Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-197

van Karim Van Overmeire (Vlaams Belang) d.d. 16 januari 2008

aan de minister van Justitie

Onderzoekscommissie omtrent de gruwelen begaan tegen blanken in Congo in 1960 en daarna - Rapport - Publicatie

misdaad tegen de menselijkheid
eerbiediging van het privé-leven
dekolonisatie
verslag
geweld
Democratische Republiek Congo
toegang tot de informatie

Chronologie

16/1/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 14/2/2008)
28/2/2008Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-196

Vraag nr. 4-197 d.d. 16 januari 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In 2002 was er in het Parlement heel wat te doen over het al dan niet vrijgeven van een rapport over de gruwelen die in 1960 en daarna werden begaan tegen blanken in Congo. Dit rapport werd in de jaren zestig opgesteld door een onderzoekscommissie die de regering bij het koninklijk besluit van 16 juli 1960 had opgericht. Die commissie heeft destijds in Congo en in België getuigenissen verzameld. Naar verluidt zou ze een rapport hebben opgesteld van meer dan 1.000 pagina’s: drie delen met getuigenissen en processen-verbaal van misdaden en een laatste deel met haar synthese en haar conclusies.

Er bestaan twee exemplaren van dit rapport, één ligt bij het Hof van Cassatie en één bij Buitenlandse Zaken, maar beide instellingen weigerden tot nog toe het voor publicatie of zelfs voor inzage vrij te geven.

In een verklaring in oktober 2002 in de Kamer kondigde voormalig minister van Justitie, de heer Verwilghen, aan dat een advies zou worden gevraagd aan de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten, aan een aantal experts van de Commissie tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij zei ook dat het eindadvies over de mogelijkheid om het rapport voor publicatie of voor inzage vrij te geven luidde dat het rapport wel degelijk in aanmerking kwam voor openbaarmaking, mits respect voor de privacy van identificeerbare personen, die erin voorkomen.

De regering besliste toen om zo snel mogelijk een werkgroep samen te stellen in de Kamer bestaande uit twee of vier historici, twee of vier journalisten en vertegenwoordigers van de drie indertijd betrokken ministeries, namelijk Justitie, Landsverdediging en Buitenlandse Zaken. Het doel van deze commissie was een historisch kader te schetsen waarin het bewuste verslag over de afschuwelijke misdaden van de jaren ’60, ’61 en ’62 moet worden gesitueerd en te bestuderen of dit rapport voor publieke inzage vatbaar is. De minister van Buitenlandse Zaken werd belast met de opvolging van de werkzaamheden van deze commissie.

1. Wat is de huidige stand van zaken in dit dossier?

2. Werd het rapport inmiddels integraal vrijgegeven en gepubliceerd en zo niet, wat is de houding van de geachte minister ter zake?

Antwoord ontvangen op 28 februari 2008 :

Wat mij betreft, heb ik geen kennis van het door u vermelde verslag. Voor zover u mij bevestigt dat het Hof van Cassatie in het bezit is van een exemplaar van dit verslag, ondervraag ik de procureur-generaal.

Bovendien, zoals het geachte lid in zijn vraag stelt, ressorteert deze problematiek onder de bevoegdheid van de minister van Buitenlandse Zaken.

Aangezien deze vraag eveneens werd gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken verwijs ik naar het antwoord van mijn geachte collega (schriftelijke vraag nr. 4-196).