Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1391

van Pol Van Den Driessche (CD&V N-VA) d.d. 21 augustus 2008

aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid

Auteursrechten - Nieuw fiscaal statuut - Gevolgen op socialezekerheidsvlak

auteursrecht
belasting op inkomsten uit kapitaal
belasting van natuurlijke personen
sociale zekerheid
zelfstandig beroep
Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen
niet in loondienst verkregen inkomen
sociale bijdrage
beroep in de kunst

Chronologie

21/8/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 25/9/2008)
24/9/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1391 d.d. 21 augustus 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Vanaf AJ 2009 – inkomsten 2008 is er een nieuw fiscaal statuut van toepassing voor auteursrechten en naburige rechten in hoofde van natuurlijke personen waarbij die rechten onderworpen worden aan een bevrijdende roerende voorheffing van 15 p.c., beperkt tot een bepaald (geïndexeerd) plafond en na aftrek van een kostenforfait. Het huidige geïndexeerde bedrag is gelijk aan 49 680 euro.

Enkel het deel boven het inkomstenplafond wordt als een beroepsinkomen belast en is dus aan de normale tarieven van de personenbelasting onderworpen.

Die regeling dient afgewogen te worden aan artikel 5 van het KB nr. 38 dat het sociaal statuut der zelfstandigen regelt, in die zin dat het een uitzonderingsregeling inhoudt voor houders van auteursrechten. Wie als titularis van auteursrechten reeds een minstens gelijkwaardig statuut bezit vanuit een andere persoonlijke beroepsactiviteit, valt als zodanig buiten het zelfstandigenstatuut.

Ik heb dienaangaande twee vragen.

1. Is de minister van mening dat dit artikel 5 van het KB nr. 38, in het licht van het regeerakkoord en de geciteerde nieuwe fiscale regeling voor én de auteursrechten én de naburige rechten, ook noodzakelijkerwijze uitgebreid zal dienen te worden tot de houders van naburige rechten? Het is bekend dat de RSVZ enkel de houders van auteursrechten in enge zin bevoorrecht. Is het dan nu geen tijd dat die strikte interpretatie verlaten wordt en dat de houding op sociaal vlak op consequente manier geactualiseerd wordt? Zo neen, kan de minister mij een objectieve, aanvaardbare reden aangeven die de houders van naburige rechten op dit vlak zou blijven discrimineren?

2. Kan de minister mij vertellen hoe de bijdrageberekening zal gebeuren in hoofde van de rechtenhouders, wetende dat een deel van de auteursrechten voortaan niet meer op de belastingaangifte zullen moeten vermeld worden ingevolge de bevrijdende roerende voorheffing? Zijn de socialeverzekeringsfondsen dienaangaande al geïnstrueerd? Zo ja, hoe en onder welke vorm?

Antwoord ontvangen op 24 september 2008 :

Op basis van de informatie verstrekt door de diensten van de directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid, heb ik de eer het geachte lid hierna het antwoord op de door hem gestelde vragen te bezorgen.

1. Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen waarnaar het geachte lid verwijst, bepaalt dat de personen die auteursrechten genieten, de journalisten en de perscorrespondenten niet onderworpen zijn aan het sociaal statuut der zelfstandigen wanneer zij reeds genieten van een sociaal statuut dat minstens gelijkwaardig is aan dat van de zelfstandigen.

Artikel 5 beoogt personen die in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 de voorwaarden voor onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen vervullen. Het feit inkomsten te ontvangen die belast werden als beroepsinkomsten als zelfstandige beoogd in de artikelen 23, § 1, 1º of 2º, of 30, 2º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen vormt een fiscaal vermoeden van onderwerping aan het genoemde sociaal statuut; behoudens bewijs van het tegendeel, wordt vermoed dat deze personen een beroepsactiviteit als zelfstandige uitoefenen waarvoor in principe sociale bijdragen zouden moeten worden geheven op deze beroepsinkomsten.

Artikel 5 stelt deze personen vrij van deze onderwerping op voorwaarde dat zij genieten van een andere sociale dekking (voorbeeld : werknemer).

Het nieuwe aanslagstelsel van de auteursrechten en van de naburige rechten (wet van 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juli 2008), waarnaar het geachte lid verwijst, zal derhalve een belangrijke weerslag op dit fiscaal vermoeden hebben aangezien de inkomsten van naburige rechten (en van de auteursrechten) die 37 500 euro per jaar niet overschrijden (49 680 euro geïndexeerd) niet meer zullen belast worden als beroepsinkomsten maar als inkomsten van roerende goederen. Er dient te worden opgemerkt dat de inkomsten van roerende goederen beoogd in artikel 17 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen in geen enkel geval kunnen opgenomen worden in de berekeningsbasis van de sociale bijdragen van een zelfstandige; het betreft geen inkomsten beoogd in de artikelen 23, § 1, 1º of 2º, of 30, 2º, van het genoemde Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Derhalve zullen, behoudens uitzondering, personen die genieten van naburige rechten van minder dan 37 500 euro per jaar (49 680 euro geïndexeerd) niet meer vermoed worden onderworpen te zijn aan het sociaal statuut der zelfstandigen (afwezigheid van inkomsten als zelfstandige), en dit zonder noodzaak om het toepassingsgebied van artikel 5 uit te breiden.

Bovendien kan er benadrukt worden dat personen die genieten van naburige rechten vermoed worden werknemers te zijn. De sociale hervorming die is tussengekomen voor de artiesten vanaf 1 juli 2003 voorziet inderdaad in een vermoeden van onderwerping van artiesten aan de sociale zekerheid der werknemers.

Zo heeft de programmawet van 24 december 2002 (I) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2002) de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders gewijzigd, die, behoudens bewijs van het tegendeel, vermoedt dat elke persoon die, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, artistieke prestaties levert en/of artistieke werken produceert in de audiovisuele sector, die van de plastische kunsten, van de muziek, van de literatuur, van het spektakel, van het theater en van de choreografie, onderworpen is aan de sociale zekerheid der werknemers.

Dit vermoeden kan weerlegd worden door de artiesten die bewijzen dat zij zich in een socio-economische situatie van een zelfstandige bevinden, door de mandatarissen van een vennootschap en de personen die optreden in het kader van familiale evenementen. Artistieke activiteiten « op kleine schaal » leiden evenmin tot onderwerping aan de sociale zekerheid der werknemers.

Derhalve kan in de gevallen van onderwerping aan de sociale zekerheid der werknemers van artiesten die genieten van naburige rechten, geen enkele onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen vereist zijn voor dezelfde professionele activiteit. Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 38 dient derhalve geen toepassing te vinden voor die gevallen.

In het geval van onderwerping van artiesten aan het sociaal statuut der zelfstandigen, is de houder van naburige rechten bijdragen verschuldigd die door de zelfstandigen verschuldigd zijn; zijn naburige rechten worden evenwel niet meer in aanmerking genomen in de berekeningsbasis van de bijdragen van een zelfstandige wanneer ze 37 500 euro niet overschrijden (49 680 euro geïndexeerd). Zijn bijdragen zullen berekend worden op zijn eventuele andere zelfstandige inkomsten. Wanneer deze nihil zijn, is er een minimumbijdrage verschuldigd.

Artikel 5 staat aan deze artiesten, houders van naburige rechten, niet toe om te ontsnappen aan de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen. In dezelfde situatie zullen de artiesten die van auteursrechten genieten, over het algemeen ook niet kunnen ontsnappen aan deze onderwerping gezien het voordeel van artikel 5 ondergeschikt is aan de voorwaarde van het voordeel van een andere sociale dekking. Welnu, deze artiesten zijn als zodanig niet onderworpen aan de sociale zekerheid der werknemers (zij hebben het bewezen). Het is evenwel mogelijk dat zij daarnaast een andere activiteit uitoefenen of genieten van sociale prestaties die hun sociale rechten verschaffen. In dit geval zullen de verschuldigde sociale bijdragen als zelfstandige, die verschuldigd zijn door de houders van naburige rechten, deze zijn van een zelfstandige in bijberoep (geen bijdrage verschuldigd indien het inkomen nihil is).

Het toepassingsgebied van artikel 5 uitbreiden naar de houders van naburige rechten zou derhalve weinig effect hebben.

De « discriminatie » waarvan het geachte lid melding maakt, beoogt voornamelijk de gerechtigden op inkomsten boven het plafond van 37 500 euro (49 680 euro geïndexeerd) voorzien in de fiscale hervorming. In dit geval kunnen de inkomsten van auteursrechten of van naburige rechten belast worden als beroepsinkomsten die in aanmerking genomen worden voor de sociale bijdrageberekening en die in voorkomend geval het fiscaal vermoeden van onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen doen spelen.

De fiscale hervorming beperkt zich tot 37 500 euro per jaar (49 680 euro geïndexeerd) voor de toekenning van een voorkeurregime voor artiesten.

Dezelfde grens is logisch van toepassing op het sociaal statuut.

2. Er vloeit uit de vermelde fiscale hervorming voort dat onder het plafond van 37 500 euro per jaar (49 680 euro geïndexeerd), de inkomsten die voortvloeien uit de cessie of de concessie van auteursrechten of naburige rechten, geen beroepsinkomen vormen maar inkomsten uit roerende goederen (vanaf de inkomsten van 2008), die niet in aanmerking worden genomen voor de sociale bijdrageberekening op grond van het koninklijk besluit nr. 38. Deze inkomsten zullen niet meer meegedeeld worden door de FOD Financiën aan het Rijksinstituut voor de Sociale verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ).

De socialeverzekeringsfondsen zullen dus geen mededeling meer ontvangen van die inkomsten die beneden het voornoemde plafond liggen. Zij zullen enkel mededeling krijgen van de inkomsten uit auteursrechten of naburige rechten boven het plafond die belast worden als beroepsinkomsten beoogd in de artikelen 23, § 1, 1º of 2º, of 30, 2º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Bovendien zal, aangezien de inwerkingtreding van de nieuwe fiscale wet vastgelegd is op 1 januari 2008, deze nieuwe wet toegepast worden op de inkomsten van 2008 die het voorwerp zullen uitmaken van het aanslagjaar 2009 en die in de regeling voor zelfstandigen als basis zullen dienen voor de bijdragen van 2011 of voor de bijdragen voor begin van bezigheid van 2008 die ten vroegste in 2010 geregulariseerd worden. Bijgevolg is er geen hoogdringendheid om de socialeverzekeringsfondsen in te lichten.