Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7169

van Christie Morreale (PS) d.d. 16 oktober 2012

aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister

De ecologische voetafdruk van België

milieukosten
invloed op het milieu
ecologie
achteruitgang van het milieu
milieubeleid
ecologische voetafdruk

Chronologie

16/10/2012Verzending vraag
21/2/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2447

Vraag nr. 5-7169 d.d. 16 oktober 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

De internationale organisatie voor het behoud van de natuur World Wildlife Fund (WWF) heeft onlangs het Living Planet Report 2012 gepubliceerd. Dat verslag evalueert om de twee jaar de invloed van de menselijke activiteit op de natuurlijke rijkdommmen van de planeet.

België heeft de zesde zwaarste ecologische voetafdruk in de wereld.

Die afdruk, die de benodigde aardoppervlakte vertegenwoordigt om te beantwoorden aan onze behoeften, vergelijkt de hernieuwbare bronnen die de mensen consumeren met de regeneratiecapaciteit van de aarde.

Volgens dat verslag zou de Belgische ecologische voetafdruk 7,1 hectare per inwoner bedragen, dus anderhalfmaal meer dan het Europese gemiddelde en vooral viermaal meer dan de gemiddelde wereldwijde biocapaciteit (1,8 hectare).

Deze verpletterende resultaten zouden hoofdzakelijk kunnen worden verklaard door het feit dat in België veel meer energie wordt gebruikt dan in de buurlanden voor gebouwen, de transportsector en de industrie.

Er bestaan diverse redenen voor dit ecologisch deficit:

- een verslechtering van de toestand van het milieu in België aangezien de ecologische voetafdruk van de productie verbonden aan de bossen groter is dan de biocapaciteit (BC)van de bossen;

- een netto import van BC voor vier soorten oppervlaktes: akkerland (landbouwproducten), graasland (vee), bosland (hout) en visland (vis);

- een verslechtering van de toestand van het milieu op wereldvlak door de CO2-emissies gezien de hoge ecologische voetafdruk van energieland.

Mijnheer de staatssecretaris, ik veronderstel dat u, net als ik, kennis hebt genomen van dat verslag.

1) In welke mate is de vermindering van de ecologische voetafdruk geïntegreerd in uw beleid?

2) Is deze problematiek ter sprake gekomen in het Overlegcomité?

Antwoord ontvangen op 21 februari 2013 :

De resultaten van het rapport van het WWF herinneren ons eraan dat er in België nog erg aanzienlijke inspanningen geleverd moeten worden om onze ecologische voetafdruk te verkleinen.  

De regering is zich daarvan bewust, en heeft zichzelf de doelstelling gesteld om zich aan te sluiten bij de groep van de Europese pioniers bij de transitie naar nieuwe vormen van duurzame economische productie en consumptie. Die transitie houdt in dat het verbruik van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten en -goederen) en energie (vooral uit fossiele brandstoffen) drastisch wordt verminderd, maar dat tevens ook de competitiviteit van onze ondernemingen en de jobcreatie worden versterkt. 

Wat energiebesparing betreft, beheren mijn administraties voor Leefmilieu en die voor Energie het beleid inzake normalisatie en etikettering van de producten, dat voor ongeveer 20 % bijdraagt aan de Belgische doelstelling inzake energie-efficiëntie. Dat beleid heeft betrekking op alle energieverbruikende producten, met name wit- en bruingoed, verlichting, wagens, energievectoren en bepaalde industriële toestellen zoals motoren. Dat beleid omvat ook informatie aan de burger, hoofdzakelijk via communicatiecampagnes. 

Meer specifiek wat betreft de bouwsector, voorziet het institutioneel akkoord de tenuitvoerlegging van een responsabiliseringsmechanisme, waarvan de modaliteiten bepaald moeten worden in de context van de bijzondere financieringswet, en dat voor elk gewest een traject zal bepalen voor de reductie van broeikasgasemissies.

Een andere actiepijler van de regering zal erin bestaan de overheden te promoten als motoren voor een duurzame transitie. Het is met name de bedoeling om de investeringen in energiebesparingen in de federale overheidsgebouwen te maximaliseren en te rationaliseren. 

Het energieverbruik terugdringen is slechts een eerste stap om de ecologische voetafdruk te verminderen. Het is daarom dat ik mijn administratie Leefmilieu ook gevraagd heb om een strategie voor te stellen over de efficiëntie van de hulpmiddelen. Het komt erop aan, parallel met de daling van het energieverbruik, de impact van onze productie- en consumptiewijzen op de natuurlijke hulpbronnen te doen dalen (met inbegrip van biodiversiteit en ecosysteemgoederen en –diensten). 

Die strategie moet ons in staat stellen om, in eerste instantie op federaal niveau, het flag ship ‘Ressource efficiency’ van de EU2020-strategie ten uitvoer te brengen.  

Het federaal plan 2009-2013 voor de integratie van de biodiversiteit in 4 federale sleutelsectoren (economie, ontwikkelingssamenwerking, wetenschapsbeleid en transport) werd goedgekeurd in 2009; dat federaal plan biedt een roadmap en een referentiekader voor de verschillende federale organen, zodat er meer rekening wordt gehouden met de biodiversiteit.

De beheersing van de vraag naar transport en het ontdekken van alternatieven voor energievretend transport zijn de uitdagingen van de mobiliteit van morgen, zowel op internationaal als op Europees en Belgisch niveau. Normatieve en fiscale instrumenten, communicatie en het aanbod van infrastructuur vormen samen de actiepijlers op dit vlak. 

De modaliteiten variëren volgens de  betrokken transportsectoren.  

  1. in de luchtvaart heeft het communautair ETS systeem voor uitwisseling van emissierechten dit jaar het akkoord gekregen om te worden toegepast op alle binnenlandse en internationale vluchten die landen of opstijgen op onze luchthavens ;

  2. onze actie op het gebied van de scheepvaart omvat zowel onze participatie aan de veiligheid van het maritiem verkeer als onze bijdrage tot de bescherming van het mariene milieu en de vrijwaring van de biodiversiteit.  

  1. In het wegvervoer :       de voertuigen moeten beantwoorden aan het Europees kader tot vaststelling van de beperkingen inzake CO2-uitstoot en emissie van polluenten. Zuinig rijgedrag werd in Belgisch recht vertaald in 2007 door het koninklijk besluit betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van vrachtwagen-, bus en autobusbestuurders.

    De internalisering van externe kosten is een onontbeerlijk element in het kader van een duurzaam beheer van de vraag naar mobiliteit. In dit kader is het akkoord dat werd bereikt rond het dossier « Eurovignet» door het Belgisch voorzitterschap een belangrijke stap naar een betere internalisering van de externe kosten voor goederentransport over de weg.  

  1. In het spoorverkeer:     

a) de Federale Overheidsdienst (FOD) Mobiliteit en Vervoer geeft financiële ondersteuning voor het gecombineerd spoorvervoer en werkt mee aan de promotie van het spoor. De toegekende steun beoogt het stimuleren van meer goederenvervoer per trein, en wil de ontlasting van de wegen aanmoedigen.

b)  respect voor het leefmilieu is een criterium dat in aanmerking wordt genomen voor alle investeringsprojecten van Infrabel. Het is als dusdanig ingeschreven in het beheerscontract afgesloten tussen Infrabel en de Staat ;

c) De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)-groep heeft er zich op energievlak voor de periode 2005-2012 toe verbonden om het energieverbruik van zijn gebouwen, diverse installaties, ateliers en ander wagenpark met 7,5 % te verminderen. 

5.    Wat het beheer van de mobiliteit betreft, geeft de FOD Mobiliteit en Vervoer uitvoering aan de driejaarlijkse diagnose van het woon-werkverkeer van de werknemers, conform de geest van de programmawet van 8 april 2003.  

Die acties getuigen van het engagement van de regering, in het kader van haar bevoegdheden, om de ecologische voetafdruk van België te verminderen. Aangezien de bevoegdheden op dat vlak erg verdeeld zijn tussen de verschillende machtsniveaus in België, is nauw overleg tussen de federale staat en de gewesten onontbeerlijk om de complementariteit te optimaliseren tussen de maatregelen van de verschillende overheden. Dat overleg moet in eerste instantie plaatsvinden via de ad-hocorganen (groep CONCERE, Coördinatiecomité internationaal milieubeleid, Interministeriële Conferentie Leefmilieu, Nationale Klimaatcommissie, enz.).  

Wat betreft de analyse van de milieuprestaties van België, verwijs ik u naar mijn collega die belast is met duurzame ontwikkeling en naar de werkzaamheden van het Federaal Planbureau op dat vlak.