5-1466/1

5-1466/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

2 FEBRUARI 2012


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 23 van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht, zie « Belgisch Staatsblad » nr. 135 —  Ed. 2 van 7 mei 2010)


Voorstel tot herziening van artikel 23 van de Grondwet, teneinde het aan te vullen met een bijkomend grondrecht, namelijk het recht op toegang tot het internet

(Ingediend door de heren Alexander De Croo en Bart Tommelein)


TOELICHTING


1. INLEIDING : NIEUWE GRONDRECHTEN EN DE TOEGANG TOT HET INTERNET

Wereldwijd vinden vier van de vijf mensen dat het recht op internet een fundamenteel recht is zoals het recht op vrijheid van meningsuiting of het recht op zuiver drinkwater, aldus de recente resultaten van een wereldwijde peiling (1) . Meer dan de helft van de ondervraagden vindt bovendien dat het internet nooit en door geen enkele regering mag gecontroleerd of gereguleerd worden.

Niet minder dan 78 % van de 26 000 ondervraagden uit zesentwintig landen zijn het eens met de stelling dat internettoegang voor iedereen een vanzelfsprekendheid is. Er zijn er ondertussen ruim één miljard mensen aangesloten op het internet.

« We bevinden ons in een kennismaatschappij waar iedereen de mogelijkheid moet hebben om eraan deel te nemen. Het recht om te communiceren mag niet genegeerd worden », vertelde de secretaris-generaal van de International Telecommunications Union (ITU), aan het BCC Nieuws.

Hij zei nog dat regeringen de toegang tot het internet moeten zien als een basisbehoefte net zoals voedsel, water en wegen. Recent liet de Europese Unie nog weten dat alle maatregelen die haar lidstaten invoeren over het internetgebruik, de fundamentele rechten en vrijheden van de inwoners moet respecteren.

Indieners zijn ervan overtuigd dat het internet en dan bijzonder de toegang tot het internet een reëel grondrecht moet zijn.

Internet ontwikkelt zich steeds meer tot een onmisbaar hulpmiddel voor het bevorderen van democratische initiatieven, tot een nieuwe arena voor het politieke debat (bijvoorbeeld elektronisch campagne voeren en elektronisch stemmen), tot een zeer belangrijk instrument op mondiaal niveau voor het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting (bijvoorbeeld door te bloggen) en voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten en tot een mechanisme voor het bevorderen van digitale geletterdheid en kennisoverdracht (e-learning). Toegang tot het internet is de sleutel om van al deze rechten en vrijheden te kunnen genieten. Meer dan ooit moet de overheid er alles aan doen om de digitale kloof weg te werken. Toegang tot het internet is tevens cruciaal in het gelijke kansen beleid.

Daarnaast biedt het internet voor mensen van alle leeftijden ook steeds meer mogelijkheid om bijvoorbeeld met anderen over de hele wereld te communiceren.

Het internet is het venster op de wereld dat mensen makkelijker met andere culturen in aanraking kunnen komen en zodoende krijgen de mensen meer begrip krijgen voor andere mensen en culturen.

Dankzij het internet is de hoeveelheid nieuws die kan worden vergaard exponentieel toegenomen doordat men toegang heeft tot nieuws uit verschillende delen van de wereld.

De mondiale, open en participatieve aard van het internet en het gegeven dat het internet als regel uitgaat van vrijheid, sluit vanzelfsprekend niet de noodzaak uit om na te denken (op nationaal en internationaal niveau, in een openbare en privé-omgeving) over hoe de fundamentele vrijheden van internetgebruikers en hun veiligheid worden gegarandeerd en beschermd. Dit laatste maakt echter geen deel uit van de voorgestelde grondwetswijziging.

Indieners beperken zich louter tot de invoering van de toegang tot het internet als grondrecht.

De indieners verwijzen naar een eerdere tekst die werd goedgekeurd in het Europees Parlement en die eveneens ernstige argumenten aanvoert om de toegang tot het internet op te nemen als grondrecht : « overwegende dat digibetisme het nieuwe analfabetisme van de eenentwintigste eeuw zal zijn; overwegende dat ervoor zorgen dat alle burgers toegang hebben tot het internet daarom gelijkwaardig is aan ervoor zorgen dat alle burgers toegang hebben tot onderwijs, en overwegende dat deze toegang niet als strafmaatregel mag worden ontzegd door overheden of particuliere bedrijven (2)  ».

De overheid beschouwt het internet ook meer en meer als het contactpunt bij uitstek voor overleg met de burger. Zo heeft men de elektronische identiteitskaart, eID die meer en meer het kruispunt wordt van diverse wegen naar de overheid zoals tax-on-Web, de gegevens van de SIS-kaart die binnenkort op de eID zullen staan, het Belgisch Staatsblad dat naast enkel papieren versies nog enkel via het internet is te raadplegen.

Ook ons eigen parlement houdt steeds meer rekening met het internet. Burgers kunnen al onze vragen en hopelijk ook dit voorstel tot wijziging van de grondwet terugvinden op de diverse websites van de Kamer en de Senaat. De federale overheid heeft haar eigen portaal opgericht : www.belgium.be en elke minister of staatssecretaris heeft wel een eigen webstek.

Ook de meeste lokale overheden zijn tegenwoordig vlot te bereiken via het internet.

Wil een burger volwaardig meedraaien in onze democratie, dan kan hij of zij bijna dit bijna niet meer zonder gebruik te maken van het internet.

2. INTERNET ALS FUNDAMENTEEL MENSENRECHT

2.1. Internet en de informatierechten

Het recht op toegang tot het internet is niet als zodanig vastgelegd in mensenrechtenverdragen, die immers dateren van voor de komst van internet. Indieners hebben dankbaar gebruik gemaakt van het onderzoek van Marcel van Kuijk bij de faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg : « Recht op toegang tot het internet ? », een onderzoek naar het bestaan van een (inter)nationaal (mensen)recht op toegang tot het internet van 2007 (3) .

Echter, gebruik van het internet dient gezien te worden als een van de manieren waarop een burger gebruik kan maken van het recht om informatie te ontvangen en het recht om zijn of haar mening te verkondigen, zoals onder meer neergelegd in artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet. Het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) beschouwt het EVRM als een levend instrument. De gebruikmaking van nieuwe media, waaronder internet, valt dan ook binnen de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM, aldus het Hof.

Dit alles kan echter enkel indien men ook daadwerkelijk toegang heeft tot het internet. De toegang tot het internet is de sleutel tot de uitoefening van deze vrijheden.

Het einde van de twintigste eeuw werd gekenmerkt door een snelle verspreiding van de informatie- en kennistechnologie.

We zijn gekomen op een kruispunt in de ontwikkeling van onze maatschappij. Professor Mark Bovens heeft het over een overgang van onze industriële- en dienstensamenleving met een duidelijk afgebakende nationaal territoir naar een sterk internationale informatiesamenleving. Hij legt daarbij ook een link met het verleden als hij stelt dat : « In het verleden hebben soortgelijke maatschappelijke transformaties grote gevolgen gehad voor staat en recht en je mag deze nu ook weer verwachten. Zoals de maatschappelijke overgang van een agrarische naar een industriële samenleving leidde tot de opkomst van de democratische rechtsstaat en later ook sociale rechtsstaat, zo zou de overgang naar een informatiemaatschappij kunnen leiden tot de opkomst van een digitale rechtsstaat. »

Infodrome, een door de Nederlandse regering ingestelde denktank stelt in zijn eindrapportage van 2001 het volgende : « Infodrome constateert dat ICT verweven is geraakt met zo goed als alle domeinen van menselijke activiteit en dat deze ontwikkeling zich ook nog eens bijna gelijktijdig afspeelt in de gehele westerse wereld. Daarom kan de informatierevolutie, zoals Infodrome het noemt, de vergelijking met de industriële revolutie doorstaan. »

Ook Cap Gemini wijst op het belang van de toegang tot het internet en dit reeds in 2002 : informatierechten en principes van « behoorlijke informatisering » steeds belangrijker worden De virtuele werkelijkheid noemen zij een eigen werkelijkheid met eigen regels en normen, en de regels en normen van de fysieke wereld zijn niet meer van toepassing op dat virtuele domein, maar vragen om « innovatie en renovatie » (4) .

Bovens neemt een voorschot op deze ontwikkelingen en stelt dat de rol van de overheid nadrukkelijker in beeld komt als ICT en de toegang tot informatie een levensbehoefte wordt. Helemaal als de overheid zich in het verkeer met burgers van ICT gaat bedienen.

Algemene toegankelijkheid is dan van groot belang. Bovens denkt aan de ontwikkeling van een nieuwe familie van burgerrechten : de informatierechten. Deze zouden de burgers recht kunnen geven op adequate informatievoorziening in het politieke domein.

Daarnaast ziet Bovens een meer proactieve rol voor de overheid, die ook tot uitdrukking zou kunnen komen in het formeel of materieel garanderen van de toegang tot die informatiediensten of producten die wezenlijk zijn voor het maatschappelijk functioneren van burgers.

Steven Hicks zegt over het internet het volgende : « internet is without a question one of the most important developments of this century. »

2.2. Europa en toegang tot het internet

2.2.1. De Commissie en de Raad

De Europese Commissie is in december 1999 met het eEurope-initiatief gestart om ervoor te zorgen dat Europa de voordelen van de digitale technologie kan benutten en dat in de informatiemaatschappij, die nu aan het ontstaan is, niemand wordt uitgesloten. eEurope is een onderdeel van de « strategie van Lissabon ».

Om de doelstellingen van eEurope te bereiken roept het actieplan in het bijzonder ook de hulp in van de politiek in de lidstaten : « Elk van de lidstaten zal de burgers op de ontluikende mogelijkheden van de digitale technologieën moeten wijzen om te helpen zorgen voor een daadwerkelijk inclusieve informatiemaatschappij. Alleen door nu positieve actie te ondernemen kan uitsluiting van de informatiemaatschappij op Europees niveau worden vermeden. »

Sleutelwoorden in deze zinnen zijn inclusieve informatiemaatschappij en positieve actie. De overheid wordt aangezet om stappen te ondernemen om een maatschappij te creëren waarin iedereen mee kan doen in de informatiemaatschappij en niemand buitengesloten wordt. Aldus wordt de eerste aanzet gegeven tot de toegang tot het internet voor iedereen.

In 2002 wordt de zogenaamde toegangsrichtlijn goedgekeurd (5) . De toegang omvat volgens deze richtlijn niet de toegang door eindgebruikers, maar richt zich op de operators of andere aanbieders. De Commissie expliciteerde in 2003 haar positie betreffende de toegang tot het internet naar aanleiding van een parlementaire vraag als volgt : « Hoewel het doel inderdaad is dat het internet voor iedereen toegankelijk zou zijn, wordt hiermee niet bedoeld dat deze toegang per se gratis dient te zijn. »

In 2005 gooide de Commissie het over een andere boeg. De Commissie komt in haar plan van 2005 (eEurope 2005) namelijk ook met het voorstel voor openbare internettoegangspunten. Alle burgers moeten in hun eigen gemeente gemakkelijk toegang hebben tot internet via openbare internettoegangspunten, die liefst via breedbandverbindingen op internet zijn aangesloten. Bij de realisatie van deze toegangspunten dienen de lidstaten waar nodig een beroep te doen op de Structuurfondsen en samen te werken met de particuliere en/of vrijwilligerssector.

Er wordt tevens een nieuw begrip gelanceerd, namelijk e-inclusie : « Het « E-inclusie »-beleid is erop gericht iedereen tegen aanvaardbare kosten een gelijkwaardige toegankelijkheid en beschikbaarheid van ICT diensten te bieden. Het belang van een dergelijk beleid neemt toe naarmate de ICT steeds dieper in de samenleving doordringt. Burgerschap draait om de betrokkenheid van iedereen bij de samenleving, maar met het groeiende gebruik van ICT in het dagelijks leven ontstaan hierbij nieuwe uitdagingen. Het gevaar bestaat dat bepaalde maatschappelijke sectoren niet in staat zijn met de nieuwe en complexe technologieën om te gaan. E-inclusie is een zaak die op nationaal, regionaal en lokaal niveau moet worden aangepakt. »

Uiteindelijk wordt « i2010 — Een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid » gelanceerd. In hoofdstuk vier werkt men het derde punt, inclusie, betere overheidsdienst en kwaliteit van leven uit. « Op steeds grotere schaal wordt van ICT gebruik gemaakt en steeds meer mensen plukken de vruchten ervan. Maar meer dan de helft van de EU bevolking profiteert nog steeds niet of niet volledig van de voordelen ervan of blijft er feitelijk van verstoken. Het verhogen van de sociale, economische en territoriale samenhang door producten en -diensten toegankelijker te maken, ook in achtergestelde regio's, is een economische, sociale, ethische en politieke noodzaak. Bij i2010 wordt sterk de nadruk gelegd op volwaardige deelname en het aanleren van digitale basisvaardigheden. »

Uit al deze actieplannen zijn twee rode draden te halen. Allereerst wil de Commissie vooral iedereen mee laten doen met de informatiemaatschappij. Daar legt de Commissie keer op keer de nadruk op. In de verschillende quoten die hierboven zijn aangehaald gebeurd dat bijna standaard. Voor internet ruimt de Commissie dan ook een belangrijke plaats in. De doelstelling was vanaf het begin dat zo veel mogelijk mensen aangesloten moeten worden op het internet (later breedbandinternet).

De tweede rode draad is de nadruk die de Commissie legt op het marktdenken, inspanningen moeten er vooral op gericht zijn om zo gunstig mogelijke randvoorwaarden te creëren zodat de markt ervoor zal zorgen dat de doelstellingen die de Commissie gesteld heeft, worden gehaald. Mocht de markt niet helemaal functioneren dan is de Commissie bereid in te grijpen zoals ze in het i2010-plan doen, door te stellen dat er nadruk moet komen op de achtergestelde regio's en mensen die van zichzelf moeite hebben om mee te komen.

Van een echt recht op toegang op het internet is echter nog geen sprake wat betreft de Commissie.

In het document « Internet — a critical resource for all » van de Raad van Europa van 17 september 2008 wordt daarentegen benadrukt dat het zekerstellen en bevorderen van rechtvaardigheid en deelname met betrekking tot het internet een essentiële stap is voor de vooruitgang van rechtvaardigheid en deelname in de totale maatschappij.

Aldus onderschrijft men alvast impliciet via de nadruk op de deelname met betrekking tot het internet ook de toegang tot het internet.

2.2.2. Het Europees Parlement en toegang tot het internet

In 2006 heeft het Europese Parlement een resolutie aangenomen over de vrijheid van meningsuiting op internet (6) .

In 2009 volgde de Aanbeveling van het Europees Parlement van 26 maart 2009 aan de Raad betreffende de versterking van de veiligheid en van de fundamentele vrijheden op het internet die bijzonder scherp is geformuleerd.

Betreffende de toegang tot het internet staat het volgende :

In de vaststellingen van het dispositief :

« — overwegende dat digibetisme het nieuwe analfabetisme van de eenentwintigste eeuw zal zijn; overwegende dat ervoor zorgen dat alle burgers toegang hebben tot het internet daarom gelijkwaardig is aan ervoor zorgen dat alle burgers toegang hebben tot onderwijs, en overwegende dat deze toegang niet als strafmaatregel mag worden ontzegd door overheden of particuliere bedrijven; overwegende dat deze toegang niet mag worden misbruikt bij de vervolging van illegale activiteiten; overwegende dat het belangrijk is iets te doen aan nieuwe kwesties zoals netwerkneutraliteit, interoperabiliteit, mondiale bereikbaarheid van alle internetknooppunten, en het gebruik van open formaten en standaarden, ».

Het Europees Parlement beveelt de Raad dan ook aan :

Volledige en veilige toegang tot het internet voor iedereen

a) deelnemen aan inspanningen om van het internet een belangrijk hulpmiddel te maken voor de empowerment van gebruikers, een omgeving die de ontwikkeling van een bottom-up aanpak en e-democratie mogelijk maakt, terwijl er tegelijkertijd op wordt toegezien dat er wezenlijke voorzorgsmaatregelen worden genomen aangezien er zich in deze omgeving nieuwe vormen van controle en censuur kunnen ontwikkelen; de vrijheid en bescherming van het privéleven die de gebruikers op het internet ervaren moet echt zijn en geen illusie;

b) erkennen dat het internet een buitengewone mogelijkheid kan zijn om actief burgerschap te vergroten en dat, in dit opzicht, toegang tot netwerken en inhoud een van de belangrijkste elementen is; aanbevelen dat deze kwestie verder wordt ontwikkeld op basis van de aanname dat iedereen het recht heeft deel te nemen aan de informatiemaatschappij en dat instellingen en belanghebbenden op alle niveaus een algemene verantwoordelijkheid hebben om aan deze ontwikkeling mee te werken, waarmee de beide nieuwe uitdagingen van digibetisme en democratische uitsluiting in het elektronische tijdperk worden aangepakt;

c) er bij de lidstaten op aan te dringen in te spelen op het groeiende informatiebewustzijn in de maatschappij en manieren te vinden om de besluitvorming transparanter te maken door hun burgers een vlottere toegang tot overheidsinformatie te geven zodat zij deze informatie kunnen benutten; hetzelfde beginsel op zijn eigen informatie toe te passen;

d) er samen met andere relevante actoren voor zorgen dat veiligheid, vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, evenals openheid op het internet, niet als concurrerende doelen worden aangepakt, maar tegelijkertijd worden verwezenlijkt binnen een totaalvisie die een adequaat antwoord vormt op al deze vereisten.

2.2.3. De Verenigde Naties en toegang tot het internet

2.2.3.1. De bijzondere rapporteur

De « UN Special Rapporteur on Freedom of Opinion and Expression » heeft namelijk samen met de « OSCE Representative on Freedom of the Media » en de « OAS Special Rapporteur on Freedom of Expression » een joint declaration geschreven. Hierin is volgende bepaling zeer pertinent : « the right of freedom of expression imposes an obligation on all states to devote adequate resources to promote Universal access to the Internet, including via public acces points (7) . »

In de verklaring komen deze vertegenwoordigers van het recht op vrije meningsuiting overeen dat er een plicht rust op de overheid, en wel om adequate middelen te wijden aan de promotie van universele toegang tot het internet, inclusief via publieke toegangspunten.

Deze verklaring is een eerste indicatie dat deze vrijheid een hoog aanzien heeft in het internationale recht.

2.2.3.2. Rapport VN van speciale rapporteur : « internettoegang is een mensenrecht en mag nooit worden afgesloten »

De Verenigde Naties hebben naar aanleiding van diverse incidenten waaronder het afsluiten van het internet door Syrië een belangrijke indicatie gegeven dat de toegang tot het internet een mensenrecht is. De toegang tot internet is belangrijk voor de vrijheid van meningsuiting, concludeert speciaal rapporteur Frank La Rue van de Mensenrechtenraad in een rapport dat op 16 mei 2011 werd gepresenteerd voor de Mensenrechtenraad. De raad kan zich vinden in de conclusies van La Rue, blijkt uit het verslag.

Als landen hun inwoners toegang tot internet of delen van het internet ontzeggen, overtreden ze daarmee internationale verdragen en afspraken, zo zegt La Rue. Het mensenrecht geldt voor zowel grote groepen als individuen : het afsluiten van eigen burgers zoals Noord-Korea doet is tegen internationale afspraken, maar ook het afsluiten van mensen die drie keer zijn betrapt op het downloaden van auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder toestemming van de rechthebbende is ontoelaatbaar. Onder meer Frankrijk wil downloaders afsluiten. Ook het kort afsluiten van internet, zoals in Syrië gebeurt en eerder in Egypte plaatsvond, is tegen internationale wetten.

De relevante passages vindt u hier terug :

« The Special Rapporteur considers cutting off users from Internet access, regardless of the justification provided, including on the grounds of violating intellectual property rights law, to be disproportionate and thus a violation of article 19, paragraph 3, of the International Covenant on Civil and Political Rights.

79. The Special Rapporteur calls upon all States to ensure that Internet access is maintained at all times, including during times of political unrest. In particular, the Special Rapporteur urges States to repeal or amend existing intellectual copyright laws which permit users to be disconnected from Internet access, and to refrain from adopting such laws (8) . »

2.2.4. Unesco

De afkorting Unesco staat voor United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization. Unesco wordt op 16 november 1945 opgericht. Het doel van Unesco is het verwezenlijken van vrede en duurzame ontwikkeling door middel van onderwijs, wetenschap, cultuur en communicatie. Zo stelt Unesco verklaringen en aanbevelingen op over verschillende onderwerpen, zo ook over de vrijheid van meningsuiting en de rol van het internet.

Want in 1966 neemt de Unesco de « Declaration of the Principles of International Cultural Co-operation » aan. Het interessantste artikel echter, voor dit onderzoek, is artikel 4, lid 4, van deze verklaring, dat luidt :

« The aims of international cultural co-operation in its various forms, bilateral or multilateral, regional or universal, shall be :

4. To enable everyone to have access to knowledge, to enjoy the arts and literature of all peoples, to share in advances made in science in all parts of the world and in the resulting benefits, and to contribute to the enrichment of cultural life; ».

Hiermee maakt Unesco dus duidelijk dat iedereen dezelfde toegang moet krijgen tot kennis en iedereen ter wereld mee zou moeten delen in de technologische vooruitgang en de daaruit voortkomende voordelen. Dit is echter geen bindend recht maar eerder een richtlijn, zoals in de preambule is te lezen : « To the end that governments, authorities, organizations, associations and institutions responsible for cultural activities may constantly be guided by these principles. »

In 2003 neemt Unesco een Recommendation138 aan die de eerdere verklaring verder uitwerkt, namelijk de « Recommendation on the Promotion and Use of Multilingualism and Universal Access to Cyberspace (9)  ».

In deze Recommendation begint Unesco met de nadruk te leggen op het belang van een internet dat in zoveel mogelijk verschillende talen beschikbaar is, zodat alle culturen zich online kunnen uiten. Daarna pas heeft men het over toegang :

« 6. Member States and international organizations should recognize and support universal access to the Internet as an instrument for promoting the realization of the human rights as defined in Articles 19 and 27 of the Universal Declaration of Human Rights. »

In dit artikel blijkt dat de Unesco het internet als zodanig onder de artikelen 19 en 27 van de Universele Verklaring schaart. In de daarop volgende punten van de aanbeveling geeft Unesco aan dat men doelt op een betaalbare methode om toegang te verkrijgen tot het internet. Daarbij moet speciale aandacht zijn voor de openbare diensten en onderwijsinstellingen en voor achtergestelde groepen burgers (punt 8).

Ook vindt Unesco dat de lidstaten het recht op online toegang tot overheidsinformatie moeten erkennen en verwezenlijken.

Specifiek over toegang dringt Unesco aan op het bieden van onderwijs om actieve en passieve toegang tot alle manieren van communiceren te faciliteren. Daarnaast zou men moeten verzekeren dat de informatie en communicatie technologie alle gemeenschappen bereikt die genegeerd worden door commerciële aanbieders omdat passieve en actieve toegang tot informatie een universeel recht is en betaalbaar zou moeten zijn voor iedereen.

3. BESLUIT : DE TOEGANG TOT HET INTERNET MOET WORDEN INGESCHREVEN IN DE GRONDWET

Wie kijkt naar de recente politieke ontwikkelingen in Tunesië en Egypte kan er niet omheen. De toegang tot het internet is cruciaal opdat een democratie zich verder kan ontplooien en handhaven. Het internet is aan een ongelooflijk tempo onze leefwereld en onze kijk op de wereld aan het veranderen. Het lijkt de indieners dan ook meer dan noodzakelijk om de toegang tot het internet in te schrijven in de grondwet opdat het een daadwerkelijk en fundamenteel grondrecht wordt. In tijden van politieke instabiliteit deinzen bepaalde staten er niet voor terug om de toegang tot het internet af te snijden.

Het recente rapport van de Verenigde Naties stelt zwart op wit dat de toegang tot het internet een mensenrecht is. Indieners willen dit funamentele mensenrecht vastleggen gezien de voortrekkersrol die ons land steeds heeft vervuld wat betreft mensenrechten.

Met dit voorstel wordt de toegang tot het internet verankerd in de grondwet, wat tengevolge de standstill-doctrine zekere implicaties heeft, wat ook de bedoeling is van de indieners.

Het vastleggen van de toegang tot het internet zal ongetwijfeld de rechten van de internetgebruiker versterken wat eveneens de impliciete bedoeling is van de indieners. Ook het rapport van de Verenigde Naties van 16 mei 2011 bevestigt dit zwart op wit.

Het vastleggen van de toegang tot het internet in de Grondwet is het logische gevolg van de ontwikkelingen in de rechtspraak omtrent de implicaties van het recht om informatie te ontvangen alsook het recht om haar/zijn mening te verkondigen zoals bepaald in artikel 10 van het EVRM. Gebruik maken van nieuwe media kan enkel indien men daadwerkelijk toegang heeft tot het internet. De toegang tot het internet is met andere woorden de sleutel tot het uitoefenen van deze fundamentele vrijheden en rechten.

De overgang van onze maatschappij naar een informatiemaatschappij zal en dit is de overtuiging van de indieners leiden tot de opkomst van een « digitale » rechtstaat. Diverse professoren wijzen erop dat een nieuwe familie van burgerrechten aan het ontstaan is : de informatierechten. Indieners willen gaan voor een open informatiemaatschappij en dus is de toegang tot het internet en de informatie die erop staat cruciaal. Indieners pleiten dan ook voor een inclusieve informatiemaatschappij en de inschrijving van de toegang tot het internet in de Grondwet staat hiervoor garant.

Momenteel heeft enkel Finland de toegang tot het internet in de grondwet ingeschreven. België is het als één van de meest geglobaliseerde maatschappij en open samenleving aan zichzelf verplicht om hier een pioniersrol te vervullen.

Concreet is het waarborgen van dit recht in de Grondwet een opdracht aan de bevoegde wetgevers.

Alexander DE CROO.
Bart TOMMELEIN.

VOORSTEL


Enig artikel

Artikel 23, derde lid, van de Grondwet wordt aangevuld met een 6º, luidende :

« 6º de toegang tot het internet. »

19 januari 2012.

Alexander DE CROO.
Bart TOMMELEIN.

(1) http://www.hbvl.be/nieuws/media-en-cultuur/aid908577/internettoegang-is-een-fundamenteel-mensenrecht.aspx.

(2) Aanbeveling van het Europees Parlement van 26 maart 2009 aan de Raad betreffende de versterking van de veiligheid en van de fundamentele vrijheden op het internet (2008/2160(INI)), dispositief, punt Q.

(3) http://www.internetscriptieprijs.nl/downloads/scriptie_Van_Kuijk.pdf.

(4) H. van Duivenboden, « Onderschat debat. Een internationaal vergelijkend onderzoek naar beleidsvisies op informatie- en communicatietechnologie en democratische rechtsstaat », CGE&Y/TNOSTB, februari 2002, blz. 17.

(5) Richtlijn 2002/19/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn).

(6) Vrijheid van meningsuiting op het internet, resolutie van het Europees parlement over de vrijheid van meningsuiting op internet, Straatsburg, 6 juli 2006.

(7) Joint declaration, « International Mechanisms for Promoting Freedom of Expression » by the UN Special Rapporteur on Freedom of Opinion and Expression, the OSCE Representative on Freedom of the Media and the OAS Special Rapporteur on Freedom of Expression, 21 december 2005.

(8) http://www2.ohchr.org/english/bodies/hrcouncil/docs/17session/A.HRC.17.27_en.pdf.

(9) http://portal.unesco.org/ci/en/ev.php-URL_ID=13475&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html.