5-2048/1 | 5-2048/1 |
26 APRIL 2013
Op basis van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft elke persoon, al dan niet alleenwonend, die een « ouderlijk project » heeft en elk koppel, al dan niet gehuwd, homoseksueel of heteroseksueel het recht om een beroep te doen op medisch begeleide voortplanting.
De artikelen 2, i), 22, 28 en 57 van de wet verplichten de centra om de anonimiteit van de donoren te garanderen.
De wetgever laat de centra voor medisch begeleide voortplanting toe om te selecteren op basis van bepaalde criteria opdat het te verwekken kind op de vragende ouders lijkt. Met andere woorden, het is voor de centra toegelaten om gameten en overtallige embryo's zo te kiezen dat er geen al te grote lichamelijke verschillen bestaan tussen de donor(en) en de ontvanger(s). Matching (cf. artikel 2, v)) is dus toegestaan.
Artikel 55 van de wet betreffende de medisch begeleide voortplanting bepaalt hoe vaak de gameten van eenzelfde donor mogen worden gebruikt : « De gameten van eenzelfde donor mogen niet gebruikt worden om bij meer dan zes verschillende vrouwen telkens één of meer kinderen geboren te laten worden. »
Met de beperking van het aantal kinderen per donor wil de wetgever voorkomen dat biologische kinderen van dezelfde donor met elkaar een relatie aangaan en dat er uit deze relatie verdere zwangerschappen zouden kunnen voortkomen. Dit zou immers risico's inhouden op genetische afwijkingen. Om de anonimiteit bij spermadonatie te verzekeren, kunnen personen die verwekt zijn door toepassing van spermadonatie, geen informatie verkrijgen over de donor. Zij kunnen dus ook niet weten of zij en hun partner dezelfde donor hebben.
De overheid registreert het aantal zwangerschappen per spermadonor niet. Elk centrum voor medisch begeleide voortplanting houdt een eigen registratie bij om de wettelijke vereisten te vervullen. Er worden geen data uitgewisseld tussen de verschillende centra voor medisch begeleide voortplanting in en buiten België. Iedere Lidstaat heeft deze aangelegenheid geregeld op zijn grondgebied, in overeenstemming met de grootte van zijn bevolking. Er is geen Europees registratiesysteem voor de donors van gameten.
Artikel 55 van de wet betreffende de medisch begeleide voortplanting is in zijn huidige vorm problematisch in het geval van medisch begeleide voortplanting toegepast met donorgameten bij lesbische koppels. Bij een groot deel van die koppels is er een zwangerschapswens bij de beide partners. Vaak wisselen zij achtereenvolgende zwangerschappen onderling af. Daarbij wensen lesbische koppels vaak dat gameten van dezelfde donor voor hen beiden kan worden gebruikt. Het is logisch dat het koppel voor een tweede kind, ditmaal bij de andere partner, een gelijkenis wenst met het eerste kind. Bij een heterokoppel rijst deze vraag uiteraard niet, aangezien dezelfde vrouw hier opnieuw zwanger wordt.
Met toepassing van de wet betreffende de medisch begeleide voortplanting kunnen gameten van eenzelfde donor niet worden gebruikt voor de tweede partner met kinderwens indien reeds zes vrouwen zwanger zijn van deze spermadonor. Dit betekent dat de matching op vraag van de wensouder(s), die nochtans wettelijk voorzien is, niet meer kan worden uitgevoerd door het centrum voor medisch begeleide voortplanting. Op dit punt schiet de wet tekort in zijn hoofddoelstelling, namelijk de bescherming van de wensouder(s).
Weliswaar bestaat de mogelijkheid om meerdere gametenstalen (dat wil zeggen strootjes) te reserveren voor een lesbisch koppel. Op die manier kan de wens worden gerespecteerd om bij wisselende moeders een afstamming te realiseren met dezelfde donor van mannelijke gameten. Deze praktijk is ook meer en meer de realiteit : de centra voor medisch begeleide voortplanting voeren nu reeds een beleid waarbij een lesbisch koppel steeds als twee potentiële moeders wordt beschouwd in plaats van als één moeder, zoals vroeger gebruikelijk was. Dit heeft echter tot gevolg dat de inzetbaarheid van gameten van donoren tweemaal zo snel opgebruikt is. Dit negatieve effect zou kunnen worden afgezwakt door van deze groep van wensouders bij hun aanvraag tot medisch begeleide voortplanting te eisen dat zij kenbaar maken of zij in de toekomst kinderen willen met wisselend ouderschap. Indien dit niet het geval is kunnen gameten van de donor in kwestie verder ingezet worden zonder reservering. Dit creëert echter een beperking van het recht van lesbische koppels om de gezinsvorming vrij en ongedwongen te laten plaatsvinden, net zoals voor andere koppels.
De oplossing die de indieners voorstellen bestaat erin het begrip « zes verschillende vrouwen », zoals in de wet vermeld, aan te passen naar « zes verschillende vrouwen waarbij in een lesbische relatie een koppel als één entiteit geteld wordt ». De centra voor medisch begeleide voortplanting zullen door deze wetswijziging in het kader van « matching » bij een lesbisch koppel ruimer gebruik kunnen maken van de « strootjes » van eenzelfde donor zonder de wet te overtreden. De wetswijziging is ook van toepassing op lesbische koppels die in het verleden een kind kregen met behulp van medisch begeleide voortplanting en nu niet in aanmerking komen voor gameten van dezelfde donor wegens de beperking die het huidige artikel 55 oplegt.
Tevens heeft de regel « maximaal één of meer kinderen bij zes vrouwen » door de wetswijziging geen negatief effect meer op het beschikbaar aantal « strootjes » omwille van de reservering van « strootjes » bij lesbische koppels met wisselend potentieel moederschap.
Concreet betekent dit dat gameten van eenzelfde donor in een aantal gevallen ingezet kunnen worden om aan de kinderwens van meer dan zes vrouwen te voldoen. Hierbij dient opgemerkt dat artikel 55 ook nu reeds voorziet dat bij eenzelfde vrouw meerdere kinderen kunnen verwekt worden met gameten van dezelfde donor zonder dat dit de inzetbaarheid van de donor bij andere vrouwen vermindert.
Zoals reeds vermeld berust de grond van artikel 55 op de bekommernis om het risico te beperken dat kinderen van eenzelfde (anonieme) donor elkaar zouden ontmoeten en een relatie aangaan zonder het te weten. Door een lesbisch koppel gelijk te stellen aan één vrouw neemt dat risico daarop uiteraard niet toe, want deze « extra » kinderen horen tot hetzelfde gezin. Ook het risico dat er meer kinderen zouden geboren kunnen worden met een genetische aandoening, wat de tweede reden is om het aantal tot zes vrouwen te beperken, zal hierdoor niet toenemen want lesbische koppels hebben volgens statistische gegevens samen niet meer kinderen dan heterokoppels. Dus de geest en bedoeling van de wet blijft gerespecteerd terwijl een voor lesbische koppels ongewenste beperking wordt opgeheven.
Leona DETIÈGE. | |
Nele LIJNEN. | |
Guy SWENNEN. | |
Martine TAELMAN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 55 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten worden de woorden « , waarbij in een lesbische relatie een koppel als één entiteit geteld wordt, » ingevoegd tussen de woorden « zes verschillende vrouwen » en de woorden « telkens één of meer kinderen ».
4 maart 2013.
Leona DETIÈGE. | |
Nele LIJNEN. | |
Guy SWENNEN. | |
Martine TAELMAN. |
(1) Bronnen :
— Belgische Senaat, schriftelijke vraag nr. 5-6764 van Marleen Temmerman van 18 juli 2012 aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten;
— Belgische Senaat, Zitting 2004-2005, Wetsvoorstel inzake de medisch begeleide voortplanting, Verslag namens de Werkgroep « Bio-ethiek » uitgebracht door mevrouw Nyssens, 16 november 2004, Wetgevingsstuk nr. 3-418/2;
— Europees Instituut voor Bio-ethiek, Medisch begeleide voortplanting in België, mei 2011.