1-44 | 1-44 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 9 MAI 1996 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 9 MEI 1996 |
M. le Président. L'ordre du jour appelle la question orale de Mme Bribosia au ministre de la Justice sur « le risque d'interdiction complète de l'utilisation de dispositifs d'encryptage ».
La parole est à Mme Bribosia.
Mme Bribosia-Picard (PSC). Monsieur le Président, la loi du 21 décembre 1994, portant des dispositions sociales et diverses comporte, dans les dispositions « diverses », trois articles les articles 202 à 204 particulièrement flous qui pourraient donner lieu à de nombreuses interprétations. Ainsi, ils pourraient permettre, moyennant des arrêtés d'application délibérés en Conseil des ministres, d'interdire complètement l'utilisation de dispositifs d'encryptage, ce qui équivaudrait pratiquement à empêcher l'éclosion de la « société de l'information ».
Les techniques d'encryptage sont, aujourd'hui, de plus en plus utilisées et même indispensables pour de nombreuses applications. Elles permettent d'éviter que n'importe qui puisse voir le contenu des messages transmis. Le courrier électronique fonctionnant sans enveloppe, l'encryptage sert en effet de protection.
De plus, ces techniques servent à la protection de la vie privée et de la propriété intellectuelle. Elles sont utilisées dans des applications telles que le commerce électronique, l'établissement de papiers d'identité et dans bien d'autres cas.
Enfin, la cryptographie sert aussi à garantir au récipiendaire d'un message qu'il provient bien de celui qui est censé l'émettre et que personne n'y a touché pendant son transport. Cet aspect est très important, notamment lors des transactions et transmissions de données bancaires.
Ces articles 202 à 204 de la loi du 21 décembre 1994 n'ont jamais reçu d'arrêtés d'application. Ils s'inscrivent dans le cadre de la loi du 30 juin 1994 sur la protection de la vie privée contre les écoutes, la prise de connaissance et l'enregistrement de communications et de télécommunications privées.
Ma question est la suivante : comptez-vous prendre les arrêtés d'application sur la base de ces articles, au risque d'interdire l'encryptage et de voir s'enfuir de la Belgique les trois grandes sociétés de télécommunications mondiales qui y sont actuellement implantées ?
M. le Président. La parole est à M. De Clerck, ministre.
M. De Clerck, ministre de la Justice. Monsieur le Président, je prie Mme Bribosia de m'excuser de répondre à cette question en néerlandais. En fait, la réponse a été préparée un peu tardivement, de sorte que sa version française n'a pu être réalisée à temps.
Toutefois, madame Bribosia, je vous communiquerai le texte et, par ailleurs, je conclurai en français.
Het gerechtelijk afluisteren heeft een wettelijke basis gekregen. Nu stelt men echter vast dat steeds meer telecommunicatieberichten versleuteld worden met cryptografische technieken die het bericht voor derden ontoegankelijk maken. Men moet dus nagaan in hoeverre bij de strijd tegen de georganiseerde misdaad de toegankelijkheid tot telecommunicatienetwerken voor de overheid gegarandeerd kan worden.
Uiteraard is het noodzakelijk dat op de informatiesnelweg berichten kunnen worden verzonden met respect voor de confidentialiteit. Encryptie is de enige methode om de vertrouwelijkheid van informatie op het netwerk doeltreffend te beschermen. Bij het nemen van een beslissing over het gebruik van cryptografie moet men dus verschillende belangen tegen elkaar afwegen, namelijk de vertrouwelijkheid van de informatie en de nood aan bescherming van de maatschappij tegen criminaliteit.
Het verplicht deponeren van de sleutels van telecommunicatie-eindapparatuur bij de overheid, zodat bij een eventueel onderzoek geëncrypteerde boodschappen leesbaar gemaakt kunnen worden, is geen oplossing voor alle problemen. Met specifieke software kan men immers ook encryptiemechanismen aanmaken. Computermisdrijven met transnationaal karakter maken samenwerking met politiediensten van andere landen noodzakelijk. Indien men ervan uitgaat dat een verbod op cryptografie wenselijk is, dan is omwille van de efficiëntie een grensoverschrijdende aanpak noodzakelijk.
Artikel 95 van de wet van 21 maart 1991, zoals gewijzigd door artikel 203 van de programmawet, bepaalt dat de minister bevoegd voor Telecommunicatie eindapparaten voor aansluiting op de openbare telecommunicatie-infrastructuur kan weigeren, indien deze eindapparatuur het opsporen of afluisteren van privé-communicatie onmogelijk maakt. Dit is dus de tekst waarnaar mevrouw Bribosia heeft verwezen. Deze bepaling maakt het mogelijk een systeem te organiseren waarbij het BIPT belast wordt met de bewaring van cryptosleutels en het ter beschikking stellen ervan aan het gerecht. Voor dit aspect van de vraag moet ik echter verwijzen naar de minister van Economie en Telecommunicatie die ter zake bevoegd is.
Wel wil ik vermelden dat met het oog op een controle op cryptografie het deponeren van de sleutels niet de enige oplossing is. Men moet bij voorkeur streven naar een maximale toegankelijkheid van de netwerken in samenwerking met de sleutelbeheerders, de zogenaamde trusted third party, een derde die de verbinding kan vormen en de toegang kan creëren tot het netwerk, de operator, de netwerkbeheerder.
Tot slot wijs ik erop dat over de problematiek momenteel wordt gediscussieerd, maar dat een verbod op cryptografie ook in andere landen juridisch en technisch niet haalbaar is gebleken. Mijns inziens dus evenmin in België. Dit betekent niet dat wij niet verplicht zijn om te zoeken naar een oplossing om in bepaalde gevallen, in het kader van de criminaliteitsbestrijding, toch toegang te krijgen tot de netwerken. Het systematisch deponeren van de sleutels is echter niet de juiste methode. Wij zullen dus naar andere creatieve oplossingen moeten zoeken, wellicht in samenwerking met de operatoren van de telecommunicatie-infrastructuur.
M. le Président. La parole est à Mme Bribosia pour une réplique.
Mme Bribosia-Picard (PSC). Monsieur le Président, je remercie M. le ministre pour sa réponse, plus nuancée que les propos entendus précédemment.
Par ailleurs, je prends note de deux choses : de la réserve que vous avez émise, monsieur le ministre, en précisant « dans certains cas » et du fait que vous reconnaissez que le dépôt systématique des clés n'est pas la seule solution.
M. le Président. L'incident est clos.
Het incident is gesloten.