1-44 | 1-44 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 9 MAI 1996 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 9 MEI 1996 |
De Voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Van Hauthem aan de Eerste minister over « de gevolgen van de zaak-Van Hool ».
Het woord is aan de heer Van Hauthem.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de Voorzitter, het Europees Hof van justitie in Luxemburg veroordeelde onlangs de Belgische Staat in de zogenaamde zaak-Van Hool. Het gaat om bekende feiten. De Waalse vervoersmaatschappij, daarin gesteund door de Waalse Gewestregering, gunde het Vlaamse busbedrijf Van Hool de bestelling niet van een groot aantal bussen, hoewel Van Hool volgens de geldende regels deze bestelling had moeten binnenrijven. Na klacht van Van Hool zowel in het binnenland als uiteindelijk bij het Europese Hof van justitie in Luxemburg en bij de Europese Commissie werd de Belgische Staat voor deze praktijk veroordeeld. Deze uitspraak werd door een welbepaald deel van de Waalse pers op een storm van woede onthaald. Daarbij werd een beschuldigende vinger uitgestoken naar Europees commissaris Karel Van Miert, die zowaar werd afgeschilderd als een rabiate flamingant.
Wij hebben gisteren via de pers kunnen vernemen dat de Waalse Regering de uitspraak ongegeneerd naast zich neerlegt, aangezien de uitvoering van het betwiste contract zo goed als rond is. Bovendien heeft de Waalse Gewestregering laten verstaan dat zij een eventuele gunstige uitspraak voor Van Hool in andere zaken met betrekking tot het buscontract aangespannen voor de Raad van State en het gerecht in Namen, eveneens naast zich zal neerleggen. In die context rijzen er toch een aantal vragen.
Het Belgische beleidsniveau kan de ogen niet langer sluiten voor dergelijke Waalse arrogantie. Door het Waalse principe « werk voor eigen volk eerst », maar dan wel op Vlaamse kosten, wordt de Belgische Staat, dus ook Vlaanderen, veroordeeld. Men kan zich dan ook afvragen wie voor de kosten zal opdraaien. Zal de Belgische Regering de eventuele schadevergoeding die Van Hool ingevolge de uitspraak van het Europese Hof van justitie kan en waarschijnlijk zal verkrijgen, verhalen op het Waalse Gewest ?
Heeft de Belgische Regering reeds aan het Waalse Gewest laten verstaan dat het gedaan moet zijn met dergelijk anti-Vlaams racisme, met andere woorden dat openbare aanbestedingen in de toekomst volgens de regels moeten verlopen, ook wanneer dit betekent dat toevallig een Vlaams bedrijf de bestelling binnenhaalt ?
Overweegt de Belgische Regering na de eventuele veroordeling van de Belgische Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan Van Hool, bijkomende financiële sancties op te leggen aan de Waalse Gewestregering opdat deze overheid in de toekomst dergelijke fratsen achterwege laat ?
De Voorzitter. Het woord is aan de Eerste minister.
De heer Dehaene, Eerste minister. Mijnheer de Voorzitter, zoals ik reeds in de Kamer heb verklaard, worden uit het arrest van het Europese Hof van justitie geen rechtstreekse gevolgen getrokken inzake de bepaling van een eventuele schadevergoeding. De rechthebbende, in dit geval Van Hool, moet hiertoe eerst de nodige stappen doen. In geval van veroordeling moet de eventuele schadevergoeding uiteraard worden betaald door de partij die wordt veroordeeld.
Voorts is de gelijke behandeling van alle kandidaat-inschrijvers een hoeksteen van de regeling met betrekking tot de overheidsopdrachten, die enkele jaren geleden grondig werd gewijzigd ten einde alle partijen beter te beschermen en de regels te doen overeenstemmen met de Europese richtlijnen. Desgevallend kan het respecteren van de regels langs juridische weg worden afgedwongen. De Gewesten en de Gemeenschappen hebben de richtlijnen ter zake ontvangen.
Wij kunnen onze bevoegdheid niet overschrijden. De wet op de staatshervorming bevat geen enkel artikel dat bepaalt dat wij boetes kunnen opleggen aan de Gewesten bij een eventuele overschrijding van de reglementen. Dit is het werk van de rechtbanken, niet van de Regering.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Van Hauthem voor een repliek.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de Voorzitter, ik dank de Eerste minister voor zijn antwoord, dat mij gedeeltelijk voldoening schenkt. Maar hij zal toch moeten toegeven dat uit deze zaak blijkt dat het federalisme niet volledig wordt toegepast.
Door de weigering de bestelling aan Van Hool toe te kennen en vervolgens de juridische procedure af te wachten, wordt Van Hool voor een voldongen feit geplaatst. Het verloren gaan van 200 arbeidsplaatsen kan door het betalen van een schadevergoeding niet meer ongedaan worden gemaakt.
Het is niet logisch dat de Belgische Staat moet opdraaien voor de fouten van een deelstaat. Bij de huidige stand van zaken kunnen de deelstaten niet rechtstreeks verantwoordelijk worden gesteld ten opzichte van om het even welk juridisch orgaan.
De Voorzitter. Het woord is aan de Eerste minister.
De heer Dehaene, Eerste minister. Mijnheer de Voorzitter, in het kader van de IGC hebben wij er geen enkel bezwaar tegen dat deelstaten worden veroordeeld door het Europese Hof van justitie. Hierover moet echter een consensus tot stand komen tijdens de onderhandelingen in de IGC. In de verhouding tussen de Gewesten en de federale overheid hebben wij gekozen voor een autonome bevoegdheidsregering zonder hiërarchie. Ik kan mij niet inbeelden dat de heer Van Houthem thans pleit voor voogdij van de federale overheid op de Gewesten. Dit is immers niet in de geest van het Belgische federalisme.
De Voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.