Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-4072

van Guido De Padt (Open Vld) d.d. 28 december 2011

aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Maatschappelijke integratie - Leefloon - Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) - Sociaal onderzoek naar de in buitenland gelegen bestaansmiddelen

sociale integratie
minimumbestaansinkomen
OCMW
sociaal onderzoek
fraude
onroerend eigendom

Chronologie

28/12/2011Verzending vraag
30/1/2012Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 5-3050

Vraag nr. 5-4072 d.d. 28 december 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Luidens artikel 2 van de wet van 31 juli 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie heeft elke persoon met een werkelijke verblijfplaats in België recht op maatschappelijke integratie. Dit recht kan bestaan uit een tewerkstelling en / of een leefloon, die al dan niet gepaard gaan met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. Om van dit recht te genieten moet de persoon aan zes cumulatieve voorwaarden voldoen, waaronder een gebrek aan toereikende bestaansmiddelen. Een maatschappelijk werk(st)er van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (OCMW) gaat aan de hand van een sociaal onderzoek na of aan deze voorwaarde is voldaan. Hij / zij mag, mits toestemming van de aanvrager, hiervoor inlichtingen inwinnen bij financiële instellingen, instellingen van Sociale Zekerheid en bij de openbare besturen, en onder meer, bij de ambtenaren van de Mechanografische Dienst van de administratie der Directe Belastingen en bij de ontvanger der Registratie en Domeinen. Indien de informatie over de onroerende goederen van de hulpaanvrager niet kan worden bekomen bij de Belgische openbare administratie, moet de betrokkene zelf een officieel attest betreffende zijn onroerend vermogen bezorgen. Het OCMW kan dus niet ambtshalve onderzoek voeren naar de in buitenland gelegen onroerende goederen van de hulpaanvrager. Enkelingen zullen hierdoor geneigd zijn om onjuiste verklaringen af te leggen inzake hun bestaansmiddelen om zodoende van een (hoger) leefloon te kunnen genieten.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Beschikt de geachte staatssecretaris over cijfergegevens betreffende het aantal leefloongerechtigden die in 2008, 2009, 2010 en de eerste helft van 2011 hun leefloon geheel of gedeeltelijk zagen opgeschort wegens verzuim van de betrokkene om bestaansmiddelen aan te geven waarvan hij het bestaan kent, of wegens het afleggen van onjuiste of onvolledige verklaringen die het bedrag van het leefloon beïnvloeden (artikel 30, § 1 van de wet van 31 juli 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie)? In hoeveel gevallen was er sprake van bedrieglijke opzet? Welke bestaansmiddelen werden voornamelijk achtergehouden?

2) Beschikt hij over cijfergegevens betreffende het aantal leefloongerechtigden die in 2008, 2009, 2010 en de eerste helft van 2011 bestraft werden met een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en / of een geldboete van zesentwintig tot vijf honderd euro wegens bedrieglijk verzuim van de betrokkene om bestaansmiddelen aan te geven waarvan hij het bestaan kent, wegens het bedrieglijk afleggen van onjuiste of onvolledige verklaringen die het bedrag van het leefloon beïnvloeden, of wegens het opmaken van valse attesten met de bedoeling om van een leefloon te genieten terwijl hij daar geen recht op heeft (artikel 31 van de wet van 31 juli 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie)? Welke bestaansmiddelen werden voornamelijk met bedrieglijke opzet achtergehouden?

3) Deelt hij de mening dat gezien het stijgend aandeel van niet-Belgen in het aantal leefloongerechtigden het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn over de mogelijkheid moet beschikken om de in buitenland gelegen bestaansmiddelen van de hulpaanvrager op te sporen?

Antwoord ontvangen op 30 januari 2012 :

In antwoord op haar vraag heb ik de eer het geachte lid mede te delen dat de inhoud ervan behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van mijn collega, mevrouw Maggie De Block, Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie.