5-765/1

5-765/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

14 JUNI 2011


Evaluatie van het Belgisch Nationaal Actieplan voor de implementatie van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 « Vrouwen, Vrede en Veiligheid »

Voorstel van resolutie betreffende de evaluatie van het Belgisch nationaal actieplan in het kader van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad

Voorstel van resolutie om aan de federale regering te vragen de deelname van vrouwen aan formele processen van conflictbemiddeling en vredeshandhaving te steunen op grond van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN ANCIAUX EN du BUS de WARNAFFE


I. INLEIDING

Het voorstel van resolutie betreffende de evaluatie van het Belgisch nationaal actieplan in het kader van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad werd ingediend op 19 januari 2011 (stuk Senaat, nr. 5-665/1).

Het voorstel van resolutie om aan de federale regering te vragen de deelname van vrouwen aan formele processen van conflictbemiddeling en vredeshandhaving te steunen op grond van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd ingediend op 29 januari 2011 (stuk Senaat, nr. 5-699/1).

Het Adviescomité heeft op eigen initiatief besloten om een evaluatie te maken van het Belgisch Nationaal Actieplan voor de implementatie van de VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 « Vrouwen, Vrede en Veiligheid ». Het verslag en het advies hebben eveneens betrekking op bovenstaande voorstellen van resolutie.

Om een onderbouwd advies te kunnen verstrekken, heeft het Adviescomité op 25 januari en 22 februari 2011 hoorzittingen georganiseerd. Op deze hoorzittingen waren de volgende personen aanwezig :

— kolonel Jean-Paul Claeys, administratief en technisch secretariaat, kabinet van de heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging;

— luitenant-kolonel Jean-François Delvaux, staf van de Landcomponent;

— mevrouw Jozefien Van Damme, adviseur van de heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking;

— mevrouw Marion Van Offelen, gender-adviseur van de directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking;

— mevrouw Maggi Poppe, vertegenwoordigster van het Platform Resolutie 1325 en van de Nederlandstalige Vrouwenraad;

— mevrouw Katelijn De Nijs, departement Mensenrechten, Federale Overheidsdienst (FOD) Buitenlandse Zaken;

— mevrouw Sylvie Kormoss, Internationale Cel, FOD Binnenlandse Zaken;

— de heer Gérard Dive, hoofd van de dienst Internationaal Humanitair Recht, FOD Justitie.

Op basis van de elementen die tijdens de hoorzittingen bekend werden, heeft het Adviescomité een advies uitgewerkt dat is besproken tijdens de vergaderingen van 10 mei 2011 en 14 juni 2011. Het Adviescomité heeft het advies aangenomen op 14 juni 2011.

II. HOORZITTINGEN

A. Hoorzittingen van 25 januari 2011

1. Uiteenzetting van kolonel Jean-Paul Claeys, administratief en technisch secretariaat, kabinet van de heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging, en van luitenant-kolonel Jean-François Delvaux, staf van de Landcomponent

Kolonel Claeys werkt op het administratief en technisch secretariaat van het kabinet van de minister van Landsverdediging. In zijn uiteenzetting zal hij het hebben over de implementatie, in het algemeen, van resolutie 1325 binnen Defensie. Zijn collega, luitenant-kolonel Jean-François Delvaux, die specifiek uit de operationele wereld komt, zal verder in detail uiteenzetten wat er al concreet gerealiseerd is.

In zijn politieke oriëntatienota van 2008 heeft de minister van Landsverdediging het belang van de uitvoering van resolutie 1325 benadrukt. Om die reden heeft Defensie actief deelgenomen aan het opstellen van het Nationaal Actieplan 1325, dat in februari 2009 door de Ministerraad werd goedgekeurd. In dat actieplan is Landsverdediging verantwoordelijk voor de uitvoering van hoofdstuk 5, « Vredesmissies ». Voor Defensie heeft de implementatie van de resolutie directe en indirecte gevolgen. Spreker citeert het voorbeeld van de militairen en eenheden van Defensie die al meer dan een decennium deelnemen aan vredesondersteunende operaties. Dit gebeurt vooral in een internationaal kader, zoals dat van de Verenigde Naties, van de Europese Unie of van de NAVO. Het implementeren van resolutie 1325 houdt in dat de wijze waarop Defensie deze operaties voorbereidt, uitvoert en evalueert, geanalyseerd en desgevallend aangepast moet worden in functie van de doelstellingen van de resolutie.

Voor Defensie maakt de uitvoering van deze resolutie deel uit van haar genderbeleid, dat wordt gepiloteerd door de stuurgroep Diversiteit onder leiding van de diensten van de algemene directie Human Resources. Deze bevoegdheid werd effectief aan de HR-diensten toegewezen door een aanpassing van het koninklijk besluit van 21 december 2001 dat de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en de bevoegdheden van de diensten vastlegt. Het koninklijk besluit werd op 16 februari 2010 aangepast met het oog op de implementatie van de resolutie.

Het diversiteitbeleid is gestructureerd rond vijf grote thema's, waaronder « gender » en « culturele verschillen ». Door te focussen op het aspect « gender » — met daaraan verbonden de gelijkheid van vrouwen en mannen — en het aspect « culturele verschillen », beoogt Defensie zowel het functioneren van de organisatie als de attitude en de competenties van haar medewerkers. Binnen het departement werken verschillende werkgroepen actief aan de uitstippeling van dit beleid, zowel op het vlak van operaties en training, als op het domein van werving en vorming.

Bij de implementatie van het NAP werd beslist eerst te focussen op wat concrete resultaten op het terrein zal opleveren. Dit betekent dat Defensie zich eerst heeft geconcentreerd op de implementatie van het NAP in haar « core business » : het voorbereiden en uitvoeren van operaties.

Om dit te kunnen doen moet Defensie, enerzijds, haar expertise en vaardigheden in dit domein ontwikkelen en, anderzijds, de verschillende hiërarchische niveaus van de problematiek bewust maken.

Voor de opbouw van expertise werden een aantal militairen op cursus gestuurd. Het gaat niet alleen om expertise en vaardigheden van experts en raadgevers, maar ook om de vaardigheden van elke militair. Daarom is een module gender mainstreaming opgenomen in de jaarlijkse training van alle personeelsleden van het departement Operatie en Training, dat het merendeel van het personeel van de detachementen in het buitenland levert. Een analoge module wordt eveneens gegeven tijdens de trainingsperiode die aan een zending voorafgaat. Zo is Defensie zeker dat alle militairen die worden uitgezonden, deze module hebben gevolgd.

Om de verschillende niveaus bewust te maken van de problematiek werden verschillende briefings en conferenties georganiseerd, zoals de conferentie « Gender in operations » op 2 mei 2009, waar professor Olsson van de universiteit van Upsalla de resultaten van haar studie The Provincial Reconstruction Teams kwam toelichten. De aanwezigheid van de chef Defensie op de conferentie van 15 oktober 2010 ter gelegenheid van de tiende verjaardag van resolutie 1325 moet ook in dit kader worden gezien.

Binnen Defensie, en onder auspiciën van het Studiecentrum voor Veiligheid en Defensie van het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie, werd in september 2009 de paper Gender mainstreaming op het terrein gepubliceerd waarin resolutie 1325 aan bod komt en het actieplan van het Departement Operaties en Training wordt uitgelegd.

Dit actieplan bevat een reeks te ondernemen acties voor elk bevoegdheidsdomein en elke fase van de operatie. Luitenant-kolonel Delvaux zal dit aspect in detail bespreken.

Kolonel Claeys haalt enkele punten van dit actieplan aan. Een ervan is het vrouwelijk personeel aanmoedigen om deel te nemen aan operaties, zonder echter een quotum per operatie vast te leggen, want het type operatie is determinerend om te bepalen hoeveel vrouwen kunnen deelnemen.

Een ander actiepunt bestaat erin bij de aanvang van de operatie informatie op te vragen over de meest geschikte manier om lokale vrouwen bij de operatie te betrekken. Of, als de opdracht het toelaat, maatregelen te nemen om de medische consultaties toegankelijk te maken voor vrouwelijke patiënten, bijvoorbeeld door een scheiding van de behandelingsruimte en het sturen van vrouwelijk medisch of paramedisch personeel. Het aspect gender mainstreaming wordt eveneens na elke operatie als vast item opgenomen door de sectie Evaluatie en Lessons learned, zodat we een balans kunnen maken.

Door het actieplan is gebleken dat een structuur moest worden ontwikkeld. Aldus wordt dit jaar een testcase opgestart binnen de landcomponent met een structuur van Gender Advisor, Gender Field Advisor en Gender Focal Points. Luitenant-kolonel Delvaux zal daar dieper op ingaan.

Op internationaal gebied werkt Landsverdediging aan de toepassing van resolutie 1325. Er zijn Belgische militairen aanwezig in alle overleg- en beslissingsorganen, zowel in de Europese Unie als in de NAVO, de OVSE en de VN. Die positie biedt België de kans de agenda en de beslissingen van die organisaties te beïnvloeden. Dat moet natuurlijk telkens concreet vorm krijgen in de uitvoering van de missies voor vredeshandhaving. Ook daarbij is de Belgische Defensie betrokken, aangezien de grote meerderheid van de zendingen die ze krijgt onder de vlag van één van die organisaties verloopt.

Als voorbeeld van een actie vermeldt spreker het Belgisch voorzitterschap van het Comittee for Women in NATO Forces, een ambt dat België gedurende twee jaar heeft waargenomen en dat afliep met een conferentie van 2 tot 5 juni 2009. Dat voorzitterschap heeft merkwaardige vorderingen inzake de toepassing van resolutie 1325 bij de NAVO mogelijk gemaakt. Dankzij het Belgisch voorzitterschap is er ook voor gezorgd dat de CWINF-conferenties van 2008 en 2009 over die resolutie gingen.

Bij die gelegenheid heeft de Belgische Defensie zich ook ingezet voor het instellen van een permanente structuur ter zake, wat aanleiding heeft gegeven tot de oprichting van de Office on Gender Perspectives bij de International Military Staff van de NAVO. Momenteel stelt Defensie een hoge officier ter beschikking van dat bureau als Chief of the Office on Gender Perspectives. Daardoor is de Belgische Defensie betrokken bij alle acties ter uitvoering van resolutie 1325 bij de NAVO.

Aldus werd half november 2010 een actieplan betreffende de toepassing van de resolutie bij missies en operaties van de NAVO door de NAVO goedgekeurd. Dat actieplan moest vervolgens worden goedgekeurd door de naties die een bijdrage leveren aan de diverse detachementen. Voor België gebeurde dat op de top van Lissabon van 19 en 20 november 2010. Dat actieplan zal worden toegepast voor de ISAF-missie en zal in december 2011 worden geevalueerd, wat de NAP-beleidslijnen zoals vastgelegd in hoofdstuk 5, concreet vorm geeft.

Kolonel Claeys geeft het woord aan luitenant-kolonel Delvaux, die lid is van de staf van de Landcomponent, een van de componenten van het Departement Operaties en Training. Hij stelt de concrete acties voor bij Landsverdediging, meer bepaald in het departement Operaties en Training, voor de tenuitvoerlegging van het NAP.

Hij wesnt de commissieleden duidelijk te maken hoe het Departement Operaties en Training van Landsverdediging het NAP toepast, zowel in reeds uitgevoerde concrete acties als op structureel gebied en wel binnen de limieten van de bevoegdheden van het Departement Operaties en Training. Daartoe verwijst spreker hoofdzakelijk naar hoofdstuk 5 van het Belgisch Nationaal Actieplan voor de uitvoering van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad.

Eerst en vooral moet eraan worden herinnerd dat het begrip gender een gegeven is waarmee sinds enkele jaren steeds meer rekening wordt gehouden bij de operationele beoordeling bij Landsverdediging. Bij de diverse missies die door de Belgische detachementen worden uitgevoerd, hebben de militairen ter plekke zelf gemerkt dat de betrokkenheid van de vrouwelijke bevolking op gelijke voet met de mannen een waarborg was voor het welslagen van de zendingen. Zonder dat aspect dreigt Landsverdediging immers een belangrijke informatiebron voor haar contacten met de bevolking, alsook voor haar beoordeling van de humanitaire situaties, te missen.

Met dat opzet werden reeds concrete acties ontwikkeld, met name in Afghanistan, in Libanon en in Congo.

België levert een hoge officier voor de functie van Chief of the Office on Gender Perspectives op het niveau van de NAVO. Tevens zijn er in het raam van de battlegroups van de Europese Unie (EUBG), waaraan België actief en geregeld deelneemt, duidelijk omschreven genderfuncties bij de hoofdkwartieren, zowel in de fase van de operationele planning als bij de uitvoering van de missie. Bij de voorbereiding van de detachementen op de operaties krijgt het voltallige personeel in het raam van opleidingen in cultural awareness de noodzakelijke tips om rekening te houden met het genderaspect en bijgevolg, met de vrouwelijke bevolking, en wel op alle niveaus van uitvoering.

Tot slot hebben enkele stafleden van Landsverdediging reeds de opleiding voor Gender Advisor gevolgd of hebben ze deelgenomen aan internationale seminaries over die problematiek. Zij vormen de eerste sokkel voor de structurele maatregel die Landsverdediging zeer binnenkort zal uitvoeren en die spreker hieronder uiteenzet.

Er werd aan het departement Operaties en Training gevraagd op basis van het NAP een testcase te ontwikkelen waardoor structureel rekening kan worden gehouden met het genderaspect bij de ondersteuning van de operaties. De Landcomponent kreeg opdracht om die testcase te ontwikkelen en voorstellen te formuleren.

De reflectie bij de Landcomponent was gebaseerd op het streven om het genderperspectief maximaal te integreren, zowel in de operationele planning als bij de uitvoering ter plekke. Daartoe werd ervoor gekozen de deskundigheid van de Gender Advisors toe te voegen aan enkele reeds bestaande staffuncties en aan een eenheid waarvan de huidige bevoegdheden en competenties nauw met die problematiek verbonden zijn. Er werd op dezelfde wijze in voorzien dat rekening werd gehouden met het genderperspectief tot in de gevechtseenheden toe.

Concreet was de Information Operations Group, een eenheid die gespecialiseerd is in contacten met de burgerbevolking, alsook in de tenuitvoerlegging van projecten ten gunste van die bevolking, de aangewezen eenheid om die expertise bij Defensie te ontwikkelen. Een aantal van de stafleden ervan hebben dus de opleiding voor Gender Advisor gevolgd. Tevens beschikt de staf van de Landcomponent en die van het Departement Operaties en Training ook al over in die materie gespecialiseerde stafleden.

Louter structureel plant Landsverdediging bijgevolg nu reeds de competentie van Gender Advisor en van Gender Field Advisor toe te kennen aan bepaalde functies in de staf van het Departement Operaties en Training en van de Landcomponent, alsook in de Information Operations Group. Die adviseurs kunnen worden betrokken bij het proces van operationele planning bij Landsverdediging en, indien nodig, actief deelnemen aan hoofdkwartieren van strijdkrachten of van operationele niveaus. In voorkomend geval kunnen ze tevens advies geven aan de Gender Focal Points. Het is immers de bedoeling personeel van de gevechtseenheden hierin op te leiden, om bij meer incidentele operaties op het niveau van een bataljon of een compagnie rekening te houden met het genderaspect.

Die structuur moet het dus mogelijk maken rekening te houden met het genderaspect zowel bij de planning van de operaties als bij de uitvoering ervan, bij gevechtseenheden maar ook bij de teams die belast zijn met de contacten en de projecten met de plaatselijke bevolking.

Voor de opleiding zal de Information Operations Group de krijtlijnen uitzetten in het Departement Operaties en Training. Die groep zal de diverse instructiemodules organiseren. Er liggen overigens al ontwerpen van een syllabus voor een cursus ter studie voor.

Tot besluit verklaart kolonel Claeys dat Landsverdediging voor heel wat acties van het NAP al veel verder staat dan in 2009, toen verklaringen van goede bedoelingen werden afgelegd.

Men moest beginnen met de bewustmaking en de opleiding van het sleutelpersoneel. Concrete resultaten worden of zullen geleidelijk aan worden waargenomen op het terrein, waar zich de doelstelling van Landsverdediging voor de toepassing van het NAP bevindt en waar ze moet blijven. Alleen op dat niveau zal de doelgroep van resolutie 1325 er immers de resultaten van zien.

Het is juist dat verscheidene projecten nog moeten worden opgestart, maar het was onmogelijk alles tegelijk te verwezenlijken. Landsverdediging heeft dus de voorkeur gegeven aan een prioritaire actie op het gebied van de operaties, enerzijds omdat het om haar hoofdactiviteit gaat en anderzijds omdat dat aspect van de uitvoering van het plan de plaatselijke bevolking het meest ten goede komt.

2. Uiteenzetting van mevrouw Jozefien Van Damme, adviseur van de heer Charles Michel, minister van Ontwikkelingssamenwerking

Mevrouw Van Damme zal vooral onderstrepen in welke mate de minister van Ontwikkelingssamenwerking, de heer Charles Michel, deze thematiek tijdens zijn mandaat ter harte heeft genomen en enkele van de acties die hij heeft ondernomen, in de verf zetten. Daarna zal mevrouw Van Offelen, genderadviseur bij de directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking, meer in detail spreken over de recente acties die op touw werden gezet in het kader van het Nationaal Actieplan 1325.

Voor de minister van Ontwikkelingssamenwerking stond van bij het begin van zijn mandaat de uitvoering van resolutie 1325 hoog op de agenda. Dat is geen verrassing, want de Belgische ontwikkelingssamenwerking is traditioneel heel actief rond de genderproblematiek in de brede zin van het woord. De wet op de internationale samenwerking verplicht daar trouwens toe.

Bovendien is het normaal dat Ontwikkelingssamenwerking rond deze problematiek actief is, want de problematiek van vrouwen, vrede en veiligheid is zeer reëel in minstens zes van de achttien partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Er wordt vooral in de regio van de Grote Meren geïnvesteerd. Om die reden heeft de Belgische ontwikkelingssamenwerking een grote bijdrage geleverd aan het opstellen van het NAP, in samenwerking met andere departementen.

Van bij het begin heeft de Belgische ontwikkelingssamenwerking voor haar beleidsdomein twee prioriteiten naar voren geschoven. Eerst en vooral is er de bestrijding van seksueel geweld, met aandacht voor zowel de bescherming als de verzorging en de reïntegratie van de slachtoffers van seksueel geweld, met inbegrip van de strijd tegen straffeloosheid. Een tweede prioriteit gaat naar de empowerment van vrouwen in een postconflict context, met inbegrip van participatie. Dat zijn de twee voornaamste doelstellingen waarin de Belgische ontwikkelingssamenwerking ook haar toegevoegde waarde ziet.

De benadering van Ontwikkelingssamenwerking gaat heel sterk uit van een structurele werking. Ze wil zich niet concentreren op punctuele acties, maar stroomopwaarts werken, hand in hand met de bevoegde overheden van de partnerlanden. Ze wil bovendien ook brede samenwerkingverbanden bevorderen tussen de verschillende actoren die in een bepaalde context rond deze thema's werken. Spreekster citeert in dit verband de overheden, maar ook de NGO's, de vrouwenbewegingen, de uitvoeringsagentschappen zoals de Belgische Technische Coöperatie (BTC). De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft er daarnaast oog voor dat er op een brede manier wordt samengewerkt om duplicatie van inspanningen te vermijden en synergie te bevorderen.

Mevrouw Van Damme wil een paar dingen in de verf zetten, waar de minister met bijzonder veel energie aan heeft gewerkt. In de zomer van 2008 heeft de minister de VN-Veiligheidsraad toegesproken over deze problematiek. Een aantal jaren geleden is België, als een pionier op dit terrein, begonnen met de bestrijding van seksueel geweld in de Democratische Republiek Congo. Eerst heeft Ontwikkelingssamenwerking een gezamenlijk VN-programma ondersteund; later is ze begonnen met de ondersteuning van het zogenaamde STAREC-programma in Oost-Congo, waarvoor 10 miljoen euro werd beloofd in 2009. In datzelfde Congo steunt de Belgische ontwikkelingssamenwerking ook de NGO's die rond deze thematiek werken, zoals Avocats sans frontières.

Ook in een niet-partnerland van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, Afghanistan, waar België humanitair erg actief is, zijn er recentelijk heel wat acties gevoerd. Zo wordt, met 2 miljoen euro, steun verleend aan een onderwijsproject van UNICEF dat veel aandacht heeft voor onderwijs van meisjes. In Afghanistan werd net een project opgestart voor economisch empowerment, samen met Duitsland dat een belangrijke gendercomponent heeft met een enveloppe van drie miljoen euro.

De Belgische ontwikkelingssamenwerking wil op een ernstige manier samenwerken met andere landen van Europa. Europa heeft trouwens zelf een aantal indicatoren uitgewerkt om te meten hoever we staan met de uitvoering van resolutie 1325. Er wordt aan een Europees rapport gewerkt, waaraan Ontwikkelingssamenwerking een grondige bijdrage heeft geleverd.

Mevrouw Van Damme illustreert het engagement van de Belgische ontwikkelingssamenwerking aan de hand van het totale budget van Ontwikkelingssamenwerking. Via vrij ingewikkelde methodes werd berekend welk deel van haar budget gaat naar de uitvoering van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 en de daarbij aansluitende resoluties. Het blijkt dat 31 miljoen euro wordt besteed aan specifieke acties die deze thematiek rechtstreeks aanbelangen en 225 miljoen euro aan acties die deze thematiek indirect aanbelangen. Die cijfers hebben enkel betrekking op de landen die rechtstreeks met deze problematiek worden geconfronteerd.

Met deze cijfers wordt ingegaan op de vragen die werden gesteld tijdens de hoorzitting over deze thematiek in 2009. Toen kwamen er veel vragen van senatoren over het budget dat aan de diverse acties wordt besteed. De cijfers bieden meteen ook een referentiekader voor het meten van de acties van Ontwikkelingssamenwerking in de toekomst.

3. Uiteenzetting van mevrouw Marion Van Offelen, genderexpert bij de directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking

Mevrouw Van Offelen onderstreept dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking, naast de spoedhulp en de humanitaire hulp tijdens of na een conflict, voornamelijk bestaat uit structurele hulp op lange termijn, in het kader van de wederopbouw na conflicten. Deze actie is complementair met de actie van andere departementen (Buitenlandse Zaken, Defensie, Binnenlandse Zaken, enz.).

Resolutie 1325 vertegenwoordigt één van de vier prioritaire actiedomeinen van het « genderbeleid » van de minister van Ontwikkelingssamenwerking. Onder de achttien partnerlanden zijn er zes fragiele landen of landen die in een post-conflict situatie zitten; de meeste bevinden zich in Centraal-Afrika. Ook de Palestijnse gebieden horen hierbij. Resolutie 1325 wordt ook toegepast bij de Belgische interventies in Afghanistan, dat geen partnerland is.

De activiteit van Ontwikkelingssamenwerking binnen de bilaterale relaties met de partnerlanden spitst zich op drie niveaus toe : politieke dialoog, gender mainstreaming en specifieke acties.

Wat de politieke dialoog betreft, heeft ontwikkelingssamenwerking tijdens de laatste gemengde commissies met Congo en Burundi een specifieke verwijzing naar het Nationaal Actieplan 1325 opgenomen in de Indicatieve Samenwerkingsprogramma's. Onze vertegenwoordigingen in de partnerlanden, vooral in Centraal-Afrika, zijn erg actief in de themagroepen rond « gender », die meestal onder de leiding staan van de minister die « gender » in zijn takenpakket heeft. Het zijn overleggroepen die de bilaterale en multilaterale geldschieters samenbrengen. In de Belgische ambassade in Congo volgen twee plaatselijke attachés voor de samenwerking de genderkwesties in prioritaire sectoren en ook zaken die met seksueel geweld te maken hebben op de voet. Zij nemen tevens deel aan de overleggroepen.

Op het vlak van de gender mainstreaming heeft Ontwikkelingssamenwerking een grote inspanning gedaan om de genderdimensie te verwerken in haar meerjaarlijkse samenwerkingsprogramma's met fragiele partners als Congo, waarmee eind 2009 een Indicatief Samenwerkingsprogramma is gesloten. In het kader van die voorbereiding is er een beroep gedaan op een Congolese genderconsulente. Spreekster heeft zelf ook deelgenomen aan sectoriële opdrachten, als Belgisch genderexperte. Er werd dus hard gewerkt aan genderintegratie.

De BTC neemt dit over door grondige studies uit te voeren naar de mate waarin er rekening wordt gehouden met gender bij het uitvoeren van de nieuwe Indicatieve Samenwerkingsprogramma's in de prioritaire sectoren, door middel van verschillende interventies. In het kader van de voorbereiding van de gemengde Rwanda-commissie die in 2011 zal plaatsvinden, organiseert de Belgische ontwikkelingssamenwerking ook een « genderworkshop ».

Mevrouw Van Offelen herinnert eraan dat België de rol van voortrekker en drijvende kracht heeft gespeeld in de strijd tegen seksueel geweld in Congo, door een gezamenlijk project te financieren. Dit gezamenlijke programma is vervangen door een bijdrage aan STAREC, het Pan voor stabilisatie en wederopbouw in het Oosten van Congo, dat door de Verenigde Naties en de Congolese regering samen is opgesteld en dat beheerd wordt door het UNDP (United Nations Development Programme). Dit programma is dus het onderwerp van een gedelegeerde samenwerking dat uiteraard meerdere geldschieters kent. Het is gekoppeld aan de versterking van het gerechtelijk systeem, zodat tegelijkertijd de straffeloosheid wordt bestreden.

De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft ook bijgedragen tot het REJUSCO-programma (programme de la restauration de la justice à l'Est de la République Démocratique du Congo). Na een evaluatie is dit vervangen door een ander programma, dat in 2011 wordt opgestart : Uhaki Safi, dat door België en Zweden samen gefinancierd wordt. België overweegt een bijdrage van twee miljoen euro. Het programma zal worden beheerd door de Europese Commissie.

Nog steeds voor de DRC werd er in 2010 een bijdrage van 7,5 miljoen euro gestort aan het UNPD voor steun bij de verkiezingen. Mevrouw Van Offelen wijst erop dat het UNPD altijd de genderdimensie opneemt in zijn programma's voor steun bij de verkiezingen. Dit was bijvoorbeeld het geval in Afghanistan.

Voor Burundi is er in december 2010 een bijdrage van twee miljoen euro goedgekeurd voor het VN-vrouwenprogramma. Dit programma komt er om het Burundese genderbeleid te ondersteunen en om, binnen dit kader, het Burundese actieplan voor de uitvoering van resolutie 1325 te helpen lanceren.

Wat specifieke acties betreft, heeft minister Michel beslist dat voor alle nieuwe programma's met partnerlanden, 50 % van de bilaterale beurzen voorbehouden zijn voor vrouwelijke kandidaten en 50 % van de programma's voor micro-interventies (MIP of micro intervention programmes) bestemd worden voor initiatieven die de macht van de vrouwen versterken. Deze specifieke acties zijn erg belangrijk in het kader van de empowerment van vrouwen, in het bijzonder in fragiele landen of landen in een post-conflict situatie.

Bij de Belgische NGO's ter plekke die actief zijn op het vlak van de sociale, juridische en economische empowerment van de vrouwen in Congo, is er een actieve NGO die « Le monde selon les femmes » heet. De Belgische Ontwikkelingssamenwerking financiert een programma van die NGO, dat « Le genre comme condition de développement durable » (gender als voorwaarde voor duurzame ontwikkeling) heet. « Le monde selon les femmes » houdt zich bezig met het versterken van de vrouwennetwerken en steunt het vrouwelijke ondernemerschap.

Andere NGO's zijn actief op het vlak van de strijd tegen de straffeloosheid, meer bepaald inzake seksueel geweld : « Avocats sans frontières » en « Réseau des citoyens ».

Nadat de minister richtlijnen uitvaardigde en er een akkoord was gesloten tussen de minister en de indirecte actoren — meer bepaald de NGO's — heeft Ontwikkelingssamenwerking de beoordelingscriteria voor het opnemen van het genderthema in de programma's van de NGO's verstrengd. Geen enkel NGO-programma wordt goedgekeurd als het geen rekening houdt met de genderdimensie. De Belgische Ontwikkelingssamenwerking besteedt veel aandacht aan de genderdimensie en de sociale en economische empowerment van vrouwen, zowel algemeen bij de indirecte samenwerking als in Congo in het bijzonder.

Zij is ook erg oplettend wat de integratie van het genderthema betreft in de humanitaire hulp, met een focus op seksuele en reproductieve rechten. Daar wordt op gelet bij de jaarlijkse besprekingen met de humanitaire organisaties die partners zijn van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking.

Op het vlak van de multilaterale samenwerking, is Ontwikkelingssamenwerking overgestapt op core funding, wat betekent dat ze bijdraagt aan de algemene middelen van de multilaterale partnerorganisaties. Ze biedt in dit kader bijdragen aan organisaties die een vernieuwende en gangmakende normatieve rol spelen op het vlak van gender en in het bijzonder van de thematiek « vrouwen, vrede en veiligheid » : UNIFEM (dat deel uitmaakt van het VN-vrouwenprogramma), FNUAP, UNDP — meer specifiek op het vlak van de governance — en UNICEF. Ontwikkelingssamenwerking steunt hun strategie en hun programma, meer bepaald wat resolutie 1325 betreft. Ze hoopt dat het VN-vrouwenagentschap een leidersrol zal spelen op het vlak van « vrouwen, vrede en veiligheid », zowel normatief als operationeel.

In het kader van haar samenwerking met de universiteiten financiert de Belgische ontwikkelingsamenwerking bovendien een interuniversitair researchnetwerk, GRAPAX (Groupement de recherche et d'action pour la paix) dat is samengesteld uit onderzoekers van de Facultés Saint-Louis, de Université de Liège, de ULB et de UCL. Dit netwerk onderzoekt het vredes- en veiligheidsbeleid en werkt mee aan het opstellen van een nieuwe beleidsnota over de fragiele landen. In die groep wordt er heel wat gewerkt rond het genderthema. Een deskundige in de genderproblematiek zal binnenkort naar Congo afreizen.

De commissie Vrouwen en Ontwikkeling — een adviescommissie van minister Michel — waarvan de werkingskosten door Ontwikkelingssamenwerking betaald worden — is erg actief op het vlak van « vrouwen, vrede en veiligheid ». Zij heeft een aantal bewustmakingsacties georganiseerd, meer bepaald in het Egmontpaleis. Ontwikkelingssamenwerking steunt en feliciteert de commissie met haar werk op dit vlak : bewustmaking is een zeer belangrijk aspect. De commissie heeft trouwens meegeholpen bij het opstellen van het actieplan.

Vanuit budgettair oogpunt heeft de Belgische Ontwikkelingssamenwerking haar gegevensbank geanalyseerd om te kunnen antwoorden op de vragenlijst van de Europese Unie, die zeventien indicatoren heeft bepaald voor het volgen van de resoluties 1325 en 1820. Op basis van de antwoorden van de lidstaten wordt er een Europees rapport opgesteld. De FOD Buitenlandse Zaken heeft het Belgisch rapport gecoördineerd.

4. Uiteenzetting van mevrouw Maggi Poppe, vertegenwoordigster van het Platform Resolutie 1325 en van de Nederlandstalige Vrouwenraad

Het Platform Resolutie 1325 en de Nederlandstalige Vrouwenraad zijn verheugd dat ze de gelegenheid krijgen ook hun visie te verwoorden op het Belgisch Nationaal Actieplan (NAP) 1325 en meer bepaald op de uitvoering van dat plan. Voor de transparantie en de controle van het beleid is het heel belangrijk dat het NAP ook door het Parlement wordt opgevolgd.

In het middenveld is de overheersende indruk dat te weinig wordt gedaan om het NAP te concretiseren. België heeft een schitterend plan, dat getuigt van een lovenswaardige visie met aandacht voor participatie, preventie van geweld en bescherming van vrouwenrechten — de zogenaamde drie P's (Participation, Prevention, Protection) —, waarbij de vrouwenrechten en de gelijke rechten voor mannen en vrouwen centraal staan en waarbij de nadruk ligt op empowerment. Dat alles is mooi uitgewerkt in een kader van juridische verbintenissen, verdragen en wetten en in de beleidslijnen die België op basis van die verdragen en wetten volgt, en in de concrete acties die op basis van die twee elementen zullen worden gevoerd. Hoewel niet alle beleidslijnen in acties zijn uitgewerkt, valt er werkelijk heel veel goeds te zeggen over de inhoud en de opbouw van het plan.

Volgens het Platform Resolutie 1325 en de Nederlandstalige Vrouwenraad bestaat het plan echter enkel op papier en is er onvoldoende politieke wil om het uit te voeren. Een uitzondering daarop is Defensie, maar daar komt mevrouw Poppe later op terug. De vaststelling is niet nieuw, want al van bij de aanvang was het duidelijk dat het nodig zou zijn nauwkeurig op te volgen welke uitvoering de regering zou geven aan het NAP. Jammer genoeg moet men twee jaar later vaststellen dat er weinig verbetering merkbaar is, ondanks de prominente rol die België gespeeld heeft voor de promotie van de resolutie en de realisatie ervan tijdens het voorzitterschap van de Europese Unie en in het kader van de tiende verjaardag van resolutie 1325.

In tegenstelling tot wat zojuist gezegd werd, is het maatschappelijk middenveld zeer teleurgesteld in het beleid van Ontwikkelingssamenwerking. Er werd uitgerekend dat 31 miljoen euro besteed wordt aan directe acties; toch lijkt dit in het totaalbedrag van ontwikkelingssamenwerking slechts een peulschil. Ter vergelijking, in 2000 is voor Afghanistan 35 miljoen euro uitgetrokken.

Er werd ook verwezen naar de core funding van multilaterale organisaties. Vanuit een genderperspectief is dit een goede zaak als er inderdaad een goed gendermainstreamingsbeleid wordt gevoerd, met ook specifieke acties gericht op het versterken en het empoweren van vrouwen. Binnen de Verenigde Naties zijn er zeker organisaties die dat doen : de UNFPA en UNIFEM, nu onderdeel van de nieuwe instelling UN Women. Maar net deze organisaties, die zich sterk inzetten voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve rechten, worden het minst en het slechtst gefinancierd binnen de VN. Van de andere organisaties is echter helemaal niet zeker dat ze een gendermainstreamings- en gelijkheidsbeleid voeren. Bijgevolg kan core funding niet worden aangerekend als een bijdrage tot het NAP, omdat België geen enkele voorwaarde meer zal opleggen en geen specifieke programma's zal steunen. Dit is geen vooruitgang, maar een stap achteruit. Dat betekent echter niet dat alles achteruit gaat, maar een detailanalyse zou ons te ver leiden.

Kortom, het Platform Resolutie 1325 en de Nederlandstalige Vrouwenraad hebben de indruk dat er bij de Belgische Ontwikkelingssamenwerking weinig politieke wil bestaat om resolutie 1325 uit te voeren en om te werken aan de empowerment van vrouwen en vrouwenorganisaties. Empoweren doe je immers vanaf de basis, maar enige steun aan lokale vrouwenorganisaties is mevrouw Poppe tot heden onbekend, hoewel ze zich kan vergissen bij gebrek aan cijfers, budgetten en een lijst van projecten. Daarom zou het ook interessant zijn een lijst te krijgen van die projecten en die budgetten.

Uit het rapport Who answers to Women ? van UNIFEM (1) , dat opgesteld werd naar aanleiding van de evaluatie van de millenniumdoelstellingen in 2010, blijkt bijvoorbeeld dat voor meer dan de helft van de Belgische budgetten, met name 53 %, niet aangeduid is of ze al dan niet rekening houden met het genderperspectief. Men weet met andere woorden niet of ze de gendergelijkheid al dan niet ten goede komen. Slechts een heel klein percentage van dat budget kan als dusdanig worden beschouwd. Het Platform Resolutie 1325 en de Nederlandstalige Vrouwenraad betreuren deze negatieve vaststelling, des te meer omdat Ontwikkelingssamenwerking een belangrijke partner is voor de uitvoering van resolutie 1325, en wetende dat veel van de Belgischepartnerlanden zich in een situatie van semi-oorlog of post-conflict bevinden.

Een andere indicator voor het gebrek aan politieke wil, is terug te vinden in het feit dat de Task Force die door de regering werd opgericht en die belast is met de opvolging van het actieplan, sinds september 2009 niet meer is samengekomen. De voor 2010 voorziene tussentijdse evaluatie en eventuele bijsturing van het plan door die Task Force heeft dan ook niet plaatsgevonden.

Bovendien, tot vandaag heeft enkel Defensie een budget voor de uitvoering van het NAP 1325.

De FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft geen specifieke begrotingsposten of budgetlijnen voor de uitvoering van het NAP. Ondanks de crisis was er de laatste tijd toch enige budgetruimte, aangezien België zich geëngageerd had om tegen 2010 het groeipad naar 0,7 % van het bnp voor ontwikkelingssamenwerking te realiseren. Dat dit niet gebeurd is, zien de Nederlandstalige Vrouwenraad en het Platform Resolutie 1325 als een gebrek aan politieke wil en ook als een praktijk van niet-naleving van de eigen wetgeving of de eigen beleidsengagementen. Om die reden zijn initiatieven vanuit het Parlement heel belangrijk, ook om het maatschappelijk middenveld in zijn kritische rol te kunnen ondersteunen.

Daarnaast voorziet het Nationaal Actieplan 1325 in een co-evaluatie door het middenveld en in steun van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor acties van het middenveld. Voor België wordt de rol van het maatschappelijk middenveld opgenomen door het Platform Resolutie 1325 dat in september 2009 opgericht werd door de Nederlandstalige Vrouwenraad. De steun van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is tot vandaag evenwel uitgebleven. Het Platform heeft geen middelen gekregen voor zijn werking, hoewel het begin 2010 die vraag reeds gesteld heeft. Ook aan actiedossiers werd geen positief gevolg gegeven. Het dossier van het Platform met betrekking tot de steun aan vrouwenorganisaties op het terrein, die uitvoering geven aan resolutie 1325, is momenteel nog steeds in behandeling. Steun aan het dossier « Zoek uw vredesvrouw » werd geweigerd. Zo is het moeilijk om te werken en om vooruitgang te boeken. Toch is het Platform Resolutie 1325 niet bij de pakken blijven zitten en geeft het de hoop niet op.

Bij gebrek aan middelen heeft het Platform Resolutie 1325 geen volledige evaluatie van het beleid kunnen maken. Het is er dankzij de medewerking van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM), en van de Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, in geslaagd een rondetafel te organiseren over « Resolutie 1325, vrouwen en het leger », waarin het zich, naast de opmaak van een stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van resolutie 1325 door Defensie, gebogen heeft over de vraag of meer vrouwen in het leger het antwoord is op resolutie 1325. Het Platform meent van niet. Onder de paraplu van resolutie 1325 weerklinkt wereldwijd steeds luider de roep om meer vrouwen in het leger. Dat is geen direct verwijt aan de Belgische Defensie, maar het baart wel zorgen. Het plaatst feministische vredesactivisten voor een dilemma. Moeten de NAVO-troepen bijvoorbeeld worden beschouwd als een vredesmacht ? Alleszins moet er zorgvuldig over worden gewaakt dat resolutie 1325 geen vehikel wordt voor een militariseringsproces, dat met vrede weinig of geen uitstaans heeft.

Voor 2011 heeft het Platform Resolutie 1325 twee rondetafels gepland om de uitvoering van het NAP te evalueren. De eerste rondetafel zal vooral gaan over ontwikkelingssamenwerking, waar het Platform zich wil buigen over de vraag hoe de uitvoering van 1325 kan worden geïntegreerd in mechanismen zoals de Verklaring van Parijs of het Accra Actieplan. Een tweede rondetafel zal zich buigen over het buitenlands beleid en over de transparantie van dat beleid.

Eind december 2010 hebben de Nederlandstalige Vrouwenraad en het Platform Resolutie 1325 ook de campagne « Zoek uw vredesvrouw » gelanceerd met de steun van het IGVM. Met die campagne willen ze zichtbaarheid geven aan het vredeswerk van vrouwen uit België en hopen ze meer politieke wil te genereren voor de uitvoering van resolutie 1325. In 2011 zal volop worden gewerkt aan de bekendmaking van de campagne. Zo bestaat er een bladwijzer en wordt gevraagd op 31 oktober een witte klaproos te dragen als teken van steun voor vouwen in oorlog en voor het empoweren van vrouwen in oorlog. Een witte klaproos staat symbool voor de kwetsbaarheid en de sterkte van vrouwen. Een klaproos is een sterke bloem, een pioniersbloem die groeit in moeilijke omstandigheden, maar tegelijk is het ook een fragiele bloem die eens geplukt, snel verwelkt. Dat is een goed beeld voor de positie van vrouwen in oorlogssituaties. Vrouwen zijn sterk, hebben vaak een pioniersrol in het streven naar vrede, maar zijn ook fragiel, vooral als ze weinig of niet worden gesteund. Tegelijk is het een symbool dat in Vlaanderen en internationaal heel goed gekend is. De rode poppies zijn echter te zeer gemilitariseerd. De Nederlandstalige Vrouwenraad heeft daarom gekozen voor wit als kleur van de onschuld en van de vrede.

Steunbetuigingen zijn ook mogelijk via de website en via de actie « Zoek uw 1325 vredesvrouw » waarmee vrouwen, die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de vrede, worden beloond met een zilveren klaproos.

De Nederlandstalige Vrouwen en het Platform Resolutie 1325 willen graag samenwerken met het Parlement, niet alleen binnen het kader van het Platform, maar ook binnen de structuren van Kamer en Senaat.

Wat de prioritaire acties betreft, moet dringend worden aangestuurd op meer vrouwelijke diplomaten. Er zou een wetgevend kader moeten komen dat daarvoor kan zorgen. De Nederlandstalige Vrouwenraad en het Platform Resolutie 1325 denken in dat verband bijvoorbeeld ook aan het mechanisme van dubbele voordracht, waarbij voor internationale functies telkens een man en een vrouw worden voorgedragen. Gezien de grote achterstand van vrouwen in dit domein en het belang van de aanwezigheid van vrouwen, kunnen zelfs positieve acties worden overwogen.

Ten tweede bevelen ze aan om de rol van het Parlement in te schrijven in het volgende Actieplan 1325 en om jaarlijks in een parlementaire hoorzitting verslag uit te brengen over de vooruitgang. Ook hier is samenwerking met de Nederlandstalige Vrouwenraad en het Platform Resolutie 1325 aangewezen.

Ten derde vragen ze concrete budgetten vast te leggen voor de uitvoering van het Actieplan 1325. Er moet duidelijk worden aangegeven welke budgetten worden besteed en aan welke programma's, conform de beleidslijnen en de acties die in het nationale actieplan naar voren werden geschoven. Dat kan door middel van de gecombineerde methode van een minimumquotum en gender budgetting binnen bestaande budgetlijnen, of via andere mechanismen zoals verschuivingen binnen de begroting en nieuwe budgetlijnen. Het hoeft met andere woorden geen extra geld te kosten.

Ten slotte vragen ze steun voor het Platform Resolutie 1325, opdat het zijn rol van kritische civiele partner binnen de democratie ten volle zouden kunnen spelen. Ook vragen ze steun voor de acties die uitvoering geven aan de beleidslijnen en de acties voorzien in het NAP zoals de « witte klaproos » of zoals het proefproject voor steun aan projecten van organisaties van de diaspora in België in uitvoering van het actieplan 1325 in hun landen van herkomst.

5. Uiteenzetting van mevrouw Dagmar Schumacher, directrice UN Women Brussels Office

Mevrouw Schumacher begint met een overzicht van de vooruitgang die is geboekt in het politieke kader dat kwesties van geweld tegen vrouwen in situaties van en na conflicten moet behandelen en legt daarbij de nadruk op resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad (2000), vooral in de context van de recente tiende verjaardag van die resolutie. Vervolgens onderstreept ze de behaalde resultaten en de uitdagingen die nog moeten worden aangegaan, met specifieke suggesties om alles sneller te verwezenlijken.

Vooraleer ze gerichte vragen aansnijdt, wil mevrouw Schumacher UN Women snel voorstellen. De Verenigde Naties hebben in een historische stemming besloten tot de oprichting van een VN-instantie voor de gendergelijkheid en de verzelfstandiging van vrouwen. Dit is het voortvloeisel van vele jaren onderhandelen tussen de lidstaten van de Verenigde Naties en van systematische druk uitgeoefend door de wereldwijde vrouwenbeweging. Het vroegere UNIFEM is gefusioneerd met DAW, OSAGI en INSTRAW om zo UN Women te vormen, dat volledig operationeel is sinds 1 januari 2011, onder leiding van Michelle Bachelet, oud-presidente van Chili, als executive director.

De vier thematische prioriteiten van UN Women zijn :

— de stem van de vrouwen hoorbaar maken en hun leiding en deelname aanmoedigen;

— vrede en veiligheid aanmoedigen;

— de economische mogelijkheden en de verzelfstandiging van vrouwen verbeteren;

— de prioriteiten van het beleid inzake gendergelijkheid tot een expliciete doelstelling maken van de planning, budgettering en nationale, plaatselijke en sectorale statistieken.

Terwijl ze herinnert aan de tiende verjaardag van die cruciale resolutie, benadrukt mevrouw Schumacher dat veel van de verwezenlijkingen van vorig jaar in dit verband georganiseerd werden onder het Belgisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. België heeft een sleutelrol gespeeld bij de ondersteuning en bevordering van de gendergelijkheid en de vrouwenrechten op het vlak van vrede en veiligheid op nationaal, Europees en wereldwijd niveau. Nu deze verjaardag voorbij is, is het tijd om de situatie samen te vatten en vast te stellen welke de essentiële prioriteiten zijn om vooruit te komen.

Vrouwen maken een verschil als het vrede betreft. Deze eenvoudige waarheid nog directer formuleren kan haast niet. Als helft van de samenleving, als pijler van de stabiliteit van gezin en gemeenschap, als essentiële economische actoren en als plaatselijke en nationale besluitvormers, vervullen vrouwen een uiterst belangrijke rol met betrekking tot vrede en veiligheid in al hun aspecten.

Niemand komt volledig als winnaar uit een conflict. Aangezien de ongelijkheid gebaseerd op gender zich scherper aftekent in conflictsituaties, zijn de perspectieven voor het overleven en de herwaardering van de vrouwen in die gevallen veel slechter. Bij veel interne conflicten worden door de strijdende partijen geen soldaten geviseerd maar burgers, vaak vrouwen en kinderen, omdat ze op die manier terreur kunnen zaaien en de bevolking sneller en efficiënter tot wanhoop kunnen drijven. Seksueel geweld is in het bijzonder een zeer krachtige tactiek om samenlevingen te vernielen en zo ernstig te traumatiseren dat er geen herstel meer mogelijk is.

Door deze uitdagingen te erkennen en door de enorme inspanningen waarbij vrouwenrechtenactivisten en regeringen wereldwijd druk hebben uitgeoefend, is het politiek debat over vrouwen, vrede en veiligheid veel verder gekomen sedert 2000. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft in oktober 2000 resolutie 1325 inzake vrouwen, vrede en veiligheid aangenomen. Deze cruciale resolutie was de eerste die een verband legde tussen de conflictervaringen van vrouwen, de vredeshandhaving en de internationale veiligheid. In de jaren 2000 tot 2009 werden er vier resoluties over vrouwen, vrede en veiligheid aangenomen. De vijfde en laatste resolutie, nummer 1960, werd in december 2010 eenparig door de Veiligheidsraad aangenomen en werd door secretaris-generaal Ban Ki-moon « a vital building block for holding perpetrators accountable » (een essentieel element om de daders voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen) genoemd. In deze nieuwe resolutie vraagt de Raad :

— een lijst van daders die in omstandigheden van gewapend conflict, systematisch seksueel geweld gebruiken als actiestrategie, samen met sancties en andere gerichte acties;

— de partijen bij gewapende conflicten op te roepen om zich specifiek te engageren, volgens een precieze agenda, om seksueel geweld te bestrijden;

— toezicht te houden en analyses en gedetailleerde verslagen te maken van alle seksuele geweldpleging tijdens conflicten.

Deze vijf resoluties vormen samen een krachtig kader en een mandaat om veranderingen in het leven van de vrouwen in conflictregio's door te voeren en in te schatten.

Mevrouw Schumacher vat de hoofdpunten samen van de tiende verjaardag van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad, in oktober 2010 in New York.

Het verslag van de Secretaris-generaal over de deelname van vrouwen aan het vredesproces dat door de Peacebuilding Support Office op 13 oktober werd voorgesteld, was het hoogtepunt van de eerste vergadering van de Raad — buiten de vergaderingen die speciaal aan dit onderwerp waren gewijd — en sneed de vrouwenkwesties aan. Het toonde aan dat vrede en veiligheid echt anders worden benaderd door de geslachten (gender mainstreaming). In het rapport wordt een actieplan in zeven punten voorgesteld, om vrouwen te betrekken bij vredesonderhandelingen, verkiezingen, planning, bestaansmiddelen, hervorming van justitie en veiligheid en burgerlijke daadkracht.

Het Open Debat over Vrouwen, vrede en veiligheid van 26 oktober 2010 was lang verwacht en duurde meer dan twaalf uur, waardoor het één van de langste in de geschiedenis is. Vice-secretaris Michelle Bachelet heeft er het rapport van de Secretaris-generaal met betrekking tot resolutie 1325 over Vrouwen, Vrede en Veiligheid voorgesteld. De Raad heeft op deze vergadering besloten een presidentiële verklaring aan te nemen. Drie belangrijke elementen van die verklaring zijn :

— de Raad steunt de optie van een reeks indicatoren;

— de Raad moedigt het systeem aan dat de Verenigde Naties en de lidstaten toepassen om het gebruik van deze indicatoren te stimuleren;

— de Raad heeft de secretaris-generaal gevraagd om een strategisch kader voor te stellen voor de tien komende jaren, met doelstellingen en aanbevelingen. UN Women zal een zeer grote rol spelen en de steun van België is hierbij zeker nodig.

Ook is er 1325 Call for Action, een initiatief van de groep van lidstaten, Friends of 1325, dat bedoeld is om de lidstaten aan te moedigen zich opnieuw te engageren voor de verwezenlijking van de resolutie.

Ten slotte heeft de Global Open Day on Women, Peace and Security de resultaten getoond van zevenentwintig open dagen die wereldwijd werden georganiseerd voor vrouwen en vrede — een gezamenlijk initiatief van het DPKO (Department of PeaceKeeping Operations), het DPA (Departement van politieke aangelegenheden), de UNDP (United Nations Development Programs) en UNIFEM (leden van UN Women).

Er zijn echter nog steeds significante afwijkingen en noden waarop moet worden ingegaan, om de toepassing van resolutie 1325 te versnellen :

1. er moeten standaardvereisten komen om de deelname en de rechten van de vrouwen aan te pakken. Recente studies en enquêtes geven ons duidelijke cijfers : aan de onderhandelinsgtafel zijn minder dan 8 % van de onderhandelaars vrouwen; in de 585 vredesakkoorden kwam seksueel geweld slechts bij 17 van die akkoorden ter sprake, terwijl we weten dat de incidentie veel hoger ligt;

2. er moeten minimumdoelstellingen worden vastgelegd voor de postconflictuele uitgaven die worden besteed aan verzelfstandiging en andere noden van de vrouwen. Mevrouw Van Offelen had het reeds over 50 % microkredieten voor vrouwen. De VN richt zich tot nog toe op een overeenkomst waarbij 15 % van de budgetten worden toegekend aan postconflictprogramma's. De rest van de financiering dient uiteraard ook te worden gedifferentieerd op basis van het geslacht (mainstreaming);

3. om het herstel te versnellen, zouden de vrouwen voorrang moeten krijgen bij de eerstelijns dienstverlening;

4. door het gebruik van de indicatoren van resolutie 1325 van de Verenigde Naties moeten het toezicht en de responsabilisering worden verbeterd, zowel wat betreft de mondiale indicatoren als de Europese en, indien van toepassing, de nationale indicatoren;

5. er dient te worden gewerkt aan een grotere coherentie wat planning en uitvoering betreft. In deze context is de oprichting van UN Women erg nuttig.

Wie is verantwoordelijk voor het bereiken van die resultaten ? Het systeem van de Verenigde Naties, met de Veiligheidsraad en de partijen bij het conflict zijn verantwoordelijk, maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de resoluties ligt bij de lidstaten.

Mevrouw Schumacher verwijst niet alleen naar de landen die in een conflictsituatie zitten : alle VN-lidstaten hebben een rol te spelen. Mogelijke acties zijn, bijvoorbeeld :

— het steunen van en samenwerken met vredesactivisten voor vrouwen, waarbij ook de gendergerelateerde elementen aan bod komen en de punten van resolutie 1325 die te maken hebben met de opleiding van militair en burgerpersoneel vooraleer ze worden ingezet op het terrein. UN Women heeft nu een opleiding ontworpen voor mensen die zullen worden ingezet, gebaseerd op scenario's met als thema seksueel geweld in een conflict;

— de garantie dat vrouwen op alle niveaus van leadership en beslissing vertegenwoordigd zijn in de nationale, regionale en internationale instellingen die te maken hebben met deelname en leadership van vrouwen in het vredesproces, en dit desnoods met de invoering van quota;

— meer vrouwen bij de politie en het leger;

— het voor de rechter brengen van de daders die de mensenrechten hebben geschonden ten overstaan van vrouwen en meisjes in conflictsituaties, overeenkomstig de nationale en internationale wetten;

— het verzamelen van gegevens die nuttig kunnen zijn voor de indicatoren, zodat de vooruitgang kan worden gemeten en er maatregelen kunnen worden genomen die het gebrek aan precieze gegevens kunnen verhelpen.

Een zeer machtig werktuig voor het in de praktijk brengen van deze doelstellingen op nationaal niveau is de ontwikkeling van nationale actieplannen inzake vrouwen, vrede en veiligheid (meer bepaald de vijf resoluties). Tot op heden hebben slechts 24 van de 192 VN-lidstaten nationale actieplannen aangenomen. Bijna de helft van die actieplannen, namelijk 11, zijn aangenomen door lidstaten van de Europese Unie, waaronder België.

Het aantal aangenomen actieplannen is de laatste jaren gegroeid, maar er blijft toch een uitdaging : niet elk actieplan bevat specifieke en realistische doelstellingen, termijnen, voorziene budgetten, doelstellingen en mechanismen voor de rapportering en het toezicht, of duidelijke structuren wat de verantwoordelijkheid betreft.

Wat het Nationale Actieplan betreft dat België in 2009 heeft aangenomen, beveelt mevrouw Schumacher aan om samen te werken met de ministeries van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken, Landsverdediging, Ontwikkelingssamenwerking en Justitie. De halftijdse evaluatie en de gezamenlijke eindevaluatie door het middenveld en de verschillende administraties bieden uitstekende gelegenheden om de resultaten die op dat moment zijn bereikt te beoordelen, te kijken hoe ver het staat met de uitvoering en de definitieve indicatoren te overlopen om verslag uit te brengen en de impact te controleren, in overeenstemming met de al eerder vermelde wereldwijde trends, op het niveau van de VN en van de EU.

Samengevat zijn er op dit moment vier elementen nodig :

— politieke wil;

— bewijzen van de impact van de deelname van vrouwen en van de mishandelingen waarvan vrouwen het slachtoffer zijn;

— middelen;

— een responsabiliseringssysteem.

Meer specifiek is één van de sleutelrollen die de parlementsleden kunnen spelen de omzetting naar het nationale niveau van de vijf resoluties van de Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid, door middel van acties van de regering en vooruitgang op dit vlak. De Parlementen kunnen garanderen dat het gepaste omkaderende beleid wordt aangenomen of bijgeschaafd en vervolgens uitgevoerd. Hiervoor kunnen de volgende pistes worden gebruikt :

— in het Parlement vragen stellen aan de ministers om zich te vergewissen van de omzetting van de resoluties 1325 et 1820;

— deelnemen aan vergaderingen, workshops over vrede en veiligheid, om genderkwesties vaker op de agenda van het parlementair debat te brengen;

— betrokkenheid bij de parlementaire assemblees, groepen of task forces over vrouwen, vrede en veiligheid, zoals het Belgische Platform Resolutie 1325 dat in september 2009 werd opgericht;

— er dienen duidelijke verantwoordelijkheden te worden toegewezen en er moet een gezond systeem van follow-up en responsabilisering komen;

— in het kader van coördinatie met andere parlementsleden, door werktuigen en middelen te zoeken om de omzetting van resolutie 1325 te vergemakkelijken. Het zou kunnen gaan om handboeken of compendiums, bijvoorbeeld die welke door UN Women werden ontworpen;

— de garantie dat 15 % van de uitgaven voor de nationale veiligheid besteed worden aan het beantwoorden van de noden van vrouwen en aan steun voor vrouwenorganisaties;

— de garantie dat de nationale ontwikkelingshulp de principes van resolutie 1325 overneemt;

— politieke steun voor de inspanningen om resolutie 1325 op het terrein toe te passen.

UN Women zal een grote rol spelen in het werk dat de VN doet voor vrouwen, vrede en veiligheid. De verschillende bureaus waaruit UN Women is samengesteld ijveren trouwens al vele jaren voor de toepassing van resolutie 1325.

UN Women dient met hernieuwde energie de nationale, regionale en mondiale processen te steunen waardoor de actieplannen in verband met vrouwen, vrede en veiligheid worden uitgevoerd en dit in coördinatie en samenwerking met de regeringen, het middenveld en andere organisaties binnen de VN, zoals het DPKO, het DPA, de OHCHR, het UNDP, UNICEF, het Peacebuilding Support Office, het UNFPA en de speciale afgevaardigde van de secretaris-generaal voor seksueel geweld tijdens conflicten. De uitvoerend directrice van UN Women, Michelle Bachelet, heeft tijdens de vergadering van het Uitvoerend Comité van 24 januari 2011 haar visie en actieplan voor honderd dagen uiteengezet, waarin zij de vijf essentiële principes en de vijf thematische prioriteiten van UN Women uitlegt. Ook heeft zij het belang benadrukt van resolutie 1325 en van het actieplan voor vrouwen, vrede en veiligheid.

UN Women zal zich ook inspannen om de coördinatie en de coherentie te versterken van de verschillende organisaties die in postconflictuele omgevingen werken en om te garanderen dat resolutie 1325 en de daaropvolgende resoluties perfect worden uitgevoerd op het terrein, waarbij de vrouwen die het geweld hebben overleefd zullen worden ingezet als leiders en actoren van de verandering.

Op dit vlak betracht mevrouw Schumacher een nauwere samenwerking tussen UN Women en de Belgische autoriteiten ter zake. Alleen door samen te werken kunnen we het beleid omzetten in werkelijkheid en een grotere gendergelijkheid en verzelfstandelijking van de vrouwen bewerkstelligen.

6. Gedachtewisseling

Mevrouw Temmerman merkt op dat de implementatie van het Nationaal Actieplan 1325 niet mag worden gelijkgesteld met de gender mainstreaming. Dat laatste heeft betrekking op het algemene genderbeleid, terwijl de resolutie 1325 specifiek gericht is op conflictsituaties.

Toen het NAP 1325 begin 2009 in België werd voorgesteld, heeft de commissie sterk gepleit voor een duidelijke budgetlijn voor het plan, met een overzicht van de beschikbare middelen per departement. Mevrouw Van Damme heeft aangegeven hoeveel het departement Ontwikkelingssamenwerking heeft besteed. Een budgetlijn omvat echter meer dan de loutere vermelding van de uitgaven. Het Adviescomité vroeg en vraagt nog steeds om een duidelijke budgetlijn op te stellen, voorafgaand aan de begrotingsopmaak 2010. Wat is de stand van zaken met betrekking tot die budgetlijn ?

In het NAP 1325 staat dat begin 2010 een analyse en een evaluatie zouden worden gemaakt door het maatschappelijk middenveld, samengesteld uit NGO's, academici, parlementsleden enzovoort. Tijdens een hoorzitting in 2009 werd geopperd die evaluatie te vervroegen naar eind 2009 opdat ze zeker zou zijn afgerond voor de start van het Belgische voorzitterschap. De verschillende kabinetten vonden dat destijds een goed idee. Ondertussen is het 2011 en is het Belgische voorzitterschap voorbij. Het Parlement is nog steeds niet officieel op de hoogte gebracht van die evaluatie. Wat is de stand van zaken met betrekking tot die evaluatie ?

Ook rees de kritiek dat in het NAP geen duidelijke deadline naar voren werd geschoven. Werd die inmiddels wel vastgelegd en zo ja, welke ?

In 2009 was ook gezegd dat de gemeenten en de gewesten niet bij het plan wilden worden betrokken omdat het vierjarenplan zich tot voorbij de verkiezingen van 2009 uitstrekte. Werden de gemeenschappen en de gewesten na die verkiezingen opnieuw gevraagd om mee te werken aan het actieplan ? Zo ja, wat was de reactie ?

Ook zou een coördinatiewerkgroep van experts worden opgericht om de tenuitvoerlegging van het plan concreet vorm te geven. Is die werkgroep er al ? Wie is er lid ? Is hij al samengekomen ?

In het NAP wordt met geen woord gerept over HIV/aids. Nochtans staat in resolutie 1325 wel duidelijk dat de lidstaten HIV- en aidsprogramma's moeten opnemen in de opleiding voor militair en civiel politie- en ander personeel van vredeshandhavingsoperaties. Tijdens de vorige hoorzitting werd hiervoor als oorzaak het probleem van HIV-preventie in conflictsituaties opgegeven. Dat stuitte op veel kritiek en we vonden toen dat ook moeilijke zaken moesten worden aangepakt. Is er vandaag al een opening gevonden om HIV en aids alsnog in het plan op te nemen ?

In 2009 werd ook gezegd dat het belangrijk is eerst in België een eigen actieplan uit te werken alvorens onze partnerlanden te helpen om een soortgelijk plan te ontwikkelen. Is België intussen al gestart met de ondersteuning van partnerlanden bij het opstellen van hun nationale actieplannen ? Zo ja, kan er een overzicht worden gegeven in welke landen dat gebeurt, hoe deze gesprekken verlopen en hoever de partnerlanden staan ?

Ten slotte werd tijdens de conferentie onder het Belgisch voorzitterschap in september 2010 naar aanleiding van de 10e verjaardag van resolutie 1325 het belang van de implementatie van nationale actieplannen bij herhaling als prioriteit naar voren geschoven. Kunnen we een schriftelijk overzicht krijgen van de projecten die sinds 2009 werden opgestart in navolging van het Belgisch NAP ?

Tijdens diezelfde conferentie werd ook gewezen op het belang van samenwerking met UN Women. Graag vernam senatrice Temmerman hoe de samenwerking tussen dit VN-agentschap en België verloopt. Welke projecten zijn er al geweest ? Mevrouw Van Offelen gaf het voorbeeld van een project in Burundi, dat zeer belangrijk is, maar zijn er ook nog andere projecten ?

Mevrouw de Bethune wenst dat ook het departement Binnenlandse Zaken gehoord wordt. Ze weet niet precies of het bij het NAP betrokken is, maar vanuit het oogpunt politie, veiligheid en dergelijke meer lijkt het haar de moeite waard om dat te checken.

Persoonlijk vindt spreekster het werk van het Platform Resolutie 1325 een baanbrekend en vernieuwend element in de vrouwenbeweging. Zijn andere EU-lidstaten of de VN op dat vlak ook actief ? Het vult echt in wat ook mevrouw Schumacher onderstreepte, namelijk dat het belangrijk is de lokale vrouwengroepen in dit proces te betrekken en te erkennen.

Senatrice de Bethune heeft een aantal vragen voor mevrouw Schumacher. Ze is verwonderd niets gehoord te hebben over het werk van mevrouw Wallström, waaraan ons land ook een bescheiden financiële steun geeft. Hoe verhoudt haar taak voor de secretaris-generaal, die toch ook draait rond vrouwen in conflict, zich tot UN Women ?

Spreekster verwijst naar de resolutie die ze heeft opgesteld en die zal worden besproken in het kader van dit verslag. Er zullen ontwerpaanbevelingen bij de regering worden ingediend. De aanbevelingen aan de regering zijn enerzijds gericht op België, anderzijds op haar optreden in het buitenland. De vraag is hoe België zal omgaan met de VN-indicatoren.

Welke en hoeveel middelen zal België ter beschikking stellen ? Spreekster stelt voor om jaarlijks een verslag voor te leggen aan het parlement over de opvolging van het NAP 1325. Er wordt ook meer aandacht gevraagd voor het Belgische middenveld, onder andere voor het Platform Resolutie 1325. Maar er zijn wellicht nog andere activiteiten die soms te klein zijn om de aandacht te krijgen van het beleid. De lokale vrouwengroepen zouden de kans moeten krijgen hun zeg te doen in deze actie.

Er moeten ook meer vrouwen aanwezig zijn in vredesmissies. Wat doet België daarvoor ? Wat wordt concreet gedaan om de partnerlanden te helpen om een dergelijk actieplan op te zetten ? Wat kan de Belgische bijdrage zijn om de straffeloosheid van de lokale daders tegen te gaan en de lokale vrouwenorganisaties te erkennen ?

Mevrouw Maes verwijst naar de lijst van geplande trainingen van het ministerie van Defensie. Zijn er al concrete veranderingen vast te stellen ?

Wat betreft de tussenkomst van mevrouw Van Offelen, was er vooral sprake van nazorg, maar zijn er ook maatregelen die ertoe geleid hebben dat het seksueel geweld verminderd is ? Wat is de precieze rol van de persoon die zich op de ambassade specifiek toelegt op de problematiek van seksueel geweld ?

Mevrouw Tilmans is blij met de initiatieven die Defensie reeds heeft genomen. Is het mogelijk het hiërarchisch niveau te vermelden van de vrouwen die zich met deze problematiek hebben beziggehouden ?

Meer algemeen gaat het NAP 1325 over geweld tegen vrouwen in conflict- en post-conflictsituaties en tracht het de aanwezigheid van vrouwen bij onderhandelingen te versterken. Welke zijn, naast de initiatieven die in België en de partnerlanden werden genomen, de acties ondernomen in de niet-partnerlanden ? De senator denkt meer bepaald aan de landen in de zuid-Kaukasische regio : Armenië, Azerbeidjan en Georgië, waar vrouwen echt wachten op de uitvoering van resolutie 1325. Men denkt ten onrechte dat de vrouwen in die streek al gepriviligieerd zijn, terwijl in de realiteit de mannen nog zeer sterk dominant zijn. Kan België overwegen om ook niet-partnerlanden te helpen ?

Kolonel Claeys merkt op dat Defensie in het kader van het NAP 1325 wel iets ondernomen heeft inzake HIV en aids. Deze problematiek komt in de basisvorming van elke militair aan bod en voor elk vertrek op operatie wordt nogmaals uitdrukkelijk de aandacht gevestigd op dit aspect.

Luitenant-kolonel Delvaux geeft aan dat er wijzigingen zijn doorgevoerd bij de voorbereiding en de samenstelling van de detachementen. Defensie heeft namelijk beseft dat om de vrouwelijke bevolking in Afghanistan te bereiken, de eerste contacten niet uitsluitend maar hoofdzakelijk via vrouwen moeten verlopen. Er zijn dus op bepaalde momenten in bepaalde detachementen vrouwen geplaatst, zodat de eerste contacten met de vrouwelijke burgerbevolking kunnen worden gelegd.

Door bij de voorbereiding van de detachementen rekening te houden met het genderaspect wordt het personeel — waaronder het mannelijke personeel — zich ook bewust van deze dimensie bij acties op het terrein.

Op termijn zal er, nadat alle beschreven maatregelen toegepast zijn, natuurlijk een evaluatie plaatsvinden.

Op de vraag van mevrouw Tilmans antwoordt de heer Delvaux dat er in het kader van het NAP 1325 vrouwelijke militairen worden betrokken bij de opeenvolgende acties. Het gaat om onderofficieren en officieren, met de graad van luitenant tot luitenant-kolonel.

Mevrouw Van Damme wil eerst kort reageren op de kritiek van mevrouw Poppe. Het is goed een kritische stem te horen, maar spreekster zou toch één zaak willen weerleggen. Het is fundamenteel onjuist het budget dat Ontwikkelingssamenwerking aan deze problematiek besteedt, als een peulschil voor te stellen. Door in die termen te spreken, blijkt dat mevrouw Poppe zich illusies maakt over de omvang van het budget van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Het totaalbudget van Ontwikkelingssamenwerking voor 2009 bedroeg ongeveer 1,36 miljard euro; zo'n vijfde daarvan ging naar de genderproblematiek in fragiele en postconflictsituaties, wat veel is. Zeker als men weet rond hoeveel thema's de Belgische ontwikkelingssamenwerking actief is : kinderrechten, gezondheid, milieu enzovoorts. Mochten alle lobbygroepen voor die thema's evenveel claimen, dan kwam de Belgische ontwikkelingssamenwerking geld te kort. Het is inderdaad nooit genoeg, maar in relatieve termen spendeert Ontwikkelingssamenwerking zeer veel aan deze problematiek.

Verschillende senatoren stelden vragen over de budgetlijnen, over het groeipad van Ontwikkelingssamenwerking. Momenteel zijn er geen specifieke budgettargets, maar er is wel een referentiekader, namelijk 0,7 % van het BNP. Die geldt voor het hele budget en men kan het groeipad nodig voor de 0,7 %-norm ook toepassen op het budget voor de genderproblematiek. Ontwikkelingssamenwerking heeft daarmee een referentiepunt aan de hand waarvan ze de cijfers van 2009 op termijn kan evalueren. De cijfers van 2010 moeten in de loop van dit voorjaar nog worden gefinaliseerd.

Iemand merkte terecht op dat we de problematiek van de uitvoering van resolutie 1325 niet mogen verwarren met gender mainstreaming in het algemeen. Daarom precies maakt Ontwikkelingssamenwerking in haar berekeningen een duidelijk onderscheid tussen acties die specifiek gaan naar landen die met deze thematiek te maken krijgen, en andere landen.

Verschillende vragen die door de commissarissen gesteld werden, zijn eigenlijk bedoeld voor de FOD Buitenlandse Zaken. Zij neemt namelijk het initiatief om de verschillende expertengroepen bijeen te brengen en zet het proces in gang om een gezamenlijke evaluatie te maken. De FOD Buitenlandse Zaken zorgt voor de coördinatie.

Mevrouw Van Damme zal een schriftelijk overzicht van alle relevante projecten van Ontwikkelingssamenwerking vanaf 2009 bezorgen.

Wat de samenwerking van UN Women betreft, wijst spreekster er in de eerste plaats op dat dit agentschap nog maar sinds 1 januari bestaat. Ontwikkelingssamenwerking zal intensief met het nieuwe agentschap samenwerken, omdat het werk van UN Women volledig in het verlengde ligt van de samenwerking met alle agentschappen die van UN Women deel uitmaken. De volgende regering moet uiteraard bepalen hoe groot de enveloppe voor die samenwerking wordt. Het lijkt logisch dat het niveau van het Belgisch engagement minstens even hoog blijft of zelfs nog wordt opgetrokken.

Op de vraag wat eventueel kan worden gedaan samen met de niet-partnerlanden, antwoordt mevrouw Van Damme dat de Belgische Ontwikkelingssamenwerking geen mandaat heeft voor bilaterale samenwerking met die landen en wettelijk verplicht is om met achttien landen samen te werken, vooral landen uit Afrika. België mag andere landen wel humanitaire hulp bieden. Voor landen uit de Kaukasus heeft de Belgische Ontwikkelingssamenwerking geen mandaat voor operationele activiteiten, zoals financiering van projecten en geld geven. Er wordt echter ook aan lobbywerk en werk op normatief niveau gedaan, met name via de multilaterale samenwerking, en dat komt onrechtstreeks ten goede aan landen die buiten het mandaat van Ontwikkelingssamenwerking vallen. De FOD Buitenlandse Zaken beschikt wel over budgetten voor steun of hulp in andere landen dan onze partnerlanden.

Mevrouw Van Offelen wil antwoorden op de vraag in verband met het NAP 1325. De Belgische Ontwikkelingssamenwerking steunt de implementatie van die plannen in de partnerlanden die in een post-conflictsituatie zitten, met voorrang voor Rwanda, Congo en Burundi.

Daarom heeft België in december ook voor een verzoek gezorgd vanwege Burundi, opdat we in dat land kunnen meewerken aan het VN-vrouwenprogramma, meer bepaald voor de implementatie van het NAP 1325. Er zijn dan ook fondsen gestort op basis van een beslissing die in december is genomen.

Ook in Congo bestaat er een NAP 1325, waarvan België momenteel de implementatie niet steunt omdat daar andere kredietgevers aanwezig zijn. Men dient te noteren dat ieder zich, in het kader van de agenda voor de doeltreffendheid van de hulp (Verklaring van Parijs) inzet voor een specifiek domein. In Congo is het bijvoorbeeld het DFID (UK Department for International Development) dat de minister voor gender- en gezinsbeleid ondersteuning biedt. Ook de Zweden zijn erg actief. België houdt zich meer bezig met seksueel geweld en gender mainstreaming in de concentratiesectoren.

Met betrekking tot de samenwerking met UN Women ten slotte, bestaat er naast de core funding en het Belgische optreden in Burundi, een akkoord voor gedelegeerde samenwerking in Mali, voor genderintegratie bij de decentralisatie van onze concentratieregio's. De Belgische ontwikkelingssamenwerking doet dus een beroep op UN Women in meerdere partnerlanden.

Mevrouw Schumacher voegt eraan toe dat ze ook naar mevrouw Wallström verwezen heeft, ook al heeft ze haar naam niet uitgesproken. UN Women en haar bureau onderhouden zeer nauwe betrekkingen. Sinds mevrouw Bachelet haar functie van Executive Director van UN Women heeft overgenomen, hebben mevrouw Wallström en mevrouw Bachelet elkaar vaak ontmoet. Het feit dat een inventaris van praktijken van vredeshandhaving werd opgesteld, is daarvan het beste bewijs.

B. Hoorzittingen van 22 februari 2011

1. Uiteenzetting van mevrouw Katelijn De Nijs, departement Mensenrechten, FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Mevrouw De Nijs overloopt kort wat de FOD Buitenlandse Zaken tijdens de voorbije maanden, vooral in het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie, heeft gedaan inzake de implementatie van de VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 over « Vrouwen, Vrede en Veiligheid ».

1.1. Op internationaal vlak

In oktober 2010 werd de tiende verjaardag van resolutie 1325 herdacht. Er werd toen een poging gedaan om de VN-indicatoren goed te keuren. Niet alleen UNIFEM, maar ook België hebben actief deelgenomen aan het lobbywerk om die indicatoren goedgekeurd te krijgen in de VN-Veiligheidsraad.

Er werden drie conferenties georganiseerd — in Brussel, New York en Genève — om de aanbevelingen te kunnen formuleren voor de Veiligheidsraad en steun te vragen voor de indicatoren. Bovendien werd ook steun gevraagd om een monitoringsmechanisme op te richten. De Veiligheidsraad beschikt reeds over een monitoringsmechanisme inzake kinderrechten (geweld tegen kinderen, kindsoldaten, seksueel misbruik van kinderen, ...). Op basis van dit mechanisme kunnen gerichte sancties worden uitgevoerd. In oktober heeft de VN-Veiligheidsraad echter enkel de indicatoren goedgekeurd.

Als voorzitter van de Europese Unie, heeft België verder gelobbyd, samen met de Verenigde Staten, om een nieuwe resolutie door de Veiligheidsraad te laten goedkeuren, wat gebeurd is in december 2010. Resolutie 1960 heeft aandacht voor training en gerichte sancties, maar biedt eveneens de mogelijkheid een volwaardig monitoringsmechanisme te installeren.

België heeft hier telkens de EU-positie gecoördineerd, wat positieve effecten heeft gehad binnen de Europese Unie. Momenteel hebben slechts 10 van de 27 Europese lidstaten een NAP. Dankzij de vooruitgang op internationaal vlak en de Belgisch lobbying hebben Italië en Frankrijk beslist een NAP op te stellen.

Daarnaast zijn de oprichting van UN Women, het nieuwe VN-genderagentschap, en de benoeming van Michelle Bachelet aan het hoofd ervan heel belangrijk. België heeft ook hier gelobbyd voor de inclusie van het monitoringsmechanisme in het mandaat van UN Women, zodat het nieuwe agentschap verantwoordelijkheid draagt in de follow-up van de nieuwe indicatoren en in de monitoring van resolutie 1325. Daarover is echter nog geen consensus bereikt.

België ondersteunt financieel de Speciale Rapporteur voor seksueel geweld in gewapende conflicten van de Secretaris-Generaal, mevrouw Wallström. Zij ontvangt 200 000 euro op de Belgische budgetlijn voor preventieve diplomatie.

Tot slot heeft de Belgische missie bij de Verenigde Naties in New York een seminarie over mentale gezondheidszorg georganiseerd in de zaal van de Algemene Vergadering van de VN. Dit seminarie kadert in het groter geheel om meer draagkracht te krijgen voor deze problematiek die ook te maken heeft met geweld tegen vrouwen in conflictsituaties.

1.2. Op Europese vlak

Binnen de Europese Unie heeft België ook steun verleend aan de ontwikkeling van EU-indicatoren, alsook meegeholpen aan het opstellen van het EU-rapport op basis van deze indicatoren, die een duidelijk beeld scheppen van het beleid enerzijds en de praktijk anderzijds.

Tijdens haar voorzitterschap van de Europese Unie heeft België een seminarie georganiseerd om verplichte trainingsmodules op te stellen inzake gender en mensenrechten voor personeel dat wordt uitgestuurd met Europese missies. Tot heden was het personeel van Europese missies immers niet verplicht om een training te volgen over gender of mensenrechten. De Belgische personeelsleden kregen die training wel al systematisch, maar dit was zeker niet het geval in alle Europese lidstaten.

Op basis van de Europese indicatoren die ontwikkeld werden, zullen nieuwe engagementen worden aangegaan. Een aantal gegevens lopen enorm uit elkaar : de Scandinavische landen en Nederland behoren tot de beste leerlingen van de Europese Unie, terwijl bepaalde nieuwe lidstaten nog veel vooruitgang zouden moeten boeken.

Bovendien zal de European External Action Service, dankzij het Verdrag van Lissabon, veel meer continuïteit en speelruimte krijgen om een Europees plan op te stellen. Op dit ogenblik is dit moeilijk af te dwingen, aangezien zoveel andere landen nog geen actieplan bezitten op nationaal vlak. Misschien kan het hier wel helpen om top-down een Europees actieplan te hebben ? Op dit punt zou nog in 2011 vooruitgang moeten worden geboekt.

Wat betreft de European External Action Service van mevrouw Ashton, samengesteld uit diplomaten en ambtenaren van de zevenentwintig lidstaten, merkt mevrouw De Nijs op dat de data inzake genderbalance enigszins teleurstellend zijn : er zouden momenteel slechts 20 % vrouwen aanwezig zijn in de diplomatieke diensten.

1.3. Op nationaal vlak

In 2009 en begin 2010 heeft België 4 miljoen euro gespendeerd voor specifieke activiteiten met betrekking tot ontwapening en vrouwenrechten en met directe impact op vrouwen in fragiele landen of in conflictgebieden. Zo heeft België onder meer projecten ondersteund om vrouwenrechten vooruit te helpen, de deelname van vrouwen in democratiseringsprocessen te stimuleren en seksueel geweld op de agenda te krijgen tijdens vredesonderhandelingen.

In 2009 heeft België in totaal 31 miljoen euro in 14 landen uitgegeven aan gendergerelateerde projecten, zowel op de budgetlijn preventieve diplomatie als op het budget van ontwikkelingssamenwerking. Het betreft hier ook gezondsheidszorg, microkredieten en onderwijs, en dus projecten met een directe impact op vrouwen. Wat vrouwen in gewapende conflicten betreft, kunnen Zweden en Nederland worden beschouwd als de echte « kampioenen » : Zweden besteedt jaarlijks 27 miljoen euro, Nederland 23 miljoen euro. België staat daar vrij ver van met zijn 4 miljoen euro. Toch dient opgemerkt te worden dat er acht Europese lidstaten zijn die helemaal niets geven.

In de laatste jaren heeft België 7 vredesprocessen financieel ondersteund : in Soedan, Ivoorkust, Burundi, Israël, Kenya en de Democratische Republiek Congo. Hier was echter geen criterium om vrouwen op te nemen in de onderhandelingsteams, noch als deelnemer, noch als mediator. Ook in Afghanistan, waar de situatie van de vrouw heel prangend is, neemt geen enkele vrouw deel aan de vredesonderhandelingen.

Daarnaast besteedt België aandacht aan de specifieke plaats van vrouwen en kinderen in de problematiek van illegale handel in kleine en lichte wapens, waarover op dit ogenblik een nieuw verdrag onderhandeld wordt. België steunt het VN-actieplan van 2001 inzake de strijd tegen illegale handel in kleine en lichte wapens en promoot het voorstel om tot een internationaal wapenhandelsverdrag te komen. Daarin zouden adequate criteria moeten staan voor export van wapens, waarbij onder meer dient vermeden te worden dat er wapenexport gaat naar landen in conflict, met interne instabiliteit of die de mensenrechten niet respecteren.

Mevrouw De Nijs meldt nog dat recent een aantal Congolese militairen veroordeeld werden wegens verkrachting, zoals onder meer luitenant-kolonel Mutware. België heeft de speciale vluchten betaald waarmee MONUSCO de verdachten en getuigen heeft overgebracht naar Baraka, waar het proces plaatsvond.

1.4. Het personeelsbeleid van de FOD Buitenlandse Zaken

Dankzij de ondersteuning van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, slaagt de personeelsdienst er min of meer in operationele doelstellingen inzake gender en diversiteit in het managementplan te integreren. Het betreft hier meer bepaald welzijn, combinatie van gezin en arbeid en het familiebeleid in het algemeen.

Sedert 2011 krijgen diensthoofden en directeurs gendercriteria voorgeschoteld in hun functioneringsgesprekken. Ook het vademecum  van de posten krijgt een criterium inzake gender en diversiteit. De posten krijgen systematisch jaarlijks een vragenlijst toegestuurd en de posthoofden krijgen een briefing voor vertrek, zodat zij weten wat van hen verwacht wordt.

Daarnaast hebben de inspectiediensten nu in hun formulieren een speciaal hoofdstuk inzake gender, familiebeleid en diversiteit om na te gaan of er inderdaad voldoende aandacht aan wordt geschonken op de posten.

Uit de cijfers blijkt echter dat er nog veel werk aan de winkel is. Slechts 3 % van de Belgische stafleden in VN-vredesmissies zijn vrouwen (6 op 185). Het Europese gemiddelde is hier 23 %, maar ook hier zijn er acht Europese lidstaten die geen enkele vrouw uitsturen.

Het aantal Belgische vrouwen in Europese missies is op dit ogenblik niet beschikbaar. Het Europese gemiddelde bedraagt 11 % vrouwen. Bij de meer dan 160 Europese delegaties was er slechts één vrouw Head of delegation (in 2010 in Eritrea).

Wat de Belgische ambassadeurs betreft, zijn er 11 vrouwen op een totaal van 119 ambassadeurs, dus ongeveer 10 %. Het Europese gemiddelde bedraagt 23 %; Zweden is ook hier de absolute koploper met 52 % vrouwelijke ambassadeurs. Toch lijkt er verbetering op komst, aangezien het aantal vrouwelijke stagiair diplomaten die de laatste jaren werden aangeworven is gestegen :

— promotie 1 november 2008 : 33 kandidaten, waarvan 18 mannen en 15 vrouwen;

— promotie 1 oktober 2009 : 25 kandidaten, waarvan 19 mannen en 6 vrouwen;

— promotie 1 maart 2010 : 24 kandidaten, waarvan 14 mannen en 10 vrouwen.

Bijgevolg zijn er dus 31 vrouwen op een totaal van 92 diplomaten (33 %). In de opleiding van de stagiairs diplomaten wordt bovendien in een trainingsmodule over gender en diversiteit voorzien.

Tot slot wijst mevrouw De Nijs er nog op dat er eind april of in de loop van mei in een NGO-consultatie voorzien wordt om het NAP 1325 met het middenveld verder te bespreken.

2. Uiteenzetting van mevrouw Sylvie Kormoss, Internationale Cel, FOD Binnenlandse Zaken

Inzake de implementatie van het NAP 1325 gaat de aandacht van de FOD Binnenlandse Zaken vooral naar de genderdimensie binnen de vluchtelingenproblematiek, de specifieke verschijnselen van mensenhandel en de deelname aan internationale crisisbeheersingsmissies en de rol van onder meer de federale politie hierin.

2.1. De vluchtelingenproblematiek

Wat asiel betreft, hebben de Belgische asielinstanties aandacht voor de genderdimensie binnen de vluchtelingenproblematiek, zowel binnen de asielinstanties (intern) als in hun relaties met de derde landen (extern).

Het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (CGVS) is de hoofdinstantie die verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. Het CGVS besteedt sinds geruime tijd bijzondere aandacht aan de behandeling van asielaanvragen ingediend omwille van gendergebonden vervolgingen. In 2005 heeft het CGVS een coördinatrice voor de genderproblematiek benoemd; zij stelt de richtlijnen vast voor de behandeling van gendergerelateerde asielaanvragen, rekening houdend met de specificiteit en de kwetsbaarheid van sommige asielzoekers.

Het CGVS heeft ook een aantal referentiepersonen voor de genderproblematiek aangewezen aan elke geografische sectie. Deze referentiepersonen worden verplicht deel te nemen aan opleidingen inzake gendergebonden vervolging. Bovendien organiseert het CGVS ook opleidingen en sensibiliseringsdagen over genitale verminking van vrouwen en voorziet het ook in bepaalde faciliteiten voor de vrouwen. Daarnaast is voor alle vrouwelijke asielzoekers een brochure beschikbaar met uitleg over de problematiek van de vrouwen.

Het CGVS heeft diverse acties ondernomen die aansluiten bij de prioriteiten van het NAP 1325. Eerst en vooral is er de problematiek van het seksueel geweld, in het bijzonder in situaties van politieke onlusten en gewapende conflicten. Die problematiek is steeds vaker aanwezig in de verhalen van de asielzoeksters. Mevrouw Kormoss vermeldt enkele cijfers. In 2007 werd dat motief in 59 door het CGVS verwerkte dossiers aangehaald, in 2008 in 84 dossiers, in 2009 in 119 dossiers en in 2010 in 197 dossiers. Dat motief wordt dus duidelijk in toenemende mate aangevoerd.

Er zijn stappen gezet opdat de beschermingsambtenaren die de personeelsleden van het CGVS zijn, over tools beschikken, technieken om te verhoren en beslissingen te nemen, bij de behandeling van aanvragen op grond van dat specifieke motief. Er zal daarover binnenkort een dienstorder verschijnen.

Het CGVS neemt ook deel aan de uitvoering van het NAP Partnergeweld. Bepaalde prioriteiten van dat laatste NAP sluiten aan bij die van het NAP 1325. Het CGVS heeft bijvoorbeeld enkele acties ondernomen op het gebied van de gedwongen huwelijken, het eergerelateerd geweld en de genitale verminking. Het heeft de huidige toestand onderzocht van de asielzoeksters die in hun land van herkomst het slachtoffer dreigen te worden van een gedwongen huwelijk. Die actie vond plaats in 2010.

Wat de genitale verminking van vrouwen, betreft heeft het CGVS eveneens een specifieke ervaring en kan het indien nodig statistieken produceren over de cijfers van erkenning als vluchteling om die reden. Tevens heeft het CGVS een procedure ingesteld voor de follow-up van minderjarige meisjes die als vluchteling zijn erkend omdat hun ouders een asielverzoek hebben ingediend om hun dochters van die praktijk te vrijwaren.

Het externe luik inzake vluchtelingen betreft de hervestiging van de vluchtelingen van derde landen naar België. De regering heeft in februari 2009 beslist om van start te gaan met de hervestiging van vijftig vluchtelingen uit Irak. In mei 2009 is een delegatie van CGVS naar Syrië en Jordanië vertrokken, samen met het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil), om deze vluchtelingen persoonlijk te interviewen. Om te komen tot een praktische samenwerking op het vlak van asiel, werd deze selectiemissie gekaderd in een ruimer Europees project rond de gemeenschappelijk aanpak van de vluchtelingensituatie in Irak. Deze missie werd gezamenlijk georganiseerd met Nederland.

In het kader van dit pilootproject heeft de Belgische overheid besloten om dit project specifiek toe te spitsen op de women at risk. Op die basis zijn achtenveertig Iraakse vluchtelingen hervestigd in België.

Een derde gedeelte behelst de Dienst vreemdelingenzaken en de gesloten centra. Na een studiedag past de Dienst vreemdelingenzaken de aanbevelingen toe die werden geformuleerd om de levensomstandigheden van de vrouwen te verbeteren, indien ze kunnen worden toegepast op de specifieke situatie van de buitenlandse vrouw die in een gesloten centrum wordt vastgehouden.

Spreekster meldt nog dat er een nieuw centrum wordt gebouwd, met een specifieke vleugel voor vrouwen.

2.2. Mensenhandel

Mevrouw Kormoss zal niet in detail ingaan op de mensenhandel, maar herinnert eraan dat de wetgeving inzake mensenhandel geciteerd wordt in het NAP 1325. Het is voornamelijk de Dienst vreemdelingenzaken die instaat voor de implementatie van de wetgeving inzake mensenhandel. Het betreft hier een multidisciplinaire samenwerking met verschillende instanties.

Daarnaast moet worden gemeld dat er in een voorlopige en eventueel permanente verblijfsvergunning is voorzien voor slachtoffers die samenwerken met Justitie.

2.3. De crisisbeheersingsmissies en de rol van de federale politie

Tot slot gaat spreekster dieper in op de man-vrouwverhouding in de missies. In februari 2011 waren vijf vrouwen en tweeëndertig mannen aanwezig in crisisbeheersingsmissies. Wat de vrouwen betreft, behoort er één tot niveau A, is er één hoofdinspecteur en zijn er drie inspecteurs. Een vrouwelijke hoofdcommissaris van de politie heeft ook deelgenomen, als senior police advisor en als teamleider, aan de vredesmissie in Soedan en Darfoer tussen 2006 en 2008. Momenteel is een vrouw aanwezig als legal advisor in de EUPOL-missie in de Democratische Republiek Congo.

Over het algemeen nemen ongeveer 10 % vrouwen deel aan de vredesmissies van de federale politie. Dit is te vergelijken met het aantal vrouwen bij de federale politie.

Om na te gaan of de recente kandidaatstellingen een positieve evolutie hebben gehad op het vlak van de man-vrouwverhouding, zou de federale politie een grondige studie moeten maken. De kans is echter wel reëel dat er een verhoging van de vrouwelijke kandidaturen zal zijn in de nabije toekomst, omdat de federale politie vraagt dat er zo veel mogelijk vrouwen deelnemen aan dergelijke missies.

Naast de langere missies in het kader van de crisisbeheersing neemt de federale politie ook deel aan kortere missies op bilateraal vlak (met Burundi en de Democratische Republiek Congo). Het genderaspect is heel belangrijk bij deze kortere missies. In Burundi wordt trouwens de aandacht gevestigd op de aanwezigheid van vrouwen binnen de Burundese politie.

Tijdens de predeployment training (voor de missies) van de politie, wordt de aandacht gevestigd op de problematiek van mensenhandel en mensensmokkel.

Wat de FOD Binnenlandse Zaken betreft, werd in 2010 een contactpunt aangewezen om te bemiddelen bij oproepen om een bijdrage te leveren aan internationale zendingen voor civiel crisismanagement.

Een vrouwelijke medewerker van de FOD Binnenlandse Zaken heeft deelgenomen aan de Europese Rule of Law-missie (EULEX) in Kosovo. Ze verbleef daar dertien maanden als genderexperte.

De FOD Binnenlandse Zaken heeft ook deelgenomen aan een aantal seminaries of werkvergaderingen georganiseerd door het secretariaat van de Raad van de Europese Unie, alsook aan de informele workshop inzake het ontwerpen van generieke trainingsmodules over mensenrechten en gender. De FOD Binnenlandse Zaken heeft ook deelgenomen aan de herdenking van de 10e verjaardag van VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 en de conferentie inzake mensenhandel die plaatshad onder het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie.

3. Uiteenzetting van de heer Gérard Dive, diensthoofd, dienst Internationaal Humanitair Recht, FOD Justitie

Door het diensthoofd van de dienst Internationaal Humanitair Recht af te vaardigen, wil de FOD Justitie zijn uiteenzetting een insteek geven die nauwer verbonden is met de bescherming van vrouwen en kinderen bij gewapende conflicten, aan de hand van instrumenten die eigen zijn aan de repressie van geweld tegen vrouwen in de context van en in verband met de gewapende conflicten.

Toen het Belgisch Nationaal Actieplan voor de toepassing van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad werd opgesteld, was het duidelijk dat België reeds een goed gekende traditie had inzake verbintenissen in het internationaal humanitair recht. Dankzij de nieuwe wet betreffende de universele bevoegdheid (2003) konden alle repressieve bepalingen van het internationaal recht inzake bestraffing van volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in het Strafwetboek worden ingevoegd.

De meeste van die bepalingen maken echter geen onderscheid wat het gender van de slachtoffers betreft. Toen België echter over het Statuut van het Internationaal Strafhof onderhandelde, steunde het de invoering van repressieve bepalingen, met name inzake oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, die ertoe strekten het geweld tegen vrouwen en meer bepaald het seksueel geweld, als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid te beschouwen.

Door de goedkeuring van het Statuut van Rome, dat in Belgisch recht is omgezet, worden verkrachting en seksuele slavernij in het raam van een gewapend conflict en die met dat conflict verband houden, vandaag als oorlogsmisdaden beschouwd en, bijgevolg als een ongeoorloofd strijdmiddel. Dat veroorzaakt een repressieve dynamiek en een zichtbaarheid van de ernst van de daad die totaal verschilt van wat mogelijk is wanneer het om gewoon strafrecht gaat.

De heer Dive geeft het voorbeeld van het eerste proces dat voor het Internationaal Strafhof gevoerd werd : de zaak « Procureur tegen Thomas Lubanga ». Dat proces, dat nog steeds bezig is, strekt om de leider van een gewapende militie in Congo te straffen. Het bureau van de procureur vervolgt hoofdzakelijk alle handelingen van geweld die de militie die hij leidde, gepleegd heeft tegen vrouwen en kinderen.

Dat proces heeft het Internationaal Strafhof de kans gegeven te onderstrepen hoe belangrijk het is voor het internationaal gerecht dat vrouwen en kinderen in gewapende conflicten worden beschermd, met middelen die specifiek georganiseerd worden om dergelijke bestraffing mogelijk te maken. Tevens beklemtoont het dat geweldpleging tegen vrouwen of seksueel geweld op zich een misdaad is. Die misdaad is zo ernstig dat hij als oorlogsmisdaad of als misdaad tegen de menselijkheid wordt beschouwd. Dat is een van de belangrijkste gevolgen van het Statuut van Rome voor het internationaal strafrecht.

Vanzelfsprekend kent het Belgisch Strafwetboek reeds jaren andere nuttige bepalingen die worden vermeld in resolutie 1325 en die worden overgenomen in het NAP 1325. Spreker denkt met name aan de artikelen 375 e.v. over verkrachting, de artikelen 417bis e.v. over foltering, onmenselijke en onterende behandeling.

Niettemin onderstreept spreker dat het feit op zich dat men het materiële strafrecht aanpast, niet volstaat om die vorm van geweld te bestrijden. Indien men geen efficiënte wetgeving heeft inzake gerechtelijke samenwerking, kan men onmogelijk samenwerking tussen staten verkrijgen, noch rechtshulp krijgen dan wel rechtshulp bieden aan de internationale strafhoven.

Zowel inzake de samenwerking tussen staten als inzake de samenwerking met de internationale strafhoven, werd België door de internationale gemeenschap als voorbeeld gesteld. Sinds 2004 heeft het immers een wet houdende samenwerking die door het Internationaal Strafhof als de efficiëntste wet ter wereld op het gebied van samenwerking wordt beschouwd.

De heer Dive wijst erop dat België buiten de gebieden waar gewapende conflicten plaatsvinden, de staat is die het meest wordt aangezocht door alle internationale strafhoven voor internationale gerechtelijke samenwerking. De centrale samenwerkingsoverheid welke spreker leidt, krijgt jaarlijks een honderdtal nieuwe verzoeken om samenwerking. Interessant is dat een groot deel van die verzoeken om samenwerking over een hele reeks vervolgingen gaat ter bestraffing van handelingen die onder resolutie 1325 vallen, te weten geweldpleging tegen vrouwen.

België heeft in het raam van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie een sterker netwerk van contactpunten in de Europese Unie voor de bestraffing van plegers van volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden uitgebouwd. Dat netwerk is een ontmoetingsplaats voor de overheden belast met de vervolging en de rechtshulp tussen de lidstaten van de Europese Unie en de waarnemende staten (Verenigde Staten, Noorwegen, Zwitserland en Canada).

Onder het Belgisch voorzitterschap werd een database tot stand gebracht die permanent zal worden bijgewerkt, niet alleen inzake alle Europese wetgevingen inzake repressie van ernstige schendingen van het humanitair recht, maar ook inzake de regels van gerechtelijke samenwerking met de internationale strafhoven.

Die database kan onmiddellijke gevolgen hebben, want de andere lidstaten dienen zich niet graag aan als de slechtste leerling van de klas. Wanneer men bijgevolg in een vergelijkende tabel ziet dat er staten zijn met een volledige wetgeving en staten ofwel met een onvolledige wetgeving, ofwel zonder enige wetgeving, dan heeft dat meestal onmiddellijk zijn weerslag op de wil om beter te presteren in de klas.

Overigens heeft België op een vergadering van bovenvermeld netwerk tijdens het Belgische voorzitterschap ook de aanzet gegeven tot een uitwisseling met gesloten deuren van gegevens over de vervolging die elkeen instelt met het oog op de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. Enerzijds kan men daardoor weten wie wat vervolgt en tot welke staat men zich kan wenden om gerechtelijke informatie in te winnen. Anderzijds is het op die manier mogelijk te weten wie reeds wat heeft gedaan, zodat men een beroep kan doen op de gerechtelijke kennis en de knowhow. Het is trouwens daarom dat veel landen zich tot België wenden, omdat het in die zaken een belangrijke knowhow heeft, die het kan delen met de andere lidstaten van de Europese Unie.

Wat dat betreft, had in mei-juni 2010 in Kampala de eerste toetsingconferentie over het Statuut van het Internationaal Strafhof plaats. Naast de onderhandelingen over het aannemen van amendementen op het Statuut van Rome, werd er ook een oefening gehouden die « Inventarisatie van het internationaal strafrecht » genoemd werd en die strekte om na te gaan hoe de staten die partij zijn bij het Statuut van Rome, hun voordeel kunnen doen met de ervaringen van een aantal landen.

Tot slot merkt de heer Dive op dat de verzoeken om gerechtelijke samenwerking, zowel van andere staten als van de internationale strafhoven, voortdurend toenemen. De human resources vergroten daarentegen niet. De dienst Internationaal Humanitair Recht wordt bijgevolg geconfronteerd met een probleem van praktische uitvoering van die bepalingen, als gevolg van een probleem op het gebied van human resources, terwijl België nuttige kennis en knowhow heeft.

C. Gedachtewisseling

1. Vragen

Mevrouw de Bethune merkt op dat de sprekers weinig gezegd hebben over de manier waarop de update van het NAP 1325 verloopt. De vertegenwoordigster van de FOD Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat er in een hoorzitting met het maatschappelijk middenveld voorzien is.

België had zich immers voorgenomen voor het einde van 2010 het bestaande actieplan te evalueren en te actualiseren. Daarna werd aangegeven dat het de bedoeling was te wachten tot het einde van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie en de aanneming van de nieuwe indicatoren door de VN-Veiligheidsraad, zodat deze tegelijk konden worden geïmplementeerd in het actieplan.

Hoe loopt de procedure voor de update van het NAP 1325 algemeen ? Hoe gebeurt dit binnen de verschillende betrokken departementen ? Wanneer zal die update worden afgerond ?

Volgens de heer Miller heeft mevrouw De Nijs gelijk te benadrukken dat lichte wapenseen vreselijke rol spelen in oorlogsmisdaden tegen vrouwen en kinderen. De gewapende milities beschikken vaak over dit soort wapens. Aan de uitvoer van deze wapens wordt veel belang gehecht. Het is even belangrijk om het embargo tegen landen in oorlog na te leven. Zelfs als geen enkele staat wapens lijkt te leveren aan gewapende milities, blijft het probleem bestaan dat het opnieuw uitvoeren van wapens en de wapensmokkel moeilijk te beheersen vallen.

Er bestaat een samenwerkingsakkoord tussen de federale regering en de gewesten inzake uitvoerlicenties. Op deze manier uit de federale regering haar bezorgdheid, met name inzake oorlogsmisdaden tegen vrouwen. In welke mate wordt er op federaal niveau meer aandacht besteed aan wapenhandel ? De heer Miller meent dat het Belgische systeem faalt inzake wapentransporten die vanop het Belgische grondgebied vertrekken zonder dat de lading wordt gelost en die naar gebieden gaan die vaak aan het toezicht en de controle van de Belgische Staat ontsnappen.

Mevrouw Tilmans wijst op bepaalde regio's in de wereld, met name de zuidelijke Kaukasus, waar vrouwelijke parlementsleden actief zijn, maar onvoldoende steun krijgen van de Europese landen. Onze aandacht gaat vooral naar geweld tegen vrouwen en geweld in gewapende conflicten. Vrouwen in de zuidelijke Kaukasus, die werkelijk geïsoleerd staan, hebben ook steun nodig van de Europese landen.

Mevrouw Zrihen wenst terug te komen op het feit dat het aantal specifieke motieven stijgt. Wordt er beter geluisterd ? Wordt er betere informatie verstrekt ? Is er meer vertrouwen in het vermogen van vrouwen om over dit soort geweld te spreken en gehoord te worden ?

Een andere opmerking betreft het aantal vrouwen aan de onderhandelingstafels. Er zijn blijkbaar weinig middelen om af te dwingen dat er een beroep moet worden gedaan op vrouwen in het kader van het plan « Vrouwen, Vrede en Veiligheid ». Binnenkort zal de vraag wellicht opnieuw rijzen met wat er momenteel gebeurt in de verschillende landen die op zoek zijn naar democratie. Vrouwen staan er vaak vooraan in optochten en betogingen. Bijgevolg zou het absoluut niet logisch zijn dat zij niet worden betrokken bij de besprekingen, omdat dat precies het ogenblik is waarop zij kunnen opkomen voor hun rechten.

Mevrouw Maes wenst in te gaan op de asielaanvragen die ingewilligd werden op basis van gendergerelateerde problemen. Komen de aanvragers uit specifieke landen ? Is de toename ervan te wijten aan het feit dat er in België sinds enkele jaren meer oog voor is ? Weten aanvragers dat zij met zulke problemen hier terecht kunnen ?

De heer Anciaux wijst erop dat er in het Belgisch NAP 1325 niets gezegd wordt over de problematiek van HIV/aids. Nochtans staat in VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 duidelijk dat lidstaten HIV/aids-programma's moeten inschrijven in de opleiding voor militairen en civiele politie en ander personeel van vredeshandhavingsoperaties. Is er vandaag al een opening gevonden om HIV/aids alsnog in het NAP 1325 op te nemen ?

Uit de hoorzittingen blijkt dat nog het een en ander moet veranderen bij de federale politie. De senator heeft de indruk dat de federale politie haar bijdrage tot de genderproblematiek soms beperkt tot de excuustruus die men stuurt naar buitenlandse conferenties. Is dit het geval ?

De heer Bousetta stelt een denkpiste voor die eventueel kan leiden tot een bespreking tijdens de volgende vergaderingen van het adviescomité. Tijdens de hoorzittingen is er vooral sprake geweest van de bescherming van vrouwen in conflictsituaties. Maar wat met Libië, waar de burgerbevolking zich werkelijk in een dramatische situatie bevindt ? En wat met de andere revoluties in de Arabische wereld ?

De behoefte en de wil bestaan om de goedkeuring te ondersteunen van nationale actieplannen over de positie van de vrouw in conflictzones. Die landen, waaronder Egypte en Tunesië, bevinden zich echter in een fase van constitutionele onduidelijkheid en zullen een aantal hervormingen moeten doorvoeren. Dat is het uitgelezen moment om de vraag naar politieke hervorming te stellen, alsook naar een betere bescherming voor vrouwen, zowel in conflictperiodes als daarbuiten.

België heeft als voorzitter van de Europese Unie het initiatief genomen om een aantal ontmoetingen te organiseren over resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Er kan dus anticiperend worden nagedacht over hoe België bepaalde partnerlanden kan helpen, met name via de Unie voor het Middellandse Zeegebied, met de goedkeuring van wetgeving, hetzij met het uitvoeren van internationale verdragen (zoals het CEDAW-verdrag) of met binnenlandse wetgevende maatregelen.

2. Antwoorden

Mevrouw De Nijs wijst erop dat de monitoring van de uitvoering van het NAP 1325 toegewezen is aan het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. De consultatie met het middenveld is bedoeld om te zien hoe het actieplan moet worden bijgesteld en wat concreet voorgesteld wordt om het actieplan verder uit te voeren. Tot op heden lijkt ongeveer de helft van het actieplan uitgevoerd te zijn; bovendien staan een aantal initiatieven in de steigers.

De werkgroep wordt nog steeds door spreekster gecoördineerd. Alle FOD's staan echter zwaar onder druk inzake budget en human resources. Daarenboven is er voor het NAP 1325 in geen specifiek budget voorzien, noch voor projecten, noch voor personeel.

Wat de indicatoren betreft, heeft België beslist bij de opstelling van het NAP 1325 geen indicatoren op te nemen in de actieplannen, omdat het wist dat Europese en VN-indicatoren zouden worden geformuleerd. België heeft wel meegewerkt aan de uitwerking van de Europese indicatoren, die reeds getest werden op het eigen actieplan en beleid. Nu deze indicatoren afgerond zijn, moeten ze formeel geïntegreerd worden in het actieplan en moeten er doelstellingen aan worden gekoppeld.

Inzake de vragen over de kleine en lichte wapens, verwijst mevrouw De Nijs naar de bevoegde ministers.

Senator Tilmans heeft terecht gewezen op het feit dat de vrouwen in de zuidelijke Caucasus onze steun kunnen gebruiken. De vertegenwoordigster van de FOD Buitenlandse Zaken wijst erop dat de budgetlijn voor preventieve diplomatie 30 miljoen euro bedraagt. Indien België evenveel geld zou uitgeven aan ondersteuning als Zweden en Nederland, dan zou dit bedrag alleen al moeten worden besteed aan vrouwen en hun participatie in politieke processen.

Dit is momenteel echter niet haalbaar, maar de mogelijkheid bestaat wel om projecten op deze budgetlijn in te dienen. Ook via de Organisatie voor vrede en samenwerking (OVSE) in Europa, bestaan er mogelijkheden om projecten en initiatieven voor vrouwen in de Caucasus vooruit te helpen.

Wat de middelen betreft voor projecten in Afghanistan, gaat op Europees niveau 30 % van alle middelen die besteed worden aan de implementatie van resolutie 1325 naar Afghanistan. Dit is dus duidelijk een prioriteit voor alle Europese lidstaten.

Wat de vraag van de heer Anciaux betreft over het opnemen van HIV/aids in het NAP 1325, hebben de medische NGO's aangeraden dat de militairen en diplomaten dit over zouden laten aan de experten terzake. Er werd wel gevraagd de NGO's en de internationale organisaties die expertise en capaciteit hebben inzake HIV/aids financieel te ondersteunen, wat België ook doet. Indien er echter concrete voorstellen zijn om toch indicatoren omtrent HIV/aids in het actieplan op te nemen, dan kan dit tijdens de consultatie gebeuren.

Tot slot wijst mevrouw De Nijs erop dat alle personen die op missie vertrekken en de stagiairs-diplomaten een module zullen krijgen over HIV/aids.

Mevrouw Kormoss herinnert eraan dat het voor Binnenlandse Zaken belangrijk was het actieplan in de feiten te implementeren. Binnen het departement is echter geen werkgroep opgericht belast met de evaluatie van het NAP 1325.

De toename van het aantal asielaanvragen op basis van gendergerelateerde problemen kan verklaard worden op twee manieren. In eerste instantie zijn er meer landen met gewapende conflicten waarbij sprake is van geweld tegen vrouwen. Daarnaast spreken asielzoekers ook gemakkelijker over deze problematiek. Het Commissariaat-Generaal heeft opleidingen verstrekt om asielzoekers te helpen deze problemen te vewoorden.

Wat de man-vrouwverhouding bij de federale politie betreft, bedraagt deze ongeveer 10 %. Dezelfde verhouding wordt gehanteerd voor de samenstelling van de delegaties voor de Europese missies. De federale politie legt trouwens het accent op het feit dat meer vrouwen moeten deelnemen aan dergelijke missies.

De heer Dive is het eens met senator de Bethune dat een update van NAP 1325 moet worden bestudeerd in het licht van het concreet maken van de doelstellingen.

Met betrekking tot de vraag van de heer Miller is het interessant te weten dat België in het kader van de komende amendering van het statuut van het Internationaal Strafhof, een amendement heeft ingediend om het gebruik van fragmentatiewapens op te nemen in de lijst met oorlogsmisdaden.

In de context van resolutie 1325 is dat belangrijk : slachtoffers van fragmentatiewapens zijn vaak vrouwen en kinderen, omdat zij vaak thuis werken.

Het is ook een kwestie van prioriteiten inzake repressie : artikel 136sexies van het Strafwetboek bepaalt bijvoorbeeld expliciet dat iemand die wapentransport organiseert terwijl hij weet dat die wapens kunnen worden gebruikt om oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid of genocide te plegen, op dezelfde wijze moet worden bestraft als een oorlogsmisdadiger. Deze misdrijven maken echter, net als andere ernstige schendingen van de mensenrechten, geen deel uit van de prioriteiten van het nationaal veiligheidsplan.

De minister van Justitie is van plan de toestand in de Arabische landen die een revolutie doormaken, op te volgen. De heer Dive wijst erop dat geen van deze landen partij is bij het statuut van het Internationaal Strafhof. Deze staten moeten worden overtuigd om partij te worden bij dit internationale instrument, om in hun Strafwetboek misdrijven op te nemen met een internationale dimensie, die als dusdanig worden erkend door de internationale gemeenschap.

Op 23 februari 2011 komt het overlegorgaan van de Europese Unie bijeen dat het standpunt van de lidstaten inzake het Internationaal Strafhof coördineert. Voor die vergadering werd een lijst opgesteld van staten waarvoor de Europese Unie een specifiek diplomatiek initiatief gaat ontwikkelen om ze uit te nodigen iets te doen in verband met het statuut van het Strafhof.

Tunesië staat niet in deze lijst. Tijdens de eerste vergadering met de Tunesische overgangsregering heeft een minister die afkomstig is uit het middenveld aangegeven dat het goed zou zijn dat Tunesië een aantal internationale verdragen ratificeert, waaronder het CEDAW en het statuut van het Internationaal Strafhof. België zal dan ook voorstellen dat de Europese Unie Tunesië politieke en technische steun biedt om dit soort bepalingen op te nemen in het strafrecht.

III. VOORSTEL VAN ADVIES VAN DE HEREN ANCIAUX EN DU BUS DE WARNAFFE, RAPPORTEURS

A. Vaststellingen

1. Op 31 oktober 2000 nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties eenparig resolutie 1325 « Women, peace and security » aan. Het hoofddoel van resolutie 1325 is te zorgen voor bescherming van vrouwen en meisjes in conflictsituaties, het nodige te doen opdat de plegers van geweld tegen vrouwen in conflictsituaties vervolgd worden en de vrouwen de plaats te garanderen die hun toekomt bij het nemen van beslissingen inzake vrede, vredesconsolidatie, vredesonderhandelingen, veiligheid, conflictpreventie en het democratiseringsproces. Voor de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 werd aan alle lidstaten gevraagd Nationale Actieplannen (NAP) te ontwikkelen.

2. Het juridisch kader werd aangevuld met latere resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties : Resolutie 1820 betreffende de erkenning van verkrachting als oorlogswapen in juni 2008, resolutie 1888 over de opname in het mandaat van de missies voor vredeshandhaving van bepalingen ter bescherming van vrouwen en kinderen tegen seksueel geweld in oktober 2009, resolutie 1889 betreffende het versterken van de rol van vrouwen in het vredesproces in oktober 2009 en resolutie 1960 betreffende seksueel geweld in periodes van gewapend conflict in december 2010.

3. Om de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 te versnellen, hebben de Verenigde Naties zich ten doel gesteld ten minste 15 % van hun post-conflictbudget te besteden aan vrouwen en hun aanwezigheid aan de onderhandelingstafel.

4. Om de voortgang te bewaken van de toepassing van resolutie 1325, heeft de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in 2010 een verslag ingediend om een reeks indicatoren vast te stellen die wereldwijd moeten worden gebruikt. De bevoegde organen van de Verenigde Naties, de andere internationale en regionale organisaties en de lidstaten kunnen die indicatoren gebruiken om verslagen op te stellen. Die indicatoren worden in vier thema's gerangschikt : preventie, participatie, bescherming en hulp en herstel.

5. UN Women is sinds 1 januari 2011 volledig operationeel en behandelt vijf prioriteiten : geweld tegen vrouwen, vrede en veiligheid, leadership en participatie, nationale planning en begroting en economische verzelfstandiging. UN Women bevestigt dus een belangrijke rol ten gunste van resolutie 1325 te willen spelen.

6. Ook op Europees niveau heeft de Europese Unie in juli 2010 indicatoren goedgekeurd om de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 te meten. De lidstaten hebben een verslag hierover bij de Europese Unie moeten indienen. Zij zal zelf verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 in de Unie.

7. Op nationaal gebied was België een van de eerste landen om zich in 2008 van een Nationaal Actieplan te voorzien, zodat het op transversale wijze over efficiënte middelen beschikte om de doelstellingen van resolutie 1325 te bereiken.

8. Reeds bij het opstellen van het Nationaal Actieplan werd bepaald dat het zou worden geëvalueerd in 2010 en 2012 en dat het eventueel kon worden aangepast.

9. Tien jaar nadat resolutie 1325 eenparig werd aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, is het belangrijk te herinneren aan de essentiële rol van vrouwen bij de preventie en de oplossing van conflicten alsook bij de consolidatie van de vrede en aan de noodzaak vrouwen te beschermen tegen geweld en is het tevens duidelijk dat de diverse internationale spelers de behoefte voelen de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 te evalueren.

10. Het Adviescomité meent dus dat het essentieel was hoorzittingen te houden over het Belgisch Actieplan voor de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad « Women, Peace and Security ».

11. Uit de hoorzittingen blijkt dat de diverse departementen die bij het Nationaal Actieplan betrokken zijn (Landsverdediging, Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, ...) een aanvang hebben gemaakt met de integratie van de doelstellingen van resolutie 1325 in hun acties en het Adviescomité kan in zijn vaststellingen een aantal voorbeelden geven.

12. Concreet bereidt Landsverdediging zijn acties in het buitenland voor, voert ze uit, evalueert ze en past ze in voorkomend geval aan, afhankelijk van de doelstellingen van resolutie 1325. Landsverdediging heeft daartoe expertise ontwikkeld en alle hiërarchische niveaus bewust gemaakt van die problematiek. Om zijn expertise te ontwikkelen heeft Defensie cursussen georganiseerd, niet alleen om gespecialiseerde adviseurs op te leiden, maar tevens voor alle militairen.

Ook voert Landsverdediging een diversiteitsbeleid in zijn human resources (wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten).

13. Op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking is het de bedoeling op lange termijn te werken en werden twee prioriteiten vastgesteld : de bestrijding van seksueel geweld en het nemen van beslissingen door vrouwen in post-conflictsituaties. Zo werd er een specifieke verwijzing naar het Nationaal Actieplan 1325 ingevoegd in de indicatieve programma's met Congo en Burundi.

Tevens financiert ontwikkelingssamenwerking de commissie Vrouwen en Ontwikkeling, die heel actief is op het gebied van « Vrouwen, vrede en veiligheid » en zorgt het voor de voortgangsbewaking van de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 in het raam van het actieprogramma rond resolutie 1325.

14. Op het gebied van de Buitenlandse Zaken oefent België aanzienlijke druk uit om de lidstaten aan te moedigen een Nationaal Actieplan in te stellen. Momenteel hebben slechts tien lidstaten dergelijk plan, maar dankzij de Belgische lobby hebben Frankrijk en Italië beslist een Nationaal Actieplan in te stellen.

Tevens biedt Buitenlandse Zaken financiële steun, want België financiert de bijzondere rapporteur inzake seksueel geweld van de Verenigde Naties ten belope van 200 000 euro, onder de noemer van de preventieve diplomatie.

Intern neemt de personeelsdienst zijn operationele doelstellingen inzake diversiteit op in zijn managementplan. Tevens is er een opleidingsmodule over gender en diversiteit in de opleiding van de stagiairs-diplomaten.

15. Bij Binnenlandse Zaken is een genderaanpak in de asielprocedures ontwikkeld, wat tot de prioriteiten behoort van het Nationaal Actieplan 1325, zoals de problematiek van het seksueel geweld in situaties van politieke onlusten en gewapende conflicten. Die problematiek is steeds meer aanwezig in de verhalen van de asielzoekers en het wordt steeds vaker als motief naar voor gebracht in de aanvraagdossiers : 59 dossiers in 2007, 84 dossiers in 2008, 119 dossiers in 2009 en 197 dossiers in 2010.

16. Op het gebied van Justitie heeft België volgens het Internationaal Strafhof sinds 2004 op het gebied van het internationaal strafrecht de beste wetgeving inzake internationale gerechtelijke samenwerking. Dankzij die wetgeving is het onder andere mogelijk verkrachting in de context van een gewapend conflict, wat als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de mensheid wordt beschouwd, te vervolgen.

Momenteel is België de door de internationale strafrechtbanken meest aangezochte staat inzake internationale gerechtelijke samenwerking en een groot deel van die vragen behelst vervolging van handelingen bedoeld door resolutie 1325.

17. Het is bemoedigend vast te stellen dat de departementen er zelf van overtuigd zijn dat het belangrijk is de rol van de vrouwen in overweging te nemen. De militairen in het veld bijvoorbeeld hebben ervaren dat rekening houden met de plaatselijke vrouwelijke bevolking, op dezelfde manier als met de mannelijke bevolking, een voorwaarde is voor het welslagen van de missies van Landsverdediging.

18. De diverse departementen geven echter toe dat er nog een weg moet worden afgelegd, onder andere inzake de vertegenwoordiging van vrouwen in de diverse instellingen en vooral in de missies voor vredeshandhaving.

Vrouwen maken amper 3 % van de Belgische staff in vredesmissies van de Verenigde Staten uit (6 op 185), terwijl het Europees gemiddelde 23 % is.

Wat de Belgische ambassades betreft, zijn amper 11 vrouwen aangewezen voor 119 posten, wat ongeveer 10 % is, terwijl het Europees gemiddelde 23 % bedraagt. Vermeldenswaardig echter is dat het aantal vrouwelijke stagiairs-diplomaten de jongste jaren toeneemt.

Ongeveer 10 % vrouwen neemt deel aan de vredesmissies van de federale politie, wat vergelijkbaar is met het aantal vrouwen in de federale politie.

19. Het maatschappelijk middenveld, meer bepaald Platform 1325, heeft een belangrijke rol gespeeld bij het opstellen en het uitvoeren van het Nationaal Actieplan 1325. Zo heeft Platform 1325 in december 2010, met de steun van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen een campagne « Zoek uw vredesvrouw » gelanceerd om meer bereidheid op te wekken om resolutie 1325 uit te voeren.

B. Advies

Het Adviescomité steunt de doelstelling van het voorstel van resolutie betreffende de evaluatie van het Belgische nationaal actieplan in het kader van resolutie 1325 van de VN Veiligheidsraad van mevrouw Sabine de Bethune c.s. (stuk Senaat, nr. 5-665/1) en van het voorstel van resolutie om aan de federale regering te vragen de deelname van vrouwen aan formele processen van conflictbemiddeling en vredeshandhaving te steunen op grond van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van mevrouw Dominique Tilmans (stuk Senaat, nr. 5-699/1) en formuleert de volgende aanbevelingen :

1. Het Adviescomité dringt aan op het aanscherpen van de voortgangsbewaking van resolutie 1325 door gebruik te maken van de indicatoren die de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in zijn verslag « Women, peace and security » ontwikkeld heeft, alsook van de indicatoren die de Europese Unie ontwikkeld heeft.

2. Concreet moet het Belgisch Nationaal Actieplan dringend worden geëvalueerd, door gebruik te maken van de indicatoren van de Verenigde Naties en de Europese Unie en door vergelijkingen te maken met de goede praktijken in het buitenland.

3. In het raam van de evaluatie van de acties ter uitvoering van resolutie 1325 en van het Nationaal Actieplan, moet aan het Parlement een jaarverslag met de vooruitgang van de betreffende departementen worden overgelegd, met vermelding van de budgetten die werden besteed op grond van de indicatoren van de Verenigde Naties en de Europese Unie. Het Adviescomité meent dat het minstens het verslag moet kunnen inkijken dat België aan de Europese Unie overlegt en dat moet dienen om te analyseren welk deel van het budget rechtstreeks aan resolutie 1325 is besteed en welke uitgaven een onrechtstreekse impact hebben.

4. Het Adviescomité herinnert eraan dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de specifieke tenuitvoerlegging van resolutie 1325 en het algemene beleid inzake gender mainstreaming. Dat onderscheid is belangrijk bij de evaluatie van de budgetten die werden besteed aan de rechtstreekse tenuitvoerlegging van resolutie 1325.

5. Het Adviescomité vraagt de regering in de Europese Unie het opstellen van een Europees Actieplan voor alle lidstaten te steunen, alsook de uitvoering van een Nationaal Actieplan in elke lidstaat.

6. Het Adviescomité moedigt nauwe samenwerking met en efficiënte ondersteuning van UN Women aan. Tevens vraagt het Adviescomité dat België het instellen steunt van een mechanisme van voortgangsbewaking van resolutie 1325, op basis van de indicatoren die door de Verenigde Naties ontwikkeld zijn, binnen het mandaat van UN Women.

7. Het Adviescomité beveelt de raadpleging aan van het maatschappelijk middenveld bij de evaluatie, de update en de uitvoering van het Nationaal Actieplan. Het werk van het maatschappelijk middenveld bij ons — Platform 1325 — en in de partnerlanden moet onder andere op budgettair niveau worden ondersteund.

8. Het Adviescomité oordeelt dat België in voldoende menselijke en financiële middelen moet voorzien om zijn Nationaal Actieplan ten uitvoer te leggen. België moet onder andere zijn acties voortzetten in het raam van de gerechtelijke samenwerking, bijvoorbeeld in de bestrijding van seksueel geweld bij gewapende conflicten. Daartoe moet de dienst Internationaal Humanitair Recht van de FOD Justitie worden versterkt.

9. De inspraak van vrouwen moet worden uitgrebreid door een sterkere vertegenwoordiging van vrouwen op alle beslissingsniveaus, in de internationale, nationale en regionale instellingen die werken aan de preventie en de oplossing van conflicten en aan de consolidatie van de vrede (diplomatie, leger, politie).

10. Op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking beveelt het Adviescomité aan de partnerlanden te helpen hun nationaal actieplan op te stellen en uit te voeren. Dat kan door een genderadviseur aan te wijzen en langs de Belgische ambassades van de partnerlanden te laten reizen.

Het Adviescomité meent dat België de partnerlanden moet ondersteunen in hun acties tegen de straffeloosheid van wie zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel geweld en in hun acties om rekening te houden met de specifieke noden van vrouwen en meisjes.

Het is ten slotte noodzakelijk regelmatig vergaderingen te organiseren tussen de Belgische vertegenwoordiging en de lokale vrouwenorganisaties over de behoeften en de prioriteiten van de vrouwen inzake conflictpreventie, conflicten en post-conflictsituaties, om de vredesinitiatieven van vrouwen beter te steunen.

IV. BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN ADVIES

Mevrouw Franssen vindt dat het advies een goede weergave is van wat er tijdens de hoorzittingen naar voor is gekomen. De aanbevelingen kunnen zeker worden onderschreven.

Mevrouw Tilmans heeft een vraag bij punt 13 van de vaststellingen. De tekst stelt dat het de bedoeling is « op lange termijn te werken ». Dit laat uitschijnen dat dit vandaag niet het geval is, terwijl er toch veel middelen worden toegekend aan ontwikkelingssamenwerking en het werk correct wordt uitgevoerd. Misschien kan men een andere formulering gebruiken. Mevrouw Tilmans stelt voor deze zinsnede te vervangen door « is het de bedoeling op lange termijn te blijven werken ».

Mevrouw Tilmans vraagt ook of het mogelijk is om punt 1 van haar voorstel van resolutie in de tekst op te nemen (« Het Adviescomité vraagt om elk nationaal initiatief ter implementering van resolutie 1325 in een ander land te steunen, in het bijzonder wanneer het tot doel heeft de vrouwen meer te betrekken bij het oplossen van conflicten en bij de vredeshandhaving »). Dit is belangrijk omdat België dit voornamelijk doet in partnerlanden als Congo, Rwanda, enz. Spreekster onderneemt een persoonlijk initiatief in de Kaukasus en vindt het belangrijk te benadrukken dat het helpen van vrouwen in het oplossen van post-conflictsituaties niet alleen geldt voor de partnerlanden.

De heer du Bus de Warnaffe herinnert eraan dat hij in de eerste paragraaf van het advies naar het voorstel van mevrouw Tilmans verwijst.

Mevrouw Tilmans stelt voor deze paragraaf na punt 7 van het advies in te voegen.

Mevrouw Saidi meent dat hij beter vóór dat punt wordt ingevoegd, omdat hij dan een algemenere strekking krijgt.

Mevrouw Saidi verwijst naar punt 7 van het advies. De zin betreffende het maatschappelijk middenveld en Platform 1325 geeft de indruk dat het maatschappelijk middenveld wordt herleid tot het Platform alleen, terwijl er andere verenigingen zijn. Zij stelt voor de tekst als volgt te wijzigen : « waaronder Platform 1325 dat vele verenigingen overkoepelt ».

Mevrouw Saidi heeft ook een opmerking over punt 10. In de Franse tekst zou het woord « impunité » hier beter op zijn plaats zijn dan « immunité ». Zij vraagt zich ook af waarom er alleen sprake is van seksueel geweld, en niet van alle vormen van geweld, waaronder seksueel geweld. Het is een feit dat verkrachting als oorlogswapen wordt gebruikt, maar zij vraagt zich af of de tekst zich daartoe moet beperken.

Mevrouw Lijnen vindt toch belangrijk het seksueel geweld als oorlogswapen niet onder de grote noemer geweld tegen vrouwen te plaatsen. Het is op z'n minst een vermelding waard. Er kan misschien gezocht worden naar een formulering die zegt dat alle vormen van geweld natuurlijk ontoelaatbaar zijn, maar seksueel geweld nog eens extra benadrukken.

Mevrouw Maes stelt zich nog een vraag over punt 8 van de aanbevelingen. Wat wordt er juist bedoeld met de versterking van die welbepaalde dienst van de FOD Justitie ? Gaat het over extra personeel, bijkomende middelen of allebei ?

De heer du Bus de Warnaffe herinnert eraan dat deze dienst tijdens de hoorzittingen heeft laten weten dat hij bijkomend personeel nodig heeft omdat België een van de landen is die het meest door internationale rechtbanken wordt aangezocht. Om hieraan tegemoet te komen, is meer personeel vereist.

V. ADVIES

A. Vaststellingen

1. Op 31 oktober 2000 nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties eenparig resolutie 1325 « Women, peace and security » aan. Het hoofddoel van resolutie 1325 is te zorgen voor bescherming van vrouwen en meisjes in conflictsituaties, het nodige te doen opdat de plegers van geweld tegen vrouwen in conflictsituaties vervolgd worden en de vrouwen de plaats te garanderen die hun toekomt bij het nemen van beslissingen inzake vrede, vredesconsolidatie, vredesonderhandelingen, veiligheid, conflictpreventie en het democratiseringsproces. Voor de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 werd aan alle lidstaten gevraagd Nationale Actieplannen (NAP) te ontwikkelen.

2. Het juridisch kader werd aangevuld met latere resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties : resolutie 1820 betreffende de erkenning van verkrachting als oorlogswapen in juni 2008, resolutie 1888 over de opname in het mandaat van de missies voor vredeshandhaving van bepalingen ter bescherming van vrouwen en kinderen tegen seksueel geweld in oktober 2009, resolutie 1889 betreffende het versterken van de rol van vrouwen in het vredesproces in oktober 2009 en resolutie 1960 betreffende seksueel geweld in periodes van gewapend conflict in december 2010.

3. Om de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 te versnellen, hebben de Verenigde Naties zich ten doel gesteld ten minste 15 % van hun post-conflictbudget te besteden aan vrouwen en hun aanwezigheid aan de onderhandelingstafel.

4. Om de voortgang te bewaken van de toepassing van resolutie 1325, heeft de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in 2010 een verslag ingediend om een reeks indicatoren vast te stellen die wereldwijd moeten worden gebruikt. De bevoegde organen van de Verenigde Naties, de andere internationale en regionale organisaties en de lidstaten kunnen die indicatoren gebruiken om verslagen op te stellen. Die indicatoren worden in vier thema's gerangschikt : preventie, participatie, bescherming en hulp, en herstel.

5. UN Women is sinds 1 januari 2011 volledig operationeel en behandelt vijf prioriteiten : geweld tegen vrouwen, vrede en veiligheid, leadership en participatie, nationale planning en begroting en economische verzelfstandiging. UN Women bevestigt dus een belangrijke rol voor resolutie 1325 te willen spelen.

6. Ook op Europees niveau heeft de Europese Unie in juli 2010 indicatoren aangenomen om de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 te meten. De lidstaten hebben een verslag hierover bij de Europese Unie moeten indienen. Zij zal zelf verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 in de Unie.

Voor België werd Indicator 5, die op Europees niveau werd aangenomen, toegepast om het deel van de begroting te ramen dat de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 rechtstreeks of onrechtstreeks moet ondersteunen. In het in 2009 aan de Europese Unie gezonden verslag, raamt men de totale uitgaven op 255 357 858 euro waarvan 30 945 122 euro naar projecten gaat die een rechtstreekse invloed hebben op de gendergelijkheid en 224 412 736 euro een onrechtstreekse invloed, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, het onderwijs, de landbouw, enz. (2)

7. Op nationaal gebied was België een van de eerste landen om zich in 2008 van een Nationaal Actieplan te voorzien, zodat het op transversale wijze over efficiënte middelen beschikte om de doelstellingen van resolutie 1325 te bereiken.

8. Reeds bij het opstellen van het Nationaal Actieplan werd bepaald dat het zou worden geëvalueerd in 2010 en 2012 en dat het eventueel kon worden aangepast.

9. Tien jaar nadat resolutie 1325 eenparig werd aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, is het belangrijk te herinneren aan de essentiële rol van vrouwen bij de preventie en de oplossing van conflicten alsook bij de consolidatie van de vrede en aan de noodzaak vrouwen te beschermen tegen geweld en is het tevens duidelijk dat de diverse internationale spelers de behoefte voelen de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 te evalueren.

10. Het Adviescomité meent dus dat het essentieel was hoorzittingen te houden over het Belgisch Actieplan voor de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad « Women, Peace and Security ».

11. Uit de hoorzittingen blijkt dat de diverse departementen die bij het Nationaal Actieplan betrokken zijn (Landsverdediging, Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking, ...) een aanvang hebben gemaakt met de integratie van de doelstellingen van resolutie 1325 in hun acties en het Adviescomité kan in zijn vaststellingen een aantal voorbeelden geven.

12. Concreet bereidt Landsverdediging zijn acties in het buitenland voor, voert ze uit, evalueert ze en past ze in voorkomend geval aan, afhankelijk van de doelstellingen van resolutie 1325. Landsverdediging heeft daartoe expertise ontwikkeld en alle hiërarchische niveaus bewust gemaakt van die problematiek. Om zijn expertise te ontwikkelen heeft Defensie cursussen georganiseerd, niet alleen om gespecialiseerde adviseurs op te leiden, maar ook voor alle militairen.

Ook voert Landsverdediging een diversiteitsbeleid in zijn human resources (wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten).

13. Op het gebied van de Ontwikkelingssamenwerking is het de bedoeling op lange termijn verder te werken en werden twee prioriteiten vastgesteld : de bestrijding van seksueel geweld en het nemen van beslissingen door vrouwen in post-conflictsituaties. Zo werd er een specifieke verwijzing in het Nationaal Actieplan 1325 ingevoegd in de indicatieve programma's met Congo en Burundi.

Tevens financiert ontwikkelingssamenwerking de commissie Vrouwen en Ontwikkeling, die heel actief is op het gebied van « Vrouwen, vrede en veiligheid » en zorgt het voor de voortgangsbewaking van de tenuitvoerlegging van resolutie 1325 in het raam van het actieplatform rond resolutie 1325.

Volgens Indicator 5, die op Europees niveau werd aangenomen in 2009, gaf België in het kader van ontwikkelingssamenwerking 26,057 miljoen euro aan subsidies om vrouwen te steunen in zwakke landen. De bijdragen aan internationale organisaties zijn hierin niet meegerekend (3) .

14. Op het gebied van de Buitenlandse Zaken is België een belangrijke lobby om de EU-lidstaten aan te moedigen een Nationaal Actieplan in te stellen. Momenteel hebben slechts tien EU-lidstaten dergelijk plan, maar dankzij de Belgische lobby hebben Frankrijk en Italië beslist een Nationaal Actieplan in te stellen.

Tevens biedt Buitenlandse Zaken financiële steun, want België financiert de bijzondere rapporteur inzake seksueel geweld van de Verenigde Naties ten belope van 200 000 euro, onder de noemer van de preventieve diplomatie.

Intern neemt de personeelsdienst zijn operationele doelstellingen inzake diversiteit op in zijn managementplan. Tevens is er een opleidingsmodule over gender en diversiteit in de opleiding van de stagiairs-diplomaten.

15. Bij Binnenlandse Zaken is een genderaanpak in de asielprocedures ontwikkeld, wat tot de prioriteiten behoort van het nationaal actieplan 1325, zoals de problematiek van het seksueel geweld in situaties van politieke onlusten en gewapende conflicten. Die problematiek is steeds meer aanwezig in de verhalen van de asielzoekers en het wordt steeds vaker als motief naar voor gebracht in de aanvraagdossiers : 59 dossiers in 2007, 84 dossiers in 2008, 119 dossiers in 2009 en 197 dossiers in 2010.

16. Op het gebied van Justitie heeft België volgens het Internationaal Strafhof sinds 2004 op het gebied van het internationaal strafrecht de beste wetgeving inzake internationale gerechtelijke samenwerking. Dankzij die wetgeving is het onder andere mogelijk verkrachting in de context van een gewapend conflict, wat als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de mensheid wordt beschouwd, te vervolgen.

Momenteel is België de door de internationale strafrechtbanken meest aangezochte Staat inzake internationale gerechtelijke samenwerking en een groot deel van die aanzoeken behelst vervolging van handelingen bedoeld door resolutie 1325.

17. Het is bemoedigend vast te stellen dat de departementen zelf overtuigd zijn van het belang de rol van de vrouwen in overweging te nemen. De militairen op het terrein bijvoorbeeld, menen dat rekening houden met de plaatselijke vrouwelijke bevolking, op gelijke voet met de mannelijke bevolking, een voorwaarde is voor het welslagen van de missies van Landsverdediging

18. De diverse departementen geven echter toe dat er nog een weg moet worden afgelegd, onder andere inzake de vertegenwoordiging van vrouwen in de diverse instellingen en vooral in de missies voor vredeshandhaving.

Vrouwen maken amper 3 % van de Belgische staff in vredesmissies van de Verenigde Staten uit (6 op 185), terwijl het Europees gemiddelde 23 % is.

Wat de Belgische ambassades betreft, zijn amper 11 vrouwen aangewezen voor 119 posten, wat ongeveer 10 % is, terwijl het Europees gemiddelde 23 % bedraagt. Vermeldenswaardig echter is dat het aantal vrouwelijke stagiairs-diplomaten de jongste jaren toeneemt.

Ongeveer 10 % vrouwen neemt deel aan de vredesmissies van de federale politie, wat vergelijkbaar is met het aantal vrouwen bij de federale politie.

19. Het maatschappelijk middenveld, meer bepaald Platform 1325, heeft een belangrijke rol gespeeld bij het opstellen en het uitvoeren van het Nationaal Actieplan 1325. Zo heeft Platform 1325 in december 2010, met de steun van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen een campagne « Zoek uw vredesvrouw » gelanceerd om een ruim publiek te informeren over en gevoelig te maken voor het belang van resolutie 1320

B. Advies

Het Adviescomité steunt de doelstelling van het voorstel van resolutie van mevrouw Sabine de Bethune c.s betreffende de evaluatie van het Belgische Nationaal Actieplan in het kader van resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad (stuk Senaat, nr. 5-665/1) en van het voorstel van resolutie van mevrouw Dominique Tilmans om aan de regering te vragen de deelname van vrouwen aan formele processen van conflictbemiddeling en vredeshandhaving te steunen op grond van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (stuk Senaat, nr. 5-699/1) en formuleert de volgende aanbevelingen :

1. Het Adviescomité dringt aan op de versterking van het voortgangssysteem van resolutie 1325 door gebruik te maken van de indicatoren die de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in zijn verslag « Women, peace and security » ontwikkeld heeft, alsook van de indicatoren die de Europese Unie ontwikkeld heeft.

2. Concreet moet het Belgisch Nationaal Actieplan dringend worden geëvalueerd, door gebruik te maken van de indicatoren van de Verenigde Naties en de Europese Unie en door vergelijkingen te maken met de goede praktijken in het buitenland.

3. In het raam van de evaluatie van de acties ter uitvoering van resolutie 1325 en van het Nationaal Actieplan, moet aan het Parlement een jaarverslag met de vooruitgang van de betreffende departementen worden overgelegd, met vermelding van de budgetten die werden besteed op grond van de indicatoren van de Verenigde Naties en de Europese Unie. Het Adviescomité meent dat het minstens het verslag moet kunnen inkijken dat België aan de Europese Unie overlegt en dat moet dienen om te analyseren welk deel van het budget rechtstreeks aan resolutie 1325 is besteed en welke uitgaven een onrechtstreekse impact hebben.

4. Het Adviescomité herinnert eraan dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de specifieke tenuitvoerlegging van resolutie 1325 en het algemene beleid inzake gender mainstreaming. Dat onderscheid is belangrijk bij de evaluatie van de budgetten die werden besteed aan de rechtstreekse tenuitvoerlegging van resolutie 1325.

5. Het Adviescomité vraagt de regering in de Europese Unie het opstellen van een Europees Actieplan voor alle lidstaten te steunen, alsook de uitvoering van een Nationaal Actieplan in elke lidstaat.

6. Het Adviescomité moedigt nauwe samenwerking met en efficiënte ondersteuning van UN Women aan. Tevens vraagt het Adviescomité dat België het instellen steunt van een mechanisme van voortgangsbewaking van resolutie 1325, op basis van de indicatoren die door de Verenigde Naties ontwikkeld zijn, binnen het mandaat van UN Women.

7. Het Adviescomité vraagt om elk nationaal initiatief ter implementering van resolutie 1325 in een ander land te steunen, in het bijzonder wanneer het tot doel heeft de vrouwen meer te betrekken bij het oplossen van conflicten en bij de vredeshandhaving

8. Het Adviescomité beveelt de raadpleging aan van het maatschappelijk middenveld bij de evaluatie, de update en de uitvoering van het Nationaal Actieplan. Het werk van het maatschappelijk middenveld bij ons — zoals Platform 1325 dat talrijke verenigingen groepeert — en in de partnerlanden moet onder andere op budgettair niveau worden ondersteund.

9. Het Adviescomité oordeelt dat België in voldoende menselijke en financiële middelen moet voorzien om zijn Nationaal Actieplan ten uitvoer te leggen. België moet onder andere zijn acties voortzetten in het raam van de gerechtelijke samenwerking, bijvoorbeeld in de bestrijding van seksueel geweld bij gewapende conflicten. Daartoe moet de dienst Internationaal Humanitair Recht van de FOD Justitie worden versterkt.

10. De inspraak van vrouwen moet worden versterkt door een sterkere vertegenwoordiging van vrouwen op alle beslissingsniveaus, in de internationale, nationale en regionale instellingen die werken aan de preventie en de oplossing van conflicten en aan de consolidatie van de vrede (diplomatie, leger, politie).

11. Op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking beveelt het Adviescomité aan de partnerlanden te helpen hun nationaal actieplan op te stellen en uit te voeren. Dat kan door een genderadviseur aan te wijzen en langs de Belgische ambassades van de partnerlanden te laten reizen.

Het Adviescomité meent dat België de partnerlanden moet ondersteunen in hun acties tegen de straffeloosheid van al wie zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel en ander geweld tegen vrouwen en dat er rekening moet worden gehouden met de specifieke noden van vrouwen en meisjes.

Het is ten slotte noodzakelijk regelmatig vergaderingen te organiseren tussen de Belgische vertegenwoordiging en de lokale vrouwenorganisaties over de behoeften en de prioriteiten van de vrouwen inzake conflicten, conflictpreventie en post-conflictsituaties, om de vredesinitiatieven van vrouwen beter te steunen.

VI. STEMMINGEN

Het advies is eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Bert ANCIAUX. André du BUS de WARNAFFE. Nele LIJNEN.

(1) http://www.unifem.org/progress/2008/publication.html, zie figuur 6.3, blz. 96..

(2) Schriftelijke vraag nr. 5-1643 van de heerAndré du Bus de Warnaffe van 4 maart 2011.

(3) Schriftelijke vraag nr. 5-1643 van de heerAndré du Bus de Warnaffe van 4 maart 2011.