5-145/5

5-145/5

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

21 JUNI 2012


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van de advocaat een verjaringsstuitende werking te verlenen


AMENDEMENTEN


Nr. 7 VAN MEVROUW DEFRAIGNE

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. Artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 25 juli 2008, en waarvan de huidige tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende :

« § 2. Een ingebrekestelling bij aangetekende brief met ontvangstbewijs verzonden door de advocaat van de schuldeiser naar de schuldenaar met woonplaats of maatschappelijke zetel in België stuit tevens de verjaring en doet een nieuwe termijn van een jaar ingaan, zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren. De stuitende werking van deze ingebrekestelling is slechts eenmalig, onverminderd andere stuitingsoorzaken.

De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de afgifte van de brief aan de postdienst tegen ontvangstbewijs.

Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk volgende vermeldingen bevatten :

1º de gegevens van de schuldeiser : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van zijn woonplaats, of, in voorkomend geval, van de werkelijke verblijfplaats of gekozen woonplaats; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de bedrijfsnaam en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de betrokken exploitatiezetel;

2º de gegevens van de schuldenaar : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van zijn woonplaats, of, in voorkomend geval, van de werkelijke verblijfplaats of gekozen woonplaats; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de bedrijfsnaam en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de betrokken exploitatiezetel;

3º de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;

4º indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, een verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;

5º de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;

6º de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;

7º de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling;

8º de handtekening van de advocaat van de schuldeiser.

De ingebrekestelling moet worden opgesteld in de taal zoals overeengekomen tussen de partijen en bij gebreke daaraan, in één van de officiële talen van de plaats van bestemming. ». »

Verantwoording

In zijn advies nr. 49767/2 met betrekking tot het wetsvoorstel suggereert de Raad van State, na te hebben opgemerkt dat de amendementen nrs. 1 en 2 een nieuwe manier voorstelden om de verjaringstermijn te stuiten en dat amendement nr. 3 een nieuwe manier voorstelde om de verjaring te schorsen, dat de wetgever in de parlementaire voorbereiding de redenen zou moeten uiteenzetten voor het gebruik van de ene veeleer dan de andere techniek.

De door een advocaat ondertekende ingebrekestellingsbrief hoort wel degelijk een verjaringsstuitende werking te hebben.

De gronden voor stuiting van de verjaring in burgerlijke zaken zoals die tot nu toe in het Burgerlijk Wetboek vermeld staan, hebben te maken met het vatten van het gerecht of met de uitvoering van een uitvoerbare titel. De stuiting van de verjaring is echter algemeen gegrond op het feit dat de titularis van een recht uitdrukkelijk zijn wil te kennen geeft met betrekking tot de uitoefening van dat recht en het voordeel dat hij daaruit wil halen. Los van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek zijn er veel wettelijke bepalingen die dit principe illustreren, door een verjaringsstuitende werking toe te kennen aan een invordering verstuurd per aangetekende brief (1) , of zelfs aan een gewone wilsuiting (2) zonder verder formalisme.

In tegenstelling tot de stuiting van de verjaring wordt de schorsing van de verjaring, niet gerechtvaardigd door de wil van de titularis van een recht om dat recht uit te oefenen, maar wel door het feit dat de titularis van een recht zich tijdelijk in de onmogelijkheid bevindt om dat recht uit te oefenen.

In het geval van het verzenden van een ingebrekestelling door de advocaat van de titularis van een recht, is er sprake van een situatie waarin de titularis van een recht ondubbelzinnig te kennen geeft dat hij dat recht wenst uit te oefenen en er voordeel wenst uit te halen.

Dit verantwoordt dat de door de advocaat ondertekende ingebrekestelling een verjaringsstuitende werking krijgt.

In hetzelfde advies nr. 41767/2, merkt de Raad van State op dat de zeer eenvoudige formele regels die gelden voor de ingebrekestelling met verjaringsstuitende werking, betekenen dat er bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de garanties voor de schuldenaar, zowel wat het ingaan van de nieuwe verjaringstermijn als wat de juistheid van de adresgegevens van die schuldenaar betreft.

Wat de datum van de uitwerking van de verjaringsstuiting betreft, kan men inderdaad, zoals de Raad van State zegt, verwijzen naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Dit dient echter duidelijk afgebakend te worden.

De gedingen die aanleiding gaven tot de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof betroffen allemaal gevallen waarbij de kennisgeving van een aangetekende zending een beroepstermijn in hoofde van de bestemmeling deed ingaan. Het is precies in die context dat het Grondwettelijk Hof opmerkte dat, hoewel de rechtszekerheid toestaat om de nieuwe termijn op de verzenddatum, dan wel op de ontvangstdatum van de aangetekende brief te laten ingaan, de keuze van de datum van verzending van een dergelijke kennisgeving als aanvangsdatum van een beroepstermijn, een onevenredige beperking inhoudt van de rechten van verdediging van de bestemmeling, omdat een beroepstermijn niet mag beginnen te lopen alvorens de bestemmeling geacht wordt kennis van de zending te hebben gekregen.

De keuze van het Grondwettelijk Hof om uitwerking te verlenen aan de kennisgeving bij aangetekende brief op het ogenblik van de ontvangs van die kennisgeving, betreft dus enkel de hypothesen waarbij de kennisgeving de bestemmeling noopt tot een bepaalde houding of bepaalde initiatieven binnen de termijn waarvan de aanvangsdatum verbonden is met de kennisgeving.

De kennisgeving per aangetekende brief kan echter ook gevolgen hebben die spelen in het voordeel of in het belang van de verzender en dit zonder dat deze gevolgen een reactie opleggen aan de bestemmeling of voor hem een termijn doen ingaan.

Het is deze overweging die heeft geleid tot de invoering van de regel in artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek, namelijk de regel van de « dubbele datum ». Deze oplossing past perfect binnen de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en zorgt ervoor dat de kennisgeving uitwerking krijgt op het moment van de (vermoede) ontvangst indien zij gevolgen heeft voor de bestemmeling (ingaan van een beroepstermijn voor de bestemmeling, of een termijn waarbinnen hij moet verschijnen), maar op de (objectief vastgestelde) verzendingsdatum indien de gevolgen betrekking hebben op de verzender (inachtneming van een beroepstermijn of een vastgestelde termijn die van toepassing is op de verzender, of stuiting van de verjaring tegen hem loopt) (3)

Men kan er dus van uitgaan dat de verjaring gestuit wordt vanaf het moment van verzending (4) .

Wat de juistheid van de adresgegevens van de schuldenaar betreft, benadrukt de Raad van State dat het nodig is een oplossing te formuleren waarbij de schuldeiser die de stuiting van de verjaring wil, in geval van betwisting moet bewijzen dat het adres waarnaar hij de ingebrekestellingsbrief heeft verstuurd wel degelijk het adres is van de schuldenaar.

Het principe waarop de Raad wijst, hoort natuurlijk gerespecteerd te worden, maar de oplossing waarvoor de Raad van State pleit komt neer op de toepassing van de bepalingen van het gemeenrecht inzake bewijslast.

In geval van betwisting is het dus aan de schuldeiser om, aan de hand van de aangetekende brief en het daaraan verbonden verjaringsstuitend effect, aan te tonen dat alle door de wet voorgeschreven voorwaarden vervuld waren en dat de ingebrekestellingsbrief verstuurd werd naar een adres waar de geadresseerde bereikt werd of geacht werd bereikt te kunnen worden.

Er is in het kader van dit voorstel dus geen aparte bepaling nodig voor de bescherming van de wettelijke belangen van de bestemmeling van de brief, schuldenaar van de verbintenis.

De nieuwe termijn die verbonden is aan de stuitende werking van de door een advocaat ondertekende ingebrekestellingsbrief, is één jaar. Dat wijkt af van de algemene regel van de stuiting van de verjaring, die een nieuwe termijn doet starten die even lang is als de oorspronkelijke termijn. Dat de nieuwe termijn van de verjaringsstuiting ten gevolge van de verzending van een door een advocaat ondertekende ingebrekestellingsbrief korter is, mag natuurlijk niet leiden tot een situatie waarbij de schuldenaar uiteindelijk een kortere termijn zou krijgen dan de termijn die van toepassing was indien de brief niet was verzonden.

Het is dus wenselijk om in de tekst van het voorstel te verduidelijken dat de stuiting van de verjaring die verbonden is aan de door een advocaat ondertekende ingebrekestellingsbrief er in elk geval niet mag toe leiden dat de vordering sneller verjaart dan het geval zou zijn geweest met de oorspronkelijke verjaringstermijn.

Hoewel er is voorgesteld dat de verjaringstermijn slechts één maal kan worden gestuit door middel van een door een advocaat ondertekende ingebrekestellingsbrief, dient men er ook op te wijzen dat dit niet moet worden geïnterpreteerd als de enige mogelijkheid om de verjaring te stuiten. De beperking geldt dus uitsluitend voor het aangetekend verzenden van de door een advocaat ondertekende ingebrekestellingsbrief en neemt niet weg dat er inzake verjaring nog andere stuitingsmaatregelen kunnen worden toegepast.

Christine DEFRAIGNE.

Nr. 8 VAN DE HEER TORFS

Art. 1/1 (nieuw)

Een nieuw artikel 1/1 invoegen, luidende :

« In Boek III, Titel XX, Hoofdstuk IV van het Burgerlijk Wetboek, wordt een afdeling III ingevoegd, met als opschrift « Oorzaken die de loop van de verjaring verlengen ».

Nr. 9 VAN DE HEER TORFS

Art. 2

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« In Boek III, Titel XX, Hoofdstuk IV, Afdeling III van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 2259/1 ingevoegd, luidende :

Art. 2259/1. — Voor zover de verjaring nog niet gestuit werd, verlengt een ingebrekestelling per aangetekende brief met ontvangstbewijs verstuurd door de advocaat van de schuldeiser naar de schuldenaar met woonplaats, verblijfplaats of maatschappelijke zetel in België, de verjaringstermijn met een jaar, zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren. De verjaringstermijn kan slechts éénmaal op deze wijze verlengd worden en de verlenging doet geen afbreuk aan andere oorzaken van stuiting of schorsing.

Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, bedraagt de duur van de verlenging dezelfde als deze van die verjaringstermijn.

Om de verlenging bedoeld in het eerste lid te bekomen moet de ingebrekestelling verstuurd worden ten laatste één maand voor het einde van de aanvankelijke verjaringstermijn en moet deze de volgende gegevens bevatten :

1º de gegevens van de schuldeiser : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van zijn woonplaats, of, in voorkomend geval, van de werkelijke verblijfplaats of gekozen woonplaats; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de bedrijfsnaam en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de betrokken exploitatiezetel;

2º de gegevens van de schuldenaar : voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van zijn woonplaats, of, in voorkomend geval, van de werkelijke verblijfplaats of gekozen woonplaats; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de bedrijfsnaam en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de betrokken exploitatiezetel;

3º de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;

4º indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, een verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;

5º de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;

6º de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;

7º de verlenging van de verjaringstermijn dewelke volgt uit deze ingebrekestelling;

8º de handtekening van de advocaat van de schuldeiser.

De ingebrekestelling moet worden opgesteld in de taal zoals overeengekomen tussen de partijen en bij gebreke daaraan, in één van de officiële talen van de plaats van bestemming. »

Verantwoording

In de toelichting bij het wetsvoorstel verwijst de indiener naar een passage uit de Justitiedialogen van de heren Erdman en de Leval, waarbij ze stellen dat heel wat vorderingen niet worden ingesteld om een beslissing te krijgen, maar wel met het oog op het stuitende effect van de verjaring die niet enkel de betekening van een dagvaarding, maar ook de inschrijving op de rol vereist.

De verjaringstermijnen in het burgerlijk recht dienen om na verloop van een welbepaalde tijdspanne potentiële vorderingen tussen partijen onmogelijk te maken, met het oog op het behoud van de rechtszekerheid en de maatschappelijke rust. Het rechtsverkeer is er niet mee gebaat dat partijen lange tijd in onzekerheid blijven over hun rechtspositie.

Op dit ogenblik bestaat er voor de partijen geen mogelijkheid om de verjaringstermijn te stuiten, dan via dagvaarding, dewelke kosten met zich brengt, vermeerderd met kosten voor de betaling van de inschrijving op de rol. De indiener voegt eraan toe dat deze vrij hoog kunnen oplopen voor vorderingen die enkel tot bewaring van recht worden ingesteld, terwijl er misschien al gesprekken of onderhandelingen tussen de partijen zijn begonnen om het probleem in der minne op te lossen.

Het wetsvoorstel stelt dat een alternatief voor de stuiting een ingebrekestellingsbrief van de advocaat kan zijn, waarbij indien deze aan bepaalde voorwaarden voldoet, de verjaring doet stuiten.

Het kan niet worden ontkend dat het wetsvoorstel aan een eenzijdige actie van een partij heel belangrijke rechtsgevolgen koppelt en de indiener van het wetsvoorstel raakt aan het monopolie dat de gerechtsdeurwaarders op dit terrein hebben.

Op het ogenblik dat een gerechtsdeurwaarder verzocht wordt een bepaalde persoon te dagvaarden, zal deze opzoekingen verrichten, alvorens de betrokkene een dagvaarding te betekenen. Deze opdracht krijgt de advocaat in het wetsvoorstel niet, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de zaak.

Bovendien zal men, indien men de advocaat enkel inschakelt voor de stuiting van de verjaringstermijn, achteraf nog steeds moeten dagvaarden als er geen oplossing in der minne bereikt wordt, wat uiteindelijk tot dezelfde kosten zal leiden, verhoogd met de advocatenkosten.

Vervolgens moeten er tevens voldoende kwaliteitsgaranties aan de ingebrekestelling worden gekoppeld, met het oog op een eerlijke procesvoering en het behoud van de rechtszekerheid.

De partij die in gebreke gesteld wordt en de ingebrekesteller, moeten voldoende zekerheid hebben dat de ingebrekestelling bij de juiste persoon terecht komt en de datum waarop de bestemmeling de ingebrekestelling heeft ontvangen. De partij die in gebreke gesteld wordt, moet bovendien op de hoogte gesteld worden van de draagwijdte van deze ingebrekestelling.

Specifiek ten aanzien van de aangetekende brief is de problematiek van de niet-afhaling. Wat zijn de rechtsgevolgen als de geadresseerde op het moment van het aanbieden van de aangetekende zending niet aanwezig is en hij niet ingaat op het verzoek om binnen de veertien dagen de aangetekende zending af te halen in het postkantoor ?

Een andere vraag is hoe men moet omgaan met een schuldenaar die verhuisd is, op reis is of geen vaste verblijfplaats meer heeft ?

In die gevallen zal men toch nog een dagvaarding moeten instellen. Hiervoor voorziet de indiener van het amendement dat de ingebrekestelling dient te worden verstuurd ten laatste één maand voor het verstrijken van de aanvankelijke verjaringstermijn, zodat de gemeenrechtelijke regeling niet in het gedrang komt als de aangetekende brief niet kan besteld worden aan de schuldenaar of wanneer de schuldenaar de aangetekende brief niet kwam afhalen.

Wat betreft de ingebrekestelling op zich, is het de eerste maal dat het Burgerlijk Wetboek zoveel vormvereisten voorschrijft om een geldige ingebrekestelling te hebben. Het moet duidelijk gemaakt worden dat deze ingebrekestelling geen invloed heeft op de ingebrekestelling bedoeld in onder meer de artikelen 1139 en 1146 van het Burgerlijk Wetboek.

De indiener van dit amendement is daarom van mening dat indien er een wettelijke regeling komt die aan de ingebrekestellingsbrief van een advocaat rechtsgevolgen koppelt, deze voldoende waarborgen moeten inhouden voor de ingebrekegestelde, alsook voor de partij die beroep doet op een advocaat met het oog op het oplossen van het geschil.

De indiener van dit amendement kiest in tegenstelling tot wat in amendement nr. 7 bepaald is ervoor om niet de term stuiting te gebruiken, daar deze in het Burgerlijk recht een voldoende duidelijke omschrijving heeft gekregen. Hij verkiest daarom het Hoofdstuk IV van Boek III, Titel XX van het Burgerlijk Wetboek aan te vullen met een afdeling van « Oorzaken die de loop van de verjaring verlengen ».

De verlenging van de verjaringstermijn wordt beperkt tot één jaar. Ingeval van kortere verjaringstermijnen dan één jaar bedraagt de verjaringstermijn dezelfde als de verjaringstermijn die in dat geval voorzien is. Het kan niet de bedoeling zijn dat een ingebrekestelling door een advocaat tot een langere verjaringstermijn zou leiden dan gebruikelijk bij een stuiting.

Ten slotte wordt vermeld dat deze verlengingsmogelijkheid slechts éénmaal kan worden uitgeput door de advocaat van de eisende partij.

Rik TORFS.

Nr. 10 VAN DE HEER DELPÉRÉE

(Subamendement op amendement nr. 7)

Art. 2

Het voorgestelde artikel 2244, § 2, tweede lid, aanvullen met de volgende zin :

« De advocaat van de schuldeiser vergewist zich van de juiste persoonsgegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud ».

Verantwoording

De advocaat moet de juiste persoonsgegevens van de schuldenaar nagaan om rechtszekerheid te garanderen zowel ten aanzien van de schuldenaar als ten aanzien van de schuldeiser.

Dezelfde garanties zijn vereist bij de indiening van een verzoekschrift op tegenspraak. De eiser moet een adresopzoeking of een getuigschrift van woonplaats van de verweerder indienen. Bij een dagvaarding licht de deurwaarder een uittreksel uit het rijksregister. Dezelfde regels moeten gelden voor de ingebrekestellingsbrief van de advocaat op het moment van de verzending hiervan.

Dit bewijs kan een uittreksel uit het rijksregister zijn, een getuigschrift van woonplaats of van inschrijving in het vreemdelingenregister of, in het geval van een rechtspersoon, een getuigschrift van de Kruispuntbank van Ondernemingen of de databank van rechtspersonen op de website van het Belgisch Staatsblad.

Francis DELPÉRÉE.

Nr. 11 DE M. TORFS

(Subamendement op amendement nr. 7)

Art. 2

In de voorgestelde § 2 van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in het eerste lid de woorden « , de verblijfplaats » invoegen tussen de woorden « met woonplaats » en de woorden « of maatschappelijke zetel »;

2º tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidende :

« Indien de door de wet bepaalde verjaringstermijn, minder dan één jaar bedraagt, bedraagt de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn »;

3º in de Nederlandse tekst van het tweede lid, dat het derde lid wordt, de woorden « de brief aan de postdienst tegen ontvangstbewijs » vervangen door de woorden « de aangetekende brief tegen ontvangstbewijs aan de postdienst »;

4º in de inleidende zin van het derde lid, dat het vierde lid wordt, de woorden « verstuurd worden ten laatste één maand voor het einde van de aanvankelijke verjaringstermijn en moet deze ... » invoegen tussen de woorden « de ingebrekestelling » en de woorden « volledig en uitdrukkelijk ».

Rik TORFS.

(1) Dit is het geval bij artikel 30, § 2, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, artikel 16, § 2.2, van koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, artikel 120bis van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag, of nog bij artikel 70 van de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen en in artikel 174 van de gecoördineerde wetten van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

(2) Het meest treffende voorbeeld is dat van de verjaringsstuiting in verzekeringszaken ingevolge de kennisgeving aan de verzekeraar van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade (artikel 35, § 3 en § 4, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst).

(3) G. de Leval, Eléments de procédure civile, blz. 90, nr. 60b Larcier; Laenens, Tijdstip van een betekening in Duitsland, R. W., 1999 — 2000, blz. 645).

(4) Van Drooghenbroeck en Marchandise, Les causes d'interruption et de suspension de la prescription, in La prescription extinctive : études de droit comparé, bibliothèque de la Faculté de droit de l'UCL, nr. 50, blz. 426, nr. 16; Laenens, Ingebrekestelling bij advocaten brief, in L'acte d'avocat — de advocaten akte, colloquium van 28 april 2005, blz.7, nr. 6, Larcier.