1-92/1

1-92/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 1995

30 AUGUSTUS 1995


Wetsvoorstel inzake het taalgebruik op de identiteitskaarten

(Ingediend door de heer Van Hauthem)


TOELICHTING


Het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten regelt onder meer het taalgebruik van de gedrukte teksten en vermeldingen die op de identiteitskaart voorkomen. Het bepaalt dat de naam van de Staat en het woord « identiteitskaart » gedrukt worden in de taal waarin de kaart is gesteld bij de uitreiking, gevolgd door de twee andere landstalen en het Engels (art. 4, § 3, 1º). Wat de andere rubrieken betreft moeten de titels gedrukt zijn in de taal waarin de kaart gesteld is bij uitreiking en in het Engels (art. 4, § 3, 2º).

De toenmalige regering heeft hierdoor wetens en willens de wetgeving op het taalgebruik in bestuurszaken, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1966, grondig overtreden. Nochtans liet de Vaste commissie voor taaltoezicht (V.C.T.) geen enkele twijfel bestaan over het gebruik van de talen op de identiteitskaarten. In twee adviezen, die respectievelijk op 10 mei 1984 en op 21 maart 1985 door de vergadering van de verenigde afdelingen uitgebracht werden, liet de Vaste commissie voor taaltoezicht weten dat de plannen van de toenmalige regering regelrecht indruisten tegen de taalwetgeving. Aangezien de identiteitskaarten in wezen een getuigschrift zijn, afgeleverd door een plaatselijke dienst (de gemeente) moeten zij, volgens de V.C.T., uitsluitend gesteld zijn in de taal die, naargelang het geval, door de artikelen 14, 20 en 26 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken voorgeschreven wordt.

De toenmalige regering heeft een zware blunder begaan door met dit advies geen rekening te houden. Ook de laatste regering-Martens heeft, toen zij het wetsontwerp betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen indiende, nagelaten deze onwettelijke situatie recht te trekken. Het koninklijk besluit van 29 juli 1985 bleef van kracht.

Op klacht van twee burgers heeft de Raad van State op 20 december 1991 een arrest geveld inzake het taalgebruik op hun identiteitskaarten en hun documenten onwettig verklaard. Alhoewel het arrest het betreffende koninklijk besluit niet vernietigt, omdat geen beroep werd ingesteld binnen de voorgeschreven termijn, is het duidelijk dat de Raad van State het taalgebruik op de identiteitskaarten als dusdanig veroordeeld heeft als strijdig met de taalwetgeving.

Dit heeft tot gevolg dat elke identiteitskaart die uitgereikt is en ook nu nog uitgereikt wordt, een onwettig document is. Elke burger, die hierover binnen de voorgeschreven termijn klacht indient zal door de Raad van State ogenblikkelijk in het gelijk worden gesteld.

Bovendien is het betreffende koninklijk besluit een gevaarlijk precedent : de Belgische overheid heeft immers op een totaal arbitraire wijze de taalwetgeving naast zich neergelegd, wat onaanvaardbaar is.

In een eerste reactie op het arrest van de Raad van State verklaarde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de heer Tobback, dat het onzinnig zou zijn de meer dan zeven miljoen houders van een onwettige identiteitskaart terug naar het gemeentehuis te roepen voor een nieuwe identiteitskaart die wel conform de taalwetgeving opgesteld is, om nog niet te spreken over de budgettaire weerslag van zo'n maatregel.

Men kan voor dit standpunt begrip opbrengen, maar dit kan nooit het onwettige optreden van de toenmalige regering vergoelijken. Bovendien betekent dit ook niet dat men na het duidelijke arrest van de Raad van State geen maatregelen moet nemen om het taalgebruik voor de nog uit te reiken identiteitskaarten (bijvoorbeeld aan die personen die voor de eerste keer een identiteitskaart uitgereikt krijgen of voor die personen die een nieuwe identiteitskaart krijgen wanneer zij hun hoofdverblijfplaats naar een andere gemeente overbrengen) wel te doen overeenstemmen met de taalwetgeving. Vandaar dit voorstel, om op termijn de onwettige documenten uit de circulatie te laten verdwijnen.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Het taalgebruik op de identiteitskaarten dient bij wet geregeld te worden en niet bij koninklijk besluit.

Artikel 3

Dit artikel regelt het taalgebruik op de identiteitskaarten, conform de adviezen van de Vaste commissie voor taaltoezicht en bijgevolg conform de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

Artikel 4

Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de burgers die reeds een identiteitskaart uitgereikt kregen, verplicht zouden worden hun identiteitskaart te hernieuwen.

Artikel 5

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wet. Hierbij werd met een termijn van dertig dagen na publikatie in het Belgisch Staatsblad rekening gehouden, teneinde de uitvoerende macht in staat te stellen de nodige uitvoeringsbesluiten te nemen.

Joris VAN HAUTHEM.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten wordt opgeheven.

Art. 3

In de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende :

« Art. 6 bis. ­ § 1. Alle gedrukte teksten en vermeldingen zijn eentalig.

§ 2. De gedrukte tekten en vermeldingen worden aangebracht in de taal van de gemeente waar de betrokkene verblijft, behalve in de gemeenten vermeld in de artikelen 6, 7 en 8 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1966, waar ze aangebracht worden in de taal die de belanghebbende kiest uit de talen waarvan het gebruik is toegestaan door dezelfde wetten. De betrokkene geeft zijn keuze te kennen in een schriftelijke verklaring. »

Art. 4

Deze wet is niet van toepassing op de identiteitskaarten die uitgereikt werden voor de inwerkingtreding van deze wet.

Art. 5

Deze wet treedt in werking dertig dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Joris VAN HAUTHEM.