5-2766/3

5-2766/3

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

27 MAART 2014


Wetsontwerp houdende de invoeging van Boek XVI, « Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen » in het Wetboek van economisch recht


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER BELLOT


I. INLEIDING

Het wetsontwerp houdende de invoeging van Boek XVI, « Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen » in het Wetboek van economisch recht, dat onder de optioneel bicamerale procedure valt, werd op 13 februari 2014 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nr. 53-3360/1) en werd door haar op 20 maart 2014 aangenomen met 102 stemmen bij 32 onthoudingen.

Het wetsontwerp werd op 21 maart 2014 aan de Senaat overgezonden en diezelfde dag geëvoceerd.

Overeenkomstig artikel 27.1., tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden de bespreking van het wetsontwerp reeds aangevat voor de eindstemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie heeft de wetsontwerpen onderzocht op 26 februari, 25 en 27 maart 2014.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER JOHAN VANDE LANOTTE, VICE-EERSTEMINISTER EN MINISTER VAN ECONOMIE, CONSUMENTEN EN NOORDZEE

De regeling van geschillen buiten de gerechtelijke sfeer kan een interessant alternatief bieden voor de consument : snelheid, beperkte kosten, minder formalisme.

Ook al bestaan er bepaalde organen voor de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen, toch moet men vaststellen dat er geen algemeen beleid is op dit vlak.

Het voorliggende wetsontwerp is erop gericht een veralgemeend, gecoördineerd en coherent systeem te ontwikkelen dat het mogelijk moet maken om elk consumentgeschil te laten behandelen door een buitengerechtelijk orgaan, gekwalificeerde entiteit genaamd, dat alle vereiste waarborgen biedt.

Het voorliggend wetsontwerp geeft omzetting aan richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van verordening (EG) nr. 206/2004 en richtlijn 2009/22/EG (Pb van 18 juni 2013), de zogenaamde richtlijn ADR (Alternative Dispute Resolution).

Teneinde ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan de Europese vereiste dat alle economische sectoren worden gedekt door de mogelijkheid tot buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen, wordt een Consumentenombudsdienst opgericht die een overkoepelende structuur vormt voor de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen.

Het wetsontwerp wil eerst en vooral de correcte behandeling van klachten door de ondernemingen zelf versterken. Vóór elk verhaal is het essentieel dat de onderneming alles in het werk stelt om een gepaste oplossing te vinden voor de klacht van de consument.

Bij gebrek aan een minnelijke regeling tussen partijen zal de consument zich kunnen richten tot de Consumentenombudsdienst, zijnde een overkoepelende structuur van de bestaande economische ombudsdiensten, die weliswaar hun autonomie en hun wettelijk kader behouden.

De Consumentenombudsdienst heeft drie opdrachten :

— de consumenten en ondernemingen inlichten over de consumentenrechten en -plichten en de mogelijkheden tot buitengerechtelijke regeling van een consumentengeschil;

— een centrale rol spelen door het fungeren als enig loket, en door het bezorgen van de aanvragen tot buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen aan de bevoegde « gekwalificeerde entiteit », dit wil zeggen een private of door een publieke overheid opgerichte entiteit die aan buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen doet en die voorkomt op de lijst die de federale overheidsdienst (FOD) Economie opstelt en notificeert aan de Europese Commissie in uitvoering van voornoemde richtlijn;

— wanneer geen enkele gekwalificeerde entiteit bevoegd is om te aanvraag te behandelen, treedt de Consumentenombudsdienst zelf op.

Voorliggend wetsontwerp vormt bijgevolg de wettelijke basis voor de oprichting van een « Consumentenombudsdienst », een autonome publieke rechtspersoon.

Deze Consumentenombudsdienst wordt beheerd en vertegenwoordigd door een directiecomité dat bestaat uit de leden van de bestaande bij wet opgerichte ombudsdiensten in de sector van de telecommunicatie, de post, de spoorwegen, en energie, en de ombudsdiensten in de sector van de financiële diensten en de verzekeringen.

De bestaande wettelijke bepalingen in verband met de bevoegdheden en opdrachten, de samenstelling en werking van deze ombudsdiensten, alsook in verband met de financiering via ombudsbijdragen betaald door de betrokken ondernemingen, blijven behouden.

Deze Consumentenombudsdienst krijgt de residuele bevoegdheid om elk consumentengeschil te behandelen waarvoor geen enkel ADR-entiteit blijkt te bestaan. Voor deze bevoegdheid worden nieuwe bepalingen inzake de behandeling van de consumentengeschillen vastgesteld, die evenwel ook zijn geïnspireerd op de desbetreffende bepalingen in de sectorale wetten van de bestaande economische ombudsdiensten.

Ten slotte wordt in het wetsontwerp een systeem opgezet voor de kwalificatie als ADR-entiteit in de zin van de richtlijn ADR van de (bestaande en toekomstige) organen voor buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen die in verschillende sectoren zijn (of zullen worden) opgericht. De federale overheidsdienst Economie stelt de lijst op van de entiteiten die voldoen aan de voorwaarden bepaald in de wet, en deze lijst wordt meegedeeld aan de Europese Commissie. De kwalificatie van een entiteit als zijnde een ADR-entiteit in de zin van de richtlijn ADR biedt aan de consument (en de onderneming) de nodige waarborgen voor een correcte behandeling van zijn geschil. Eenmaal gekwalificeerd, kan de Koning maatregelen nemen om deze entiteiten te coördineren en te ondersteunen.

III. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

Mevrouw Maes verklaart het tot op zekere hoogte eens te zijn met de tekst van het wetsontwerp. Ze is immers voorstander van de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen, zoals overigens blijkt uit haar wetsvoorstel nr. 5-1790 « tot inrichting van buitengerechtelijke groepsvorderingen ten aanzien van organisaties met overheidsparticipaties en tot groepering van de federale ombudsdiensten voor Telecommunicatie, Post, Energie, Trein- en Luchtverkeer ».

Artikel 3

Mevrouw Maes en mevrouw Vermeulen dienen vier amendementen op artikel 3 in, om een aantal leemten in het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp aan te vullen.

Amendement nr. 1

De dames Maes en Vermeulen dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2766/2), dat strekt om een artikel XVI.4/1 (nieuw) in te voegen, dat binnen de ombudsdienst een Geschillenkamer opricht. Voor het overige verwijst mevrouw Maes naar de schriftelijke verantwoording van dat amendement.

De minister antwoordt dat de optie voor een Geschillenkamer principieel geen verkeerde keuze is, maar dat hij er persoonlijk niet voor te vinden is om deze Geschillenkamer op te richten binnen de Consumentenombudsdienst. Een ombudsdienst bemiddelt, geeft adviezen, maar beslist nooit en doet bijgevolg niet aan arbitrage. De minister is dan ook van oordeel dat er per sector geschillencommissies moeten worden opgericht. De consument kan bij deze geschillencommissies een geding aanhangig maken wanneer zijn klacht niet via de Consumentenombudsdienst is kunnen worden opgelost. Deze geschillencommissies, die overeenkomstig de Europese richtlijn moeten voldoen aan een aantal voorwaarden, worden erkend door de FOD Economie. Wél is uitdrukkelijk bepaald in het wetsontwerp dat, wanneer de betreffende sectoren onvoldoende snel overgaan tot de oprichting van geschillencommissies, zij hiertoe kunnen worden verplicht door de Koning.

Amendement nr. 2

De dames Maes en Vermeulen dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2766/2), dat ertoe strekt in artikel XVI.11 van het wetsontwerp, het 1° en het 2° te doen vervallen, en ze te vervangen door een nieuw lid, op basis waarvan de persoon die verantwoordelijk is voor de klachten, ze ook zou moeten financieren. Voor meer uitleg verwijst het lid naar de verantwoording bij haar amendement.

Amendement nr. 3

De dames Maes en Vermeulen dienen vervolgens amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-2766/2), dat ertoe strekt een artikel XVI.5/1 (nieuw) in te voegen in artikel 3 van het wetsontwerp, teneinde te bepalen dat er jaarlijks een verslag wordt voorgelegd aan de Wetgevende Kamers en dat dat verslag eveneens ter beschikking moet worden gesteld van het publiek.

Amendement nr. 4

De dames Maes en Vermeulen dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-2766/2), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel XVI.7 aan te vullen met de woorden : « en van de Wetgevende Kamer ».

De minister antwoordt dat hij dit amendement, dat ook in de bevoegde Kamercommissie werd ingediend, niet ongenegen was, maar dat de Kamercommissie amendement nr. 4 van de heer Dedecker c.s. heeft verworpen. (zie stuk Kamer, nr. 53-3360/4, blz.36)

IV. STEMMINGEN

De amendementen nrs. 1 tot 4 worden verworpen met tegen 2 8 stemmen.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.


Het verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitster,
François BELLOT. Fauzaya TALHAOUI.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als die van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-3360/6).