Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-124

van Guido De Padt (Open Vld) d.d. 10 september 2010

aan de minister van Pensioenen en Grote Steden

Pensioenen - Verschillende bestaande stelsels - Uniformisering - Werk na de wettelijke pensioenleeftijd

pensioenregeling
zelfstandig beroep
werknemer in loondienst
ambtenaar
vervroegd pensioen
pensioenvoorwaarden

Chronologie

10/9/2010Verzending vraag
7/3/2011Antwoord

Vraag nr. 5-124 d.d. 10 september 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Op 1 augustus 2010 verhoogde de pensioenuitkering voor de zelfstandigen. Toch blijken er nog steeds verschillen te bestaan met de werknemers. Voor een gezinspensioen zou er bijvoorbeeld nog een verschil zijn van bijna twee procent. De kloof voor een alleenstaande zou ruim vijf procent bedragen en voor een overlevingspensioen net geen vijf procent. We hebben het dan nog niet over de verschillen met de pensioenen van de ambtenaren. Er bestaan nog opmerkelijke verschillen tussen de verschillende beroepsgroepen in dit land

Zo blijken zelfstandigen ook langer te werken dan werknemers en dan ambtenaren. Zelfstandigen die besluiten vroeger dan op 65 jaar met pensioen te gaan, worden daarvoor nog altijd gestraft, in tegenstelling tot werknemers. De brugpensioenen laten we dan nog buiten beschouwing. Een zelfstandige die op zestig jaar met pensioen gaat, kan tot een kwart van zijn pensioenuitkering verliezen. Deze vermindering is bovendien levenslang, aangezien ze ook na hun vijfenzestigste verjaardag wordt gehandhaafd. Een belangrijke uitdaging is nochtans het streven naar een uniform en flexibel pensioenkader.

Zelfstandigen blijken vaak ook nog actief te zijn na hun pensioenleeftijd. Het gaat hierbij om zelfstandigen die verder werken in het kader van de toegelaten activiteit voor gepensioneerden, alsook over zelfstandigen die hun pensioen nog niet opgenomen hebben en gewoon verder werken. Ruim een vijfde van de zelfstandige gepensioneerden oefent nog een toegelaten activiteit uit. Bij de gepensioneerde werknemers gaat het slechts over twee procent. De belangrijkste uitdaging is echter ervoor te zorgen dat mensen in ons land langer aan het werk blijven, ook na de pensioenleeftijd. Die activering van de ouderen moet wel gericht zijn op het geheel van onze uitkeringsstructuren, om communicerende vaten te vermijden.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1. Kan de minister een overzicht geven van de belangrijkste verschillen tussen de pensioenstelsels van de diverse beroepsgroepen in ons land (zelfstandigen, werknemers en ambtenaren), met inbegrip van de financiële implicaties? Acht hij een meer uniform stelsel wenselijk? Zo ja, hoe wil hij dat stelsel structureren? Zo niet, waarom niet?

2. Kan de minister een overzicht geven van de jaarlijkse natuurlijke uitstroom tussen 2005 en de eerste helft van dit jaar, opgesplitst per beroepscategorie en met vermelding van het aantal bruggepensioneerden? Hoeveel mensen verdwenen in andere uitkeringsstelsels? Acht hij maatregelen noodzakelijk om de effectieve pensioenleeftijd op te krikken? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet? En wat is zijn visie betreffende het brugpensioen?

3. Beschikt hij over cijfers van 2005 tot de eerste helft van 2010 betreffende het aantal actieve gepensioneerden na hun pensioenleeftijd, opgesplitst per beroepscategorie? Hoeveel van hen werden gesanctioneerd omdat ze teveel bijverdienden? Om welke bestraffingen ging het in die gevallen? Acht hij een verhoging van het toegelaten bedrag toelaatbaar of niet, en waarom?

Antwoord ontvangen op 7 maart 2011 :

Het geachte lid zal antwoord vinden op zijn vraag over de drie pensioenregelingen in het Groenboek van de Nationale Pensioenconferentie (NPC), waarin er een nauwkeurige vergelijking wordt gemaakt in titel II, deel A (beknopte beschrijving van de voornaamste regelingen en de kenmerken daarvan), en de bijlage II ervan, getiteld: Drieluik: verschillen tussen de voornaamste wettelijke pensioenstelsels.

Weet ook dat alle vragen die gesteld werden door het geachte lid, ook aangehaald zijn in het kader van de Nationale Pensioenconferentie die thans is opgeschort naar aanleiding van de door u gekende omstandigheden.

Wat betreft de uniformering van de pensioensystemen; dit is een van de meest complexe problemen, aangezien men hierbij rekening moet houden met een reeks parameters en gegevens die een breder debat verdienen, waarbij de vertegenwoordigers van de Kernministers, vertegenwoordigers van de betrokken sociale gesprekspartners en vertegenwoordigers van elke betrokken administratie worden betrokken. Daarom hoop ik van harte dat de NPC zo snel mogelijk haar werk zal kunnen hervatten. Zoals u zelf al heeft opgemerkt, heeft de regering echter tijdens de afgelopen legislatuur inspanningen toegestaan om het minimumpensioen voor zelfstandigen omhoog te halen naar een niveau dat datgene voor werknemers benadert. Sta me toe om toch herinneren aan twee belangrijke elementen:

De vraag rond de vertrekken per beroepscategorie en het aantal bruggepensioneerden valt niet onder mijn bevoegdheid.

Mijn standpunt over de pensioenleeftijd is genoeg gekend: het is niet nodig om de wettelijke pensioenleeftijd (65 jaar) te verhogen, maar wel de effectieve leeftijd voor pensionering. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan met behulp van het “bonussysteem” of door een verhoogde responsabilisering en bewustmaking van ondermingen over de beroepsactiviteit van senioren en de positieve invloed die deze zou kunnen hebben voor de ondernemingen.

Wat betreft de toegelaten arbeid, zal u de gegevens met betrekking tot dit onderwerp terugvinden in deel G: Problematiek van de toegelaten arbeid in Titel II van het “groenboek” van de Nationale Pensioenconferentie.

Ik wil er ook aan herinneren dat niemand verplicht is om zijn pensioen te nemen op de leeftijd van 65 jaar, behalve misschien in de openbare sector (en zelfs hier zijn er enkele uitzonderingen).

Persoonlijk ben ik voorstander van het verhogen van het plafond op het vlak van toegelaten arbeid na de leeftijd van 65 jaar en vooral van de invoering van straffen die variëren naar gelang van de overschrijding, zodat een geringe overschrijding van het bedrag slechts een redelijk en proportioneel pensioenverlies tot gevolg heeft.