5-2001/6 | 5-2001/6 |
2 APRIL 2014
I. PROCEDURE
Dit bicameraal wetsvoorstel werd in in de Senaat ingediend door de heer Bert Anciaux c.s. op 21 februari 2013, en werd op 14 maart 2013 in overweging genomen en naar de commissie voor de Justitie verzonden.
De commissie heeft het wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 18 juni, 6 november en 11 december 2013, 14 en 22 januari, 5 en 12 februari, 12, 19, 25 maart en 2 april 2014, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER ANCIAUX
De heer Anciaux verwijst naar de conclusies van een Nederlandse klinisch psycholoog, Rob Ziel, in 2002 na een werkbezoek in het kader van een studie van de Koning Boudewijnstichting :
— « De criteria die leiden tot internering zijn onduidelijk.
— De criteria die leiden tot beëindiging van de internering zijn onduidelijk.
— Wat er in die periode van internering nou toch precies gebeurt, is onduidelijk.
— Waar patiënt geplaatst wordt, is onduidelijk.
— Waarom patiënt ergens geplaatst wordt, het is onduidelijk.
— Hoe patiënt kan bijdragen aan zijn eigen verbetering, is onduidelijk.
— De rechtspositie van deze patiënten is onduidelijk.
— Het doel van de behandeling is onduidelijk.
— De middelen tot behandeling zijn onduidelijk.
— Respectvolle omgang met de patiënt is niet gegarandeerd.
— Deskundig personeel is niet gegarandeerd.
— Zelfs een fatsoenlijk onderkomen is niet gegarandeerd.
— Diagnostische procedures zijn niet gestandaardiseerd.
— Forensische expertiseverslagen zijn niet gestandaardiseerd.
— Een theorie over delictgevaarlijkheid lijkt afwezig.
— Uitwisseling van deskundigheid lijkt afwezig.
— Onderzoek naar behandelmethode en eventuele effectiviteit lijkt afwezig.
— Delictanalyse, terugvalpreventieplannen, het lijkt afwezig.
— Scholingsmogelijkheden, het lijkt afwezig.
— Behandeling lijkt afwezig.
— Resocialisatie, herplaatsing, het lijkt onmogelijk.
— Interesse voor deze specifieke groep mensen, interesse voor forensische patiënten lijkt afwezig. »
Tien jaar later is er is amper iets veranderd.
Hoe komt dit ?
— Op beleidsniveau is men hier amper mee bezig. Geen beleid, geen visie, geen opvolging, geen geheugen, geen gegevensverzameling. Spreker krijgt amper inhoudelijke antwoorden op al zijn parlementaire vragen. Justitie heeft gewoon geen gegevens die in orde zijn. Het is blijkbaar allemaal de moeite niet waard. Alles baadt in een waas van onduidelijkheid. En dit is niet de verantwoordelijkheid van de huidige verantwoordelijken, maar van decennia lang onbegrip en een duidelijk gebrek aan interesse. De boutade dat kippen beter worden opgevolgd staat echt niet ver van de werkelijkheid.
— Af en toe is er wel een flard van belangstelling, maar bij gebrek aan consequente opvolging leidt dit tot halfslachtige maatregelen. Zo is er de wet van 2007 of de FPC's die in aanbouw zijn. Twee belangwekkende aangelegenheden, maar ... het eerste is nooit uitgevoerd. Het tweede komt er, maar men heeft duidelijk geen idee over het hoe, het waarom, of het wat van deze onderneming. Er is geen echte visie ontwikkeld. Niemand is er echt mee bezig, buiten enkele echte idealisten die al jaren aan de kar trekken.
— Dit doet inderdaad niets af aan het soms belangrijke en gedreven werk dat er op het terrein wordt geleverd door hulpverleners, magistraten, cipiers, etc .... Zij roeien met de riemen die ze hebben en kijken met de moed der wanhoop naar wat er boven hun hoofden beslist wordt, of juist niet beslist wordt.
— Het gaat hier over een maatschappelijk zwakke en zeer onmondige groep. Vaak met zwakke sociale netwerken, bijna letterlijk alleen op de wereld. Ze worden zo een speelbal in een Kafkaiaans en onmenselijk systeem. Dit leidt tot zeer schrijnende toestanden. Men noemt het niet voor niets de vergeetput van Justitie.
— België is herhaaldelijk veroordeeld door internationale instanties en rechtsinstellingen wegens schending van de mensenrechten. Het zijn middeleeuwse toestanden waar dringend een aanpak vereist is. De internering in ons land is een ware schande, een mensonterende onrechtvaardigheid.
Enkele cijfers en feiten
— Zoals gesteld zijn de cijfers erg versnipperd en onvolledig omwille van de weinig systematische opvolging. De laatste echte grote enquête en stand van zaken gebeurde door de werkgroep Cosyns in 2004.
— Bij de laatste navraag bij de CBM's in februari 2011 waren er in het totaal 4 093 geïnterneerden.
— Op 1 februari 2011 verblijven er 1 106 geïnterneerden in de gevangenissen en nog eens 411 in Doornik en Bergen. Dit is 10 % van de gevangenispopulatie.
— De interneringen zitten in een stijgende lijn. In 2011, 24 % meer geïnterneerden dan in 2004. Ook in de gevangenissen.
— De psychiatrische annexen in de gevangenis zijn zwaar overbevolkt. Hierdoor worden er veel geïnterneerden bij de gewone gevangenispopulatie gestoken (een niet erg therapeutische omgeving waar iedereen het over eens is dat er GEEN of nauwelijks zorg wordt verleend). In maart 2012 ging het over 225 geïnterneerden (inclusief 108 geïnterneerden in Gent) die allemaal onder de gewone gevangenispopulatie leven.
— De kwaliteit van het behandelingsaanbod in de instellingen verschilt sterk. De instellingen die ressorteren onder de FOD Justitie hebben een veel te beperkte personeelsbezetting.
— Er bestaan grote verschillen tussen Wallonië en Vlaanderen in het plaatsen van geïnterneerden. In Vlaanderen zijn er veel meer geïnterneerden vrij op proef.
Op welke wijze wil dit wetsvoorstel een verbetering zijn ?
— Deze wet is slechts een eerste stap. Het zet enkele stevige fundamenten, maar moet aangevuld worden met de nodige maatregelen vanuit Justitie, Volksgezondheid en de Gemeenschappen (uitbouw zorgcomponent).
— Een van de doelstellingen van het voorstel is om heel de internering sterk te professionaliseren. Nu verloopt een internering op een zeer willekeurige wijze, een rechtstaat onwaardig. We willen geen toestanden meer waarbij iemand domweg wordt vergeten en jarenlang wegkwijnt in de gevangenis voor een habbekrats.
— Hoofddoelstelling is het zorgtraject centraal stellen. Geïnterneerden zijn geen misdadigers, maar mensen met een geestesstoornis, zieke mensen die een behandeling moeten krijgen en die een zorgtraject eigen aan hun problematiek moeten krijgen.
— De (nog altijd niet uitgevoerde) wet van 21 april 2007 was een goede eerste aanzet, maar kent ook enkele onvolmaaktheden (naast het budgettaire, één van de redenen waarom de uitvoering voortdurend wordt uitgesteld). Een stevige correctie en vooral ook een dringende uitvoering van de aangepaste wet is noodzakelijk.
— Spreker kiestbewust voor een volledig nieuw gecoördineerde versie, omdat de veelheid aan aanpassingen en verbeteringen van de Wet van 2007 anders geheel onleesbaar wordt. Vandaar een totaal nieuw voorstel van wet, ter vervanging van de Wet van 1930 tot bescherming van de maatschappij (gewijzigd bij wet van 1964), maar wel met haar fundamenten in de Wet van 2007. We willen een constructieve bijdrage en een verfijning leveren aan deze wet en aan heel de interneringswetgeving.
— De wijzigingen zijn onder meer gebaseerd op basis van wat er reeds in de hoorzittingen bij de behandeling van de wet van 2007 naar boven kwam, en over wat er sindsdien gezegd en geschreven is. Spreker verwijst naar het het wetsvoorstel waarin een niet-exhaustieve lijst van inspiratiebronnen kan worden gevonden.
Concrete wijzigingen
Het gerechtelijk psychiatrische onderzoek en de uitspraak
Vandaag gebeurt dit alles vaak op zeer oppervlakkige en willekeurige manier, en is dit psychiatrisch onderzoek niet eens verplicht. Ieder (zwaar onderbetaalde) psychiater gebruikt daarbij zijn eigen criteria. Sommige getuigenissen spreekt men van copy pasten van rapporten. Nochtans speelt dit deskundigenrapport een zeer belangrijke rol doorheen de internering en vormt het de basis bij latere beslissingen over het lot van de geïnterneerde. Het is desastreus dat het daar al mis loopt. Het proces de Gelder heeft nog maar eens aangetoond wat voor een farce de huidige situatie is. Maar in tegenstelling tot de meerderheid van de interneringsgevallen wordt hier uiteraard wel veel tijd in gestoken.
Voorliggend voorstel bepaalt het volgende :
— onderzoek wordt ondubbelzinnig verplicht;
— bepalingen van de wet van 2007 omtrent het instellen van kwaliteitsregels voor het onderzoek en de rapportage kwaliteitscriteria net als de erkenning van gerechtspychiaters worden overgenomen;
— door tekort aan beschikbare psychiaters, wordt de mogelijkheid voorzien om forensische psychologen te betrekken bij het onderzoek (zoals in Nederland). Na grondige discussie zal dit echter worden aangepast (via amendement) zodat de psychiaters de eindverantwoordelijkheid moeten dragen, en waarbij forensische psychologen zeker een meerwaarde kunnen betekenen en bijdragen tot kwaliteitsvolle deskundige verslagen;
— tevens wordt uitdrukkelijk in de mogelijkheid van een multidisciplinair onderzoek (voor meer complexe gevallen) door een college van deskundigen voorzien;
— verder wordt een tegensprekelijkheid voorzien van het rapport doordat de door de verdediging zelf gekozen geneesheren en deskundigen hun commentaren kunnen overmaken op het rapport van de gerechtsdeskundige en dat deze gerechtsdeskundigen in hun eindverslag daar ook moeten op antwoorden;
— een opname ter observatie in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of in een gespecialiseerd POKO (in voorstel van 2007 enkel mogelijk in psychiatrische annexen van de gevangenis) wordt bepaald;
— terzijde verklaart spreker volop te blijven pleiten voor de oprichting van het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum (POKO) dat sinds 1998 op papier bestaat maar waarvan de minister van Justitie onlangs liet weten dat ze die plannen heeft begraven. In Nederland waar ze lichtjaren verder staan heeft men zo een centrum (Pieter Baan Centrum). Dit zou ook kennisopbouw en wetenschappelijke omkadering mogelijk maken wat de forensische psychiatrie in dit land enorm ten goed zou komen.
Uitvoering van de interneringsmaatregel
Dit gebeurt nu door Commissies tot bescherming van de maatschappij. Deze werken willekeur en ondoorzichtigheid in de hand. Hoewel sommige CBM's zeer goed werken en dit ondanks de zeer deplorabele omstandigheden. Andere CBM's tonen zich zeer hardvochtig. Zo is het een algemeen gegeven dat de CBM van Antwerpen een bijzonder hard beleid voert. Alleen kan dit niet zwart op wit worden aangetoond, want er zijn geen cijfers beschikbaar.
Er is evenmin een automatische opvolging. Sommige geïnterneerden zijn al jaren niet meer verschenen voor een CBM.
De wet van 2007 is een procedurewet en ze is dus zeer rigide. Bijna letterlijk overgenomen van wet op de externe rechtpositie gedetineerde (zeer stapsgewijze toekenning). De wet van 2007 begint sowieso met een opsluiting en kent in een zeer strikt kader en na verloop van bepaalde tijdstippen andere modaliteiten toe. Dat zou betekenen dat er nog meer geïnterneerden in de gevangenis belanden en bovendien voor langere tijd. Hierdoor zou het probleem alleen maar vergroten. Bovendien is alles rigide geregeld en kan men niet in functie van de specifieke noden van de geïnterneerde de beste maatregelen nemen.
Voorliggende tekst stelt dan ook het volgende voor :
— gespecialiseerde strafuitvoeringskamers. Een internering verloopt zeer verschillend van een reguliere opsluiting en dat vraagt een duidelijke expertise (in voorstel 2007 wordt dit door gewone SURB's uitgevoerd). Dit zal leiden tot een sterkere professionalisering, wat voor een betere opvolging van de geïnterneerde zal zorgen;
— de geïnterneerde moet om de zes maanden voor de gespecialiseerde SURB verschijnen;
— een traject van een geïnterneerde kan men niet vergelijken met de strafuitvoering van een gedetineerde. Dit vereist een zekere flexibiliteit (naar de veranderende toestand). Er is ook een sterke versoepeling van de uitvoeringsmodaliteiten voorzien ten overstaan van wet van 2007;
— de nieuwe wet voorziet een grotere flexibiliteit in het toekennen van modaliteiten door de strafuitvoeringsrechtbank. In functie van de therapeutische noden is het mogelijk om, rekening houdend met de veiligheidsrisico's, getrapte vrijheden toe te kennen vanaf het begin van de plaatsing van een geïnterneerde. Vrijheid op proef is al mogelijk vanaf de eerste zitting. Dit sluit meer aan bij het ideaal van een (zorg)traject op maat, in plaats van « one size fits all »;
— het invoeren van een onderhandelde plaatsing. Belangrijke taak voor de functie van zorgcoördinator. Dit vermijdt dat Justitie zomaar geïnterneerden eender waar dropt zonder rekening te houden met de pathologie en het aanbod en sluit ook beter aan bij het idee van de zorgcircuits.
De geïnterneerde veroordeelde
De rechtspositie van de geïnterneerde gedetineerde (administratieve internering) is vandaag zo mogelijk nog slechter dan van een gewone geïnterneerde. Zolang zijn straf niet is verlopen, kan hij niet in beroep gaan tegen zijn internering en bovendien heeft hij geen recht om zesmaandelijks te verschijnen voor de CBM en maakt hij dus ook geen aanspraak op verloven, enz.
In voorliggend voorstel krijgt de geïnterneerde gedetineerde dezelfde rechten als een gewone geïnterneerde.
Het beheer van interneringsdossier
Een interneringstraject kan soms zeer lang aanslepen en toont vaak een zeer onregelmatig patroon. In de huidige situatie worden verschillende zaken verspreid over verschillende dossiers. Dit maakt het moeilijk voor de betrokkenen om een overzicht te krijgen en de dingen goed af te wegen. Het voorstel voorziet in één moederdossier, waarin alles wordt verzameld.
Andere knelpunten (buiten het wetsvoorstel)
— De zorg binnen de gevangenismuren. Geïnterneerden krijgen duidelijk onvoldoende tot geen zorg vandaag. Dit is vooral een probleem van middelen. Dit is paradoxaal aangezien men niet in aanmerking komt voor bijvoorbeeld een vrijstelling op proef indien de geestestoestand niet verbeterd is (maar hoe kan dit zonder zorg ?). Moeten we de verantwoordelijkheid voor de zorg eigenlijk uit de handen van Justitie nemen (ze zijn er slecht in, het is niet hun core business). Volksgezondheid dient mogelijk verantwoordelijk gemaakt te worden. Men zou geïnterneerden en gedetineerden een RIZIV statuut moeten geven, dan volgen de centen en dus de zorg vanzelf.
— Sterk investeren in zorgtrajecten buiten federale penitentiair instellingen. Geïnterneerden horen niet thuis in een gevangenis, dus moet er een voldoende groot verzorgingsaanbod (al dan niet in gesloten omgeving) buiten de gevangenismuren komen waar geïnterneerden tevens terecht kunnen voor nazorg (creatie zorgcircuits). Dit is een taak voor de gemeenschappen !
— Wat de advocatuur betreft : geïnterneerden worden vaak verdedigd door groentjes die nauwelijks expertise of kennis hebben van de interneringprocedure. Vaak komen die een half uurtje voor de zitting het dossier eens doornemen. Geïnterneerden lijken ook zeer veel advocaten te verslijten wat hun verdediging en de continuïteit niet ten goede komt.
— Sensibiliseren van de orde en van de hulpdiensten. Die weten nauwelijks hoe ze om moeten gaan met mensen met een geestesstoornis. Deze laatste geraken hierdoor veel sneller in contact met het gerechtelijk systeem omdat ze snel als lastig en weerspannig worden ervaren. Gecombineerd met zeer veel en veel te strakke voorwaarden voor vrijheid op proef, waardoor geïnterneerden (vrij op proef) veel te snel worden teruggestuurd naar de gevangenis.
— Sterke band met socio-economische achterstelling. Geïnterneerden vaak armere en sociaal geïsoleerde mensen. Geestesziekte is heel vaak een probleem van sociale achterstelling.
De indiener stelt voor, na een eerste algemene bespreking, een aantal deskundigen te horen. Het betreft hier een belangrijke hervorming die best gepaard gaat met een aantal hoorzittingen. Spreker hoopt dat de parlementsleden de politieke moed hebben verandering te realiseren. Voor de verwezenlijking van voorliggend voorstel is een bijkomende investering noodzakelijk van 10 miljoen euro. 3 à 4 miljoen euro daarvan gaan naar de uitvoering van de gespecialiseerde strafuitvoeringskamers, ongeveer 3 miljoen euro voor het organiseren van degelijke onderzoeken en ernstige betaling van psychiaters en deskundigen, en ten slotte 3 miljoen Euro voor de uitvoering voor minimale investering in begeleiding- en zorgtrajecten. Een deel van de open gevangenis van Haren zou daarvoor kunnen worden ingezet, althans voor het psychiatrisch onderzoekscentrum (POKO).
Spreker besluit dat dit probleem bijzonder ernstig is en hoopt dat er, ondanks de budgettaire moeilijkheden, een politieke wil bestaat om in 2014 de financiële middelen ter beschikking te stellen.
Voorliggende problematiek is electoraal weinig aantrekkelijk, maar is ieders verdomde plicht.
III. ALGEMENE BESPREKING
A. Eerste gedachtewisseling
De heer Courtois is eveneens overtuigd van de ernst van deze problematiek. Het is de taak van politici om deze problematiek aan te pakken. Wat Haren betreft, dat zich op Brussels grondgebied bevindt, maar vlakbij Vlaanderen, wijst spreker erop dat men nog met de bouw van de instelling moet beginnen. Er moeten nog heel wat problemen worden opgelost, zoals de transfer van gedetineerden. Het zal dus nog niet zo snel verwezenlijkt zijn.
Spreker stemt in met het feit dat er in de gevangenis heel wat personen zijn die daar niet thuishoren. Deze problematiek speelt ook bij de overbevolking van de gevangenissen.
Spreker stemt in met de organisatie van hoorzittingen.
Verder zou het goed zijn dat het kabinet meer toelichting geeft over het financieel aspect en de kostenraming.
De heer Laeremans stipt aan dat België reeds vaak te kijk en te schande is gezet bij internationale bezoeken en in internationale rapporten met betrekking tot zijn beleid op het vlak van internering. Het is dan ook de plicht van de parlementsleden om deze problematiek aan te pakken. Spreker verwijst naar de schrijnende toestand in de psychiatrische afdelingen van de gevangenissen van Merksplas en Gent, die sedert lang aansleept en die, ondanks de bezoeken van de parlementsleden van Kamer en Senaat enkele jaren geleden, en ondanks de wetswijziging, nauwelijks is veranderd.
Spreker is ten zeerste vragende partij voor een verbetering van de procedures en een humanisering van het lot van de geïnterneerden. Veel van deze personen horen immers niet thuis in een gevangenis en bovendien nemen zij de plaats in van de personen die er volgens de rechter wel thuishoren en vandaag ten onrechte uit de gevangenis worden gehouden. Het is onbegrijpelijk dat er om budgettaire redenen nauwelijks zorg en behandeling kan worden verschaft aan deze geesteszieken. Spreker meent dan ook dat het bedrag dat hiertoe nodig zou zijn de 10 miljoen Euro zal overschrijden.
Wat de eventuele mogelijkheden in de instelling van Haren betreft, stelt spreker zich sceptisch op. Het gaat hier om bijstand aan personen, zorg en trajectbegeleiding, wat voornamelijk gemeenschapsmaterie is. De gemeenschappen zouden hier een belangrijker rol moeten spelen. Momenteel is men trouwens bezig met de bespreking van de overheveling van bevoegdheden als ziekenhuiswetgeving en gezondheidszorg. Wat met de internering ? Spreker heeft de indruk dat men ook dit best binnen de gemeenschappen bespreekt, vooral ook gelet op de bouw van twee instellingen in Vlaanderen, namelijk in Antwerpen en Gent. Men kan zich beter niet al te veel toespitsen op Brussel, waar de bouw van de gevangenis nog moet worden aangevat. De realisatie ervan zal nog een hele tijd op zich laten wachten en zal niet klaar zijn tegen de beoogde inwerkingtreding van de wet, namelijk in januari 2015. De bouw van de instelling in Gent is bijna klaar. Trouwens zijn er in Brussel nu reeds 1 500 gedetineerden in Vorst en St Gillis, die beiden zullen sluiten, terwijl de nieuwe instelling slechts plaats zal bieden aan 1 200 personen, jeugd inbegrepen. Onafgezien van de ruimte, is er in Brussel ook het taalprobleem.
Spreker kan instemmen met het houden van hoorzittingen en stelt ook zo snel mogelijk een werkbezoek voor aan het Nederlandse Pieter Baan-centrum. Dit zou kunnen gepaard gaan met een toelichting over de Nederlandse wetgeving. In Nederland wordt trouwens veel meer geïnvesteerd in de zorg voor geestelijke delinquenten, op het vlak van middelen en mankracht.
Mevrouw Faes steunt de indieners bij voorliggend initiatief. Sedert de wet van 2007 blijkt er niets te zijn veranderd en is dan ook hoog tijd dat er iets wordt gedaan aan de situatie van gedetineerden. Spreekster stemt in met het houden van hoorzittingen en stelt ook voor de vertegenwoordigers van het Pieter Baan centrum te horen.
Spreekster onderlijnt dat ook belang moet worden gehecht aan de zorg van geesteszieken. In dat verband is het ook nuttig personen uit de medische sector te horen.
De heer Mahoux is van mening dat de commissie eerst zou moeten informeren naar de manier waarop de zaken in België verlopen, vooraleer werkbezoeken in het buitenland te overwegen.
B. Hoorzittingen
Een lijst van eventueel te horen personen werd, in overleg met alle politieke fracties, opgesteld.
De hoorzittingen werden georganiseerd op 11 december 2013, 14 januari en 5 februari 2014.
De uiteenzettingen van de sprekers zullen als bijlage bij dit verslag elektronisch beschikbaar zijn op de website van de Senaat (www.senate.be).
1. Hoorzitting van 11 december 2013
A. Uiteenzettingen door :
— de heer H. Heimans, kamervoorzitter bij het hof van beroep te Gent, voorzitter van de commissie tot bescherming van de maatschappij te Gent;
— de heer P. Cosyns, emeritus professor van de UA, directeur Universitair Forensisch Centrum UZA;
— de heer F. Broeders, directeur-generaal van het Centre Hospitalier Jean Titeca ASBL;
— de dames V. de Greef en J. Moreau, vertegenwoordigers van de Ligue des droits de l'homme;
— de heer J. De Witte, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding;
— mevrouw L. Pauwelijn, stafmedewerker, Zorgnet Vlaanderen;
— mevrouw I. Jeandarme, forensisch psychiater, coördinatrice van het Kenniscentrum voor Forensische psychiatrie.
Tekst van de uiteenzettingen : zie bijlage op de website van de Senaat (stuk Senaat, nr. 5-2001/8).
B. Gedachtewisseling
De heer Heimans is verheugd akkoord te kunnen gaan met alles wat de sprekers hebben gezegd. Een algemene consensus lijkt zich af te tekenen en er kan dus worden verder gewerkt aan de verfijning van voorliggende tekst.
Met betrekking tot de strafuitvoeringsrechtbank, gaat spreker akkoord met het feit dat een psychiater aanwezig zou zijn bij de beslissing. Het Gerechtelijk Wetboek moet daarvoor worden aangepast. Spreker had ook reeds voorgesteld om binnen de strafuitvoeringsrechtbank een interneringskamer op te richten, samengesteld uit een voorzitter-onderzoeksrechter, een assessor sociale re-integratie en een psychiater. De psychiater zou wel niet voltijds zetelen, maar eerder zoals de lekenrechter in de rechbank van koophandel of de bijzitter in de arbeidsrechtbank. Er zou dus een beurtrol zijn voor de betreffende psychiaters. Men mag wel geen nieuwe rechtbanken oprichten zonder de grondwet te wijzigen. Men blijft dus beter binnen het kader van de strafuitvoeringsrechtbank.
De heer Mahoux vraagt zich af of in het voorstel rechter en deskundige worden verward. Voor hem moet de rechtbank beslissingen blijven nemen op basis van deskundigenonderzoeken waarvan ze de relevantie heeft onderzocht. Wat verstaat men onder de « tegensprekelijkheid van het deskundigenonderzoek » ? Betekent dit dat de partijen vertegenwoordigd zijn of, zoals in om het even welk deskundigenonderzoek, een tegenonderzoek mogelijk is ?
Men zou ervan uit kunnen gaan dat de misdaad of het wanbedrijf de manier is waarop de geestesziekte zich manifesteert. De vertegenwoordigster van de Liga van de mensenrechten meent dat het om een patiënt gaat, ongeacht de manier waarop de ziekte tot uiting komt. Een rechtzoekende die geïnterneerd is, wordt niet meer als een schuldige beschouwd. Als hij niet schuldig is, dan begint men hem te beschouwen als een patiënt. Om na te gaan hoe gevaarlijk een patiënt is, moet men niet noodzakelijk via de gerechtelijke weg gaan. Sommige patiënten zijn gevaarlijk zonder dat dit leidt tot daden die, indien ze niet ziek zouden zijn, beschouwd zouden worden als strafbaar.
Spreker heeft vragen bij de psychiatrische annexen van de gevangenissen. Moeten ze worden afgeschaft omdat ze niet goed worden gebruikt ? Het kan toch nuttig zijn om over een psychiatrisch departement te beschikken waar personen in loco kunnen worden behandeld voor tijdelijke of chronische pathologieën, maar voor wie internering in ieder geval niet gerechtvaardigd is. Maar het is duidelijk dat die annexen niet bestemd zijn voor interneringsmaatregelen. Er moet in ieder geval eerst grondig worden nagedacht vóór men ze radicaal afschaft.
De uiteenzetting over de internationale situatie was bijzonder interessant. De ervaringen van andere landen kunnen vaak een meerwaarde toevoegen aan het debat. Die ervaringen tonen aan dat het een ingewikkelde problematiek blijft en dat een manicheïstische aanpak niet voldoet. De vraag is : hoe kan men coherent blijven in de interneringslogica en binnen een rechtskader blijven ?
Ten slotte is er nog het probleem van de gedeelde aansprakelijkheid voor veroordeelde gedetineerden met een zware psychiatrische bagage die een specifieke opvang nodig hebben. Dit valt veeleer onder de detentievoorwaarden.
De heer Anciaux verwijst naar het probleem van de tegensprekelijkheid. De bedoeling van het voorstel is dat de tegensprekelijkheid van de expertise wordt gerealiseerd door de reacties van de betrokkenen op te nemen binnen het expertiseverslag zelf en dit vooraf te bezorgen aan de partijen. Dit is ongetwijfeld een vooruitgang ten opzichte van de huidige situatie waarbij geenszins sprake is van enige betrokkenheid.
Spreker kan zich uiteraard ook akkoord verklaren met het afschaffen van de psychiatrische annexen. Dat is echter een ideaalbeeld dat slechts stapsgewijs zal kunnen worden gerealiseerd. Een eerste stap is dan psychiatrische centra uit te bouwen die meer dan een gevangenis zijn. Het moeten immers echte zorginstellingen zijn, met weliswaar een sterke beveiliging, en geen veredelde gevangenissen. De uitbouw van verdere zorg is noodzakelijk om de geïnterneerden die vandaag in de gevangenissen zitten binnen enkele jaren over te plaatsen. Dit vereist echter veel meer inspanningen dan het louter aanpassen van de wet op de internering.
Spreker meent dat het in observatie in een kwaliteitsvolle omgeving zou moeten gebeuren. De gevangenissen zelf zijn de slechtst mogelijke omkadering voor de observatie. Een POKO zou het meest aangewezen zijn,, maar intussen zijn de forensische centra een middenweg om de observatie beter te laten verlopen dan vandaag het geval is.
De inzage van dossiers wordt versoepeld. Vandaag is dit slechts mogelijk 4 dagen voor de zitting van de CBM. In Gent bijvoorbeeld wordt met deze regel wel soepel omgesprongen, maar dat is niet overal het geval. Soms wordt de regel zeer strikt toegepast en wordt er aldus weinig ruimte gegeven voor de inzage van de dossiers.
Het uitgangspunt van voorliggend voorstel is binnen het rechtssysteem te blijven. Dat is een keuze, maar aangezien het gaat om een vrijheidsberoving moet dit via een rechtbank gebeuren.
De suggestie om naar een permanente overlegstructuur te gaan tussen Justitie en Volksgezondheid en een opvolgingscommissie, lijkt spreker een zeer interessant voorstel. Hij stelt voor dit in voorliggende tekst in te voegen via amendering.
Spreker gaat akkoord met het gevaarlijkheidscriterium; er moet een gevaar zin voor de samenleving vooraleer men kan overgaan tot aanhouding of vrijheidsberoving. Dit is ook nu het geval en moet vanzelfsprekend zo blijven in de toekomst.
Een zeer heikel punt is het meten van het beleid om te weten dat wel degelijk wordt gerealiseerd wat is voorgenomen. Men weet niet hoeveel geïnterneerden sterven in de gevangenis, hoeveel er zelfmoord hebben gepleegd in de loop der jaren, hoeveel geïnterneerden er vrij komen, enz. Men kan deze cijfers niet geven. Het is enkel in functie van de goodwill van sommige CBM die zelf statistieken bijhouden, dat men over enkele cijfers kan beschikken. De administratie heeft echter geen globale kijk.
Wat de dubbele aanleg betreft, en hoewel dit juridisch klopt, wijst spreker op het feit dat hij zich in voorliggende tekst heeft gebaseerd op het systeem van de SURB. Als men de dubbele aanleg voorziet voor de geïnterneerden, is er een discriminatie ten opzichte van de andere gedetineerden. Spreker zal dit nader onderzoeken.
En tot slot is er uiteraard de kwestie van de middelen; voorliggende wet kan niet alle problemen oplossen. Het waarborgen van zorgtrajecten en netwerken kan niet via een wet gebeuren, maar enkel via belangrijke investering. Enkel de uitvoering van deze wet, en dus niet de uitbouw van extra zorgtrajecten, wordt al op 10 miljoen Euro geraamd. Dit houdt dan de oprichting in van de kamer binnen de SURB, en een kwaliteitsvolle expertise honoreren en mogelijk maken, alsook een pretentieloos begin van een ernstige observering.
Spreker is zich bewust van het feit dat deze wet niet in werking zal kunnen treden op 1 januari 2015, maar meent dat een inwerkingtreding op 1 januari 2016 realistisch moet zijn. Dan zou men ook het genoemde bedrag van 10 miljoen Euro in de begroting 2016 moeten opnemen. Deze mogelijkheid werd langs verschillende kanten verzekerd.
De heer Broeders geeft toe dat wanneer iemand niet erkend is als patiënt, dit niet betekent dat zijn daad moet worden ontkend. De wet erkent de burgerlijke schade en bij de behandeling van de patiënt wordt de begane daad in aanmerking genomen. Op dat vlak zou de Zweedse aanpak verder kunnen worden uitgewerkt.
Mevrouw Stevens meent dat de aanwezigheid van de minister van Justitie onontbeerlijk is, aangezien zij de enige is die een afdoend antwoord kan geven op de meest gemaakte bedenkingen. Alles staat of valt immers met het budget dat voorhanden is. Het is belangrijk te weten dat de minister bereid is 10 miljoen euro uit te trekken. Bovendien rijst het probleem van de komende verkiezingen waardoor elk engagement onzeker is. Wat het principe betreft, kan de fractie van spreekster zich achter het voorliggende voorstel scharen. Het is een oud zeer dat reeds meerdere jaren aansleept en een wijziging is absoluut nodig.
Wat betreft de gerechtskosten, verwijst spreekster naar de discussies over het budget in verband met de betaling van de forensische experts, waaronder wetsdokters, psychiaters, enz. Een snelle aanpak van dit probleem dringt zich op.
Een vermenging van behandelende personen en experts binnen één forensisch centrum is hierbij geen optie. De effectieve oprichting van een POKO zou een goede zaak zijn. De Poko's bestaan reeds lange tijd op papier maar blijven helaas dode letter.
Ook rijst de vraag naar een betere omkadering en behandeling van de geïnterneerden. Zal dit probleem zijn opgelost in de nieuwe nog te openen psychiatrische centra ? Er werden hieromtrent reeds vragen gericht aan de minister, maar de antwoorden zijn verre van geruststellend. De voorziene omkadering blijkt echt minimaal te zijn waardoor men geconfronteerd wordt met een veredelde gevangenis. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn.
Deze politieke discussie zou in een volgende vergadering aan bod moeten kunnen komen.
Verder is het ook belangrijk, op het vlak van de doorstroming, dat de regionale overheden bij de discussie worden betrokken. Afspraken tussen Justitie en Volksgezondheid volstaan niet; er moeten ook afspraken zijn tussen de regionale en de federale overheid.
Er is dus nog heel wat werk aan de winkel, maar men moet echt vermijden dat België opnieuw wordt veroordeeld op het vlak van de geïnterneerden. Dat is een echte schande.
Spreekster belooft hierbij een constructieve medewerking.
Wat de budgettaire problemen betreft, merkt mevrouw Khattabi op dat, gelet op de ondertekenende partijen van dit wetsvoorstel, dit dossier hopelijk krachtig zal worden verdedigd tijdens de volgende begrotingsonderhandelingen.
Met betrekking tot de psychiatrische annexen, wijst de heer Cosyns er op dat hun rol veel breder is dan het ten laste nemen van de geïnterneerden. Zo is bijvoorbeeld 5 % van de gevangenispopulatie psychotisch en 10 % zwaar depressief. Er moet binnen de gevangenis een plek zijn waar deze personen kunnen worden verzorgd. Het probleem is echter dat deze plek door de gevangenisdirectie niet wordt beschouwd als medisch territorium. Spreker stelt voor van deze psychiatrische annexen een extraterritoriale afdeling te maken van het dichtstbij gelegen psychiatrisch ziekenhuis, waar dan personeel van het psychiatrisch ziekenhuis kan worden tewerkgesteld, waardoor de kwaliteit van de zorg dezelfde zou zijn als buiten de gevangenis.
De heer Heimans sluit zich hierbij aan en stipt aan dat de psychiatrische annexen in feite een fictie zijn. De psychiatrische annexen zijn gewoon een vleugel van de gevangenis, waar er geen enkele zorg is, noch speciale bejegening. Zij hebben op dit ogenblik geen enkele invulling.
De heer Mahoux herhaalt dat de structuren niet goed worden aangewend. Ze zouden meer zorggericht moeten zijn in plaats van penitentiair. Dit betekent echter niet dat de geografische situatie van die structuren moeten worden afgeschaft.
Spreker vraagt ook de mening van de sprekers over het risico op verwarring door de consulaire samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank en het deskundigenonderzoek dat tegensprekelijk moet zijn. Hij vreest dat de aanwezigheid van een specialist binnen een driekoppige rechtbank, zwaar doorweegt tegenover de resultaten van het deskundigenonderzoek in een tegensprekelijk kader.
De heer Heimans verwijst naar de discussie die werd gevoerd tijdens de besprekingen van de wet van 2007. Het lijkt spreker evident dat de expert die tussenkomt in de fase van het vooronderzoek nooit kan zetelen in de uitvoeringsfase. Het moet hier gaan om verschillende psychiaters. Een tussengekomen expert kan niet behandelen en later ook niet zetelen in de strafuitvoeringsrechtbank. Volgens spreker kan de zetelende psychiater wel een meerwaarde hebben, bijvoorbeeld als er een discussie ontstaat over medicamenteuze behandeling. Hoewel hij geen grote rol speelt, kan zijn stem belangrijk zijn in de tegensprekelijke dialoog tussen de commissie en de geïnterneerde en zijn advocaat.
Mevrouw De Greef reageert op het probleem van de psychiatrische annexen. Het probleem is dat een substructuur binnen een veiligheidsstructuur, die moeilijk haar zorgopdracht kan vervullen, erg moeilijk kan worden omgevormd. Het probleem ligt niet alleen bij een slechte aanwending, maar ook in het feit dat de substructuur zich binnen een structuur situeert waarin zorgverstrekking niet mogelijk is.
Wat het tegensprekelijk karakter van het deskundigenonderzoek betreft, er is vaak vastgesteld dat de mogelijkheid van tegenexpertise afhangt van de financiële middelen van de geïnterneerde. Internering is van onbepaalde duur. Spreekster vindt het dan ook essentieel dat de kosten van het deskundigenonderzoek en de tegenexpertise ten laste zijn van de Staat.
Ten slotte is het niet zeker dat een geestesziekte aanzet tot bepaalde daden. Hoewel de ziekte de geestestoestand verandert, betekent dit niet dat alles verandert, maar dat kan wel verantwoorden waarom die persoon eerst moet worden behandeld. Ook al moet de verantwoordelijkheid soms worden aangewend bij de behandeling, mag dat wellicht niet gebeuren in de rechtbank. Er dient een onderscheid te zijn.
Om te begrijpen wat het tegensprekelijk karakter van het deskundigenonderzoek inhoudt, raadt mevrouw Moureau aan te verwijzen naar de rechtspraak van het Europees Hof van de rechten van de mens : het vormt de waarborg om deel te nemen aan het volledige deskundigenonderzoek, om betrokken te zijn bij het uitvoeringsproces ervan, om opmerkingen te doen gelden, om eventueel de deskundige te verzoeken bijkomende onderzoeksdaden te stellen.
Spreekster stelt anderzijds al meer dan vijftien jaar vast dat de psychiatrische annexen niet correct werken. Binnen de politieke en gerechtelijke wereld wijst iedereen op de noodzaak van verandering maar er is niets veranderd. Ze is overtuigd dat het behouden van de annexen, zelfs met garanties, niets zal bijdragen.
Met betrekking tussen de scheiding tussen zorg en expertise, verwijst mevrouw Jeandarme naar het buitenland waar deze kwestie weinig problemen oplevert. In Engeland bijvoorbeeld moet de expert zelf op zoek gaan naar de geschikte behandeling. In Nederland werd een compromis gevonden in die zin dat de expertise plaatsvindt binnen de observatie in de forensische centra, maar dat het verslag wordt opgesteld door een expert. Dit betekent dat het multidisciplinair team zijn observatiegegevens doorgeeft aan de expert die uiteindelijk het verslag maakt. Verder stipt spreekster aan dat er in heel veel landen wordt gesteld dat er, bij langdurige internering, wel nood is aan een onafhankelijk advies. In Nederland bijvoorbeeld moet een onafhankelijke rapporteur, om de zes jaar, nagaan of verdere verlenging van een maatregel nodig is. Dat is misschien belangrijker dan een opsplitsing aan het begin van de procedure.
Spreekster sluit zich aan bij de opmerking van professor Cosyns dat er ook heel wat veroordeelden zijn met psychische problemen. Ongeacht de kwaliteit van het systeem van de forensische psychiatrie, blijft men nood hebben aan penitentiaire psychiatrische centra. Een annex zal dus steeds nodig zijn, hoe goed het systeem ook functioneert. Het is niet omdat deze annexen thans niet naar behoren worden gebruikt dat men ze helemaal moet afschaffen.
Mevrouw Pauwelyn gaat in op de opmerking van de heer Anciaux dat voorliggend voorstel één stap betekent in een oplossing voor de problematiek van de geïnterneerden; de nodige middelen moeten worden voorzien voor de uitvoering van deze wet enerzijds, maar anderzijds ook voor de uitbouw van een zorgtraject voor geïnterneerden. Spreekster verwijst ter zake naar het federaal meerjarenplan van minister Onkelinckx en minister Van Deurzen uit 2009. Toen werd 20 miljoen Euro voorzien voor de uitbouw van een zorgtraject voor geïnterneerden. Gelet op de besparingen werd echter een deel van dat budget geschrapt. Spreekster hoopt dat er in de toekomst niet verder wordt geschrapt, maar wel werk gemaakt van de verdere uitvoering van het plan. Verder is het ook goed te wijzen op het feit dat de geïnterneerden in de Belgische gevangenissen jaarlijks 40 miljoen Euro kosten. Dit bedrag kan beter worden geïnvesteerd in de uitbouw van een zorgtraject enerzijds en in de uitvoering van deze wet anderzijds.
2. Hoorzitting van 14 januari 2014
A. Uiteenzetting door :
— de heer Frank Verbruggen, professor aan de KULeuven, Instituut voor Strafrecht;
— mevrouw Katrien Hanoulle, onderzoekster aan de KULeuven;
— de heer Jokke Rombauts, voorzitter van de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap;
— mevrouw Gisèle Marlière, ondervoorzitter van de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap;
— mevrouw Thérèse Kempeneers, lid van de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap;
— de heer Reginald de Béco, advocaat bij de balie te Brussel en vertegenwoordiger van avocats.be;
— de heer Jan De Winter, advocaat bij de balie te Gent en vertegenwoordiger van de Orde van Vlaamse balies;
— de heer Martin Vanden Hende, directeur Centrum OBRA VZW;
— mevrouw Nathalie Laceur, klinisch psychologe;
— de heer Jos Vander Velpen, voorzitter van de Liga voor mensenrechten.
Tekst van de uiteenzettingen : zie bijlage op de website van de Senaat (stuk Senaat, nr. 5-2001/8).
B. Gedachtewisseling
De heer Courtois onderstreept dat in dit dossier al jarenlang gevraagd wordt om de gedetineerden en de geïnterneerden van elkaar te scheiden. De commissie heeft zowel met de minister als met de staatssecretaris belast met de Regie der Gebouwen, reeds een algemene bespreking gehad over de toekomst van de Belgische gevangenissen.
De heer Ide verklaart van nature niet pessimistisch te zijn, maar over internering is dat toch wel het geval.Veel nieuwe zaken kwamen niet aan bod. Politici kennen de situatie en kennen de noodzakelijke voorwaarden om een menswaardig bestaan te geven aan de geïnterneerden en de context die is vereist om de nodige zorg te bieden.
De veroordelingen door het Europees Hof voor de rechten van de mens zijn een kaakslag voor België, maar een nog grotere blaam is dat geïnterneerden euthanasie vragen. Spreker blijft ervan overtuigd dat voor sommige geïnterneerden een context gecreëerd wordt die hen dwingt euthanasie als een oplossing te zien. Dit is het summum van de problematiek. Professor Verbruggen zal het in zijn cursus strafrecht over de veroordelingen van het Europees Hof hebben, maar in de cursus ethiek aan de faculteit geneeskunde zal het over het probleem van die euthanasievragen gaan.
Spreker heeft de indruk over onvoldoende gegevens te beschikken, ook al vraagt hij er geregeld naar. We weten dat er in Gent 272 bedden komen in 2014, in Antwerpen 180 in 2015 en in Wallonië 300 in 2016. De minister antwoordt zeer geregeld op vragen hierover. Ze antwoordt echter niet op vragen over het aantal geïnterneerden die door de verschillende commissies voor de bescherming van de maatschappij gere-integreerd worden in de maatschappij en over de verschillen tussen commissies onderling. Dat kan nochtans leerzaam zijn bij de discussie over de exploitatie van de forensisch psychiatrische centra. Verschillende sprekers wezen trouwens op dat pijnpunt : nu wordt er naast elkaar gewerkt, terwijl de beslissingen inzake de bouw en de exploitatie van de centra hand in hand dienen te gaan. Spreker vindt dat er moet worden afgestapt van de idee van forensisch psychiatrische centra. De centra moeten eigenlijk psychiatrische ziekenhuizen worden waar de nadruk op zorg ligt.
Dat is de verdienste van het voorstel van de heer Anciaux, waarin het psychiatrisch onderzoek centraal staat. Wat spreker echter mist in het wetsvoorstel is een echt multidisciplinair overleg. Er staat niets in over de huisarts, die hoe langer hoe meer een vaste huisarts wordt en daardoor vrij goed op de hoogte is van de context van de betrokkene en zijn omgeving. Dat pijnpunt was er ook in de wet van 2007, toen de commissies werden omgevormd tot strafuitvoeringsrechtbanken. Ook toen zagen we dat de huisarts niet betrokken werd. De N-VA zal amendementen indienen om de huisarts te betrekken bij het multidisiplinair overleg.
De semantische discussie — commissie voor de bescherming van de maatschappij of strafuitvoeringsrechtbank — is voor spreker niet zo belangrijk, zolang er maar meer uniformiteit komt. Hij vermoedt immers dat er verschillen zijn tussen de commissies voor de bescherming van de maatschappij onderling. Als een bijzondere rechtbank een copy paste van de huidige commissie wordt, zonder expertise, is dat een gemiste kans. Specialisten moeten worden geïntegreerd in de bijzondere strafuitvoeringsrechtbanken. Ook dat moet in het wetsvoorstel worden verduidelijkt.
Spreker raadt trouwens iedereen aan om het boek te lezen dat dokter Van Francis Mol van vorig jaar publiceerde over de gezondheidszorg in het gevangeniswezen in het algemeen. Hij pleit er terecht voor om de gezondheidszorg voor geïnterneerden onder te brengen onder Volksgezondheid. Spreker is het niet zozeer te doen om de vraag of de gezondheidszorg onder Justitie of Volksgezondheid valt. Het is wel belangrijk dat er een kostenplaatje komt, waarin er een duidelijke entiteit en een verantwoordelijkheid is, bij voorkeur onder de minister van Volksgezondheid, maar als dat politiek niet haalbaar is, is het geen probleem dat het onder de minister van Justitie valt. Essentieel is dat er een kostenplaatje komt, met een budget, zodat men weet waarin men investeert.
Het wetsvoorstel is een stap voorwaarts, maar het is niet de grote stap die nodig is. Een « Pieter Baan Centrum », zelfs een kleine versie ervan, is er niet in te vinden. Dat is nochtans nodig.
De vijf gradaties die in Nederland worden gebruikt, zijn evenmin opgenomen in het voorstel. Ook heel wat zaken uit Nederland waarvan wij veel kunnen leren, onder meer betreffende de tbs, komen onvoldoende aan bod.
Omwille van de merites van het wetsvoorstel wil de N-VA het toch steunen mits amendering.
De heer Anciaux stipt aan dat het duidelijk is geworden dat iedereen vraagt niet langer te wachten, maar nu te handelen.
Terecht wijzen velen erop dat dit wetsvoorstel niet alles oplost. Het is één van de stappen die moeten worden gedaan. Er moet ook heel veel worden geïnvesteerd in zorg, maar dat staat niet in het voorstel. Het voorstel legt alleen het fundamentele recht op zorg vast.
Na overleg tussen spreker, het kabinet, en enkele deskundigen werd tot het besluit gekomen dat het prijskaartje jaarlijks 15 miljoen euro zal bedragen, de investeringen in de forensisch psychiatrische centra niet inbegrepen. Spreker denkt dat die kost moreel en politiek verantwoord kan worden.
De heer Courtois wijst erop dat deze kostovereenstemt met één kamer in het nieuwe Antwerpse justitiepaleis.
De heer Anciaux beaamt dit.
Spreker meent dat de wagen niet mag worden overladen, zodat er uiteindelijk niets van komt. Als we het ideale concept volledig zouden uittekenen, is de kans groot dat er nooit een meerderheid wordt gevonden om het uit te voeren, met een status quo voor de volgende vijftig jaar tot gevolg.
Spreker overloopt dan nog een paar opmerkingen.
Hij is het ermee eens dat gevaar voor zichzelf geen reden mag zijn om geïnterneerd te blijven.
Het klopt niet dat een veroordeelde die geïnterneerd wordt, ook heel zijn leven geïnterneerd blijft. In theorie is dat nu voor geïnterneerden ook zo, maar spreker verwijst naar psychiatrische verslagen waarin zonder omwegen gezegd wordt dat de internering voor de rest van het leven geldt en dat er bovendien geen zorg nodig is. Spreker vindt dat verbijsterend.
Een zeer interessant denkspoor is de internering te beperken tot de zwaarste feiten. Spreker blijft ervan overtuigd dat er mensen geïnterneerd zijn die nooit een misdrijf hebben gepleegd en wel voor de raadkamer zijn verschenen, maar nooit voor een rechtbank zijn gekomen. Is het verdedigbaar dat mensen voor onbepaalde tijd kunnen worden opgesloten voor een vechtpartij of druggebruik ?
Voor de oprichting van een autonome rechtbank van internering is een grondwetswijziging nodig. Dat is een zware procedure die spreker op dit ogenblik niet haalbaar acht. De naam van de kamer vindt hij wel bespreekbaar.
Ook wat de beroepsmogelijkheid betreft, geldt hetzelfde. Tevens moet rekening worden gehouden met het kostenplaatje.
De voorstellen om psychiaters als bijzitter te laten optreden en om een derde consulaire rechter toe te voegen vindt spreker een verbetering. Ook de vertegenwoordiging door de advocaat van de geïnterneerde moet zeker worden onderzocht.
Spreker is het eens met de opmerking van Jan De Winter over de strafuitvoeringrechtbanken, voor zover het over de naam gaat en niet over de rechtbank als dusdanig.
Spreker vermoedt dat ook het kabinet het eens zal zijn met de uitspraken over de nood aan opleiding en wetenschappelijke ondersteuning, maar zover is men helaas nog niet.
Er komt multidisciplinair overleg en spreker is het ermee eens dat de huisarts hierbij moet kunnen worden betrokken.
Persoonlijk pleit hij niet langer voor vijf gradaties. In Nederland is dat trouwens niet wettelijk geregeld en dat valt ook moeilijk wettelijk te regelen. « Eenmaal uit de gevangenis, nooit meer terug naar de gevangenis » is als uitgangspunt zeker ideaal, maar spreker weet niet of het haalbaar is.
Er moet misschien ook een « kleine POKO » komen, maar dat vereist dan toch een extra financiering. Indien de site van Berkendael opnieuw beschikbaar wordt, kan daar misschien een POKO ondergebracht worden.
Wat de termijnen voor het CBM betreft, verwijst spreker naar het voorstel dat de termijn voor verschijning voor een CBM maximaal één jaar bedraagt, ook als men het niet vraagt. Nu is er geen verplichte termijn. Man kan om de zes maanden verschijnen, áls men erom vraagt. Het voorstel houdt dus een verbetering in. Nu komen geïnterneerden, vaak diegenen die het het meest nodig hebben, soms gedurende jaren niet voor een CBM. Spreker is het wel eens met de opmerkingen aangaande het tuchtrecht en de tegenindicaties.
De heer Mahoux benadrukt dat dit een veelomvattend debat is. Het brengt steeds meer aan het licht hoe ingewikkeld het probleem is; een goed teken wat de kwaliteit van de bespreking betreft.
De definitie van een « geïnterneerde » lijkt de kern van de zaak te zijn. Is het een zieke die een misdrijf heeft gepleegd ? Dat er besloten werd om de persoon te interneren, wijst erop dat hij als ziek en dus niet als verantwoordelijk werd beschouwd. Het enige verschil met een gewone zieke zou er dan in bestaan dat zijn ziekte de openbare ruimte binnendrong, bij een agressie, een wanbedrijf, gepleegd jegens een derde.
Dat kan als rode draad doorheen het debat lopen, zonder dat de beginselen uit het oog worden verloren. Spreker is het eens met de heer Anciaux en andere collega's dat sommige zaken niet op een algemene manier kunnen worden geregeld, maar dat het behoud van bepaalde beginselen het kernidee moet vormen.
Zo is spreker niet gekant tegen de aanwezigheid van een psychiatrische structuur binnen de gevangenissen, op voorwaarde dat die zorg verleent aan de gevangenen die daar nood aan hebben, waardoor externe gespecialiseerde structuren niet nodig zouden zijn.
Er hebben overigens lange discussies plaatsgevonden over wat vroeger genoemd werd, « collocatie op basis van de gevaarlijkheid van de persoon » zowel voor zichzelf als voor derden. Daarbij was preventie erg belangrijk, en het vereiste zelfs dat de burgemeester ingreep.
Vandaag zijn de opvattingen veranderd, is het begrip « collocatie » vervangen door « internering » en grijpt het gerecht verschillende keren in tijdens de procedure. Wat dat betreft, heeft spreker de indruk dat het omgekeerde gebeurt. De medische behandeling lijkt op de tweede plaats te komen. Het gerecht doet een beroep op de deskundigheid van de geneeskunde om te oordelen over de mate waarin de dader van een wanbedrijf of misdaad verantwoordelijk is.
Een grote moeilijkheid in dit dossier, is de verzoening van twee moeilijk verenigbare begrippen : gerecht en gezondheid. Spreker verwijst naar de vele uitspraken van het Europees Hof, dat ons land veroordeelt wegens het gebrek aan zorg voor sommige geïnterneerde personen die in een psychiatrische annex werden geplaatst.
Bovendien blijft hij zich vragen stellen bij de strafuitvoeringsrechtbank. De semantische opmerking die werd gemaakt, is erg belangrijk, omdat ze de mentaliteit van de bevolking kan veranderen. Spreker is er daarentegen niet van overtuigd dat het nodig is om een bijzondere structuur op te richten. Laten we eerder proberen om een akkoord te bereiken over een semantische verandering.
Spreker vraagt of de specialisten tot de rechtbank kunnen behoren, dan wel of zij buiten de rechtbank moeten staan.
Vervolgens kaart hij het Salduz-probleem aan. Is het de advocaat die ingrijpt, of de familie ? Gaat het om patiëntenrechten of om rechterlijke bescherming ? Het is belangrijk dat daar duidelijkheid over bestaat. Wanneer we het over patiëntenrechten hebben, moet de wet daarover worden toegepast. Wanneer het een strikt juridisch kader betreft -wat een beetje tegenstrijdig zou zijn—, moeten we bepalen dat er een advocaat aanwezig moet zijn en dus de tegenstrijdige aanpak in gedachten houden. Spreker meent dat het belangrijk is dat de deskundigheid op een tegenstrijdige manier tot stand komt.
Hetzelfde probleem stelt zich voor het hoger beroep. Een hoger beroep waartegen ? Tegen een diagnose ? Tegen een behandeling ? Tegen een rechterlijke beslissing ? Nog een punt dat moet worden verduidelijkt. Ofwel gaat het om een zieke persoon, ofwel om een justitiabele die ontsnapt aan veroordeling. We moeten duidelijk zijn op alle niveaus.
Ten slotte bestaat er geen enkele reden om die zieke personen, die ziek zijn geworden of van wie werd vastgesteld dat ze ziek waren doordat ze een wanbedrijf hebben gepleegd, niet te verzorgen zoals andere zieken, met inbegrip van psychiatrisch zieken. Dat is uiteraard erg ingewikkeld, vooral omdat er een dwangmaatregel is. Het gerecht oefent een bepaalde dwang uit op die zieken, wat over het algemeen niet het geval is, ook niet voor psychiatrisch zieken die mogelijkerwijs gevaarlijk zijn. Het verschil is dat het potentiële gevaar in de verf wordt gezet door een eerder feit. De teksten zouden duidelijker moeten worden gemaakt, ook die, welke snel kunnen worden toegepast binnen de budgettaire grenzen.
3. Hoorzitting van 5 februari 2014
A. Uiteenzetting door de heer Pieters, voorzitter van de Nederlandstalige kamer van de strafuitvoeringsrechtbank van Brussel
Tekst van de uiteenzetting : zie bijlage op de website van de Senaat (stuk Senaat, nr. 5-2001/8).
B. Gedachtewisseling
1. Vragen van de leden
De heer Laeremans heeft twee vragen over de werklast die de voorgestelde hervorming zal meebrengen.
1º Is het zo dat er een strafuitvoeringskamer van drie rechters moet bijkomen ?
2º Indien de personen die tot drie jaar gevangenisstraf zijn veroordeeld, ook tot de bevoegdheid van de strafuitvoeringskamer zullen behoren, hoeveel rechters zullen er dan nodig zijn ? Volgens de minister zal de regeling met betrekking tot de kortgestraften, na verschillende keren te zijn uitgesteld, immers in werking treden in september 2015. Zijn de strafuitvoeringsrechtbanken vragende partij om ook over de categorie van de kortgestraften te kunnen oordelen en, in bevestigend geval, hoeveel extra rechters en personeel zullen er volgens hen daarvoor nodig zijn ? Deze categorie is immers numeriek groter dan die van de langgestraften. Zal een verdubbeling van de capaciteit daartoe volstaan en dat zonder rekening te houden met de eventuele nieuwe bevoegdheden ten aanzien van geïnterneerden ?
Mevrouw Stevens heeft vier vragen.
1º Kan de heer Pieters expliciteren waarom het gebruik van het begrip « strafuitvoeringskamer » in de context van een wetsvoorstel over internering verwarring schept ?
2º Welke garantie is er dat er voldoende budgetten vrijgemaakt zullen worden opdat het onderhavige voorstel effectief kan worden uitgevoerd ? De recente geschiedenis toont dat er op dat vlak meermaals toezeggingen werden gedaan, maar dat de plannen uiteindelijk keer op keer sneuvelden. Die vraag is weliswaar niet voor de heer Pieters bestemd, maar misschien heeft hij hierover geruchten opgevangen.
3º De heer Pieters heeft erop gewezen dat geïnterneerden niet altijd op de zitting in Brussel verschijnen. Dat geldt inzonderheid voor zij die in de Noorderkempen of in Tilburg verblijven. Hoe komt dat ? Zijn zij niet op de hoogte van hun recht om in persoon te verschijnen of zijn zij niet bij machte om de verplaatsing te maken ? Het is toch in hun eigen belang om op de zitting te verschijnen.
4º Mevrouw Stevens onderschrijft het voorstel van de heer Pieters om ook psychiaters zitting te laten nemen in de strafuitvoeringskamer. Maar het is een feit dat er in België te weinig psychiaters zijn. Bovendien is de vergoeding die zij voor hun diensten ontvangen, laag. Wat kan de wetgever, ook budgettair, doen opdat psychiaters deel zouden uitmaken van de strafuitvoeringskamers ?
De heer Anciaux dankt de heer Pieters voor zijn positieve evaluatie van het wetsvoorstel.
1º Wat de timing betreft, lijkt het de heer Anciaux wenselijk dat de inwerkingtreding van de voorgestelde wet, onder meer om budgettaire redenen, op 1 januari 2016 wordt vastgesteld. Er is een politiek akkoord, waar ook de oppositie zich achter schaart, om daartoe de nodige middelen vrij te maken. Dat heeft uiteraard gevolgen voor het aantal strafuitvoeringskamers en het aantal magistraten die daarin zitting zullen nemen. In het vooropgestelde budget van 15 miljoen euro is er sprake van acht interneringskamers met tweeëndertig voltijdse magistraten en vierentwintig voltijdse personeelsleden, zonder rekening te houden met de justitieassistenten. Beantwoordt dat volgens de heer Pieters aan de noden zoals hij die heeft geschetst ? De heer Anciaux preciseert dat er ook nog in een budget is voorzien voor de commissies ter bescherming van de maatschappij, die eveneens zouden kunnen worden ingeschakeld en dus extra interneringskamers mogelijk zouden maken.
2º Met betrekking tot de concordantieproblemen met andere wetgeving, verklaart de heer Anciaux dat die kwestie zal worden onderzocht en dat er eventueel amendementen zullen worden ingediend om de concordantie te herstellen.
3º Inzake de procedure voor de strafuitvoeringskamer beklemtoont de heer Anciaux dat het wetsvoorstel de bedoeling heeft om de voorzitter van die kamer een grote armslag te verlenen zodat hij, in het licht van de noden van het dossier, snel alle beslissingen kan nemen. Er wordt op dat vlak geen onderscheid gemaakt of een gradatie ingesteld tussen de verschillende soorten beslissingen. Vanzelfsprekend zullen die beslissingen achteraf wel door de voltallige strafuitvoeringskamer moeten worden bevestigd. Kan een dergelijke procedure op de goedkeuring van de heer Pieters rekenen ?
4º Met betrekking tot de opmerking over de multidisciplinaire samenstelling van de interneringskamers betoont de heer Anciaux zich eveneens voorstander van de aanstelling van een psychiater. Zijns inziens telt ons land voldoende psychiaters. Maar het is de vraag of het daaraan verbonden kostenplaatje binnen het vooropgestelde extra budget van 15 miljoen euro past. Voorts is hij het eens met de terechte opmerking van de heer Pieters dat de tweede assessor eerder in forensische zorg dan in penitentiair recht moet zijn gespecialiseerd.
Inhakend op die laatste opmerking herinnert mevrouw Stevens eraan dat de wet diverse bepalingen gewone artsen bevoegdheden verleent met betrekking tot de strafuitvoeringsrechtbank omdat « het bijzonder moeilijk blijkt te zijn om psychiaters te vinden die op de naleving van de wet van 26 juni 1990 kunnen toezien ». Vandaar dat een amendement werd ingediend opdat ook gewone artsen dat toezicht zouden kunnen uitoefenen.
2. Antwoorden van de heer Pieters
1º De vaststelling van het aantal strafuitvoeringskamers komt voor de heer Pieters neer op « nattevingerwerk ». Hij was ervan overtuigd dat er ten minste zes moesten zijn : een per hof van beroep, met een Nederlandstalige en een Franstalige kamer voor het hof van beroep te Brussel. Nu zullen er het acht worden. De heer Pieters beschikt niet over voldoende cijfermateriaal om te beoordelen of dat voldoende is. Het aantal gedetineerden dat in de gevangenissen verblijft, is natuurlijk gekend. Maar er zijn ook geïnterneerden die door de commissies ter bescherming van de maatschappij worden gevolgd en niet in een gevangenis verblijven. Acht strafuitvoeringskamers lijkt hem een goed begin. De eerlijkheid gebiedt hem op te merken dat destijds in de strafuitvoeringsrechtbanken met negen kamers werd begonnen en dat vrij snel nadien een kamer werd bij gecreëerd.
2º Wat de kortgestraften betreft, moet de vraag worden gesteld of er geen beter en goedkoper systeem bestaat. Zo heeft de commissie-Holsters destijds voorgesteld om de categorie van de kortgestraften aan een automatische regeling te onderwerpen tenzij het parket of de gevangenisdirecteur daartegen verzet aantekenen. In dat geval zou de zaak aan een multidisciplinaire rechtbank worden voorgelegd. Die piste verdient te worden geëxploreerd. Met betrekking tot het aantal rechters dat nodig zou zijn voor de categorie van de kortgestraften, raamt de heer Pieters hun aantal voor Brussel tussen de zes en de negen. Het gaat om alleenzetelende rechters.
3º Het gebrek aan concordantie tussen het wetsvoorstel en vigerende wetgeving is te wijten aan de bijzonder snelle opeenvolging van wetswijzigingen. Dat maakt dat sommige wetten onsamenhangend overkomen.
4º De heer Pieters heeft geen weet van budgettaire garanties voor de uitvoering van het wetsvoorstel, eens het tot wet is verheven. Hijzelf kan die garanties uiteraard niet geven.
5º Het probleem van de niet-verschijning van veroordeelden is toe te schrijven aan redenen buiten hun wil. Indien een veroordeelde schriftelijk verklaart niet te willen verschijnen, kan hij geen aanspraak maken op een strafuitvoeringsmodaliteit. Het door de heer Pieters gesignaleerde probleem heeft te maken met de niet-overbrenging van veroordeelden die in de gevangenis van Tilburg of Wortel verblijven en die op donderdag voor de strafuitvoeringsrechtbank van Brussel dienen te verschijnen. De politie of het veiligheidskorps beweren namelijk over onvoldoende mankracht te beschikken om die overbrenging uit te voeren. Het valt soms voor dat op de zittingsdag een fax toekomt met de melding dat een veroordeelde niet zal worden overgebracht. Dat is uitermate problematisch. De heer Pieters heeft de minister van Justitie daarover reeds verschillende keren aangeschreven. Inmiddels is hem geantwoord dat het probleem opgelost is. Dat valt dus af te wachten.
6º Wat de benoeming van psychiaters in de strafuitvoeringskamers betreft, geeft de heer Pieters grif toe dat mevrouw Stevens een punt heeft. Er zijn inderdaad niet te veel psychiaters. Zo vindt de heer Pieters maar moeilijk een psychiater om een second opinion te krijgen. In een ander geval weigerde de administratie een psychiater te betalen omdat de heer Pieters in het oorspronkelijk vonnis niet de naam van de psychiater had vermeld die het onderzoek moestuitvoeren. Dat was trouwens niet mogelijk omdat er op dat ogenblik nog geen psychiater had toegezegd. Dergelijke handelwijze is niet bevorderlijk om zich van de medewerking van psychiaters te verzekeren.
7º Als datum van inwerkingtreding lijkt 1 januari 2016 een goede timing. Men moet ervan uitgaan dat, eenmaal de wet is aangenomen, er op zijn minst een jaar tot anderhalf jaar nodig is vooraleer zij effectief kan worden toegepast. De wet van 26 april 2007 betreffende de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank vormt daarvan een goed voorbeeld. Die bevatte bijvoorbeeeld geen overgangsbepaling voor de bij de inwerkingtreding ervan honderd hangende dossiers. Er werden ook prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof gesteld over het aan die wet ten grondslag liggend concept. Er is dus een inrijperiode nodig.
8º De heer Pieters is een groot voorstander van de multidisciplinariteit van de strafuitvoeringsrechtbank omdat zij een meerwaarde biedt, onder meer door de aanwezigheid van een assessor gespecialiseerd in forensische zorg. Uit eigen ervaring kent hij het belang van de aanwezigheid van een psychiater in een commissie tot bescherming van de maatschappij wanneer er informatie wordt gegeven die niet altijd even begrijpelijk is voor juristen. Hij heeft in zijn uiteenzetting enkel een probleem geschetst waarvoor hij niet onmiddellijk een oplossing ziet. Hij heeft het moeilijk met een multidisciplinaire rechtbank die enkel zou instaan voor het dagelijks beheer van uitgaansvergunningen en penitentiaire verloven. Er zijn veroordeelden die jaarlijks dertig penitentiaire verloven krijgen. De heer Pieters meende te hebben begrepen dat de kabinetsbeslissingen multidisciplinair dienen te worden genomen en niet door de voorzitter alleen. Indien alleen de voorzitter beslist, dan gelijkt de regeling op die welke geldt voor de commissie tot bescherming van de maatschappij.
C. Voortzetting van de algemene bespreking (na de hoorzittingen)
De heer Anciaux geeft een overzicht van de knelpunten die aan bod kwamen tijdens de hoorzittingen.
Nogal wat opmerkingen betreffen de rol van de huisarts. De heer Ide heeft hiervoor amendementen ingediend, die een goede aanvulling vormen.
Een tweede punt betreft de aanwezigheid van de advocaat bij het deskundigenonderzoek. Spreker vindt persoonlijk dat de advocaten niet verplicht aanwezig dienen te zijn bij de expertise. Dit zou trouwens ook financieel niet haalbaar zijn. Spreker zou eerder aan de onderzochte persoon de mogelijkheid willen bieden om zich tijdens het onderzoek te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Dit is dan op vrijwillige basis. Aldus zal spreker een amendement indienen op artikel 7.
Ook de tegensprekelijke procedure en de redelijke termijn (artikel 8) gaven aanleiding tot een aantal opmerkingen. Nu bedraagt de voorziene termijn vijftien dagen, maar men zou ook kunnen opteren voor het bepalen van een termijn door de rechtbank. Spreker denkt dat best geen maximumtermijn in de wet wordt vastgelegd. Men moet immers rekening houden met de complexiteit van de expertise.
Een derde punt betreft de naamsverandering van de strafuitvoeringskamers. Een totaal nieuwe rechtbank oprichten zou een grondwetsherziening vereisen. Spreker is daar geen voorstander van, gelet op de kost die dat zou meebrengen. Wel kan de naam worden gewijzigd, bijvoorbeeld in interneringskamer. Het betreft hier een eerder semantische discussie.
Verder is er de problematiek van de verplichte aanwezigheid van de psychiater in de interneringskamer. Spreker is van mening dat de psychiater niet permanent zetelt maar eerder als een « consulair rechter ». Hiertoe dient het gerechtelijk wetboek te worden gewijzigd.
In verband met de dubbele aanleg, hebben een aantal sprekers gewezen op het feit dat er geen beroepsmogelijkheid bestaat. Indien men meent dat beroep tegen een beslissing van de interneringskamer mogelijk moet zijn, moet dit ook gelden voor alle kamers van de strafuitvoeringsrechtbank, wat de kosten enorm zou doen oplopen. Dit lijkt spreker weinig haalbaar, alvast niet op korte termijn.
Wat betreft de opnameplicht, verwijst spreker naar de tussenkomst van zorgnet Vlaanderen, die de ruimte willen behouden voor vrijwillige patiënten. Spreker meent dat men wel quota zou kunnen afspreken, bijvoorbeeld 10 % geïnterneerden. Spreker meent echter dat dit niet in de wet moet worden opgenomen, maar wel het voorwerp moet uitmaken van onderhandeling met de zorgsector.
Wat de definitieve invrijheidstelling betreft, verwijst spreker naar artikel 66, dat gewag maakt van « een gevaar voor de maatschappij of voor zichzelf ». Er werd opgemerkt dat een gevaar voor zichzelf geen voldoende basis zou mogen vormen voor opsluiting. Spreker kan hiermee instemmen.
Verder is er ook de kwestie van het terugsturen van geïnterneerden naar de gevangenis. Spreker verwijst naar de artikelen 60, 61 en 65, die volgens hem voldoende waarborgen bieden. Spreker meent echter dat het niet haalbaar is een verbod in te schrijven om de betrokkene terug te sturen naar de gevangenis.
De vraag naar de invoeging in de wet van de oprichting van een POKO werd uitdrukkelijk gesteld. Spreker meent dat hier gedeeltelijk kan aan tegemoet worden gekomen door in artikel 6, § 1, te verwijzen naar een door de Koning opgericht beveiligd klinisch observatiecentrum. De oprichting van een POKO is niet betwist, maar het is een kwestie van middelen.
Spreker gaat akkoord met de opmerking met betrekking tot het wetenschappelijk onderzoek, maar meent dat dit niet uitdrukkelijk in de wet moet worden ingeschreven.
De oprichting van een permanente overlegstructuur Justitie en Volksgezondheid lijkt spreker wel een goede suggestie. Aldus zal in artikel 93 een aanvulling worden voorzien.
In verband met het afzonderlijk tuchtrecht voor geïnterneerden, meent spreker dat reflectie nodig is. er is immers een tegenstelling door het feit dat geïnterneerden in het strafrecht niet verantwoordelijk worden geacht voor hun daden, terwijl dit wel het geval is voor het tuchtrecht. Spreker heeft wel geen kant en klare oplossing.
Met betrekking tot de geïnterneerde veroordeelden, wordt afgestapt van de huidige regeling waarbij alleen de minister het statuut bepaalt. Spreker meent dat het aan de interneringskamer toekomt hierover te oordelen.
Spreker meent dat ook kan worden gedebatteerd over de strafdrempel waaronder niet meer kan worden geïnterneerd. Het is duidelijk dat dit enkel moet kunnen voor zware misdrijven. Vandaag zitten heel wat geïnterneerden opgesloten voor relatief banale feiten.
Tot slot is er de moeilijke discussie dat de internering of de psychiatrische patiënten niet onder Justitie kunnen vallen. Spreker meent dat vrijheidsberoving moet beoordeeld worden door een rechtbank. Het lijkt hem dus niet haalbaar vandaag te stellen dat geïnterneerden niets meer met Justitie kunnen te maken hebben.
De heer Mahoux stelt vast dat de hoorzittingen over het algemeen de complexiteit van het probleem duidelijk in het licht hebben gesteld. Het gaat om personen die vallen onder Justitie en Volksgezondheid.
Spreker gaat ervan uit dat zodra een persoon wordt geïnterneerd, hij een patiënt geworden is, ten gevolge van feiten waarvan derden het slachtoffer zijn geweest en die een rechterlijk vonnis rechtvaardigden.
Maar hoewel dit de leidraad vormt, kan men zich bijna onmogelijk inbeelden dat zodra de beslissing tot internering is gevallen, justitie geen enkele mogelijkheid tot interventie meer heeft.
Wat de toepassing van de Salduz-beginselen op het deskundigenonderzoek betreft, is spreker het ermee eens dat de voorgestelde oplossing, waarin sprake is van een vertrouwenspersoon, interessant is. Het zou onredelijk zijn de contradictoire aard stricto sensu te handhaven terwijl het deskundigenonderzoek waar het hier over gaat, veeleer een kwestie is van evaluatie van de gezondheidstoestand van de persoon die het voorwerp is van het deskundigenonderzoek.
Wat de aanwezigheid van de psychiater in de rechtbank betreft, ligt de discussie open, hoewel ze vrij theoretisch kan lijken. Spreker heeft menen te begrijpen dat de meeste sprekers het interessant vonden om in de rechtbank over een specialist te beschikken.
Het bezwaar van spreker op dit vlak heeft weinig weerklank gevonden bij de gehoorde deskundigen. Spreker zal zich schikken naar het voorstel van een « geïnternaliseerde » expertise.
Op semantisch vlak is het mogelijk om voor een gespecialiseerde benaming te kiezen. Dit is een symbolische, maar toch uiterst belangrijke zaak, want het zou tegenstrijdig zijn om over strafuitvoering te spreken met betrekking tot een geïnterneerde. Men zou kunnen spreken van een kamer van internering binnen de strafuitvoeringsrechtbank, met eventueel een specifieke samenstelling.
De gehoorde deskundigen waren het bijna unaniem eens over de psychiatrische annexen bij de gevangenissen, en hebben geoordeeld dat geïnterneerden daar niet op hun plaats waren.
Het is begrijpelijk dat een plaats wordt voorbestemd voor specifieke medische onderzoeken op beklaagden en gedetineerden in een gevangenis, zoals er ook een arts werkzaam is in de gevangenis werkzaam.
Als men nu echter alle psychiatrische annexen zou afschaffen, zouden we voor grote problemen komen te staan. Men kan in ieder geval de te volgen richting aangeven, en op geleidelijke wijze handelen.
De heer Anciaux heeft de bijzondere toestand van geïnterneerde veroordeelden aangehaald, en geoordeeld dat geïnterneerden niet kunnen worden veroordeeld voor bijvoorbeeld feiten die zij tijdens hun internering hebben gepleegd.
Men moet weten dat beslissingen inzake internering op een bepaald ogenblik en naar aanleiding van specifieke feiten worden genomen. Het verband tussen de veroordeelde en de geïnterneerde is deels een probleem van aard, en niet uitsluitend een juridisch probleem, waarover bijkomende uitleg vereist is.
Ten slotte rijst de vraag of er bij misdrijven een drempel bestaat vanaf welke internering mogelijk wordt. Men weet hoe gevoelig dit ligt, bij het uitspreken van gerechtelijke vonnissen, bij de uitvoering ervan, en inzake de gevolgen van een interneringsbeslissing ten gevolge van vonnissen betreffende kleine misdrijven. Ook hierover is bijkomende uitleg vereist.
De heer Ide verwijst hierbij naar het Pieter Baan Centrum in Nederland, waar betrokkenen worden geobserveerd om nadien een graad van wilsonbekwaamheid voor te stellen. Bij sommige gevallen van geïnterneerden is het beeld uiteraard niet zwart/wit, maar toch kunnen de strafrechtelijke consequenties van bepaalde daden niet zomaar weggelaten worden.
Een andere vraag betreft de budgettaire implicaties van het wetsvoorstel. Het is daarbij minder belangrijk te weten of de kosten ten laste van de begroting voor gezondheidszorg of justitie zullen vallen, dan wel dat er transparantie wordt verschaft over het bestede budget.
Ook de semantische discussie over de benaming in de aanbesteding voor het forensisch centrum te Gent is minder belangrijk, dan het feit of de nadruk op zorg zal gelegd worden. De wijze waarop de aanbesteding wordt uitgeschreven, zal dus uitermate belangrijk zijn.
Spreker verklaart verder een aantal amendementen in te dienen die de huisarts betrekken in de procedures. Vanzelfsprekend moet daarbij rekening gehouden worden met de deontologie en het beroepsgeheim.
Mevrouw Faes heeft twijfels over het voorstel om ook bijstand van advocaten te voorzien, vooral gelet op de budgettaire implicaties van dat voorstel. Feit is dat de betrokkenen voldoende beschermd moeten worden tijdens de procedure. De idee om een vertrouwenspersoon aan te stellen, is bijgevolg positief, maar de vraag is hoe iemand op dat ogenblik nog zelf kan beslissen over de keuze van een vertrouwenspersoon en er de gevolgen van kan inschatten.
Het voorstel om de verwijzing naar « het gevaar voor zichzelf » te schrappen, moet eerst getoetst worden aan de wet van 26 juni 1990 op de bescherming van de persoon van de geesteszieken waar wel nog melding gemaakt wordt van « een gevaar voor de maatschappij of voor zichzelf ».
De heer Laeremans vindt het Nederlands systeem waa er gradaties kunnen worden voorgesteld, interessant en het onderzoeken waard.
De heer Mahoux merkt op dat er in het Strafwetboek gronden voor afzwakking van de verantwoordelijkheid staan, of zelfs gronden voor vrijspraak, gebaseerd op de specifieke omstandigheden waarin de feiten zijn gepleegd. Wat de beslissing betreft om een persoon al dan niet te interneren, ziet spreker niet goed hoe men nuancering of gradaties kan inbouwen. Er wordt op basis van de gepleegde feiten geoordeeld of er sprake is van verantwoordelijkheid, die eventueel genuanceerd kan worden.
De heer Courtois stelt vast dat er in Nederland echt wel een gradatie bestaat, maar dit betekent niet dat we dat model moeten volgen. Het is slechts een voorbeeld.
De heer Laeremans vindt het toch nuttig om de essentie van het Nederlandse systeem na te gaan en het verschil met ons systeem te duiden.
Verder wenst spreker ook de budgettaire weerslag van dit wetsvoorstel te kennen. Er moet veel meer geïnvesteerd worden in de omkadering van geïnterneerden dan nu het geval is. De vraag is dus of er voldoende middelen zijn voorzien en vanaf wanneer. Het mag toch niet de bedoeling zijn om het wetsvoorstel te stemmen om het daarna niet uit te voeren om financiële redenen.
In hoeverre zal dit wetsvoorstel gevolgen hebben op de uitbating van de forensische centra te Gent en Antwerpen ? Momenteel zijn er twee kandidaten bekend voor de uitbating van de centra en de media maken melding van hun wederzijdse verwijten over al te zeer gericht te zijn op repressie en te weinig op omkadering.
De opgelegde voorwaarden zouden zodanig krap zijn dat de behandeling van de betrokkenen niet centraal kan gesteld worden, terwijl dat vooral het grote verwijt is aan het adres van de bestaande instellingen als Merksplas dat er nauwelijks behandeling is. Zullen de nieuwe instellingen de behandeling van geïnterneerden wel kunnen verzekeren ?
Aangezien er slechts plaats zal zijn voor 450 (270 + 180) geïnterneerden in de nieuwe centra en er nu meer dan 1 100 geïnterneerden zijn, zullen heel wat geïnterneerden die in de gewone gevangenissen moeten blijven, mogelijks klachten kunnen indienen en juridische procedures inleiden. We kunnen alleen hopen dat de twee nieuwe instellingen een snelle heroriëntatie van geïnterneerden naar andere instellingen buiten de penitentiaire sector, zullen mogelijk maken.
Zal dit wetsvoorstel gevolgen hebben voor het beheer van de twee nieuwe instellingen en van bestaande instellingen ?
De heer Vastersavendts steunt het voorstel want de nood aan een wetgevend initiatief omtrent de internering bestaat al sinds geruime tijd.
Toch heeft spreker vragen over de budgettaire weerslag van dit wetsvoorstel aangezien niet alleen de minister van Justitie maar ook de minister van Volksgezondheid betrokken is en mogelijks ook, gezien de zesde staatshervorming, de Gewesten en Gemeenschappen. Het is beter hierover op voorhand uitsluitsel te geven dan nadien te moeten vaststellen dat de budgetten geblokkeerd zijn. Kan het Rekenhof om advies worden gevraagd ?
Spreker verklaart verder dat hij amendementen zal indienen.
De heer Delpérée zou eerst graag over een nota beschikken waarin staat of het Salduz-arrest wel of niet van toepassing is op de internering. Dat is echt een voorwaarde sine qua non. Spreker merkt ook nog op dat de begrippen « strafrechtelijk » en « straf » zoals het Europees Hof voor de rechten van de mens die gebruikt, niet overeenstemmen met het begrip « straf » in het grondwettelijk en het intern recht. Het Hof in Straatsburg interpreteert « straf » veel ruimer dan wij het begrip in het intern recht hanteren.
Wat de « strafuitvoeringsrechtbank » betreft, hadden de deskundigen gelijk om te benadrukken dat het hier niet om een straf gaat, noch om de uitvoering van een straf. Zelfs het oprichten van een kamer voor internering binnen de strafuitvoeringsrechtbank, is een volledig onlogische oplossing. De internering gebeurt, in het kader van de strafprocedure, niet « achteraf » maar « vooraf. » Men zal dus creatiever moeten zijn bij het zoeken naar een oplossing.
Voor mevrouw Stevens is de vraag of er voldoende middelen zijn om het wetsvoorstel uit te voeren, cruciaal. Een van de sprekers heeft tijdens de hoorzitting uitdrukkelijk gezegd dat niet het wettelijke kader het probleem vormt, maar wel de uitvoering ervan.
Het wetsvoorstel besteedt veel aandacht aan het vooronderzoek en het deskundigenonderzoek. Evenwel, het betalen van gerechtsdeskundigen is nu al problematisch, als hun onderzoek nog meer gewicht gegeven wordt, dan zullen de kosten nog verder oplopen.
Tijdens de hoorzitting werd ook gezegd dat 17 % van de geïnterneerde personen een verstandelijke beperking hebben. Sommigen vertonen psychiatrische gedragsprobleem, waarvoor specifieke deskundigheid nodig is.
Volgens het Obra centrum maken de mensen met een verstandelijke handicap 20 % uit van de gevangenen in Vlaamse gevangenissen. Horen zij wel thuis in een gevangenis of eerder in een instelling voor personen met een handicap ? Door de ernst van de feiten die zij gepleegd hebben, willen die instellingen hen liever niet opnemen. Behandelen is ook niet altijd mogelijk, zeker niet voor personen met een verstandelijke handicap, maar zij hebben wel een goede omkadering, begeleiding en ondersteuning nodig. Spreekster wil het nut van de psychiatrische annexen zeker niet in vraag stellen. Ze zijn noodzakelijk voor mensen met psychiatrische problemen, maar niet voor personen met een verstandelijke handicap. Misschien, als er een kruisbestuiving zou ontstaan tussen sociale zaken en Justitie, kan er een geschikte formule gevonden worden.
Wat het nieuw forensische centrum te Gent betreft, onderstreept mevrouw Stevens dat menswaardige opvang en behandeling voldoende omkadering veronderstelt en dit niet alleen op het vlak van de veiligheid, maar ook wat psychiatrische zorgen betreft. Is dat voldoende gewaarborgd ? Op basis van de ervaring in de gevangenissen, de psychiatrische annexen en in Merksplas, gelooft spreekster niet dat het lukt.
Ten slotte peilt mevrouw Stevens naar de budgettaire weerslag. Wat zal de minister van Justitie als middelen begroten en wat de minister van Volksgezondheid ? Deze vraag moet eerst beantwoord worden, want anders blijft het bij een mooie wet zonder gevolgen op het terrein.
3. Antwoord van de minister van Justitie
De minister verklaart dat er momenteel uiteraard nog geen financiële middelen voorzien zijn aangezien het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden. De beslissing over de toekenning van de middelen zal bijgevolg door de volgende regering genomen worden. Op basis van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen is er wel al een voorlopige raming gemaakt : er zal minstens 15 miljoen euro nodig zijn. Een meer precieze berekening is nu niet mogelijk omdat er nu nog te veel onbekende factoren blijven, onder andere de beroepsmogelijkheden, de aanwezigheid van een advocaat bij de expertise, het al dan niet verhogen van het tarief van de gerechtskosten voor psychiatrische onderzoeken, de begeleiding van de geïnterneerden tijdens een uitgaansvergunning.
Om het wetsvoorstel zo snel mogelijk in werking te doen treden, moet er voor gezorgd worden dat de kosten beperkt blijven. Hoe duurder, hoe langer het zal duren. De wet van 2007 betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis, is nog altijd niet in werking kunnen treden precies omwille van de financiële gevolgen.
De impact van dit wetsvoorstel op het forensisch psychiatrisch centrum te Gent is nihil. De programmawet van december 2012 heeft de bestaande wet 2007 betreffende de internering van personen die lijden aan een geestesstoornis al gewijzigd zodat de strafuitvoeringsrechtbanken beslissingen tot plaatsing in het centrum kunnen nemen. Als dit wetsvoorstel in werking treedt, dan wordt het centrum opgenomen in de lijst van instellingen voor plaatsing.
Voor de aanbesteding voor het forensisch psychiatrisch centrum te Gent werd de markt werd bevraagd. Eerstdaags zal overgegaan worden tot gunning van de opdracht. Wat betreft het zorgaspect, verwijst de vertegenwoordiger van de minister naar de verklaringen die de minister van Volksgezondheid hierover heeft afgelegd : de verdeling is ongeveer 60/40 (het grootste gedeelte is voor de zorg) en het deel bestemd voor justitie betreft daarenboven niet alleen de veiligheid, maar ook de accommodatie, het eten en het meubilair. In het bestek werd uitdrukkelijk voorzien dat 80 % van de zorgkosten voor het zorgteam moeten bestemd zijn, dat zijn personeelskosten en kosten voor de aanwezige deskundigen. De zorgnorm is dezelfde als de B4-financiering gangbaar bij andere psychiatrische ziekenhuizen : 21, 25 voltijdse equivalenten per 30 bedden.
4. Gedachtewisseling
Volgens de heer Anciaux zijn er inzake internering en geïnterneerden nog zeer veel uitdagingen.
Het wetsvoorstel is een belangrijke stap, maar de Gemeenschappen hebben eveneens een grote verantwoordelijkheid. In het wetsvoorstel wordt de gerechtelijke procedure geregeld, de noodzaak voor zorg, de kwaliteit van de expertise en de verhoogde mogelijkheden voor de interneringskamer om te onderhandelen. Het oprichten van nieuwe zorginstellingen behoort echter tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen.
Dit wetsvoorstel kan slechts in werking treden als er voor alle 1 100 geïnterneerden waarborgen zijn voor een opname in goed werkende psychiatrische ziekenhuizen. Door het wetsvoorstel zal de instroom in deze ziekenhuizen iets kleiner worden en de uitstroom groter. De uitstroom is echter ook grotendeels een bevoegdheid van de Gemeenschappen.
In het huidig wetsvoorstel is er rekening gehouden het van de tegensprekelijkheidsprincipe, overeenkomstig de « Salduz-wet » van 13 augustus 2011.
Het enige punt dat ter discussie stond, was de aanwezigheid van een advocaat bij de expertise in het kader van het onderzoek zelf. De expertise zelf is echter tegensprekelijk. Ze wordt immers voorgelegd aan de advocaat van de betrokkene en aan de betrokkene, en hun reacties worden opgenomen in het definitieve verslag. De aanwezigheid van de advocaat van de betrokkene bij een expertise is trouwens geen expliciete vereiste van de Salduz-wet. Het kan ook gaan om een vertrouwenspersoon, zoals een huisarts. Kan een persoon met een geestesstoornis echter een vertrouwensfiguur aanduiden ? Volgens spreker zijn zij heus wel in staat om dit te doen. Veel langdurig geïnterneerden kunnen nu geen gebruik maken van hun recht om de zes maand te verschijnen voor de Commissie ter bescherming van de maatschappij (CBM), omdat ze noch een advocaat noch een vertrouwensfiguur hebben.
Het aspect van het « gevaar voor zichzelf » betreft enkel de voorwaarden voor definitieve invrijheidsstelling en is geen schending van de bepalingen van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Is het trouwens verantwoord om een persoon opgesloten te laten, terwijl die geen gevaar is voor de samenleving maar alleen voor zichzelf ?
De kosten voor de uitvoering van dit wetsvoorstel, worden geraamd op 15 miljoen euro (met eventueel twee miljoen euro extra als de POKO wordt uitgevoerd, wat ongeveer overeenstemt met gelijkaardige berekeningen voor de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis. Deze kosten zouden natuurlijk veel hoger zijn als er een advocaat dient aanwezig te zijn bij de expertise.
Spreker zal een amendement indienen om de inwerkingtreding van de wet te voorzien op 1 januari 2016 zodat alle financiële middelen voorhanden zouden zijn voor de uitvoering. Uiteraard blijven de kosten betreffende de gemeenschapsbevoegdheden ook ten laste van de Gemeenschappen.
Er zijn voorstellen om de gradaties van vijf (zoals geldt in Nederland) naar drie te brengen. Dit is echter niet wettelijk geregeld. Men kan een combinatie voorzien van een « halve » periode van strafuitvoering met een onbepaalde periode van internering. Uit het psychiatrisch onderzoek zal immers moeten blijken in welke mate er sprake is van een geestesstoornis.
Vandaag kan een gedetineerde, van wie vermoed wordt dat hij een geestesstoornis heeft, geïnterneerd worden. De minister van Justitie kan bepalen of zijn vorige straf opgaat in die internering. Dit zou echter, overeenkomstig het wetsvoorstel, een verantwoordelijkheid worden van de interneringskamer. Spreker is echter geen vragende partij om een statuut te voorzien voor een gedetineerde die geïnterneerd wordt. In de praktijk gebeurt het vandaag ook dat een geïnterneerde een correctionele veroordeling oploopt, wat uiteraard juridisch onmogelijk is. Dergelijke situaties zijn niet geregeld in de wet.
De problematiek van de personen met een verstandelijke handicap zou vandaag eigenlijk al geen deel mogen uitmaken van de regeling voor internering.
De heer Laeremans acht de opsplitsing tussen federale en communautaire bevoegdheden in deze materie zeer onlogisch. De instellingen voor geestelijke gezondheidszorg vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen, maar de ziekenhuizen met een annex geestelijke gezondheidszorg blijven federaal alsook de forensisch psychiatrische centra die nu gebouwd worden in Gent en Antwerpen. De internering blijft dus een gemengde bevoegdheid. Geïnterneerden in de gevangenis zullen quasi automatisch in de gemeenschapsinstellingen terecht komen. Wat gebeurt er met iemand die geïnterneerd wordt op basis van de federale wetgeving, een tijdje verblijft in de forensische centra in Antwerpen of Gent en nadien wordt opgenomen in een gemeenschapsinstelling met milder regime ? Is dit wetsvoorstel op hem van toepassing ? Zou het niet kunnen dat deze persoon geplaatst wordt in een gemeenschapsinstelling louter om financiële redenen, terwijl hij eigenlijk thuishoort in een beter beveiligde federale instelling ?
Volgens de heer Ide vormen het beschut wonen en de platformen voor geestelijke gezondheidszorg aangelegenheden die, ingevolge de zesde staatshervorming, overgeheveld zijn naar de Gemeenschappen die dus belast worden met de opvolging van de uitstroom of re-integratie van de geïnterneerden. Het is dus belangrijk dat hierover volledige en exacte gegevens bestaan. Hoe verloopt trouwens de uitstroom of re-integratie per CBM ?
In het psychiatrisch forensisch centrum te Gent zal er in 2014 plaats zijn voor 272 personen, in Antwerpen wordt dat 180 plaatsen tegen 2015. Langs Franstalige kant komen er 300 plaatsen bij. In totaal vertegenwoordigt dit ongeveer 700 plaatsen voor de 1 100 Belgische geïnterneerden.
Kan de minister van Justitie uitleggen hoe deze capaciteitsverhoging, gespreid over drie jaar, wordt opgevangen door de verschillende Gemeenschappen ?
Spreker verwijst verder naar het wetsvoorstel van mevrouw Van Hoof tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten en de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis, met betrekking tot het psychiatrisch deskundigenonderzoek en tot verbetering van het statuut van de gerechtspsychiaters (stuk Senaat, nr. 5-2425/1). De heer Ide sluit zich aan bij het voorstel om de gerechtspsychiaters officieel te erkennen. Op dit ogenblik hebben zij geen volwaardig statuut en worden zij aldus onvoldoende gewaardeerd voor het belangrijke werk dat zij leveren.
Mevrouw Van Hoof verwijst eveneens naar haar wetsvoorstel nr. 5-2425/1 waarin wordt aangedrongen op de officiële erkenning van de expertise van de gerechtspsychiater. In Nederland worden de verslagen van de gerechtspsychiaters, gebaseerd op een éénvormig model, voor kwaliteitscontrole doorgestuurd naar de bevoegde ministeries. Een dergelijke kwaliteitsbewaking moet ook mogelijk zijn in ons land.
Om beroep te kunnen doen op bekwame gerechtspsychiaters, moet men wel een gepast loon, op basis van de RIZIV-normen, aanbieden.
Standpunt van de minister van Volksgezondheid, mevrouw Laurette Onkelinx
De internering van personen met een geestelijke stoornis bestaat uit twee facetten :
— Justitie, procedurerechten van de verdediging : daarover handelen de interneringswet en de herstelwet van de heer Anciaux (gesteund door de heer Mahoux);
— Volksgezondheid : de therapeutische behandeling van deze personen. Het aanbod moet uitgebreid worden : wij denken daar elders over na (TF geestelijke gezondheidszorg van de IMC) en er zijn bijkomende budgetten nodig.
Dit zijn twee afzonderlijke facetten, hoewel zij perfect op elkaar afgestemd moeten zijn.
Internering vanuit het standpunt van Volksgezondheid
Voorgeschiedenis
Actief beleid sinds een tiental jaren :
1) Sinds2001-2002, pilootprojecten met medisch-juridische eenheden (6 eenheden van 8 bedden, met als resultaat 48 B4 plaatsen in 2006).
2) In2005, het rapport Cosyns (« Zorgcircuit Forensische Psychiatrie ») : gedeelde samenwerking en verantwoordelijkheid van Justitie en Volksgezondheid voor zorgverlening aan geïnterneerden.
3) Eerste plan Onkelinx-Demotte 2007-2010 :Oprichting van Medium Risk-eenheden binnen de zorgsector met een verhoging van de personeelstandaarden : 1,825VTE/bed 421 plaatsen : 10 miljoen.
4) In 2009, tweede plan Vandeurzen-Onkelinx in verschillende fases met elk 5 000 000 euro Fase 1 : Verhoging van het aanbod voor geïnterneerden die een misdrijf van seksuele aard hebben begaan : + 75 plaatsen en 57 plaatsen geïnterneerden M.Risk = 421 + 75 +57 + 48 plaatsen uit projecten 2001 = 601 (Totaal : 601 plaatsen, waarvan 225 in PZ, 243 in PVT, 133 in IBW).
5) RIZIV-tussenkomst voor personen met verplichte zorgmaatregel(art. 14, wet van juli 1964) 523 bedden : 17 in Vlaanderen, 10 in Brussel en 496 in het Waals Gewest. Begrotingsdoel 2012 = 33 595 000 euro.
De doelstellingen van het Meerjarenplan van de federale overheid voor de opbouw van het zorgtraject voor forensisch-psychiatrische patiënten (geïnterneerden) zijn :
— aangepaste zorgverlening voor geïnterneerden;
— hen zoveel mogelijk buiten gevangenisinstellingen te houden;
— optimale maatschappelijke integratie.
Maar : structureel plaatsgebrek voor geïnterneerden.
In 2013 waren er nog 1 165 geïnterneerden in de gevangenis, op 3 942 geïnterneerden in het land. Noodzaak van een andere aanpak en een gediversifieerd aanbod, gelet op de heterogene bevolking.
Huidige fase : 2 (5 miljoen) : 4 elementen + fase 3 na volledig kadaster (zomer)
a) Netten van geïnterneerde zorgverlening :
— coördinatoren/hof van beroep;
— versterking van de netwerken, geïntegreerd in de hervorming van de geestelijke gezondheidszorg.
b) Opmaak van een cartografie, een kadaster
— van geïnterneerden;
— van het zorgaanbod.
c) Oprichting van mobiele teams van geïnterneerden (één per hof van beroep) om de opnames sneller op te starten.
d) Aanvraag tot bijkomende projecten (3 miljoen) zodat meer geïnterneerden therapeutisch kunnen worden opgenomen.
e) Een vijfde aspect is de oprichting van tweeFPC (zorgverlening in een gemedicaliseerde en veilige context) : Gent : 272 bedden in 2014, en Antwerpen : 180 bedden in 2015).
Meer informatie hierover :
a) Netwerken van geïnterneerde zorgverlening
— Coördinatoren zorgtraject geïnterneerden (ZTI) :
— Aanvang begin 2013;
— Opstelling van een strategisch plan (uitgewerkt en geanalyseerd met federale coördinatie);
— Interactie met federale coördinatie;
— Planinformatie door ZTI-coördinatoren voor partners (hervormingsnetwerken en anderen). Informatie die de hervorming en het geïnterneerdenplan verbindt;
— Terbeschikkingstelling van ZTI-coördinatoren voor partners (in geval van moeilijkheden of vragen).
b) Samenwerking Volksgezondheid/Justitie :
— Vastgelegd in de consensusnota van de coördinatoren van Justitie en Volksgezondheid : betreffende hun respectieve functies en acties (validering door respectieve besturen);
— Consensusnota betreffende de basisopdrachten van de mobiele ZTI-teams;
— Opstelling van indicatoren betreffende de mobiele ZTI-teams;
— Zoeken naar consensus betreffende de variabelen van de cartografie/ het kadaster over alle geïnterneerden, bepaling van een strategie voor gegevensvergaring;
— Mogelijkheid om (naar gelang van de agenda) CSEI-coördinatoren uit te nodigen in de hervormingsnetwerken;
— Opstelling van de projectintekening voor geïnterneerden (eind januari 2014)
— mobiele ZTI-teams (geïnterneerden) :
— Consensusnota (zie boven);
— Opstarten van de teams in juli begonnen, nu in de eindfase;
— Samenstelling : 4 VTE, 10 u psychiater, werkingskosten;
— Coaching van ZTI-coördinatoren betreffende de uitvoering van de basisopdrachten van de mobiele ZTI-teams;
— Opstelling van een lijst van indicatoren die mobiele ZTI-teams moeten verzamelen;
— Activering van de banden met gevangenisinstellingen om hun basisopdrachten te vervullen.
— Cartografie/kadaster :
— Cartografie van het profiel van geïnterneerden (door het hof van beroep en op federaal vlak);
— Eerste fase betreffende geïnterneerden in gevangenisinstellingen (voor eind januari2014);
— Tweede fase betreffende alle geïnterneerden van het land (voor eind 2014/begin 2015) : nieuwe fase van 5 miljoen
— Cartografie van de partners/middelen van het netwerk (door hof van beroep en op federaal vlak)
— Eerste overzicht van het netwerk dat eind januari tot stand is gekomen (aansluiting bij hervormingsnetwerk om een ghetto-aanbod te voorkomen, met aanvullend het specifieke aanbod voor « medium risk » geïnterneerden);
— Voortzetting van de activering van partners voor geïnterneerden.
— Indiening van bijkomende projecten (eind januari 2014)/toekenning van bijkomende middelen(600 000 euro voor elk van de vijf hoven van beroep) :
— Opstelling en verzending van de intekening voor projecten eind oktober 2013;
— Opstelling van de evaluatiefiche van de ingediende projecten (voor de ZTI-coördinatoren, de FOD Volksgezondheid en de federale coördinatie);
— Selectie van de lopende projecten (voorstel voorgelegd aan de TF; goedkeuring op18 maart 2014)
— Verbanden met de hervorming van de geestelijke gezondheidszorg.
— Voorstelling en integratie van het model van de hervorming aan de coördinatoren (opleiding) : doel is zoveel mogelijk integratie in het reguliere aanbod, netwerken en overleg;
— Integratie van de ZTI-coördinatoren in de netwerken van de hervorming, partnerschap en nauwe banden met de « 107 »-coördinatoren.
De wet betreffende de internering van personen (met een geestesstoornis)
Sinds het begin van de legislatuur heeft de interkabinettenwerkgroep « taskforce geestelijke gezondheidszorg » van de IMC Volksgezondheid de samenwerking met Justitie willen versterken, in het bijzonder inzake de twee aspecten van internering : zorg en wetgeving. De IMC heeft dit in juni 2012 aan de minister van Justitie gevraagd.
Wat het aspect zorg betreft, is de samenwerking voornamelijk door actoren uit de praktijk tot stand gekomen dankzij de coördinatorenduo's Volksgezondheid-Justitie. Verwezenlijkingen zie punt 1.
Voor de interneringswet heeft de interkabinettenwerkgroep, met de steun van deskundigen en beroepsmensen, de voorstellen van herstelwet geanalyseerd :
— Anciaux c.s. : Senaat, voorstel van 21 februari 2013;
— Stefaan De Clerck en Sonja Becq : Kamer, voorstel van 16 april 2013;
— En een niet-definitieve versie van het « ontwerp -Turtelboom ».
Er werden een reeks krachtlijnen geïdentificeerd.
Voor het wetgevend aspect van internering, wijst de minister op de noodzaak om de besluitvorming inzake internering op professionele leest te schoeien omdat het om een maatregel gaat waarvan de duur niet noodzakelijk vastligt. Hoewel een zekere soepelheid vereist is omdat de toestand van een geïnterneerde op elk ogenblik kan veranderen, moeten bepaalde procedures worden gevolgd, zowel met het oog op de rechten van de geïnterneerde als op de informatieverstrekking aan de slachtoffers. De wet van 1964 biedt niet voldoende waarborgen op dit vlak en men moet vaststellen dat iedere commissie voor maatschappelijke bescherming haar eigen praktijk heeft ontwikkeld, wat leidt tot extreem uiteenlopende behandelingen inzake internering.
De zorgverlening moet « op maat » zijn, maar op gerechtelijk vlak moeten alle rechtzoekenden gelijk behandeld worden. Dit is een belangrijk onderscheid.
Enkele belangrijke overwegingen :
a) Gerechtelijke procedure
— Aanwezigheid van psychiaters-assessoren. In 2007 was de minister om inhoudelijke redenen gekant tegen de aanwezigheid van een psychiater in de jury :
— De beslissing om iemand van zijn vrijheid te beroven moet een gerechtelijke beslissing blijven (bescherming van de maatschappij), voorgelicht door de geneeskunde. Het is geen therapeutische maatregel : niemand is ooit genezen van een opsluiting. De behandeling echter is bedoeld om de integratie in de maatschappij te bevorderen;
— Psychiatrisch (psychologisch) deskundigenonderzoek, gerechtelijke beslissing en therapeutisch voorstel mogen niet door elkaar gehaald worden. Ze spelen alle drie een verschillende rol.
— Procedures mogen niet afhangen van het initiatief van de geïnterneerde persoon, maar moeten « automatisch » en billijk zijn;
— De nadere regels van de internering moeten systematisch worden herzien;
— Er moet een evenwicht gevonden worden tussen een te starre (kritiek op de wet van 2007)of te soepele (arbitraire) procedure : respect voor eenieders parcours maar ook voor wie geen steun krijgt van een advocaat, familie, ... Beslissingen van voorzitters, verordeningen van het kabinet moeten beperkt blijven tot sommige types van beslissingen;
— Blij vast te stellen dat er ook met het standpunt van de slachtoffers rekening wordt gehouden.
b) Plaatsing in een zorginstelling op basis van een procedure die na onderhandelingen vastgesteld is in een kaderovereenkomst met een zorginstelling (geen procedure die geval per geval met de instellingen wordt onderhandeld : tijdverslindend en groot risico op subjectiviteit (ongelijke behandeling van geïnterneerden).
De minister is echter overtuigd voorstander van een netwerk. Tijdens deze legislatuur hebben wij trouwens zo gewerkt : de 5 miljoen voor het interneringsplan hebben rechtstreeks gediend om het netwerk geïnterneerden per rechtsgebied van het hof van beroep op te richten :
— Benoeming van netwerkcoördinatoren;
— Samenstelling van een mobiel zorgteam/netwerk;
— Momenteel oprichting van bijkomende plaatsen binnen elk netwerk.
Alternatief voorstel : overeenkomst met één of verschillende zorginstellingen. De organisatie van het netwerk is onze bevoegdheid, niet die van Justitie ...
Gedachtewisseling
De heer Anciaux vraagt wat het precieze standpunt van de minister is over de rol van psychiaters en psychologen. Zullen zij deel uitmaken van de strafuitvoeringsrechtbank ?
De minister van Volksgezondheid antwoordt dat de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank moet worden geleid door het psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek, dat door het college wordt uitgevoerd.
De beslissing betreffende de interneringsmaatregelen moet echter door het gerecht worden genomen, en niet door een medische instantie. Internering geneest niet. De minister is dus geen voorstander van de aanwezigheid van psychiaters of psychologen als assessoren. De rol van de psychiater of psycholoog is niet om interneringsmaatregelen te nemen, maar om de rechter voor te lichten, en daarna om therapeutische voorstellen te doen.
De heer Mahoux verwijst naar zijn opmerking tijdens de hoorzittingen dat er aan de ene kant een college van deskundigen is dat de gezondheidstoestand van de persoon nagaat (die als pathologisch kan worden beschouwd na een daad die anders als een misdrijf zou worden beschouwd), en aan de andere kant, de rechtbank van onafhankelijke rechters, waarop geen rechter optreedt die geen magistraat is. Die zou immers voor conflicten kunnen zorgen aangezien hij de beslissing van het college van medische deskundigen zou kunnen betwisten.
Spreker wijst er niettemin op dat sommige sprekers de aanwezigheid van een rechter-deskundige verdedigen.
De minister van Volksgezondheid herinnert eraan dat deze kwestie reeds in 2007 werd besproken. De minister verdedigt hier hetzelfde standpunt als toen.
De heer Delpérée vraagt zich af of het op de dag dat de beslissing tot internering moet worden genomen niet interessant zou zijn iemand te hebben die zich net over de inhoud van de maatregelen uitspreekt, dus niet alleen over het principe, maar ook over de concrete uitvoering ervan.
De minister antwoordt dat de deskundige dat zal kunnen doen. Vrijheidsberovende maatregelen zijn echter geen therapeutische handelingen. Dat zou in tegenspraak zijn met de visie op internering vanuit het standpunt van volksgezondheid, waar het doel de herintegratie in de maatschappij is.
De heer Anciaux deelt het standpunt van de vorige spreekster op dit punt. Dit heeft echter niets te maken met de strafuitvoeringsrechtbank, maar wel met het ogenblik waarop men beslist over een mogelijke internering. Dit zijn twee afzonderlijke stadia.
Spreker vraagt of de minister van Volksgezondheid kan bevestigen dat zij geen bezwaar heeft tegen de aanwezigheid van een psychiater of psycholoog in de kamer die met de strafuitvoering belast is, nadat de beslissing tot internering werd genomen.
De minister antwoordt dat zij de meerwaarde van deze aanwezigheid niet inziet, aangezien het concrete voorstel voor de therapeutische uitvoeringsmaatregelen reeds gedaan werd, ofwel door de psychosociale dienst, ofwel door het justitiehuis, en dat er al contact is opgenomen met de instelling om na te gaan hoe de betrokkene moet worden begeleid. Wat wordt voorgesteld als een concreet plan aan de kamer voor internering werd dus al besproken.
De heer Mahoux merkt op dat de eerste beslissing gaat over het feit of het al dan niet een geïnterneerde betreft. Hier kan, zoals gezegd, de aanwezigheid van een « deskundige » rechter voor conflicten zorgen. Als men beslist dat de persoon geïnterneerd wordt, betekent dit dat hij ontsnapt aan het gemene recht en dat hij geen misdrijf heeft begaan aangezien hij niet toerekeningsvatbaar is.
De omstandigheden van zijn internering zijn niet fundamenteel verbonden aan deze eerste beslissing. De beslissing hierover valt na de eerste beslissing. Het is niet onlogisch dat deskundigen op dat ogenblik inspraak hebben omdat de concrete omstandigheden van de internering te maken kunnen hebben met de pathologie van de betrokkene.
De minister voegt eraan toe dat hetzelfde geldt voor het vervolg van de procedure : een beslissing tot voorwaardelijke of definitieve invrijheidstelling is ook een gerechtelijke beslissing. Men kan zich voorstellen dat een geïnterneerde zich tot zijn psychiater wendt in de wetenschap dat wat hij zegt voor of tegen hem kan worden gebruikt in het kader van een aanvraag tot invrijheidstelling.
Daarom moet op ieder ogenblik het aspect « justitie » van het aspect « therapie » gescheiden blijven, zonder dat de wet zo zwaar wordt dat men de behandeling of de begeleiding van een geïnterneerde in de loop van zijn parcours niet kan aanpassen. Er moet voor gezorgd worden dat het gerecht zijn werk kan doen in omstandigheden die de personen en hun rechten eerbiedigen, maar ook dat er voldoende soepelheid is om een zo efficiënt mogelijke organisatie van de gezondheidszorg te waarborgen.
De heer Mahoux merkt op dat de follow-up door de rechtbank op justitieniveau plaatsvindt. Maar het is inderdaad zo dat de verhouding van de geïnterneerde met de rechtbank verschilt van de verhouding die hij met een college van deskundigen kan hebben. Dat college kan maatregelen voorstellen die ingegeven zijn door het contact dat het met de betrokkene heeft gehad.
De minister verwijst naar de interneringsfase, waarbij men in principe beroep doet op een psychiatrisch expert om te beoordelen of de persoon al dan niet toerekeningsvatbaar is. uiteindelijk beslist de rechterten gronde of de interneringsmaatregel moet worden genomen. Hij kan zich baseren op het advies van de gerechtelijk expert, maar neemt zelf, als magistraat, de finale beslissing. In de strafuitvoeringsfase of interneringsuitvoeringsfase kan men eenzelfde discussie hebben over de noodzaak om de expert in de interneringskamer zelf al dan niet te laten zetelen.
Volgens de minister is dat niet nodig. De psychiatrisch expert kan een advies geven, terwijl de finale beslissing wordt overgelaten aan de magistraat van de SURB of de interneringskamer.
Daarnaast spelen een aantal praktische bekommernissen. Het aantal psychiatrische experten is beperkt, en zeker in de sector internering. Het zal aldus moeilijk zijn om de interneringskamer wettelijk samen te stellen. Als men dan al een psychiater vindt, kan men in de situatie verzeild geraken waarbij de psychiater in het verleden, als behandelend psychiater of in de fase van de internering, reeds te maken heeft gehad met de betrokkene. Men zou aldus kunnen stellen dat de onpartijdigheid in het gedrang komt en dat men zou moeten wraken.
Justitie is dus geen vragende partij om de psychiater assessor zelf in de interneringskamer te laten zetelen. Er is wel een voorstel naar analogie met de strafuitvoeringsrechtbanken waar er assessoren maatschappelijk werkers zijn, om te werken met assessoren klinisch psychologen. Dat profiel is immers makkelijker te vinden.
De heer Delpérée stelt voor het probleem chronologisch te behandelen.
1) Is de betrokkene al dan niet aansprakelijk voor zijn daden ? In dit stadium dient de psychiater op te treden.
2) Is voor die persoon al dan niet een vrijheidsbeneming vereist ? Dit is de opdracht van de rechter.
3) Welke concrete maatregelen moeten er worden genomen (keuze van de instelling, ...) ? Wat die onderwerpen betreft, moet de psychiater optreden, via een advies of als deelnemer aan het beslissingsproces.
4) Tot wanneer loopt de maatregel ? Die beslissing wordt door de rechter genomen.
De heer Mahoux merkt op dat het al erg ingewikkeld is om psychiatrische deskundigen te vinden voor de interneringsprocedures. Dat zal nog meer het geval zijn als ze zitting moeten nemen in de rechtbank. Men loopt ook het risico om telkens op dezelfde personen te vallen.
Mevrouw Van Hoof herinnert eraan dat het voorstel wijst op de noodzaak om te werken aan een erkenning van de hoedanigheid van gerechtelijke psychiatrisch deskundige in overeenstemming met bepaalde voorwaarden die door de minister van Volksgezondheid moeten worden gedefinieerd en te werken aan een eenvormig model van deskundigenverslag. Spreekster wil hieraan een kwaliteitscontrole toevoegen door een gespecialiseerde cel, zoals in Nederland, en betere honoraria. Het probleem is immers dat er erg goede gerechtelijke psychiatrische deskundigen zijn, maar dat zij die opdracht weigeren omdat hun honoraria niet worden betaald. Wat is het standpunt van de minister hierover ?
De minister van Volksgezondheid antwoordt dat het probleem van gerechtelijke psychiatrische deskundigen de minister verontrust. Een werkgroep binnen het departement van Volksgezondheid buigt zich momenteel, met een college van Franstalige en Nederlandstalige psychiaters, over de voorwaarden die moeten worden vastgesteld voor een dergelijke erkenning. Er werd hun om een ontwerp van verslag gevraagd. Er wordt ook gewerkt aan het probleem van de opleiding en van de exacte titel.
Het probleem van de medisch-gerechtelijke psychiatrische expertise komt bovenop de problemen over de titels van psychiater, kinderpsychiater, volwassenenpsychiater, neuropsychiater waarbij het erg moeilijk is om tussen het noorden en het zuiden van het land een consensus te vinden over de te erkennen kwalificaties.
De heer Courtois wijst erop dat de leden het advies van het college van procureurs-generaal hebben gekregen over het tegensprekelijk karakter van de psychiatrische expertise en over de eventuele aanwezigheid van de advocaat.
Over het eerste punt vermeldt het advies het volgende (p. 2) : « Le caractère contradictoire de l'expertise psychiatrique ne pourra mettre en danger l'efficacité de la phase préparatoire ... et partant d'allonger la détention préventive. »
Over het tweede punt luidt het advies als volgt : « On ne peut dès lors déduire de ce qui précède que la présence de l'avocat ...assurer efficacement l'exercice des droits de la défense. »
De heer Courtois vraagt of er al een evaluatie werd gemaakt van de budgettaire impact van deze tekst.
Toelichting bij de kostenraming door minister van Justitie, mevrouw Annemie Turtelboom
Met betrekking tot de kostenraming, verduidelijkt de minister van Justitie dat men komt tot een kostenplaatje van 15 miljoen euro. Zij geeft daarbij volgend overzicht.:
De raming is berekend op de reparatietekst die voortbouwt op de bestaande wet van 2007, en houdt géén rekening met elementen met budgettaire impact van bepaalde elementen voorgesteld in de hangende wetsvoorstellen in het Parlement (bijvoorbeeld verdere detentie van de categorie veroordeelde geïnterneerden na strafeinde, begeleiding van geïnterneerden door assistent tijdens uitgangsvergunning, psychiater die zitting heeft in SURB, ...) Dit betreft bijgevolg een raming gebaseerd op een bepaalde tekstversie. De raming zal moeten bijgestuurd worden naargelang de definitieve tekstversie die zal gestemd worden.
Tabel kostenraming : zie bijlage bij dit verslag, beschikbaar op de website van de Senaat (stuk Senaat, nr. 5-2001/8).
Nota van het college van procureurs-generaal met betrekking tot de bijstand van een advocaat tijdens het deskundigenonderzoek (naar analogie met de Salduz-wetgeving)
De commissie beslist het standpunt te vragen van het college van procureurs-generaal over de al dan niet verplichte bijstand van een advocaat tijdens het deskundigenonderzoek (artikel 7 van het wetsvoorstel).
Tekst van het advies : zie bijlage bij dit verslag, beschikbaar op de website van de Senaat (stuk Senaat, nr. 5-2001/8)..
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Globale amendementen
Er zijn enkele amendementen ingediend die meerdere bepalingen van het wetsvoorstel betreffen. Ze worden hierna besproken.
Amendement nr. 20
De regering dient amendement nr. 20 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2) dat ertoe strekt het volledige wetsvoorstel te vervangen.
Aangezien het niet echt de bedoeling was deze tekst als een globaal amendement in te dienen, wordt het amendement ingetrokken.
Amendementen nrs. 60 en 118
De heer Anciaux dient amendement nr. 60 in (stuk Senaat, 5-2001/3), dat ertoe strekt in de tekst van het wetsvoorstel, met uitzondering van de artikelen 3, 9º en 10º, 19, 20 en 55, het woord « strafuitvoeringskamer » telkens te vervangen door het woord « interneringskamer ».
De internering is immers geen straf maar een veiligheidsmaatsregel.
De heer Delpérée dient hierop het subamendement nr. 118 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), teneinde het woord « interneringskamer » telkens te vervangen door de woorden « kamer voor de bescherming van de maatschappij ».
Deze omschrijving is beter aangezien ze niet vooruitloopt op de beslissing die deze kamer moet nemen.
Amendement nr. 74
De heer Anciaux dient amendement nr. 74 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/ 3) teneinde, in de tekst van het wetsvoorstel, het woord « strafuitvoeringsrechter » telkens te vervangen door het woord « interneringsrechter ».
Amendement nr. 117
De heer Delpérée dient amendement nr. 117 in (stuk Senaat, nt. 5-2001/ 3) teneinde, in de tekst van het wetsvoorstel, de woorden « de geïnterneerde » telkens te vervangen door de woorden « de geïnterneerde persoon ».
Het amendement is ingegeven door de wens tot inachtneming van het recht op een menswaardig leven en leidt ertoe dat de tekst van het wetsvoorstel dan beter overeenstemt met het opschrift.
Artikelen 1 en 2
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 3
Amendementen nrs. 13, 19, 61 en 128
De heer Anciaux dient amendement nr. 128 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4), dat ertoe strekt de punten 9° en 10° te vervangen. Dit amendement doet twee versnelde procedures ontstaan, op verzoek van elke belanghebbende, waarbij geen volledig tegensprekelijke procedure moet worden gevolgd.
De kabinetsbeslissing heeft enkel betrekking op uitgangsvergunningen en de beschikkingen bij hoogdringendheid hebben betrekking op de nadere regels van uitvoering.
Hierdoor komen de amendementen nrs. 13 en 61 van dezelfde indiener (stuk Senaat, nr. 5-2001/2) te vervallen. Zij worden dus ingetrokken.
Ook amendement nr. 19 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/ 2) met betrekking tot het 3° over de hoofdgeneesheer wordt ingetrokken.
Amendementen nrs. 76, 133 en 137
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 76 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) teneinde het 2º, het 3º, het 4º, het 5º, het 6º en het 8º te vervangen.
Het amendement wijzigt een aantal definities zo wordt de definitie van directeur aangepast, de definitie van hoofgeneesheer en van inrichting, van strafuitvoeringskamer en van strafuitvoeringsrechter en ten slotte de definitie van slachtoffer.
Subamendement nr. 133 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/4) doet de definities van strafuitvoeringskamer en strafuitvoeringsrechter vervallen; tijdens de hoorzittingen bleek duidelijk dat een interneringstraject duidelijk dient te verschillen van een detentie. Een zekere specialisatie is dus vereist. Bovendien is internering geen straf.
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 137 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4), dat ertoe strekt een definitie in te voegen met betrekking tot de samenwerkingsovereenkomst teneinde te verduidelijken dat dit kan worden afgesloten met één instelling of met meerdere instellingen tegelijkertijd. Deze samenwerkingsovereenkomsten hebben betrekking op de plaatsing.
Amendement nr. 77
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 77 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) teneinde het 10° te doen vervallen.
Dit amendement wordt ingetrokken.
Artikel 4
Amendement nr. 78
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 78 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat zuiver technisch is en de verwijzingen aanpast, ten gevolge van de amendementen op artikel 3.
Artikel 5
Amendement nr. 1 en subamendement nr. 141
De heer Anciaux dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), waarvan het 1º en het 2º ertoe strekken, in § 1 en § 2, de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » te vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ». Het 3° strekt ertoe, in § 2, de woorden « of van een forensisch psycholoog die de erkende titel van psycholoog draagt en geregistreerd is bij de psychologencommissie » te doen vervallen. Er bestaat immers onduidelijkheid over wie de leiding en de verantwoordelijkheid mag nemen over het deskundigenonderzoek. De Nationale Raad van de Orde van geneesheren is van mening dat dit enkel kan gebeuren onder de leiding van een deskundige die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van gezondheidszorgberoepen.
Amendement nr. 141 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/4)strekt ertoe het 1º en het 2º van dit amendement te doen vervallen; enkel het 3° wordt dus behouden.
Amendement nr. 21
De heer Ide dient amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in het kader van het deskundigenonderzoek een rol weglegt voor de huisarts en desgevallend voor de andere of vroegere psychiatrische behandelaars van de onderzochte persoon.
Er wordt tevens gepreciseerd dat de arts zich dient te houden aan diens medisch beroepsgeheim, door te bepalen dat het overleg dient te gebeuren binnen het toepasselijk deontologisch kader.
Amendement nr. .75
Mevrouw Van Hoof dient amendement nr. 75 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat zijn oorsprong vindt in het wetsvoorstel nr. 5-2425/1 met betrekking tot het psychiatrisch deskundigenonderzoek en tot verbetering van het statuut van de gerechtspsychiater.
Ten eerste wordt artikel 5, § 2, vierde lid, aangepast opdat de Koning binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet de procedure en de voorwaarden voor de erkenning zou bepalen.
Verder wordt § 4 aangevuld met een tweede lid teneinde de kwaliteit van de verslagen te garanderen.
Tot slot wordt een § 5 toegevoegd om het honorarium voor het psychiatrisch deskundigenonderzoek te garanderen.
Amendement nr. 79
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 79 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), waarvan het 1° in artikel 5, § 2, de woorden « psychologisch deskundigenonderzoek » opheft.
Het 2° wijzigt het vierde lid van artikel 5, § 2, in zoverre de voorwaarden voor de erkenning van de deskundigen voor de erkenning van de deskundigen worden bepaald bij koninklijk besluit dat gezamenlijk wordt voorgesteld door de minister die bevoegd is voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Justitie.
Het 3° bepaalt een overgangsregeling voor deskundigenonderzoeken uitgevoerd onder de actuele regeling maar waarvan de beslissing tot internering tussenkomt na de inwerkingtreding van deze wet.
Het 4° heft § 4 van artikel 5 op. Er is een discrepantie tussen de memorie van toelichting van de wet van 2007 en deze paragraaf.
Het is niet nodig uitdrukkelijk te bepalen dat de wet van 22 augustus 2002 van toepassing is aangezien deze wet enkel betrekking heeft op de behandeling.
Artikel 6
Amendementen nrs. 2 en 27, en subamendement nr. 142
De heer Anciaux dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » wil vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
De heer Anciaux dient amendement nr. 27 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat de psychiatrische afdelingen in een gevangenis opheft en voorziet in een inobservatiestelling in een beveiligd klinisch observatiecentrum. De inschrijving in de wet van de oprichting van dit Centrum vormt een aanmoediging voor een daadwerkelijke oprichting in de nabije toekomst.
De heer Anciaux dient een subamendement in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4, amendement nr. 142) dat de mogelijkheid van observatie in de psychiatrische afdeling van een gevangenis behoudt, in afwachting van de oprichting van gespecialiseerde centra.
Amendement nr. 80
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 80 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), waarvan het 1º de woorden « psychologisch deskundigen » opheft, en het 2º en het 3º de opheffing voorzien van de mogelijkheid om de observatie te laten doorgaan in een forensisch psychiatrisch centrum. Deze centra zijn immers enkel bedoeld voor behandeling.
Artikel 7
Amendement nr. 3
De heer Anciaux dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » wil vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
Amendement nr. 25 en amendement nr. 174
De heer Anciaux dient amendement nr. 25 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat expliciet de mogelijkheid voorziet om zich door een vertrouwenspersoon te laten bijstaan tijdens het onderzoek. Dit komt gedeeltelijk tegemoet aan de opmerkingen van de balies tijdens de hoorzitting, die vroegen om steeds een advocaat aanwezig te laten zijn.
Mevrouw Van Hoof wenst te weten wat men juist bedoelt met « vertouwenspersoon ». Moet dit een familielid zijn of een advocaat ?
De heer Anciaux antwoordt dat het begrip ruim is geformuleerd en dus alle mogelijkheden open laat.
Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 174 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5) dat ook de mogelijkheid voorziet zich te laten bijstaan door een advocaat.
De persoon die aan een forensisch psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek wordt onderworpen, kan zich aldus op elk moment laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of door zijn advocaat.
Gelet op de eventuele talrijke gevolgen van een deskundigenonderzoek en de twijfelachtige kwaliteit van sommige deskundigenrapporten, moet bij het deskundigenonderzoek steeds een advocaat aanwezig kunnen zijn (naar analogie van de Salduzwet). De aanwezigheid van een advocaat waarborgt tevens de regelmatigheid van het deskundigenonderzoek.
Zie eveneens supra « Advies van het College van » over de aanwezigheid van de advocaat.
Amendement nr. 81
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 81 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in het eerste lid de woorden « psychologisch deskundigenonderzoek » opheft. Uit de hoorzittingen blijkt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd onder de leiding van een geneesheer.
Artikel 8
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 9
Amendement nr. 4
De heer Anciaux dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » wil vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
Amendement nr. 82
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 82 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in het eerste lid de woorden « en/of psychologisch » opheft. Uit de hoorzittingen blijkt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd onder leiding van een geneesheer.
Artikelen 10 tot 16
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 17
Amendement nr. 83
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 83 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat de §§ 1 en 2 vervangt en het artikel aanvult met een § 3.
Het 1° beoogt de invoering van een woonverbod.
Het 2° en het 3° betreffen een herformulering van de tekst in overeenstemming met artikel 389 van het Strafwetboek.
Amendement nr. 173
Mevrouw Van Hoof dient amendement nr. 173 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5), dat rekening houdt met de nieuwe wet van 14 december 2012 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard (inzake grooming).
Artikel 18
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Opschrift afdeling I
Amendement nr. 160
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 160 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat het opschrift van afdeling I vervangt, gelet op de opheffing van de onderhandelde plaatsing en onderhandelde overplaatsing.
Artikel 19
Amendementen nrs. 62, 84 en 85
Amendement nr. 62 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat ertoe strekt het woord « strafuitvoeringskamer » te vervangen door de woorden « de alleensprekende rechter van de interneringskamer » wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 129 van dezelfde indiener.
Hetzelfde geldt voor de amendementen nrs. 84 en 85 van de heer Vastersavendts (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), aangezien amendement nr. 129 het artikel vervangt.
Amendement nr. 129
De heer Anciaux dient amendement nr. 129 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4), dat ertoe strekt artikel 19 te vervangen, in zoverre de alleenzetelende rechter niet meer kan beslissen over een plaatsing of overplaatsing, al dan niet bij hoogdringendheid. Dit gebeurt door de voltallige interneringskamer. De alleenzetelende rechter kan enkel nog beslissen voor uitgangsvergunningen.
Mevrouw Van Hoof merkt op dat er in de tekst sprake is van de alleensprekende rechter. Deze term wordt beter vervangen door de woorden « alleenzetelende rechter ».
Volgens de heer Vastersavendts is beide terminologie correct.
Artikel 20
Amendement nr. 63
Amendement nr. 63 van de heer Anciaux (stuk Senaat, 5-2001/3) strekt ertoe het woord « strafuitvoeringskamer » te vervangen door de woorden « de alleenzetelende rechter van de interneringskamer ». Dit amendement wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 86 van de heer Vastersavendts.
Amendement nr. 86
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 86 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt het artikel op te heffen. Dit amendement moet worden gelezen in samenhang met amendement nr. .76 op artikel 3 waarbij de definitie van « inrichting » wordt aangepast.
Het lijkt ongepast en moeilijk werkbaar dat er voor elke persoon individueel zou worden onderhandeld met een zorginstelling.
Artikel 21 (art. 20 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 22 (Artikel 21 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 87 en 88
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 87 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat een maximumtermijn voorziet per maand voor dewelke de strafuitvoeringsrechtbank een verlof kan toekennen, namelijk zeven dagen per maand. Dat is ook zo voorzien in de wet van 21 april 2007, bevordert de rechtszekerheid en verhindert dat men in concreto zou komen tot een vrijheid op proef.
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 88 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat, in § 2, 3°, de woorden « aan te vangen of te volgen » doet vervallen. De mogelijkheid een ambulant of residentieel programma aan te vangen of te volgen via het verlof is overbodig. Deze mogelijkheid bestaat immers via de vrijheid op proef of via de plaatsing.
Artikel 23 (Artikel 22 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 89 en 134
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 89 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt de woorden « of verontrusten » in het 1° te doen vervallen. Dit is immers een niet geijkte terminologie.
In het 2° worden de woorden « door een personeelslid van de inrichting » opgeheven. Dit punt wordt echter geschrapt door het subamendement nr. 134 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/4). Vaak blijken de personeelsleden van de inrichtingen immers een cruciale rol te spelen bij het organiseren van uitgaansvergunningen, aangezien geïnterneerden vaak in een sociaal kwetsbare positie zitten.
De heer Vastersavendts dient subamendement nr. 163 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5), dat voorziet in de mogelijkheid tot begeleiding door een personeelslid van de inrichting in subsidiaire orde, in geval de begeleiding door een familielid of vertrouwenspersoon niet mogelijk zou zijn.
Opschrift afdeling 3
Amendement nr. 161
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 160 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5) dat het opschrift van afdeling III vervangt, gelet op de opheffing van de voorlopige invrijheidstelling.
Mevrouw Van Hoof vraagt waarom deze wordt geschrapt.
De minister antwoordt dat men, in het kader van de vrijheidsmodaliteiten die aan de geïnterneerde worden toegekend, opteert voor de vrijheid op proef. De voorlopige invrijheidstelling wordt toegekend aan de veroordeelde. Het zou verwarrend zijn als men de voorlopige invrijheidstelling ook zou toepassen voor geïnterneerden. Dit bestaat niet meer.
Artikelen 24 en 25 (Artikelen 23 en 24 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 26 (Artikel 25 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 90 en 130
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 90 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt § 2 op te heffen.
Dit amendement wordt echter ingetrokken ten voordele van amendement nr. 130 (stuk Senaat, nr. 5-2001/4) van de heer Anciaux, dat er voor opteert, in § 2, de woorden « en 10 » te doen vervallen.
De alleenzetelende rechter kan niet meer beslissen over een invrijheidstelling op proef. Dit dient te gebeuren door de volledige interneringskamer.
Artikel 27 (Artikel 26 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 126
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 126 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt, in het 1), de woorden « of verontrusten » te doen vervallen. Inderdaad behoudt men best de geijkte bewoordingen van de wet van 17 mei 2006.
Het 2° strekt ertoe het 1° aan te vullen met de bepaling die door de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen met het oog op de verbetering van de positie van het slachtoffer ook in deze wet in te voegen.
Amendement nr. 156
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 156 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5), dat de tekst aanpast gelet op de opheffing van de invrijheidstelling op proef.
Artikel 28 (Artikel 27 van de aangenomen tekst)
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 157 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5), dat de tekst aanpast gelet op de opheffing van de invrijheidstelling op proef.
Artikel 29 (Artikel 28 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 125
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 125 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), met eenzelfde strekking als amendement nr. 126 op artikel 27.
Opschrift hoofdstuk II
Amendement nr. 162
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 162 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5) dat het opschrift van hoofdstuk II vervangt, gelet op de opheffing van de voorlopige invrijheidstelling voor geïnterneerden.
Artikel 30 (Artikel 29 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 91
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 91 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt § 1 aan te vullen, om aldus te bepalen dat het openbaar ministerie binnen de maand die volgt op het in kracht van gewijsde treden van de beslissing, tevens de dienst Justitiehuizen dient te vatten en de namen van de gekende slachtoffers dient mede te delen. Aldus kunnen deze slachtoffers onmiddellijk worden gecontacteerd om te vragen of zij al dan niet wensen te worden geïnformeerd en gehoord over de uitvoeringsmodaliteiten van de internering en of zij voorwaarden wensen te formuleren. Deze actieve benadering van de slachtoffers kadert in een onmiddellijke omkadering van het slachtoffer.
Het 2º beoogt de opheffing van de inkennisstelling van de directeur van het Justitiehuis. Deze staat immers niet in contact met de geïnterneerde.
Het 3º beoogt de schrapping van woorden in § 5, aangezien de inobservatiestelling in een forensisch psychiatrisch centrum niet mogelijk is.
Artikel 31 (Artikel 30 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 92
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 92 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt het derde lid aan te vullen; dit amendement beoogt de invoeging van een slachtoffermoment op de zitting, overeenkomstig de wet van 13 december 2013 houdende diverse bepalingen met het oog op de verbetering van de positie van het slachtoffer.
Artikel 32 (Artikel 31 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 33 (Artikel 32 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 5
De heer Anciaux dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » wil vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
Amendement nr. 93
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 93 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in het eerste lid de woorden « en/of psychologisch » opheft. Uit de hoorzittingen blijkt dat het onderzoek moet worden uitgevoerd onder de leiding van een geneesheer.
Artikel 34 (Artikel 33 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 35 (Artikel 34 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 14
De heer Anciaux dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat het woord « strafuitvoeringsmodaliteit » vervangt door het woord « strafuitvoeringsmaatregelen ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
Amendement nr. 94
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 94 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt het eerste lid te vervangen. Er wordt verwezen naar de amendementen op artikel 3 en 20 met betrekking tot de definitie van inrichting.
De heer Courtois merkt op dat het artikel de overbrenging van geïnterneerden betreft. De overbrenging kan een inrichting betreffen van de Gemeenschappen. Moet er aldus geen overleg worden georganiseerd ?
De heer Anciaux beaamt dat de onderhandelde plaatsing een overleg inhoudt. Verder wordt de mogelijkheid van een samenwerkingsovereenkomst voorzien bij amendement nr. 140.
De heer Vastersavendts voegt eraan toe dat er wordt van uitgegaan dat de respectievelijk bevoegde overheden een zo ruim mogelijke invulling kunnen geven. De samenwerkingsovereenkomst zal ad hoc en zaak per zaak moeten worden opgesteld.
De minister wijst erop dat ook in de huidige stand van zaken de gedefedereerde entiteiten reeds zijn opgenomen in de aldus gewijzigde wet van 1964.
Amendement nr. 140
De heer Vastersavendts dient subamendement nr. 140 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4), dat volgt op de invoering van een definitie van samenwerkingsovereenkomst (zie amendement nr. 76).
Artikel 36 (Artikel 35 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 37 (Artikel 36 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 95
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 95 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt het 2 te vervangen. Aldus wordt de tekst van artikel 48, 2, van de wet van 21 april 2007 behouden en wordt de informatie gecentraliseerd bij het openbaar ministerie dat belast is met de controle van de geïnterneerde tijdens het verloop van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
Amendement nr. 158
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 158 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5), dat de tekst aanpast gelet op de opheffing van de voorlopige invrijheidstelling.
Artikel 38 (Artikel 37 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 15
De heer Anciaux dient amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat het artikel aanvult met een tweede lid waarin wordt bepaald dat, in geval de geïnterneerde het voorwerp uitmaakt van een veiligheidsmaatregel, deze ambtshalve wordt opgelegd bij een invrijheidstelling op proef voor de duur van de proeftermijn. Dit is van belang bij seining naar politiediensten, en in het kader van de controle door het justitiehuis en de hulpverleningsvoorzieningen.
Artikelen 39 en 40 (Artikelen 38 en 39 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 41 (Artikel 40 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 159
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 159 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5), dat de tekst aanpast gelet op de opheffing van de voorlopige invrijheidstelling.
Artikel 42 (Artikel 41 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 96
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 96 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat ertoe strekt het artikel aan te vullen met vijf paragrafen. Het is gepast een maximumtermijn te bepalen, een maal verlengbaar, voor de beperkte detentie en het elektronisch toezicht, zoals bepaald in de wet van 21 april 2007 (artikel 53).
Artikel 43 (Artikel 42 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 44 (Artikel 43 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 97
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 97 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3).
Het 1° beoogt te garanderen dat er altijd automatisch een onderzoek van het dossier van de geïnterneerde moet zijn.
Het 2° is een technische aanpassing volgend op de aanpassing van de definitie van inrichting.
Het 3° schrapt de in kennisstelling van de directeur van het Justitiehuis.
Artikel 45 (Artikel 44 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 98
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 98 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat er toe strekt de woorden van § 1, tweede lid, aan te passen aan de terminologie ingevoegd in de wet van 17 mei 2006 door de wet van 15 december 2013.
Artikel 46 (Artikel 45 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 47 (Artikel 46 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 119
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 119 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat de inkennisstelling van de directeur van het Justitiehuis schrapt. Hij staat immers niet in contact met de geïnterneerde.
Artikel 48 (Artikel 47 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 120
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 120 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat de in kennisstelling van de directeur van het Justitiehuis schrapt. Verder dient de tekst ook te worden aangepast aan de voorgestelde definitie van inrichting.
De onderhandelde plaatsing wordt aldus vervangen door de plaatsing na het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten met de betrokken instellingen. Om tegemoet te komen aan de netwerkgedachte kan dit men één of meerdere instellingen tegelijkertijd.
Artikel 49 (Artikel 48 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 99
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 99 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat er toe strekt de tekst aan te passen aan de voorgestelde definitie van inrichting.
Verder heft men ook het advies op van de directeur van het Justitiehuis en wordt het woord slachtofferfiche vervangen door de woorden « slachtofferverklaring en desgevallend slachtofferfiches ». Niet elk slachtoffer heeft immers een fiche.
Artikel 50 (Artikel 49 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 123
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 123 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat er toe strekt de tekst aan te passen aan de definitie van inrichting.
Artikel 51 (Artikel 50 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 121
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 121 in (stuk Senaat, 5-2001/3), dat er toe strekt de tekst aan te passen aan de definitie van inrichting, en de implicatie van de directeur van het Justitiehuis te doen vervallen.
Artikel 52 (Artikel 51 van de aangenomen tekst)
Amendemenen nrs. 6 en 100
De heer Anciaux dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » wil vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 100 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat er toe strekt de woorden « of psychologisch » te doen vervallen.
Dit amendement wordt ingetrokken.
Artikel 53
(Artikel 52 van de aangenomen tekst)Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 54 (Artikel 53 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 131
De heer Anciaux dient amendement nr. 131 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4), dat de procedure betreft om snelle beslissingen te kunnen nemen zonder de volledig tegensprekelijke procedures te moeten volgen.
De woorden « vertegenwoordigd door een advocaat » worden vervangen door de woorden « en zijn advocaat », overeenkomstig de Franse tekst.
Artikel 55 (Artikel 54 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs 64 en 101
De heer Anciaux dient amendement nr. 64 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), met betrekking tot de alleensprekende rechter van de interneringskamer. Er kan worden verwezen naar amendement nr. 61 op artikel 3.
Dit amendement wordt ingetrokken.
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 101 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat een schriftelijke procedure voorziet in geval van hoogdringendheid en tevens definieert wie dat verzoek kan richten aan de interneringskamer.
Dit amendement wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 132 van de heer Anciaux.
Amendement nr. 132
De heer Anciaux dient amendement nr. 132 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4), dat de procedure betreft om snelle beslissingen te kunnen nemen door de voltallige interneringskamer zonder de volledig tegensprekelijke procedures te moeten volgen.
De versnelde procedure wordt ingeleid op verzoek van elke belanghebbende en heeft betrekking op alle uitvoeringsmodaliteiten. Tegen deze eenzijdige procedure kan steeds verzet worden aangetekend.
De heer Courtois vraagt of het parket een beroepsmogelijkheid heeft tegen deze procedure.
De heer Anciaux antwoordt dat deze procedure aangelegenheden betreft waarover geen discussie is, namelijk uitvoeringsmodaliteiten. Strikt genomen kan het parket vragen de beslissing die in hoogdringendheid is genomen op de eerstvolgende zitting van de interneringskamer tegensprekelijk te behandelen.
De minister verduidelijkt dat het openbaar ministerie verzet kan aantekenen tegen de beslissing van hoogdringendheid. Bij verzet van het openbaar ministerie of van de geïnterneerde of zijn raadsman wordt de zaak ambtshalve vastgesteld op de eerst nuttige zitting van de interneringskamer.
Artikelen 56 en 57 (Artikelen 55 en 56 van de aangenomen tekst)
De woorden « onderhandelde plaats en overplaatsing » worden geschrapt bij wijze van tekstcorrectie. Ook de woorden « voorlopige invrijheidstelling » worden geschrapt. De woorden « vertegenwoordigd door een advocaat » worden vervangen door de woorden « en zijn advocaat » net als in de Franse tekst.
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 58 (Artikel 57 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 16
De heer Anciaux dient amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat in § 5 de woorden aan de strafuitvoeringskamer, alsook aan de dienst justitiehuizen vervangt door de woorden « aan de justitie-assistent ».
Het is immers steeds de justitie-assistent die over de begeleiding of behandeling rapporteert aan de strafuitvoeringsrechtbank; parallelle rapportering is overbodig.
Amendement nr. 102
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 102 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat moet worden samen gelezen met de amendementen op artikel 3 en de nieuwe definitie van inrichting.
Artikel 59 (Artikel 58 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 17
De heer Anciaux dient amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat het woord « beschikking » vervangt door het woord « beslissing »; er is immers geen openbaarheid.
Amendement nr. 22
De heer Ide dient amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in het kader van de consultatie door de strafuitvoeringskamer, een rol weglegt voor de huisarts en desgevallend voor de andere of vroegere psychiatrische behandelaars van de onderzochte persoon.
Er wordt tevens gepreciseerd dat de arts zich dient te houden aan diens medisch beroepsgeheim, door te bepalen dat het overleg dient te gebeuren binnen het toepasselijk deontologisch kader.
Amendement nr. 103
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 103 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat de terminologie aanpast aan de bewoordingen van de wet van 15 december 2013 betreffende de snelle communicatie van de beslissing aan het slachtoffer.
Amendement nr. 122
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 122 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat de opheffing voorziet van de implicatie van de directeur van het justitiehuis en een slachtoffermoment invoegt op de zitting.
De heer Courtois vraagt wat er gebeurt bij overbrenging van de geïnterneerde naar een inrichting in een ander arrondissement. Blijft dezelfde strafuitvoeringsrechtbank dan bevoegd voor de opvolging van het dossier of wordt het dossier automatisch overgeheveld ?
De heer Anciaux meent dat het de bedoeling is dat de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd blijft, ook al wordt de geïnterneerde overgeheveld. Uiteraard moet het volgens hem moet wel mogelijk zijn, mits een specifieke beslissing, om het dossier voor een andere SURB te brengen, als er bijvoorbeeld conflictsituaties optreden. Dit is in theorie ook het geval bij de huidige CBM. Indien een geïnterneerde van Merksplas wordt overgebracht naar Gent, blijft hij onder de CBM van Antwerpen vallen. Indien zich een conflict voordoet, is het in theorie mogelijk dat een rechtbank beslist om de betrokkene onder een andere CBM te laten vallen.
De minister bevestigt dat vandaag de dag een dossier kan worden overgebracht, mits akkoord tussen de voorzitters van de betrokken CBM. Dit wordt echter zeer sporadisch toegepast. Wat de interneringskamer betreft, verwijst spreker naar artikel 104 van het wetsvoorstel.
Behoudens de door de Koning bepaalde uitzonderingen ressorteren de geïnterneerden onder de bevoegdheid van de interneringskamer van de SURB die gevestigd is in het rechtsgebied van het hof van beroep waar het onderzoeks- of vonnisgerecht dat de internering heeft bevolen zich bevindt.
Indien evenwel de interneringskamer het, in uitzonderlijke gevallen, aangewezen acht om de bevoegdheid over te dragen aan een andere interneringskamer van een andere SURB, neemt zij een met redenen omklede beslissing nadat die andere interneringskamer binnen de vijftien dagen een eensluidend advies heeft uitgebracht. Overheveling is dus mogelijk mits akkoord tussen de betrokken interneringskamers.
Artikel 60 (Artikel 59 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 127
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 127 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat een 7° toevoegt teneinde een nieuwe mogelijkheid in te voeren voor het openbaar ministerie om de zaak aanhangig te maken met het oog op herroeping.
Artikel 61 (Artikel 60 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 23
De heer Ide dient amendement nr. 23 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in het kader van de herroeping van de invrijheidstelling op proef of van het elektronisch toezicht van de geïnterneerde, een rol weglegt voor de huisarts en desgevallend voor de andere of vroegere psychiatrische behandelaars van de onderzochte persoon.
Er wordt tevens gepreciseerd dat de arts zich dient te houden aan diens medisch beroepsgeheim, door te bepalen dat het overleg dient te gebeuren binnen het toepasselijk deontologisch kader.
Amendement nr. 124
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 124 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat de tekst aanpast aan de nieuwe definitie van inrichting.
Artikelen 62 en 63 (Artikelen 61 en 62 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 63/1 (Artikel 63 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 104
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 104 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat een artikel invoegt met betrekking tot de invoering van de veiligheidsmaatregel van het woonverbod die door de aanpassing van artikel 15 van deze wet ook mogelijk wordt gemaakt in het kader van de internering.
Artikel 64
Amendementen nrs. 105 en 106
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 105 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3),met betrekking tot de invoeging van een slachtoffermoment op de zitting overeenkomstig de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen met het oog op de verbetering van de positie van het slachtoffer.
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 106 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3),met betrekking tot de aanpassing van de terminologie aan de terminologie van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen betreffende de snelle communicatie van de beslissing aan het slachtoffer.
Artikel 65
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 66
Amendementen nrs. 26 en 107
De heer Anciaux dient amendement nr. 26 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in fine van dit artikel de woorden « of voor zichzelf » doet vervallen. Iemand kan maar worden geïnterneerd indien hij een gevaar is voor de maatschappij.
Amendement nr. 107 van de heer Vastersavendts (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) heeft dezelfde strekking als amendement nr. 26 en wordt dus ingetrokken.
Artikel 67
Amendement nr. 7
De heer Anciaux dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » wil vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
Amendementen nrs. 108 en 135
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 108 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat er toe sterkt het artikel te vervangen en aldus de voorgestelde procedure tot definitieve invrijheidstelling op een aantal punten aan te passen.
Het komt aan het openbaar ministerie toe vier maanden voor het einde van de proeftermijn de procedure op te starten en een nieuw psychiatrisch onderzoek te laten uitvoeren.
Ook is er de inbreng van de dienst Justitiehuizen die de betrokkene in de proefperiode heeft begeleid; zij maken een syntheseverslag op drie maanden voor het einde van de proeftermijn.
Twee maanden voor het einde van de termijn geeft het openbaar ministerie zijn advies.
Het amendement past ook de tekst aan met betrekking tot het verkrijgen van een afschrift van het dossier door de raadsman van de geïnterneerde, en houdt aldus rekening met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.
Dit amendement wordt gesubamendeerd door amendement nr. 135 van dezelfde indiener (stuk Senaat, nr. 5-2001/4), dat niet automatisch voorziet in een nieuw psychiatrisch rapport. De interneringskamers zullen hierover beslissen.
Artikel 68
Amendement nr. 109
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 109 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3),met betrekking tot de invoeging van een slachtoffermoment op de zitting overeenkomstig de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen met het oog op de verbetering van de positie van het slachtoffer in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
Artikelen 69 tot 74
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 75
Amendement nr. 110
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 110 in (stuk Senaat, 5-2001/3),met betrekking tot de aanpassing van de terminologie aan de terminologie van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen betreffende de snelle communicatie van de beslissing aan het slachtoffer.
Artikel 76 tot 85
Amendement nr. 116 en amendementen nrs. 8, 65, 9, 66, 67, 10, 68, 69, 11, 70, 71 en 72
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 116 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat ertoe strekt de artikelen 76 tot 85 op te heffen. Veroordeelden met een psychiatrisch probleem moeten verzorgd worden zonder dat hun juridisch statuut wordt gewijzigd. Het is niet bedoeling dat zij in een maatregel van onbepaalde duur terechtkomen.
Door dit amendement vervallen de amendementen nrs. 8 (stuk Senaat, nr. 5-2001/2) en 65 (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) van de heer Anciaux op artikel 76.
Dit geldt ook voor de amendementen 66 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) op artikel 77 en 9 (stuk Senaat, nr. 5-2001/2) en 67 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) op artikel 78.
Ook de amendementen nrs. 10 (stuk Senaat, nr. 5-2001/2) en 68 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) op artikel 79 vervallen.
Hetzelfde geldt voor de amendementen 69 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) en 11 (stuk Senaat, nr. 5-2001/2) op artikel 80 en 70 van de heer Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) op artikel 81.
Ook amendement nr. 71 (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) van de heer Anciaux op artikel 82 en amendement nr. 72 (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) van dezelfde indiener op artikel 83, vervallen.
Artikel 86 (Artikel 76 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 111
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 111 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat het statuut regelt van personen die tegelijkertijd het voorwerp uitmaken van de uitvoering van een vrijheidsstraf en van een interneringsmaatregel. Deze persoon zal worden geplaatst in een federale instelling die door de strafuitvoeringsrechtbank wordt aangewezen.
Artikel 87 (Artikel 77 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 112
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 112 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat het vorige artikel met betrekking tot personen met een dubbel statuut verder uitwerkt. Er wordt verwezen naar de tijdsvoorwaarden alsook naar de proeftermijn.
Artikelen 88 tot 90 (Artikelen 78 tot 80 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 91 (Artikel 81 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 73
De heer Anciaux dient amendement nr. 73 in (stuk Senaat, 5-2001/3) dezelfde strekking heeft als amendement nr. 118.
Amendement nr. 118
De heer Anciaux dient amendement nr. 118 in (stuk Senaat, 5-2001/3) dat er toe strekt in § 2 het woord « strafuitvoeringsrechtbank » te vervangen door de woorden « interneringskamer van de strafuitvoeringsrechtbank ».
Er moet hier ook worden verwezen naar globaal amendement nr. 118 van de heer Delpérée.
Artikel 92 (82 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 93 (Artikel 83 van de aangenomen tekst)
De heer Anciaux dient amendement nr. 29 in (stuk Senaat, 5-2001/3) dat er toe strekt te preciseren wie er in de overlegstructuur moet aanwezig zijn, namelijk vertegenwoordigers van de FOD Justitie, de rechterlijke orde, de FOD Volksgezondheid en de Gemeenschappen.
Artikel 94 (Artikel 84 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 113 en 138
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 113 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat ertoe strekt artikel 94 te vervangen.
Het amendement beoogt vooreerst de criteria voor de toekenning van een vergoeding aan niet-federale instellingen die geïnterneerden opvangen onder de vorm van een plaatsing, te wijzigen. Deze instellingen zullen worden vergoed voor de bijkomende administratieve werklast die de plaatsing met zich meebrengt.
In § 2 wordt artikel 27 van de wet ter bescherming van de maatschappij opgenomen. In de huidige stand van zaken betaalt Justitie zowel voor de vermogende als voor de onvermogende geïnterneerden. Er wordt nu bepaald dat de geïnterneerden die over financiële middelen beschikken zelf dienen in te staan voor de kosten van levensonderhoud.
De heer Vastersavendts dient subamendement nr. 138 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4) dat ertoe strekt artikel 94 aan te passen op het vlak van de samenwerkingsovereenkomst.
De heer Courtois vraagt hoe men kan regelen dat de federale staat de federale instellingen en dus de Gemeenschappen subsidieert.
De minister antwoordt dat een subsidie ten gunste van de psychiatrische instellingen die geïnterneerden opnemen en ter compensatie van het levensonderhoud reeds is voorzien in de wet van 1964. Dit betreft momenteel 17 miljoen Euro. Hierbij zijn ook instellingen van de Gemeenschappen begrepen, meestal instellingen die vallen onder het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap, dus voorgeïnterneerden met een mentale handicap.
Artikelen 95 tot 99 (Artikelen 85 tot 89 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 100 (Artikel 90 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 12
De heer Anciaux dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/2), dat de woorden « psychiatrisch of psychologisch deskundigenonderzoek » wil vervangen door de woorden « psychiatrisch-psychologisch onderzoek ».
Dit amendement wordt ingetrokken.
Amendement nr. 28
De heer Anciaux dient amendement nr. 28 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3), dat in het Wetboek van strafvordering uitdrukkelijk bepaalt dat door de Koning een beveiligd observatiecentrum of forensisch psychiatrische centra worden opgericht waar verdachten ter observatie kunnen opgesloten worden.
Artikel 101 (Artikel 91 van de aangenomen tekst)
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 101/1 tot 101/6 (Artikelen 91 tot 96 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 30 tot 35 en subamendementen nrs. 139, 142, 143, 144 en 164
De heer Anciaux dient de amendementen nrs. 30 tot 35 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) met betrekking tot de invoeging van de noodzakelijke aanpassingen in het Gerechtelijk Wetboek in functie van de oprichting van een interneringskamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank.
Artikel 101/1 (amendement nr. 30) betreft artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek en betreft de plaats waar de interneringskamers moeten kunnen zetelen.
Dit artikel wordt opgenomen onder artikel 91 van de aangenomen tekst dat over hetzelfde artikel gaat.
De heer Vastersavendts dient subamendement nr. 139 in (stuk Senaat, 5-2001/4) dat ertoe strekt de mogelijkheid om te zetelen in de justitiehuizen voor geïnterneerden die vrij zijn op proef op te heffen.
Artikel 101/2 (amendement nr. 31) betreft artikel 77 van het Gerechtelijk Wetboek en vervangt het woord « strafuitvoeringszaken » door de woorden « strafuitvoeringszaken en interneringszaken ».
De heer Vastersavendts dient subamendement nr. 139 in (stuk Senaat, 5-2001/4) dat ertoe strekt artikel 94 aan te passen op het vlak van de samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 101/3 (amendement nr. 32) betreft artikel 78 van het Gerechtelijk Wetboek en betreft de samenstelling van de interneringskamer. Een van de assessoren zal vervangen woorden door een assessor-psychiater die niet permanent zetelt.
De heer Vastersavendts dient subamendement nr. 143 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4) dat er toe strekt de aanwezigheid van een assessor psychiater die niet permanent zetelt te vervangen door een assessor in strafuitvoeringszaken gespecialiseerd in klinische psychologie die permanent zetelt.
Artikel 101/4 (amendement nr. 33) betreft artikel 80bis van het Gerechtelijk Wetboek en vervangt het woord « strafuitvoeringszaken » door de woorden « strafuitvoeringszaken en interneringszaken », en past een verwijzing aan.
Artikel 101/5 (amendement nr. 34) betreft artikel 89 van het Gerechtelijk Wetboek en vervangt het woord « strafuitvoeringszaken » door de woorden « strafuitvoeringszaken en interneringszaken ».
De heer Vastersavendts dient subamendement nr. 144 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4) dat er toe strekt de woorden « of assessoren-psychiaters » te doen vervallen, gelet op amendement nr. 143.
Artikel 101/6 (amendement nr. 35) betreft artikel 186 van het Gerechtelijk Wetboek en bepaalt dat de personeelsformatie van de magistraten en de leden van de griffie bij wet worden bepaald. Het aantal raadsheren in sociale zaken, rechters in sociale zaken, assessoren in strafuitvoeringszaken en interneringszaken, en assessoren psychiaters wordt evenwel door de Koning bepaald.
Hier wordt subamendement nr. 164 ingediend door de heer Vastersavendts (stuk Senaat, nr. 5-2001/5) dat ertoe strekt de kabinetsbeslissingen enkel betrekking te doen heben op uitgangsvergunningen.
Artikel 102
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 102/1 (Artikel 97 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 36
De heer Anciaux dient amendement nr. 36 (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) met betrekking tot de invoeging van de noodzakelijke aanpassingen in het Gerechtelijk Wetboek in functie van de oprichting van een interneringskamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank.
Dit amendement betreft artikel 92 van het Gerechtelijk Wetboek en dient dus samen te worden gevoegd met artikel 103.
Artikel 103
Over dit artikel worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 103/1 tot artikel 103/22 (Artikelen 98 tot 118 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs 37 tot 58 en amendement nr. 175
De heer Anciaux dient de amendementen nrs. 37 tot 58 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) met betrekking tot de invoeging van de noodzakelijke aanpassingen in het Gerechtelijk Wetboek in functie van de oprichting van een interneringskamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank.
De heer Vastersavendts dient de subamendementen nrs 145 tot 154 (stuk Senaat, nr. 5-2001/4) en 165 tot 169 (stuk Senaat, nr. 5-2001/5) in, die wijzigingen betreffen naar aanleiding van de assessor-psychiater door een assessor gespecialiseerd in de klinische psychologie.
De minister verwijst naar de schaarste in het beroep van psychiater en de mogelijke problematiek van de wraking zoals hoger reeds aangekaart.
De klinisch psychologe heeft een universitair diploma en moet vijf jaar beroepservaring hebben op het vlak van internering.
Artikel 103/1 (amendement nr. 37) betreft artikel 151 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/2 (amendement nr. 38 en subamendement nr. 145) betreft artikel 186 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/3 (amendement nr. 39 en subamendement nr. 146) betreft artikel 196bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/4 (amendement nr. 40 en subamendement nr. 147) betreft artikel 196ter van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/5 (amendement nr. 41) betreft artikel 196quater van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/6 (amendement nr. 42) betreft artikel 196quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.
Op dit amendement nr. 42 wordt door de heer Vastersavendts een subamendement nr. 175 ingediend teneinde het voorgestelde artikel te doen vervallen. Er dient te worden verwezen naar amendement nr. 146 op artikel 103/3.
Artikel 103/7 (amendement nr. 43) betreft artikel 259sexies van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/8 (amendement nr. 44) betreft artikel 259septies van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/9 (amendement nr. 45) betreft artikel 259decies van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/10 (amendement nr. 46 en subamendement nr. 148) betreft artikel 288, achtste lid van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/11 (amendement nr. 47 en subamendement nr. 167) betreft artikel 291, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/12 (amendement nr. 48 en subamendement nr. 149) betreft artikel 300 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/13 (amendement nr. 49) betreft artikel 304 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/14 (amendement nr. 50 en subamendement nr. 150) betreft artikel 312 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/15 (amendement nr. 51 en subamendement nr. 151) betreft artikel 314, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/16 (amendement nr. 52 en subamendement nr. 152) betreft artikel 322, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/17 (amendement nr. 53) betreft artikel 331, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/18 (amendement nr. 54 en subamendement nr. 153) betreft artikel 355ter van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/19 (amendement nr. 55 en subamendement nr. 169) betreft artikel 408 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/20 (amendement nr. 56 en subamendement nr. 154) betreft artikel 410, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/21 (amendement nr. 57 en subamendement nr. 166) betreft artikel 412, § 2, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 103/22 (amendement nr. 58 en subamendement nr. 165) betreft artikel 415, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 104 (Artikel 119 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 114
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 114 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat ertoe strekt het 3 op te heffen. Inderdaad komt deze bepaling te vervallen gelet op de opheffing van de artikelen 76 tot 85 (amendement nr. 116).
Artikel 104/1
Amendement nr. 59
De heer Anciaux dient amendement nr. 59 in (stuk Senaat, 5-2001/3) met betrekking tot de invoeging van de noodzakelijke aanpassingen in het Gerechtelijk Wetboek in functie van de oprichting van een interneringskamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank. Het gaat hier over artikel 635 van het Gerechtelijk Wetboek over de plaats waar de interneringskamers moeten kunnen zetelen.
Artikelen 105 tot 111 (Artikelen 120 tot 126 van de aangenomen tekst)
Dit amendement vormt dubbel gebruik met artikel 104, wat betreft het 1° en het 3°. Het 3° dient te vervallen aangezien de internering van een veroordeelde wordt geschrapt.
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 112 (Artikel 127 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 18
De heer Anciaux dient amendement nr. 18 in (stuk Senaat, 5-2001/2) dat een technische verbetering beoogt.
Artikelen 113 tot 115 (Artikelen 128 tot 130 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 115/1 en 115/2 (Artikel 131 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 170 en 171
Mevrouw Khattabi dient de amendementen nrs. 170 en 171 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5) die beogen, in overeenstemming met de wet van 2005 over de interne rechtspositie van de gedetineerden, dat de zorg in de gevangenissen en eveneens in de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij die ressorteert onder de FOD Justitie, en de zorg in de samenleving daarbuiten gelijkwaardig is.
Het toepassen van deze wet houdt in dat de gezondheidszorg die aan geïnterneerden wordt verstrekt voortaan ressorteert onder de FOD Volksgezondheid en niet langer onder Justitie.
De heer Courtois vindt dit een goed voorstel maar meent dat het standpunt van de minister van Volksgezondheid hierover wenselijk is.
De minister van volksgezondheid geeft volgend advies :
« 1) Het onderwerp van de interneringswet betreft het gerechtelijke aspect van de internering (niet het aspect gezondheidszorg, ook al moet dat verenigbaar zijn). Het komt erop aan de gerechtelijke procedure te professionaliseren.
2) De organisatie en financiering van de somatische en geestelijke gezondheidszorg in de penitentiaire instellingen zijn problematisch en moeten worden herzien.
3) In het voorstel van mevrouwKatthabi wordt bepaald dat de verzekerbaarheid van personen in penitentiaire instellingen binnen de ziekteverzekering blijft. Het betreft dus de volledige gevangenisbevolking en niet alleen de geïnterneerden.
Anderzijds wordt het probleem maar gedeeltelijk opgelost :
— Er wordt niets gewijzigd aan de organisatie van de zorg (gebrekkig, ontoereikend aanbod ?);
— Het financieringsprobleem is niet opgelost;
— Wat gebeurt er met het remgeld ? Zullen niet-terugbetaalde verstrekkingen en medicijnen (zoals bijvoorbeeld pijnstillers) ten laste zijn van de betrokkene ?
— Het voorstel zegt niets over personen die in een erg onzekere situatie verkeren en niet in orde zijn met de ziekteverzekering : welk OCMW is bevoegd ?
— enz.
Toch werd het voorstel geanalyseerd in een werkgroep binnen het RIZIV. De minister verwijst naar de parlementaire vraag van de heer Anciaux nr. 5-4424 : « De werkgroep heeft reeds verschillende pistes voor de integratie [in de ziekteverzekering] onderzocht en is daarbij tot de vaststelling gekomen dat de organisatie van de zorg aan gedetineerden en geïnterneerden momenteel in die mate verschilt van diegene verleend in de vrije samenleving, dat een wetenschappelijke studie zich opdringt, waarbij de werkelijke zorgbehoeften worden geanalyseerd, alsook de vormen van zorg, het volume aan zorg, de mogelijkheid om een forfaitair model van basiszorg te implementeren alsook ten slotte de haalbaarheid van het systeem. »
Om die studie te maken is samenwerking met Justitie onontbeerlijk.
Conclusie
De problematiek die mevrouw Katthabi aanstipt, moet elders worden geanalyseerd.
Het voorgestelde amendement lost het probleem slechts gedeeltelijk op en riskeert de kosten van de behandeling af te wentelen op de betrokkene.
De interneringswet is niet het geschikte wetgevend middel daartoe.
Amendement nr. 172
Mevrouw Van Hoof c.s. dient amendement nr. 172 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/5) dat tot doel heeft de wet die door de Kamer werd goedgekeurd met betrekking tot de oprichting van een nationaal register voor gerechtsdeskundigen, aan te passen. In die zin wordt artikel 5 van voorliggende tekst aangepast op het ogenblik dat de nieuwe wet in werking treedt.
Artikelen 116 tot 118 (Artikelen 132 tot 134 van de aangenomen tekst)
Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd.
Artikel 119 (Artikel 135 van de aangenomen tekst)
Amendementen nrs. 115 en 136
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 115 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) dat ertoe strekt de overgangsbepalingen aan te passen gelet op de wijzigingen aangebracht door een aantal amendementen.
De indiener verwijst naar de verantwoording van het amendement.
De heer Anciaux dient hierop een subamendement in (stuk Senaat, nr. 5-2001/4, amendement nr. 136), teneinde het 2 op te heffen met betrekking tot de bevoegdheid van de interneringskamer binnen de strafuitvoeringsrechtbank.
Artikel 120
Amendement nr. 155
De heer Vastersavendts dient amendement nr. 155 in (stuk Senaat, 5-2001/5) dat ertoe strekt dit artikel, dat ertoe strekt een raadsheer bij een hof van beroep die is aangewezen als voorzitter van een CBM de mogelijkheid te geven de functie van rechter bij de SURB te vervullen, te doen vervallen. Voortaan zullen de raadsheren bij het hof van beroep immers door de Koning in de SURB kunnen worden aangewezen.
Artikel 121 (Artikel 136 van de aangenomen tekst)
Amendement nr. 24
De heer Anciaux dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 5-2001/3) teneinde de inwerkingtreding op 1 januari 2015 uit te stellen tot 1 januari 2016.
V. STEMMINGEN
Amendement nr. 20 van de regering wordt ingetrokken.
De amendementen nrs. 118 van de heer Delpérée, 60 en 74 van de heer Anciaux en 117 van de heer Delpérée worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 1 en 2 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 13, 19 en 61 van de heer Anciaux worden ingetrokken.
Amendement nr. 133 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 76 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 77 van de heer Vastersavendts wordt ingetrokken.
Amendement nr. 128 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 137 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 3 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 78 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 4 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 141 van de heer Anciaux wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 1, 1 en 2, wordt ingetrokken, het 3 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 21 van de heer Ide wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 75 van mevrouw Vanhoof wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 79 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Het geamendeerde artikel 5 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 142 van de heer Anciaux wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 27 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 80 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 2 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
Het geamendeerde artikel 6 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 3 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
De amendementen nrs. 25 van de heer Anciaux, 81 van de heer Vastersavendts en 174 van mevrouw Defraigne en de heer Courtois, worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 7 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Artikel 8 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Amendement nr. 4 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
Amendement nr. 82 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 9 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 10 tot 12 worden aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
De artikelen 13 tot 16 worden eenparige aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 83 van de heer Vastersavendts en 173 van mevrouw Van Hoof c.s. worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 17 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 18 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 160 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 62 van de heer Anciaux en 84 en 85 van de heer Vastersavendts worden ingetrokken.
Amendement nr. 129 van de heer Anciaux wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Het geamendeerde artikel 19 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 63 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
Amendement nr. 86 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 21 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 87 en 88 van de heer Vastersavendts worden aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Het geamendeerde artikel 22 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 134 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden, maar vervalt door amendement nr. 163 van de heer Vastersavendts, dat wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem..
Amendement nr. 89 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 23 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 161 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 24 en 25 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 90 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 130 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
Het geamendeerde artikel 26 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 126 en 156 van de heer Vastersavendts worden aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Het geamendeerde artikel 27 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 157 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 28 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 125 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 29 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 162 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 91 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 30 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 92 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 31 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 32 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 5 van de heer Anciaux en 93 van de heer Vastersavendts worden ingetrokken.
De artikelen 33 en 34 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 14 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
De amendementen nrs. 140 en 94 van de heer Vastersavendts, en het geamendeerde artikel 35 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 36 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 95 en 158 van de heer Vastersavendts, en het geamendeerde artikel 37 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 15 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 38 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 39 en 40 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 159 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 41 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 96 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 42 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 43 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 97 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 44 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 98 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 45 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 46 wordt eenparig aangenomen door de 11 anwezige leden.
Amendement nr. 119 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 47 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 120 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 48 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 99 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 49 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 123 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 50 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 121 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 51 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 6 van de heer Anciaux en 100 van de heer Vastersavendts worden ingetrokken.
De artikelen 52 en 53 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 131 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 54 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 64 van de heer Anciaux en 101 van de heer Vastersavendts worden ingetrokken.
Amendement nr. 132 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 55 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 57 en 58 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 16 van de heer Anciaux en 102 van de heer Vastersavendts, en het geamendeerde artikel 58 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 17 van de heer Anciaux wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 22 van de heer Ide wordt aangenomen met 9 tegen 2 stemmen.
De amendementen nrs. 103 en 122 van de heer Vastersavendts, en het geamendeerde artikel 59 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 127 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 60 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 23 van de heer Ide wordt aangenomen met 9 tegen 2 stemmen.
Amendement nr. 124 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 61 worden aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
De artikelen 62 en 63 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 104 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 105 en 106 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 64 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 65 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 26 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 107 van de heer Vastersavendts vervalt.
Het geamendeerde artikel 66 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 7 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
De amendementen nrs. 135 van de heer Anciaux en 108 van de heer Vastersavendts, en het geamendeerde artikel 67 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 109 van de heer Vastersavendts, en het geamendeerde artikel 68 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 69 tot 74 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 110 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 75 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 8 en 65 van de heer Anciaux worden ingetrokken.
Amendement nr. 116 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Daardoor vervallen de artikelen 76 tot 85 van het wetsvoorstel.
De amendementen nrs. 9 tot 11 en 66 tot 72 worden ingetrokken.
Amendement nr. 111 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 86 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 112 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 87 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 88 tot 90 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 73 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 91 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 92 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 29 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 93 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendement nrs. 113 en 138 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 94 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De artikelen 95 tot 99 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 12 van de heer Anciaux wordt ingetrokken.
Amendement nr. 28 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 100 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 101 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 139 van de heer Vastersavendts en 30 van de heer Anciaux, en het geamendeerde artikel 101/1 (nieuw) worden eenparig aangenomen.
De amendementen nrs. 143 van de heer Vastersavendts en 31 van de heer Anciaux, en het geamendeerde artikel 101/2 (nieuw) worden eenparig aangenomen.
De amendementen nrs. 143 van de heer Vastersavendts en 32 van de heer Anciaux, en het geamendeerde artikel 101/3 (nieuw) worden eenparig aangenomen.
Amendement nr. 33 van de heer Anciaux is eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 144 van de heer Vastersavendts en 34 van de heer Anciaux, en het geamendeerde artikel 101/5 (nieuw) worden eenparig aangenomen.
Amendement nr. 35 van de heer Anciaux, gesubamendeerd door amendement nr. 164 van de heer Vastersavendts, wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 102 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 36 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Artikel 103 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 37 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.
Amendement nr. 145 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 38 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 103/2 (nieuw) worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 146 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 39 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/3 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 147 van de heer Vastersavendts en 40 van de heer Anciaux worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/4 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 41 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendementen nrs. 175 van de heer Vastersavendts en 42 van de heer Anciaux, en het geamendeerde artikel 103/6 (nieuw) worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 43 tot 45 van de heer Anciaux worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 148 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 46 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/10 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 167 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 tem.
Amendement nr. 47 van de heer Anciaux, gesubamendeerd door amendement nr. 167, wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/11 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 149 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 48 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/12 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 49 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 150 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 tegen 1 stem.
Amendement nr. 50 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/14 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 151 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 51 van de heer Anciaux, gesubamendeerd door amendement nr. 168, wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/15 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 152 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 52 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/16 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 53 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 153 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 54 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/18 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 169 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 55 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/19 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 154 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 56 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/20 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 166 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 57 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/21 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 165 van de heer Vastersavendts wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 58 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Het geamendeerde artikel 103/22 (nieuw) wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
Amendement nr. 114 van de heer Vastersavendts en het geamendeerde artikel 104 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 59 van de heer Anciaux wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
De artikelen 105 tot 111 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 18 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 111 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
De artikelen 105 tot 111 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 18 van de heer Anciaux en het geamendeerde artikel 112 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
De artikelen 113 tot 15 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 172 van mevrouw Van Hoof wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 170 van mevrouw Khattabi wordt verworpen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 171 van mevrouw Khattabi wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.
De artikelen 116 tot 118 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
De amendementen nrs. 136 van de heer Anciaux en 115 van de heer Vastersavendts, en het geamendeerde artikel 119 worden eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 155 van de heer Vastersavendts wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Amendement nr. 24 van de heer Anciaux wordt aangenomen met 11 stemmen tegen 1 stem.
Het geamendeerde artikel 121 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.
De commisie stemt in met het aanbrengen van tekstverbeteringen en technische correcties om de cohesie van de tekst en de concordantie tussen de Nederlandse en Franse tekst te realiseren.
Zo worden bijvoorbeeld in de hele tekst de voorlopige invrijheidstelling (artikel 54 van de aangenomen tekst) internering van de veroordeelde (artikelen 81 en 89 van de aangenomen tekst). Ook de mogelijkheid van onderhandelde plaatsing en onderhandelde overplaatsing wordt geschrapt (artikel 54 van de aangenomen tekst) en de rol van de directeur van het Justitiehuis wordt aangepast.
VI. EINDSTEMMING
Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.
Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 12 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Fauzaya TALHAOUI. | Alain COURTOIS. |