BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2014-2015
________
26 november 2014
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-240

de Sabine de Bethune (CD&V)

aan de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de Minister van Financiën
________
Verdrag van Istanbul van 11 mei 2011 ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en tegen huiselijk geweld - Ratificatie - Stand van zaken
________
huiselijk geweld
seksueel geweld
ratificatie van een overeenkomst
________
26/11/2014Verzending vraag
30/7/2015Antwoord
________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-239
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-240 d.d. 26 november 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Motivering van het transversale karakter van de schriftelijke vraag:

Het Verdrag van Istanbul is een gemengd verdrag dat aan de bevoegdheden van alle beleidsniveaus in ons land raakt.

Het Verdrag van Istanbul van 11 mei 2011 ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en tegen huiselijk geweld reikt de krachtlijnen aan voor een gecoördineerd en allesomvattend beleid tegen geweld op vrouwen in een vrouwen- en mensenrechtenperspectief.

Het verdrag is op 1 augustus 2014 van kracht geworden, nadat het door vijftien lidstaten van de Raad van Europa geratificeerd was.

Ofschoon België het gemengd verdrag al op 11 september 2012 ondertekende, werd de ratificatieprocedure nog steeds niet afgerond. Het Vlaams Parlement heeft het verdrag wel al op 20 november 2013 goedgekeurd.

1) Wat is de huidige stand van de ratificatieprocedure van dit gemengd verdrag in ons land?

2) Welke stappen ter ratificatie werden tot nog toe gedaan in de deelstaatparlementen en in het federale parlement?

3) Welke drempels stonden tot nog toe een snelle ratificatie in de weg?

4) Welke wetgeving en maatregelen van intern beleid moeten nog worden aangepast vooraleer de ratificatie zich kan voltrekken?

Antwoord ontvangen op 30 juli 2015 :

Ik heb de eer u te verwijzen naar het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken (nr. 6-239).