Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11351

van Nele Lijnen (Open Vld) d.d. 4 april 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

de behandeling van het chronischevermoeidheidssyndroom en van de myalgische encefalomyelitis in de referentiecentra

ziekte van het zenuwstelsel
chronische ziekte
geneeswijze

Chronologie

4/4/2014Verzending vraag
16/4/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4887

Vraag nr. 5-11351 d.d. 4 april 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In 2002 werden 5 referentiecentra door de FOD Volksgezondheid opgericht. Het Riziv sloot namelijk met 5 ziekenhuizen revalidatie- overeenkomsten af inzake de ten laste neming van patiënten met CVS/ME. De werking van die centra is gebaseerd op het bio-psychosociale model.

In 2008 publiceerden de Hoge Gezondheidsraad (HGR) en het Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) echter elk een rapport inzake de zorgverlening in het kader van CVS/ME en dit naar aanleiding van het verlopen van de overeenkomsten tussen het RIZIV en de referentiecentra voor CVS. Hierin werd geconcludeerd dat de bekomen resultaten als teleurstellend beschouwd kunnen worden.

Volgens nieuwsberichten zou het Riziv een nieuwe revalidatieovereenkomst goedgekeurd hebben, waardoor multidisciplinaire diagnostische centra voor CVS kunnen opgericht worden en cognitieve gedragstherapeuten voor CVS worden gefinancierd. Bedoeling is om een multidisciplinaire zorgverlening aan patiënten met het CVS mogelijk te maken die gebaseerd is op de laatste wetenschappelijke inzichten over dit syndroom. Het gaat om een proefproject dat begin 2014 start en na twee jaar zal geëvalueerd worden. Op basis van een eerste onderzoek van patiënten door de geneesheer-specialist voor fysische geneeskunde en revalidatie, wordt een behandelingsadvies met cognitieve gedragstherapie en/of graduele oefentherapie voorgesteld. Voor de patiënten die een behandeling volgen bij een cognitief gedragstherapeut, organiseert het diagnostisch centrum een educatiesessie waarbij de patiënten objectief geïnformeerd worden over CVS en de biopsychosociale benaderingswijze van dit syndroom.

In de Verenigde Staten vindt op 19 maart een symposium plaats over CVS/ME aan de universiteit van Stanford. Het basis standpunt van de universiteit is dat CVS/ME een echte, fysieke ziekte is en dat het ook zo herkend dient te worden door de gehele medische wereld.

Graag had ik hierover de Minister de volgende vragen gesteld:

1) Kan de minister mij een samenvatting geven van wat de recente wetenschappelijke inzichten zijn, waarop men zich baseert om de cognitieve gedragstherapie verder uit te bouwen?

2) In het rapport dat in 2008 gepubliceerd werd door de Hoge Gezondheidsraad en het Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg werd de werking van de referentiecentra voor CVS als teleurstellend geëvalueerd. Toch wordt de werking ervan verder gezet. Kan de Minister de redenen hiervoor aanhalen?

3) Is de Minister van mening dat deze referentiecentra succesvol zijn? Zo ja, kan de Minister dit toelichten?

4) In de referentiecentra voor CVS wordt er gewerkt met cognitieve gedragstherapie. Wordt in deze referentiecentra dan vooral het biopsychosociale model geprefereerd in vergelijking met het biomedische model? Zo ja, kan de Minister de redenen hiervoor opnoemen?

5) België blijft vasthouden aan het biopsychosociale model voor de behandeling van CVS, terwijl in andere landen, zoals de VS, de biomedische stroming als efficiënter wordt aanzien. Hoe staat de Minister tegenover de biomedische stroming? Acht de Minister het mogelijk dat dit model het voortouw zal nemen in onze referentiecentra in de toekomst?

Antwoord ontvangen op 16 april 2014 :

1) en 4) In 2008 stond er het volgende in het rapport van het Federaal Kenniscentrum voor Gezondheidszorg (KCE): “Het is heel duidelijk dat er op dit moment geen medicijn beschikbaar is dat de CVS-patiënt kan genezen”. “De Belgische referentiecentra bieden cognitieve gedragstherapie en graduele oefentherapie. Deze therapieën hebben hun doeltreffendheid bewezen, mits zij worden aangepast aan de specifieke situatie van CVS-patiënten en uitgevoerd worden door ervaren therapeuten”.

Deze vaststelling blijft ook vandaag nog geldig. Geen enkele van de intussen gelanceerde pistes van het zogenaamde "biomedische model" werd tot op heden bevestigd, er is geen enkel bewijs van effectiviteit van een biomedische behandeling.

2) en 3) De referentiecentra voor CVS werden opgericht in 2002.

In 2006 evalueerde het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeits-verzekering (RIZIV) de werking van deze centra. De resultaten van deze evaluatie worden onderzocht in een gezamenlijk verslag dat de Hoge Gezondheidsraad en het Kenniscentrum samen opgesteld hebben in 2008 inzake de diagnose, behandeling en zorgorganisatie van CVS.

De resultaten van deze evaluatie zijn zeer uiteenlopend. Met betrekking tot bepaalde klachten en de levenskwaliteit, kan men vanuit statistisch standpunt vaststellen dat er aanzienlijke verbeteringen zijn na de behandeling, in vergelijking met de situatie voor de behandeling.

Op andere gebieden (inspanningscapaciteit, sociaal beroepsmatig functioneren) zijn er geen kenmerkende wijzigingen ten opzichte van de situatie voor de behandeling.

Patiënten die in referentiecentra worden behandeld, lijden gemiddeld al bijna 6 jaar aan chronische vermoeidheid. Slechts 26 % van de patiënten is nog steeds professioneel actief sinds het begin van de behandeling.

Een andere belangrijke bevinding uit de evaluatie van 2006 resulteert in het feit dat de eerstelijnsgezondheidszorg (meer bepaald de huisdokter) zeer weinig betrokken is bij de begeleiding in de referentiecentra. Dit was nochtans omschreven als een expliciete opdracht in de overeenkomst gesloten met de referentiecentra. Het is ook de belangrijkste aanbeveling in het gezamenlijk verslag van 2008 van de Hoge Gezondheidsraad en het KCE: “Het is noodzakelijk om in België een beter gestructureerde zorgorganisatie op punt te stellen met betrekking tot CVS, waarin de eerstelijnshulp (huisarts, fysiotherapeut, psycholoog,...) weer een centrale rol vindt in samenwerking met de dichtst bijgelegen tweedelijnshulp en een referentiecentrum.”

Ten aanzien van de door het ziekenfonds vergoede behandelingen, stelt het rapport dat gedrags- en cognitieve therapie en graduele oefeningen de enige succesvolle behandelingen zijn voor CVS. Dit wordt ook bevestigd door meer recente aanbevelingen uitgaande van ander internationale instanties (National institute for health and care excellence, Organisation mondiale de la Santé, Centraal Begeleidingsorgaan voor de intercollegiale toetsing van Nederland). Ingevolge het rapport van 2008 bestond er dus geen enkele reden om de conventies met de referentiecentra aan te passen in termen van specifieke vormen van behandelingen die worden vergoed. Cognitieve gedragstherapie en graduele oefentherapie zijn geen curatieve behandelingen die tot op heden onvoldoende gekende oorzaak kunnen wegnemen. Er werd echter wel aangetoond dat ze klachten kunnen doen verminderen en de kwaliteit van het leven en het algemeen functioneren kunnen doen verbeteren. Dit is op zich al een zeer waardevol doel omdat volgens de verschillende richtlijnen er tot nu nog geen andere curatieve behandelingen voor CVS bestaan, waarvan het effect wetenschappelijk werd aangetoond.

Na het verslag van 2008, heeft het RIZIV meerdere initiatieven genomen teneinde het aandeel van de eerstelijnszorg te doen verhogen bij CVS-patiënten. In eerste instantie werd er een werkgroep gecreëerd om een nieuw zorgmodel op te richten voor de behandeling van CVS op basis van de aanbevelingen van het rapport van 2008. De centra hebben uiteindelijk de taak gekregen om consortia te creëren met de zorgverleners eerste en tweede lijn. Omdat uit de door de referentiecentra ingediende voorstellen uit 2011 over deze kwestie bleek dat de eerste en tweedelijnshulp nog steeds onvoldoende of niet betrokken werden bij de behandeling van CVS, heeft het RIZIV uiteindelijk besloten een einde te maken aan de overeenkomsten met de referentiecentra op 31 december 2011. Op dit vlak waren de overeenkomsten met de referentiecentra zeker geen succes.

Op vraag van de regering heeft het RIZIV een nieuwe overeenkomst uitgewerkt met multidisciplinaire diagnosecentra voor CVS, zodat in de toekomst evidence-based-behandelingen kunnen worden terugbetaald aan de patiënten. Tijdens het opstellen van deze overeenkomst, werd er rekening gehouden met de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad en van het Kenniscentrum die voorkomen in het rapport van 2008.

In het kader van de nieuwe overeenkomst, zijn de voorgestelde behandelingen meestal individuele behandelingen (en dus geen groep sessies meer zoals het vaak werd toegepast in de referentiecentra) en er wordt een groter aantal sessies per patiënt terugbetaald dan in vergelijking met de referentiecentra. De behandelingen gebeuren door ambulante therapeuten buiten de centra. Gedragstherapeuten moeten voldoen aan specifieke opleidingsvereisten (een universitair postgraduaat van drie jaar cognitieve en gedragstherapie). Dankzij deze verbeteringen in vergelijking met de Referentiecentra kunnen we betere resultaten verwachten.

Zes ziekenhuizen hebben zich kandidaat gesteld om de nieuwe overeenkomst te onderschrijven. Deze dossiers dienden ingediend te worden voor 31 januari 2014. Sommige aanvraagdossiers voldeden niet aan de toetredingsvoorwaarden. Deze ziekenhuizen krijgen de kans om hun aanvraagdossier te verbeteren. Het RIZIV zal vervolgens beslissen met welke centra de conventie aangegaan wordt.

De overeenkomst zal gesloten worden voor een periode van vier jaar. Er zal een tussentijdse en definitieve evaluatie zijn. Binnen deze context zal men ook evalueren of de patiënten in een eerder stadium van hun ziekte naar deze centra verwezen worden.