou les dispositions légales enfreintes;
b) le délai dans lequel il doit y être mis fin;
c) qu'au cas où il n'est pas donné suite à l'avertissement, le procès-verbal sera notifié à l'agent qui est chargé de l'application de la procédure visée à l'article 13.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 12. Overtreding van de artikelen 4 en 5 van deze wet heeft de sluiting van het zonnecentrum tot gevolg.
Art. 12. Toute infraction aux articles 4 et 5 de la présente loi entraîne la fermeture du centre de bronzage.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 13. Bij een andere dan de in artikel 12 bedoelde overtreding van de bepalingen van deze wet of van de besluiten ter uitvoering ervan en wanneer aan de waarschuwing geen gevolg gegeven wordt, legt de daartoe door de Koning aangestelde ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid een administratieve boete op.
Het bedrag van de te betalen som mag niet lager zijn dan het minimum noch hoger dan het maximum van de geldboete die op de overtreding is gesteld, zoals bepaald in artikel 14.
De Koning bepaalt de wijze waarop deze boete wordt betaald.
Bij weigering van betaling van de administratieve boete wordt het dossier aan de procureur des Konings doorgezonden.
Art. 13. En cas d'infraction aux dispositions de la présente loi, non visée à l'article 12, ou des arrêtés pris en exécution de celle-ci, et lorsqu'il n'a pas été tenu compte de l'avertissement, le fonctionnaire désigné à cette fin par le Roi au sein du ministère de la Santé publique inflige une amende administrative.
Le montant de la somme à payer ne peut être inférieur au minimum ni excéder le maximum de l'amende fixée pour l'infraction, et prévue à l'article 14.
Le Roi détermine les modalités de paiement de cette amende.
Si le paiement de l'amende administrative est refusé, le dossier est transmis au procureur du Roi.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 14. Wordt gestraft met geldboete van honderd frank tot vijftienduizend frank, hij die deze wet of de besluiten ter uitvoering ervan overtreedt, met uitzondering van de in artikel 12 bedoelde overtredingen.
Art. 14. Est puni d'une amende de cent à quinze mille francs celui qui enfreint la présente loi, hormis les infractions visées à l'article 12, ou les arrêtés pris en exécution de celle-ci.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 15. Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .
Voor de exploitanten van de onbemande zonnecentra die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds in bedrijf zijn, wordt echter voorzien in een termijn van negen maanden, volgend op de datum waarop deze wet in werking is getreden, om te voldoen aan de bepalingen van deze wet.
Art. 15. La présente loi entre en vigueur le premier jour du troisième mois qui suit sa publication au Moniteur belge .
Un délai de neuf mois est toutefois prévu qui court à partir de l'entrée en vigueur de la présente loi, dans lequel les exploitants des centres de bronzage sans personnel qui sont déjà en service au moment où elle entre en vigueur, doivent satisfaire à ses dispositions.
Aangenomen.
Adopté.
De voorzitter. We stemmen later over het geheel van het wetsvoorstel.
Il sera procédé ultérieurement au vote sur l'ensemble de la proposition de loi.